De Commissie van Financiën van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
26 oktober 2001 27-01-Fin FM 2001-1696 U
Onderwerp
FEC-rapport Geldelijke overmakingen
Hierbij zend ik u, naar aanleiding van uw verzoek van 4
oktober 2001, het rapport van het Financieel
Expertisecentrum (FEC) naar geldelijke overmakingen.
In uw brief verzoekt u om toezending van een tweetal onderzoeken, te weten een onderzoek van DNB naar geldelijke overmakingen en een onderzoek van de ECD naar wisselkantoren. De onderzoeken betreffen in beide gevallen het onderzoek van het FEC naar geldelijke overmakingen.
Het rapport van het FEC is zodanig geschreven dat het openbaar kan worden gemaakt. Als de organisaties die participeren in een FEC-werkgroep het nodig of wenselijk achten om informatie in een rapport op te nemen die als strategisch kan worden gekenschetst en die niet openbaar kan worden gemaakt, geschiedt dit in de bijlagen. Van het rapport "Geldelijke overmakingen" is dientengevolge bijlage B, betreffende bedrijfsprocedures die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld, op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) niet openbaar.
DE MINISTER VAN FINANCIËN,
Rapport werkgroep Geldelijke overmaking
Economische Controledienst
De Nederlandsche Bank
Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst FIOD
Korps Landelijke Politiediensten, directie Recherche
Meldpunt ongebruikelijke transacties
Politie Amsterdam Amstelland
Amsterdam, juli 2001
Financieel Expertise Centrum
Inhoudsopgave Geldelijke overmakingen
1. Inleiding 3
1.1. Opdracht van de werkgroep 3
1.2. Opbouw van het rapport 4
1.3. WODC 4
2. Beschrijving fenomeen moneytransfer 5
2.1. Inleiding 5
2.2. Achtergrond 5
2.3. Basisschets van de moneytransfer 6
2.4. Elementen moneytransfer 7
2.5. Opbrengsten moneytransferinstelling 7
2.6. Beschrijving specifieke kanalen 8
2.6.1. Bancaire moneytransfer 8
2.6.2. MoneyGram en Western Union moneytransfer 9
2.6.3. Informele moneytransfer netwerk 10
3. Casuïstiek 15
3.1. ECD 15
3.1.1. Inleiding 15
3.1.2. Fiscale gegevens van de onderzochte
moneytransfer-instellingen 16
3.1.3. Onderzoeksresultaten ECD 17
3.1.4. Bevindingen 21
3.2. CRI en MOT 22
3.2.1. Onderzoek ten behoeve van
MOT-indicatoren 22
3.2.1.1. Analyse meldingen financiële instelling
'A' 23
3.2.1.2. Analyse meldingen financiële instelling
'B' 23
3.2.1.3. Bevindingen 25
3.2.2. Moneytransfer-meldingen aan het MOT 25
3.3. Inventarisatie CRI en MOT bij
politieregio's 26
3.3.1. Onderzoek moneytransfers door
wisselkantoor 26
3.3.2. Verdovende middelen onderzoeken 26
3.3.3. Bevindingen 27
3.4. Politie Amsterdam-Amstelland 27
3.4.1. Inleiding 27
3.4.2. Onderzoek organisatie 'X' 28
3.4.3. Onderzoek instelling 'Y' 30
3.4.4. Bevindingen 33
3.5. FIOD 34
3.5.1. Inleiding 34
3.5.2. Beschrijving FIOD-onderzoek 35
3.5.3. Bevindingen 36
3.6. Cash and Carry 37
3.6.1. Onderzoeksresultaten 38
3.6.2. Bevindingen 39
4. Wet- en regelgeving, inclusief knelpunten
en aanbevelingen 41
4.1. De Nederlandsche Bank NV 41
4.1.1. Wet- en regelgeving 41
4.1.2. Sanctionering 42
4.1.3. Conclusies 43
4.2. Economische Controledienst (ECD) 44
4.2.1. Wet- en regelgeving 44
4.2.2. Sanctionering 44
4.2.3. Conclusies 45
4.3. Meldpunt Ongebruikelijke Transacties 46
4.3.1. Wet- en regelgeving 46
4.3.2. Sanctionering 47
4.3.3. Conclusies 48
4.4. Politie 48
4.4.1. Wet- en regelgeving 48
4.4.2. Sanctionering 49
4.4.3. Conclusies 49
4.5. Belastingdienst 50
4.5.1. Wet- en regelgeving 50
4.5.2. Sanctionering 51
4.5.3. Conclusies 51
5. Samenvatting, conclusies en
aanbevelingen 53
5.1. Samenvatting 53
5.1.1. De moneytransfer 53
5.1.2. Casuïstiek 54
5.1.3. Wettelijk kader 55
5.2. Conclusies en aanbevelingen 55
5.2.1. Het herkennen van (verborgen)
moneytransfer-instellingen 55
5.2.2. Knelpunten wettelijk kader 57
1. Inleiding
Het Informatieoverleg (IO) FEC van 11 mei 1999 heeft de
werkgroep "Geldelijke overmakingen" ingesteld, op voorstel
van De Nederlandsche Bank.
De participanten in de werkgroep zijn:
§ Economische Controledienst (ECD);
§ De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) (voorzitter);
§ Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst
(FIOD);
§ Korps Landelijke Politiediensten (KLPD),
directie Recherche;
§ Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT);
§ Politie Amsterdam-Amstelland.
Bijzonder aan deze werkgroep is dat de start (vrijwel)
gelijktijdig plaatsvond met de start van een project van
het Selectieoverleg (SO) van het FEC naar
moneytransfer-instellingen.
De IO-werkgroep heeft onderzoek gedaan naar het
theoretisch kader, de relevante wetgeving, et cetera; het
SO-project heeft in de praktijk onderzocht of (mogelijke)
moneytransfer-instellingen zich houden aan de wet- en
regelgeving op dit terrein. De werkgroep heeft bij de
werkzaamheden gebruikt gemaakt van de geanonimiseerde
uitkomsten (voor zover beschikbaar) van het SO-project.
1.1. Opdracht van de werkgroep
De werkgroep heeft als taak gekregen het samenvoegen van
bij de participanten van de werkgroep beschikbare
informatie over moneytransfer-instellingen teneinde
antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Waaraan kunnen (verborgen)
moneytransfer-instellingen worden herkend?
2. Welke administratieve, fiscale en
toezichtverplichtingen zijn van toepassing op
moneytransfer-instellingen en welke omissies kunnen daarin
worden vastgesteld?
3. Hoe kunnen moneytransfer-instellingen het best
benaderd worden om hen aan de geldende regelgeving te
laten voldoen?
Hiertoe is besloten een rapport samen te stellen dat
bestaat uit de volgende onderdelen:
§ beschrijving van het fenomeen "moneytransfer";
§ inventarisatie van toepasselijke wet- en
regelgeving; en
§ het doen van aanbevelingen op basis van het
voorgaande.
1.2. Opbouw van het rapport
In hoofdstuk 2 worden, in hoofdlijnen, de achtergrond en
werking van het fenomeen moneytransfer beschreven. Hierbij
wordt een onderscheid gemaakt in drie kanalen, te weten:
1. de bancaire moneytransfer;
2. de MoneyGram en de Western Union moneytransfer;
3. de moneytransfer via het informele netwerk.
In dit hoofdstuk wordt tevens ingegaan op de vraag:
"Waaraan kunnen (verborgen) moneytransfer-instellingen
worden herkend?".
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de casuïstiek van de
diverse participanten beschreven op het gebied van
moneytransfers.
In hoofdstuk 4 schetsen de deelnemers het juridisch kader
waarbinnen hun werkzaamheden ten aanzien van
moneytransfers plaatsvinden en welke knelpunten daarbij
worden ervaren.
Hoofdstuk 5 bevat een samenvatting van het rapport. Ook
wordt de taakopdracht beantwoord en zijn aanbevelingen
opgenomen.
1.3. WODC
In het vierde kwartaal van 1999 heeft het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) een rapport
uitgebracht getiteld "Informal Value Transfer Systems and
Criminal Organizations, a study into so-called underground
banking networks". Het doel van het rapport was om een
(wereldwijde) analyse te maken van:
§ de werking van deze netwerken;
§ de mate waarin de netwerken door criminelen
worden gebruikt;
§ het beleid van diverse landen.
Het rapport eindigt met onder andere de aanbeveling een
diepgaand onderzoek te doen naar de huidige situatie en
problemen in Nederland.
Naar aanleiding van bovenstaande is door de werkgroep
contact gezocht met het WODC. Het WODC is inmiddels
gestart met het aanbevolen vervolgonderzoek. De
FEC-werkgroep fungeert hierbij als klankbordgroep.
2. Beschrijving fenomeen moneytransfer
2.1. Inleiding
De financiële dienst 'moneytransfer' (= geldelijke
overmaking) is in een algemene maatregel van bestuur van
de Wet MOT gedefinieerd als:
§ het in het kader van een geldelijke overmaking
in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, teneinde
deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm
elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel
§ het in het kader van een geldelijke overmaking betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld.
Belangrijke elementen uit bovenstaande definitie zijn het in ontvangst nemen van gelden en het elders betaalbaar stellen. Deze elementen zijn ook terug te vinden in de normale bancaire/girale overboeking door een rekeninghouder naar de rekening van een derde.
De moneytransfer verschilt daar met de normale
bancaire/girale overboeking dat de transfer plaatsvindt
zonder dat de papertrail (het papieren, administratieve
traject) altijd volledig te volgen is. De vraag rijst wat
de ratio is van een moneytransfer, nu een reguliere
overboeking tot hetzelfde resultaat leidt, namelijk dat
elders gelden ter beschikking worden gesteld. Voor de
beantwoording van deze vraag zal ingegaan worden op de
achtergrond van een moneytransfer.
2.2. Achtergrond
De moneytransfer is een financiële dienst met een lange
historie . Overal waar in het verleden sprake was van
'handel' en 'geld' ontstond de behoefte om dit geld op een
veilige manier te verplaatsen. De bestaansgronden voor
deze eeuwenoude vorm van financiële dienstverlening zijn
dan ook gelegen in:
§ de mogelijkheid elders over geld te beschikken
zonder zelf baar geld te hoeven verplaatsen;
§ de betrouwbaarheid van en het vertrouwen in de
moneytransfer-instelling.
Tegenwoordig hebben moneytransfers vrijwel altijd een
grensoverschrijdend karakter. De moneytransfer gaat in dat
geval gepaard met een (administratieve) wisseltransactie.
2.3. Basisschets van de moneytransfer
In de meest elementaire vorm kan de moneytransfer als
volgt worden geschetst:
De betrokken handelspartijen (koper A en verkoper B) maken
beide gebruik van een door hen vertrouwde derde
(moneytransfer-instellingen 1 en 2).
Moneytransfer-instelling 1 ontvangt geld van koper A en
laat elders (door moneytransfer-instelling 2) het geld
uitbetalen aan verkoper B. Verkoper B krijgt van koper A
een merkteken (bijvoorbeeld een stempel) waarmee hij zich
kan identificeren bij de uitbetalende instelling.
De moneytransfer is vooral populair binnen bepaalde etnische groepen die van het stelsel gebruik maken om bijvoorbeeld geld naar familie in het moederland te sturen. De vraag rijst waarom de moneytransfer zo populair is in een tijdperk van technologische vernieuwingen, globalisering, economische liberalisering en de groei van multinationale bancaire dienstverlening.
Hiervoor kan een aantal redenen worden aangedragen . Allereerst hebben de hogere kosten, inefficiency en traagheid van de formele banksector bijgedragen aan de ontwikkeling van het moneytransfer-circuit. Daarnaast hebben ook veel landen deviezenbepalingen ingevoerd en betreft het vaak "zwakke" en niet-verhandelbare valuta. Tevens speelt ook de cultuur en traditie van de moneytransfer-gebruiker een rol. Deze redenen spelen overigens bij bepaalde landen meer dan bij andere landen.
Tenslotte kan voor bepaalde gebruikers een rol spelen dat de papertrail nagenoeg ontbreekt en de anonimiteit van opdrachtgever/begunstigde is gewaarborgd. De moneytransfer-netwerken zijn daardoor kwetsbaar voor misbruik. Er zijn echter geen betrouwbare schattingen bekend met betrekking tot de mate waarin door criminelen gebruik van moneytransfers wordt gemaakt.
In hoofdstuk 3 zal nader aandacht worden besteed aan de
casuïstiek van de diverse participanten ten aanzien van
dit punt.
2.4. Elementen moneytransfer
Voor moneytransfer-instellingen kan onderscheid worden
gemaakt tussen "westerse" kanalen en de zogenaamde
etnische samengestelde, informele moneytransfer-netwerken.
De werking van deze moneytransfer-systemen kunnen op
details verschillen. De principes waarop de
dienstverlening is gebaseerd zijn echter voor allen
gelijk. Er zijn vier samenhangende elementen die voor elke
moneytransfer gelden:
§ storting (door koper A);
§ wederzijdse schulderkenning (tussen MT 1 en MT
2);
§ uitbetaling (aan verkoper B);
§ vereffening van de schuldverhouding.
Storting/uitbetaling De storting en uitbetaling vinden veelal plaats in lokale valuta. Dit betekent dat een moneytransfer vaak gepaard gaat met een (administratieve) wisseltransactie.
Wederzijdse Doordat de schuld-erkenning/vereffening moneytransfer-instellingen over en weer opdrachten tot uitbetaling verstrekken wordt de onderlinge schuldverhouding beïnvloed. Echter, in het algemeen zal deze schuldverhouding niet geheel door onderlinge (tegengestelde) transacties verrekend kunnen worden. Het gevolg is dat vereffening van deze schuldverhouding dient plaats te vinden.
2.5. Opbrengsten moneytransferinstelling
De opbrengsten van de moneytransfer-instelling bestaan
enerzijds uit provisie op de moneytransfer-transactie en
anderzijds uit de in rekening gebrachte valutakoersen. De
omvang van de provisie is hierbij veelal afhankelijk van
de omvang van de moneytransfer. Zo varieert bij Western
Union de provisie bijvoorbeeld tussen ongeveer 5% tot zo'n
25%. De verschuldigde provisie kan overigens zowel in
rekening worden gebracht aan de stortingskant als aan de
uitbetalingskant.
2.6. Beschrijving specifieke kanalen
Een aantal specifieke kanalen voor moneytransfers is te
onderscheiden, namelijk:
1. de bancaire moneytransfer;
2. de MoneyGram en de Western Union moneytransfer;
3. de moneytransfer via het informele netwerk.
Hierna zal allereerst de werking van een bancaire
moneytransfer besproken worden. Vervolgens zal de
MoneyGram en de Western Union moneytransfer afgezet worden
tegen de bancaire moneytransfer. Tenslotte zal worden
ingegaan op het informele moneytransfer-netwerk.
2.6.1. Bancaire moneytransfer
Moneytransfers kunnen via het reguliere bankkanaal worden
uitgevoerd. Schematisch kan de bancaire moneytransfer als
volgt worden weergegeven:
Toelichting:
1. Storting door opdrachtgever bij bank in Nederland
tegen ontvangst van een stortingsbewijs. Aan de
opdrachtgever wordt vrijwel altijd verzocht zich te
identificeren.
2. Uitbetaling door correspondentbank (c-bank) aan
begunstigde in het buitenland, indien deze voldoet aan de
opgegeven identificatiekenmerken (zoals een nummer van een
legitimatiebewijs). Bij uitbetaling wordt een
ontvangstbewijs opgemaakt en ondertekend door de
begunstigde.
3A De c-bank ontvangt bericht via het SWIFT-netwerk
dat een bepaald bedrag aan de begunstigde ter beschikking
kan worden gesteld (SWIFT A).
3B De c-bank bericht via het SWIFT-netwerk de bank van
de opdrachtgever dat is uitbetaald (SWIFT B) en dat zijn
rekening wordt belast voor het uitbetaalde bedrag.
4. Doordat banken wederzijds rekeningen aanhouden bij
elkaar behoeft niet iedere transactie afzonderlijk te
worden vereffend. Echter na verloop van tijd kan het
noodzakelijk zijn het saldo te vereffenen. Dit zal veelal
giraal gebeuren.
2.6.2. MoneyGram en Western Union moneytransfer
Zowel Thomas Cook als American Express maken gebruik van
de "money-transfer" MoneyGram. Het Grenswisselkantoor
(GWK) en de Postbank maken gebruik van de Western Union
moneytransfer.
De procedures zijn voor alle bovengenoemde instellingen
vergelijkbaar. Wel dient opgemerkt te worden dat de
instellingen die het moneytransfer product al langer
voeren, strakkere regels hanteren voor het gebruik dan de
relatief nieuwere aanbieders.
Hierna volgt een schematische weergave van dit kanaal:
Toelichting:
1. Zie bancaire moneytransfer, met uitzondering van
het volgende:
- Er kan enkel bij Western Union filialen dan wel
MoneyGram filialen (of verbonden partijen) worden gestort
en uitbetaald;
- Er hoeft niet opgegeven te worden bij welke
Western Union agent dan wel MoneyGram agent (of verbonden
partij) het geld uitbetaald moet worden aan de
begunstigde;
- Er wordt een uniek referentienummer verstrekt
aan de hand waarvan de begunstigde het geld kan innen.
2. Zie 1.
3. A en B: Het "headquarter" in de Verenigde Staten
verzorgt de centrale registratie van de transacties. Alle
filialen (en verbonden partijen) zijn hierop aangesloten
en houden een rekening-courant aan met dit hoofdkantoor.
4. Doordat de filialen rekening-couranten aanhouden
bij het hoofdkantoor behoeft niet iedere transactie
afzonderlijk te worden vereffend. Echter, na verloop van
tijd kan het noodzakelijk zijn het saldo te vereffenen.
Dit zal veelal giraal gebeuren.
2.6.3. Informele moneytransfer netwerk
Beschrijving
De informele moneytransfer-netwerken zijn sterk etnisch
gebonden. Veelal is de bankier iemand die hecht verankerd
is in de betreffende etnische groep. Niet zelden is het
een gerespecteerde figuur die, naast de bankiersfunctie,
ook andere sociale functies binnen de etnische gemeenschap
vervult. De gebruikers van dit netwerk zijn de leden van
deze etnische gemeenschap. Dit maakt de toegang tot deze
netwerken voor personen die niet tot de eigen groep
behoren moeilijk. De informele moneytransfer is nauwelijks
onderworpen aan welke vorm van controle of toezicht dan
ook. Het informele netwerk kent soms een piramidale
opbouw. Agenten verzamelen de gelden en overhandigen deze
aan een 'minor money agent'. Deze overhandigt het geld aan
een 'middle money agent' en uiteindelijk komt het geld
terecht bij de moneytransfer-instelling. Naar alle
waarschijnlijkheid weet het individuele lid van het
netwerk niet uit hoeveel schakels het totale netwerk
bestaat, waardoor geheimhouding verzekerd is.
Uit de literatuur kan worden afgeleid dat deze netwerken
in Nederland met name voorkomen in de Pakistaanse,
Indiase, Iranese, Ghanese, Chinese en Surinaamse
gemeenschap. In wezen zijn deze netwerken naar Nederland
meegenomen door de immigranten.
Het informele moneytransfer netwerk wijkt in hoofdlijnen
niet af van de bancaire moneytransfer en de MoneyGram en
de Western Union moneytransfer. Er zijn echter wel enkele
belangrijke verschillen met de "formele" netwerken die
hieronder worden behandeld. Schematisch kan de informele
moneytransfer als volgt weergegeven worden:
Toelichting:
1. De opdrachtgever hoeft zich niet te
identificeren . Soms ontvangt hij een kwitantie voor het
gestorte bedrag. Meestal hoeft de opdrachtgever slechts de
naam van de begunstigde op te geven. Soms verstrekt de
bankier als aanvulling ook een merkteken (in de vorm van
een doorgescheurd bankbiljet, briefkaart, codenummer of
-woord).
2. De begunstigde kan het geld ophalen door zich te
legitimeren of door het tonen of noemen van het aan hem
door de opdrachtgever verstrekte merkteken.
3. Met betrekking tot de (opdracht tot) betaling
bestaan duidelijke verschillen, vooral in communicatie en
organisatie:
- De communicatie verloopt veelal via de telefoon,
fax of internet met gebruik van codes. Voorts is er in
veel gevallen sprake van een 'taalbarrière' (Chinees
schrift etc.).
- Zoals al aangegeven, kent het informele netwerk
soms een piramidale opbouw.
- Daarnaast vindt veelal samenwerking plaats tussen
diverse moneytransfer-instellingen (bijvoorbeeld bij een
tekort aan bepaalde valuta).
4. De vereffening vindt niet alleen plaats via
chartale/girale verrekening van wederzijdse vorderingen en
schulden, maar ook door:
- het betalen van de schulden dan wel het incasseren
van vorderingen van de andere instelling;
- het leveren van goederen/diensten tegen een te
lage prijs dan wel te hoge prijs (onder- respectievelijk
overfacturering).
Overigens zijn bij de vereffening naast het land van de
begunstigde, ook veelal andere landen betrokken.
5. Er zijn verschillen in bedrijfsvoering en
administratie:
- De gegevens betreffende het moneytransfer-bedrijf
worden vaak vermengd met die van andere activiteiten. Het
informele moneytransfer-bedrijf wordt vaak uitgevoerd in
combinatie met andere activiteiten, waarmee contant geld
is gemoeid. Aangetroffen zijn onder andere combinaties met
het geldwisselbedrijf, het handelsbedrijf, het
juweliersbedrijf, een transportonderneming en een
reisagentschap.
- De vastlegging in administraties is summierder.
Het ligt voor de hand dat ook een informeel
moneytransfer-bedrijf de uitgevoerde en uit te voeren
transacties wel zal moeten registreren. De grondslag van
zijn moneytransfer-bedrijf is immers het vertrouwen dat de
eigen gemeenschap in hem heeft. Daarnaast is een
betrouwbare administratie van de transacties noodzakelijk
voor de vaststelling en de vereffening van de onderlinge
schuldverhouding tussen de moneytransfer-instelling in
Nederland en de moneytransfer-instelling van de
begunstigde (veelal in het buitenland).
- De gegevens betreffende afgewikkelde transacties
worden veelal vernietigd.
Herkennen van informele moneytransfer-instellingen
De omgeving van informele moneytransfer-instellingen is moeilijk toegankelijk voor derden/buitenstaanders. Het herkennen of een instelling zich bezighoudt met moneytransferdiensten zal daarom vrijwel altijd moeten gebeuren aan de hand van signalen dat sprake is van één van de vier elementen waaruit een moneytransfer bestaat.
Storting en uitbetaling (de elementen 1 en 2) vinden vrijwel altijd plaats in de vorm van chartaal geld. Gezien het grensoverschrijdend karakter van de meeste moneytransfers vindt de (ene of andere) helft van de transactie vrijwel altijd plaats in het buitenland. De gebeurtenissen zijn makkelijk buiten het zicht van derden te houden en laten weinig (administratieve) sporen achter.
Ook bij informatie-uitwisseling tussen informele moneytransfer-instellingen (element 3) geldt dat de helft van de transactie zich afspeelt in het buitenland, dat de activiteiten makkelijk buiten het zicht van derden zijn te houden en dat er weinig sporen worden achtergelaten. De communicatie tussen de instellingen zal zich grotendeels afspelen per telefoon, fax en/of e-mail. De uitgewisselde informatie zal in het algemeen slechts kunnen worden achterhaald door het inzetten van opsporingsmiddelen.
De grootste kans op herkenning of een instelling zich informeel bezighoudt met het verrichten van moneytransfers doet zich voor bij de vereffening (element 4). Van de vereffening van de positie 'nog af te rekenen MT-transacties' zullen veelal wel voor derden herkenbare/zichtbare sporen achterblijven:
a) Bij chartale vereffening zal er sprake zijn van
hetzij afstorting/ontvangst via een financiële instelling,
hetzij van fysiek transport van chartaal geld.
Het gaat hierbij ook veelal om beduidend grotere bedragen
dan bij de gemiddelde MT. Grote chartale
geldstortingen/opnamen laten een spoor achter in de
administratie van de betrokken financiële instelling en
kunnen meldingsplichtig zijn vanwege de Wet MOT.
Grensoverschrijdende transporten van chartaal geld worden
met enige regelmaat aangetroffen door de Douane die dit
kan melden aan de Belastingdienst en (inmiddels) aan het
MOT. Dit betreft dan alleen inkomende passagiers die
geldsommen of andere waardepapieren bij
zich dragen.
b) Bij girale vereffening blijkt het 'spoor' uit de
vastlegging door de financiële instelling en uit eventuele
meldingen aan het MOT.
c) Vereffening kan plaatsvinden door middel van
levering van goederen/ diensten tegen een te lage of te
hoge prijs (onder- respectievelijk overfakturering). Als
hier een geldstroom tegenover staat, kan worden
aangesloten bij hetgeen is vermeld onder a) en b).
Echter, als het gaat
om "gratis" leveringen is detectie moeilijk. In de
administratie kan in beginsel een verband worden gelegd
tussen de geld- en de goederen-
of dienstenstroom. Het zichtbaar maken van dit verband
vereist (zeer) gedetailleerd en gericht onderzoek van de
informele MT-instelling.
In het algemeen geldt derhalve dat de fase van vereffening
de beste mogelijkheden biedt voor het herkennen van
informele moneytransfer-instellingen, zowel voor het
toezicht als voor de opsporing. Met name op dat moment
wordt de samenhang zichtbaar tussen MT's en het netwerk
waarbinnen zij plaatsvinden.
3. Casuïstiek
In dit hoofdstuk wordt de casuïstiek van de diverse
participanten van de werkgroep weergegeven op het gebied
van moneytransfers.
In paragraaf 3.1 worden de (geanonimiseerde)
onderzoeksresultaten van het SO-project
"moneytransfer-instellingen" weergegeven. In het kader van
dit project heeft de ECD 50 instellingen bezocht.
In paragraaf 3.2 wordt met name ingegaan op het in 1997
uitgevoerde onderzoek door CRI en MOT ten behoeve van de
formulering van MOT-indicatoren. Dit onderzoek richtte
zich op vrijwillige MOT-meldingen van
een tweetal moneytransfer-instellingen die opereren in het
'kanaal van de MoneyGram en Western Union moneytransfer'.
In paragraaf 3.3, 3.4 en 3.5 wordt de geïnventariseerde casuïstiek weergegeven van respectievelijk de politieregio's (zoals verzameld door de CRI), de Politie Amsterdam-Amstelland en de FIOD. Deze casuïstiek richt zich met name op het informele moneytransfer-kanaal.
Vervolgens worden in paragraaf 3.6 de onderzoeksresultaten van het project Cash and Carry van de Douane weergegeven.
Elke paragraaf wordt afgesloten met een kort overzicht van
de bevindingen.
3.1. ECD
3.1.1. Inleiding
In het kader van het SO-project
"moneytransfer-instellingen" zijn in 1999 door de ECD
onderzoeken ingesteld bij mogelijke
moneytransfer-instellingen. De basis voor deze onderzoeken
was een lijst van De Nederlandsche Bank met 78
instellingen die wellicht moneytransfer-activiteiten
zouden verrichten zonder in het bezit te zijn van een
ontheffing van het Ministerie van Financiën, op grond
van het gestelde in artikel 82 van de Wtk. De lijst is
samengesteld op basis van bij DNB binnengekomen klachten
en tips over bepaalde instellingen, maar ook aan de hand
van spontane informatie-verzoeken van instellingen.
Onderwerp van onderzoek van de ECD was, naast naleving van
de Wtk, naleving van de Wet MOT en van de Wet inzake de
Wisselkantoren (Wwk).
Ten behoeve van het onderzoek werden via het Landelijk
Parket de eventuele antecedenten van de te bezoeken
instellingen verkregen en is door de Belastingdienst/FIOD
informatie omtrent deze instellingen verzameld.
3.1.2. Fiscale gegevens van de onderzochte
moneytransfer-instellingen
De lijst met 78 instellingen en de daarbij betrokken
personen zijn door de Belastingdienst, in casu de FIOD,
getoetst aan het Geïntegreerd Fraude Informatie Systeem
(GEFIS) . Hieruit kwamen drie meldingen naar voren.
Binnen de FIOD waren deze drie dus reeds bekend.
De instellingen/personen zijn vervolgens getoetst aan Beheer Van Relaties (BVR) met de volgende resultaten:
Instellingen/personen aantal
---
Instellingen/personen, niet traceerbaar in BVR 18
Instellingen/personen, wel traceerbaar in BVR, 4
echter niet beschreven
Instellingen vallend onder een eenheid 43
Ondernemingen/particulieren
Instellingen vallend onder een eenheid Grote 13
ondernemingen
----
Totaal 78
Van de 'instellingen/personen niet traceerbaar in BVR',
kon geen (sociaal-) fiscaal nummer worden achterhaald. Het
kan zijn dat deze instellingen/per-sonen onder een andere
naam geregistreerd zijn. Overigens betroffen drie
instellingen representative offices van bekende grote
instellingen.
Van de 'instellingen/personen traceerbaar in BVR, echter
niet beschreven' is het (sociaal-)fiscaal nummer bekend,
maar is geen aangifte uitgereikt. Binnen de
Belastingdienst was dus niet bekend dat deze personen een
onderneming uitoefenen.
Van de instellingen vallend onder een eenheid
Ondernemingen/particulieren zijn zeven dossiers nader
onderzocht. Van deze dossiers kan in algemene zin het
volgende worden vermeld:
§ Zowel de winst uit onderneming en het
belastbaar inkomen van de gerelateerde natuurlijk persoon
is relatief laag;
§ Bij drie van de zeven instellingen bleken
moneytransfer-activiteiten uit de jaarrekening; bij één
andere instelling bleek uit aantekeningen van een
boekenonderzoek als activiteit "geldverzending naar
Suriname";
§ De hoofdactiviteit van de instellingen heeft
betrekking op een branche waar relatief veel contant geld
in omgaat, namelijk handel in onder meer goud,
levensmiddelen, reisbemiddeling, levering van
telefoondiensten;
§ Bij zes van de zeven instellingen heeft een
boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden.
Opvallend was dat uit vijf onderzoeken problemen met het
kasverkeer naar voren kwamen.
Daarnaast zijn van de instellingen vallend onder een
eenheid Grote ondernemingen drie dossiers onderzocht. Dit
betroffen alle drie representative offices, die blijkens
controlerapporten geen bancaire activiteiten uitvoeren en
dus ook geen moneytransfer-activiteiten. De activiteiten
liggen meer op het gebied van het verstrekken van
inlichtingen en het bieden van assistentie met betrekking
tot financiële transacties bij de moederbank in het
buitenland.
3.1.3. Onderzoeksresultaten ECD
De onderzoeken van de ECD zijn uitgevoerd op basis van
de Wet op de Economische Delicten (WED).
Eerst is getracht vast te stellen of er aanwijzingen waren
van daadwerkelijke moneytransfers. Als er aanwijzingen
waren, is vervolgens op basis van de WED inzage gevraagd
c.q. gevorderd in de administratie. Eventueel zijn hierbij
getuigen gehoord.
Er konden 50 instellingen (met 56 vestigingen) in
onderzoek worden genomen.
Van enkele instellingen bleken de op de lijst vermelde
naam- en adresgegevens niet in overeenstemming te zijn met
de feitelijke situatie. Daarnaast waren er in een aantal
gevallen geen aanwijzingen dat de aangetroffen personen
moneytransfer-activiteiten verrichtten. In 28 gevallen kon
dan ook geen nader onderzoek ingesteld worden
In 21 gevallen kon worden aangetoond dat er moneytransfers
werden verricht en is proces-verbaal opgemaakt vanwege het
ontbreken van een ontheffing van het Ministerie van
Financiën. Deze instellingen zullen een schikkingsvoorstel
krijgen van het Landelijk Parket.
In de overige 35 gevallen kon niet worden bewezen dat
sprake is van moneytransfer-activiteiten.
In één geval is tevens proces verbaal opgemaakt inzake artikel 4 Wwk . Inzake de Wet MOT werd vastgesteld dat de objectieve meldingsgrens nimmer werd overtreden.
De 21 processen-verbaal worden hieronder nader toegelicht.
Overige
activiteiten
Van de 21 instellingen waartegen
proces-verbaal is opgemaakt is slechts
in twee gevallen sprake van moneytransfer als
hoofdactiviteit. De indeling naar overige
hoofdactiviteiten kan als volgt weergegeven worden:
Hoofdactiviteit Aantal
---
Juweliersbedrijf 9
Reisbureau 2
Snackbar 2
Overige detailhandel 6
Totaal 19
De verhouding van deze hoofdactiviteiten ten opzichte van
de moneytransfer-activiteit is onbekend.
Er is vastgesteld dat voor de moneytransfer-activiteiten
veelal een apart gedeelte van de bedrijfsruimte is
gereserveerd. Niet vastgesteld is of daarvoor apart
personeel of communicatiemiddelen beschikbaar zijn
gesteld.
Etniciteit
Met betrekking tot de 21
moneytransfer-instellingen kan de navolgende indeling naar
etniciteit worden gemaakt:
Etniciteit Aantal
---
Surinaams 20
Nederlands 1
---
Totaal 21
De grote Surinaamse betrokkenheid volgt uit de
prioritering die in het onderzoek is gesteld. Uit de
literatuur komt naar voren dat ook andere etnische groepen
(Pakistaanse, Indiase, Iranese, Ghanese, Chinese) gebruik
maken van moneytransfers - zie paragraaf 2.6.3.
Het storten van Uit de 21 opgemaakte processen-verbaal
gelden is gebleken dat in slechts één geval
sprake was van het via de bank/giro
storten van gelden op rekening van de
moneytransfer-instelling. Deze verzorgde vervolgens de
overboeking van de gelden naar het buitenland. De
opdrachtgevers waren in dit specifieke geval een aantal in
Nederland gevestigde pensioenfondsen, die via de
betreffende moneytransfer-instelling de pensioenen
overboekten naar het buitenland.
In het vervolg van deze paragraaf is deze
moneytransfer-instelling, gezien de afwijkende manier van
werken buiten beschouwing gelaten.
In de overige 20 gevallen was telkenmale sprake van het
contant storten van gelden bij de
moneytransfer-instelling. De opdrachtgever behoefde zich
in geen van deze gevallen te identificeren bij de
moneytransfer-instelling. De Wif is immers (nog) niet van
toepassing op moneytransfer-instellingen (zie voetnoot 5).
Administratieve Slechts in vier gevallen is vastgesteld
vastlegging dat de opdrachtgever een kwitantie kreeg
voor het gestorte bedrag. In de overige
gevallen werd geen betalingsbewijs
verstrekt. Waarschijnlijk hangt dit samen met het
vertrouwen in de instelling.
In zeven gevallen werd de storting genoteerd op lijsten
dan wel in schriften. In de overige dertien gevallen werd
in eerste aanleg de storting wel vastgelegd, maar na het
verwerken van de moneytransfer werd deze vastlegging
vernietigd.
Verhouding met
buitenlandse
instanties Uit de onderzoeken is gebleken dat zeven
moneytransfer-instellingen rechtstreeks
overboekingen verrichten naar het
buitenland. De overige dertien instellingen werken als
tussenpersoon voor deze zeven moneytransfer-instellingen.
Deze tussenpersonen geven aan het eind van de dag
opdrachten aan deze instellingen door, die vervolgens de
moneytransfer doorgeeft aan het buitenland.
Aan het eind van de dag wordt de buitenlandse instantie
door de moneytransfer-instelling per fax of telefoon
geïnformeerd over de uit te betalen bedragen en de
begunstigden. Vastgesteld is dat de
moneytransfer-instellingen ook betalingen in Nederland
verrichten voor de buitenlandse (ontvangende) instantie.
Vereffening
Geconstateerd is dat de verrekening van
de ontvangen en uitbetaalde bedragen plaatsvindt via een
rekening-courant verhouding met de buitenlandse instantie.
Niet is vastgesteld dat daadwerkelijk gelden worden
overgeboekt naar de instantie in het buitenland. Wel werd
in één geval vastgesteld dat de Nederlandse
moneytransfer-instelling betalingen verricht aan
crediteuren van de buitenlandse moneytransfer-instelling
ter vereffening van de onderlinge schuldverhouding.
Onduidelijk is op welke wijze in de overige gevallen
vereffening plaatsvond.
Omzet en
aantallen
Aan de hand van de administratie kon in
dertien gevallen worden afgeleid wat de
jaaromzet van de moneytransfer-instelling was, terwijl in
elf gevallen het aantal transfers per jaar kon worden
ontleend. In de overige gevallen bleek één en ander niet
direct uit de administratie.
Omzet
Volgens de aangetroffen administratie varieerde de
jaaromzet van de moneytransfer-instellingen tussen circa
¦ 20.000 en ¦ 970.000 over 1998. De omzet nam toe bij
gebruik van tussenpersonen. In één geval is geconstateerd
dat de jaaromzet zelfs ¦ 11.000.000 bedroeg. Op dit moment
is onbekend hoeveel transacties hier mee gemoeid waren.
Aantal transacties
Het aantal transacties over 1998, dat in de administratie
is verantwoord, varieerde ook sterk: van 160 transacties
tot ongeveer 3.600 transacties. Ook hierbij wordt
opgemerkt, dat het gebruik van tussenpersonen dit aantal
beïnvloedt.
Gestorte bedrag
Volgens de aangetroffen administraties varieerde de
storting tussen circa ¦ 100 en ¦ 600 over 1998. De
opdrachtgevers zijn over het algemeen particulieren die
ten behoeve van ondersteuning van familieleden in het
buitenland deze overboekingen verrichten.
Provisie
Omtrent de in rekening gebrachte provisie kan geen
eensluidende uitspraak worden gedaan, aangezien de
berekende provisie per moneytransfer-instelling sterk
verschilt. Zo wordt gebruik gemaakt van een percentage van
het gestorte bedrag, of van vaste bedragen die afhankelijk
zijn van de omvang van de transactie. Geconstateerd is dat
de provisie in alle gevallen wordt betaald door de
opdrachtgever in Nederland. Er is geen zicht verkregen op
het feit, of de begunstigde in het buitenland provisie is
verschuldigd aan de uitbetalende instantie, dan wel of de
uitbetalende instantie een deel van de provisie van de in
Nederland gevestigde instelling ontvangt.
Gebruikte valuta In alle onderzochte gevallen werd de storting verricht in Nederlandse valuta. De uitbetaling vindt, met uitzondering van één onderzochte instelling, plaats in de valuta van het land van uitbetaling. De moneytransfer gaat dus gepaard met een wisseltransactie. In alle gevallen werd aan de opdrachtgever de omrekeningskoers bekend gemaakt.
Overige Uit de onderzoeken van de ECD is niet
bevindingen gebleken, dat door de
moneytransfer-instellingen criminele
gelden worden overgeboekt. Gelet op het
gemiddeld overgeboekte bedrag lijkt het ook niet voor de
hand te liggen dat er sprake is van overboeken van
dergelijke gelden.
Echter, er dient in ogenschouw te worden genomen dat deze
onderzoeken zijn verricht met toepassing van uitsluitend
bevoegdheden van de WED. Middelen als bijvoorbeeld
tapinformatie en observaties konden in dat geval niet
ingezet worden. Het vaststellen van criminele geldstromen
is hierdoor niet goed mogelijk. De eventuele criminele
gelden zullen in het algemeen namelijk niet worden
verantwoord in de reguliere administratie van de
moneytransfer-instelling.
In één onderzoek ontstond het vermoeden, dat buiten de
"legale" geldstroom een illegale geldstroom zou kunnen
bestaan:er was een aanzienlijk bedrag in contanten
aanwezig in de kas van het moneytransfer-bedrijf, dat niet
kon worden gerelateerd aan de op die dag verwezenlijkte
moneytransfers. De betreffende ondernemer verklaarde, dat
hij enige tijd was "vergeten" deze gelden af te storten op
de bankrekening van zijn onderneming.
Om illegale praktijken van moneytransfer-instellingen in
beeld te brengen zullen in het algemeen opsporingsmethoden
toegepast dienen te worden. Hierbij moet worden gedacht
aan dwangmiddelen (observatie, telefoon-/fax-taps etc.).
Binnen de wetgeving vereist dit een redelijk vermoeden van
schuld aan een strafbaar feit.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat bij één onderzoek naar
een moneytransfer-instelling - die overigens een
ontheffing van het Ministerie heeft - werd geconstateerd,
dat dit bedrijf werkte met 18 tussenpersonen. Deze groep
betreft illegale, niet-bekende instellingen.
3.1.4. Bevindingen
Aanleiding van onderzoek was een lijst van DNB met 78
instellingen die mogelijk moneytransfer-activiteiten
zouden verrichten zonder in het bezit te zijn van een
ontheffing. Belastingdienst/FIOD heeft de lijst getoetst
aan de aanwezige informatie. De ECD heeft 50 instellingen
bezocht.
Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen.
§ De onderzoeken van de ECD zijn verricht met toepassing van uitsluitend bevoegdheden van de WED. Het vaststellen van criminele geldstromen is hierdoor niet goed mogelijk. Eventuele criminele gelden zullen in het algemeen namelijk niet worden verantwoord in de reguliere administratie van de moneytransfer-instelling.
§ Binnen de FIOD waren drie instellingen/personen
bekend uit fraudezaken die in het verleden hebben
gespeeld. Van 22 instellingen was binnen de
Belastingdienst onbekend dat deze überhaupt een
onderneming uitoefenen. Van de overige instellingen zijn
enkele dossiers van de Belastingdienst onderzocht, met de
volgende bevindingen:
- De moneytransfer activiteit bleek soms uit het
dossier;
- De hoofdactiviteit van de instelling betreft een
branche waarin relatief veel contant geld in omgaat.
Opvallend was dat bij het merendeel van de
Belastingdienstcontroles uit het verleden problemen met
het kasverkeer naar voren kwamen;
- Het aangegeven inkomen van de gerelateerde
natuurlijke persoon is relatief laag.
§ Bij 21 van de 50 bezochte instellingen is
aangetoond dat sprake was van moneytransfer-activiteiten
zonder dat de instellingen beschikten over een ontheffing.
Ook hier past de kanttekening dat deze onderzoeken zijn
verricht met toepassing van uitsluitend bevoegdheden van
de WED. Opsporingsmethoden als bijvoorbeeld het
afluisteren van telefoons en observaties konden niet
worden ingezet.
§ Volgens de aangetroffen administratie varieerde
de storting tussen circa ¦ 100 en ¦ 600 over 1998.
§ De opdrachtgevers zijn over het algemeen particulieren die ten behoeve van ondersteuning van familieleden in het buitenland de overboekingen verrichten. Uit de onderzoeken van de ECD is niet gebleken, dat door de moneytransfer-instellingen criminele gelden worden overgeboekt. Omdat de onderzoeken zijn verricht op basis van WED-bevoegdheden, konden eventuele criminele gelden niet worden geconstateerd; deze gelden worden in het algemeen niet of verhuld verantwoord in de reguliere administratie van de moneytransfer-instelling.
§ De onderzoeksresultaten bevestigen het beeld
van een informele moneytransfer-instelling uit de
literatuur (zie paragraaf 2.6.3):
- De opdrachtgever behoefde zich in geen van de
onderzochte gevallen te identificeren.
- De storting en opname van het geld vindt plaats in
lokale valuta. Derhalve is sprake van een
(administratieve) wisseltransactie.
- De communicatie tussen de MT-instellingen verliep
via fax of telefoon.
- In sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van
tussenpersonen, wat duidt op een piramidale opbouw.
- De chartale/girale verrekening van wederzijdse
vordering of schulden is niet vastgesteld. In één geval is
geconstateerd dat de vereffening plaats vond door betaling
van een schuld van de andere instelling.
- Slechts in twee gevallen was sprake van
moneytransfer als hoofdactiviteit. De overige instellingen
opereerden in hoofdzaak in detailhandel, waarmee contant
geld is gemoeid.
- De vastlegging in de administraties was summier:
de jaaromzet was bijvoorbeeld niet in alle gevallen vast
te stellen.
- De gegevens betreffende afgewikkelde transacties
werden veelal vernietigd.
3.2. CRI en MOT
3.2.1. Onderzoek ten behoeve van MOT-indicatoren
Begin 1997 hebben de CRI en het MOT onderzoek uitgevoerd
naar het gebruik van moneytransfers in het algemeen en
voor criminele doeleinden in het bijzonder . De
doelstelling van het onderzoek was het uitbrengen van een
advies voor formulering van nieuwe MOT-indicatoren .
Voor dit onderzoek heeft het MOT in totaal circa 3.000
vrijwillig gemelde moneytransfers onderzocht, waarvan
2.110 van financiële instelling 'A' en 875 van financiële
instelling 'B'. Onder meer zijn de betrokken subjecten
beoordeeld op antecedenten. Daarnaast zijn de transacties
inhoudelijk beoordeeld op omvang, aantal transacties per
subject en de nationaliteit van het subject.
3.2.1.1. Analyse meldingen financiële instelling
'A'
De meldingen beslaan alle moneytransfers over de periode
van 1 maart 1995 tot en met 30 juni 1995. Hieronder volgen
de belangrijkste bevindingen.
§ De 2.110 moneytransfers zijn door 1.243
verschillende opdrachtgevers uitgevoerd. Zo'n 17% van deze
opdrachtgevers had antecedenten.
§ De verdeling naar omvang van de 2.110
moneytransfers kan als volgt worden weergegeven:
Omvang van de moneytransfer in
procenten
---
¦ 1.500 - ¦ 2.500 18%
¦ 2.500 - ¦ 5.000 16%
> ¦ 5.000 17%
Totaal 100%
De moneytransfers die verricht zijn door de personen met antecedenten geven nagenoeg hetzelfde beeld.
§ Uit de transacties waarbij het land van
uitgifte van het identiteitsbewijs is ingevuld, blijkt de
volgende verdeling van nationaliteit van de betrokken
opdrachtgevers:
Nationaliteit in
procenten
---
Latijns-Amerikaans (w.o. 68%
Suriname)
Europees 28%
Noord-Amerikaans 2%
Afrikaans 1%
Aziatisch 1%
Totaal 100%
3.2.1.2. Analyse meldingen financiële instelling
'B'
De meldingen beslaan moneytransfers over de periode van 12
april 1994 tot en met 30 december 1996, die de instelling
naar eigen inzicht heeft gemeld aan het MOT. Op jaarbasis
verricht deze financiële instelling circa 70.000
moneytransfers. Er is dus geen zicht op die moneytransfers
die wel zijn uitgevoerd maar niet zijn gemeld. Hieronder
volgen de belangrijkste bevindingen.
§ De 875 moneytransfers betreffen 831
verschillende opdrachtgevers en begunstigden in Nederland.
Zo'n 11% van deze opdrachtgevers en begunstigden is
CID-subject .
§ De verdeling naar omvang van de 875
moneytransfers kan als volgt worden weergegeven:
Omvang van de moneytransfer in
procenten
---
¦ 1.500 - ¦ 2.500 6%
¦ 2.500 - ¦ 5.000 16%
> ¦ 5.000 68%
Totaal 100%
§ Voor de gemelde moneytransfers die vanuit het
buitenland naar Nederland werden verricht, blijkt de
volgende verdeling naar land
waar de betrokken opdrachtgevers wonen:
Werelddeel opdrachtgever in
procenten
---
Europa 43%
Latijns-Amerika 21%
Azië 18%
Noord-Amerika 16%
Afrika 1%
Australië 1%
Totaal 100%
§ Voor de gemelde moneytransfers die vanuit
Nederland naar het buitenland werden verricht kan de
volgende onderverdeling worden gemaakt naar werelddeel van
begunstiging:
Werelddeel begunstigde in
procenten
---
Latijns-Amerika 41%
Europa 30%
Azië 15%
Noord-Amerika 11%
Afrika 3%
Totaal 100%
Doormeldingen
Van de 875 transacties heeft het MOT er 249 (circa 28%)
doorgemeld . Bij deze 249 moneytransfers zijn 129
verschillende personen betrokken. Bij de doormeldingen is
83% van de betrokken bedragen hoger dan ¦ 1.500.
De doormeldingen kunnen als volgt worden ingedeeld:
§ Diverse begunstigden in Nederland ontvangen bedragen van één opdrachtgever (uit het buitenland of Nederland). Eenmaal betreft het een totaalbedrag van circa ¦ 120.000 welke bestaat uit 61 transacties variërend van ¦ 155 tot ¦ 15.695 (gemiddelde omvang van ¦ 1.962). In een ander geval betreft het een totaalbedrag van circa ¦ 300.000 welke bestaat uit 41 transacties variërend van ¦ 225 tot ¦ 20.000 (gemiddelde omvang van ¦ 7.347).
§ Eén begunstigde in het buitenland ontvangt,
veelal op dezelfde dag, meerdere moneytransfers van één of
meer opdrachtgevers vanuit Nederland. In totaal is op deze
wijze circa ¦ 39.000 verkregen (gemiddelde omvang
moneytransfer is ¦ 6.453).
§ Eén of meer begunstigden in Nederland
ontvangen, veelal op dezelfde dag, meerdere moneytransfers
van één of meer opdrachtgevers vanuit hetzelfde
buitenland. In totaal is op deze wijze circa ¦ 190.000
verkregen (gemiddelde omvang moneytransfer ¦ 7.302).
3.2.1.3. Bevindingen
Op basis van bovenstaande bevindingen uit 1997 zijn de
volgende opmerkingen te maken:
§ Het gemiddelde bedrag per transactie ligt voor
de meldingen van financiële instelling 'B' hoger dan voor
de meldingen van financiële instelling 'A'. Zeer
waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat de
meldingen van instelling 'A' alle moneytransfers betreffen
die in een bepaalde periode zijn verricht. De meldingen
van instelling 'B' daarentegen zijn naar eigen inzicht
(van de instelling) aan het MOT gemeld. Kennelijk zijn de
reguliere moneytransfers kleiner van omvang dan de
ongebruikelijke.
§ De omvang van de onderzochte moneytransfers is
relatief laag bij zowel instelling "A" als "B". Ter
vergelijking: voor moneytransfers van een "formele"
instelling gold in dezelfde periode een gemiddelde
omvang van circa f 1.400 ($ 694) voor moneytransfers die
vanuit Nederland worden verzonden en een gemiddelde omvang
van circa f 1.750 ($ 879) voor moneytransfers die in
Nederland werden ontvangen.
§ De gemiddelde omvang van de doorgemelde
moneytransfers is ook relatief laag, alhoewel veelal boven
de huidige objectieve MOT-indicator van ¦ 5.000. Voor het
"overmaken" van een groot bedrag lijkt in een aantal
gevallen het aantal moneytransfers te zijn verhoogd.
§ Opvallend is dat er relatief veel moneytransfers vanuit en naar Europa worden uitgevoerd.
§ Het aandeel van Latijns-Amerika bevestigt de verwachtingen op basis van de literatuur . Het Aziatische aandeel blijft daarentegen hierbij achter.
3.2.2. Moneytransfer-meldingen aan het MOT
Met ingang van augustus 1998 is de moneytransfer
aangewezen als financiële dienst onder de wet MOT.
Moneytransfers die aan de geformuleerde indicatoren
voldoen dienen aan het MOT gemeld te worden.
In augustus 2000 is een analyse gestart van de
MOT-meldingen op het gebied van moneytransfers over de
eerste twee jaar. De resultaten van deze analyse zijn niet
openbaar en konden derhalve niet worden gebruikt door de
werkgroep.
3.3. Inventarisatie CRI en MOT bij politieregio's
In het kader van het onderzoek van de CRI en het MOT
zijn begin 1997 tevens de politieregio's in Nederland
benaderd. Gevraagd is of er onderzoeken zijn geweest
waarin het gebruik van moneytransfers is vastgesteld.
Hieronder volgt een overzicht van de gemelde zaken.
3.3.1. Onderzoek moneytransfers door wisselkantoor
Over een periode van vier maanden zijn alle transacties
van een bepaald wisselkantoor in Nederland onderzocht. In
totaal werden in die periode 977 (formele) moneytransfers
verricht, met een totaalbedrag van ongeveer f 1.675.000
($ 837.850). Het gemiddelde bedrag per transactie bedroeg
circa f 2.000 ($ 1.000), de hoogste bedragen waren circa f
6.000 ($ 3.000).
Er is niet vast komen te staan dat het geld dat per
moneytransfer werd verplaatst, zijn herkomst vindt in
enige vorm van criminaliteit. Opdrachtgevers van de
moneytransfers zijn voornamelijk Zuid-Amerikaanse vrouwen,
werkzaam in de prostitutie. Opmerkelijk zijn de
moneytransfers die zijn verricht voor een Nederlander. Hij
verstuurde 93 moneytransfers (op eigen en andermans naam)
voor een totaalbedrag van ongeveer f 305.000 ($ 152.700).
3.3.2. Verdovende middelen onderzoeken
Er zijn vijf onderzoeken op het gebied van verdovende
middelen naar voren gekomen waarbij (formele)
moneytransfers een rol hebben gespeeld. Hieronder volgt
per onderzoek kort de bevindingen met betrekking tot de
(formele) moneytransfers:
§ Vier personen hebben in een periode van ruim 14
maanden in totaal ¦ 260.000 overgemaakt via 26
moneytransfers naar verschillende begunstigden in
Zuid-Amerika (gemiddelde omvang per moneytransfer:
¦ 10.000).
§ Tijdens een strafrechtelijk financieel
onderzoek naar handel in heroïne zijn twee geldstromen
onderkend. De ene geldstroom betreft zeven money-transfers
van in totaal ¦ 43.359 die in een periode van ruim twee
maanden zijn verstuurd van het buitenland naar Nederland
(gemiddelde omvang per moneytransfer ¦ 6.194, variërend
van ¦ 2.352 tot ¦ 13.680). De andere geldstroom betrof het
fysiek overbrengen van geld van het buitenland naar
Nederland. Geconstateerd is dat in elf transporten een
bedrag werd overgebracht van ¦ 287.145.
§ Een organisatie heeft in een periode van vijf
maanden acht moneytransfers verricht met een totale waarde
van ¦ 19.890 (gemiddelde omvang per moneytransfer ¦ 2.486,
variërend van ¦ 576 tot ¦ 5.670).
§ Tijdens een onderzoek is gebleken dat ¦ 15.000
via een reisbureau is getransporteerd naar Suriname. Daar
werd het door leden van de organisatie bij een vestiging
van het reisbureau opgehaald. Daarnaast zijn voor enkele
duizenden Amerikaanse dollars moneytransfers naar Peru
verstuurd.
§ In een ander onderzoek zijn 4 moneytransfers
met een totale waarde van ¦ 24.050 naar voren gekomen
(gemiddelde omvang per moneytransfer ¦ 6.013).
3.3.3. Bevindingen
Op basis van de in 1997 geïnventariseerde
politieonderzoeken zijn de volgende opmerkingen te maken:
§ De moneytransfer activiteiten vormen in het
algemeen niet het primaire onderzoeksobject. Bij
verdovende middelen onderzoeken hebben money-transfers wel
zijdelings een rol gespeeld.
§ Het aantal onderzoeken waarbij moneytransfers
een rol hebben gespeeld is beperkt en de onderzoeken
concentreren zich op het formele money-transfer-kanaal.
§ De gemiddelde omvang per moneytransfer is relatief laag. De omvang is veelal wel hoger dan de huidige objectieve MOT-indicator van ¦ 5.000.
3.4. Politie Amsterdam-Amstelland
3.4.1. Inleiding
Tussen mei 1998 en mei 1999 heeft de Centrale Recherche
van de Politie Amsterdam-Amstelland een groot onderzoek
verricht naar een Pakistaanse organisatie die zich op
grote schaal bezig hield met het wisselen van geld. Deze
organisatie opereerde vanuit een drietal bedrijven, te
weten een hotel, een toeristenkantoor en een
fietsenverhuurbedrijf.
De organisatie maakte gebruik van een Nederlands
administratiekantoor dat geld voor hen wisselde in
Brussel. In totaal ging het om een bedrag van f 237
miljoen in bijna twee jaar. Het administratiekantoor had
voor de wisselaars een dekmantel opgezet in de vorm van
een firma die zou handelen in goudopties. Het
administratiekantoor was de wisselaars tevens behulpzaam
bij het investeren van het verdiende geld in onroerende
zaken, zoals een hotelpand.
Het gewisselde geld was uit diverse bronnen afkomstig. Van
een aantal opdrachtgevers is vastgesteld dat zij handelden
in verdovende middelen. Deze handelaren zijn aangehouden.
Een aantal andere opdrachtgevers bleek actief te zijn als
informele moneytransfer-instelling (ook wel
'hawalabanking' genoemd).
Het onderzoek dat is verricht naar deze informele
moneytransfer-instellingen had als hoofddoel het
blootleggen van de relaties die zij onderhielden met de
hoofdverdachten (de wisselaars) in het onderzoek. Van
belang was het opsporen van witwastrajecten met betrekking
tot het door de wisselaars verdiende geld. Er waren echter
onvoldoende middelen om een afzonderlijk onderzoek te doen
naar de moneytransfer-instellingen. Doordat telefoons
werden afgeluisterd en de boekhouding in beslag is genomen
is niettemin het één en ander duidelijk geworden over de
werkwijze en omzet van deze instellingen. Overigens betrof
dit het eerste onderzoek naar moneytransfer-activiteiten
dat door de Amsterdamse politie is verricht.
In het politieonderzoek kwamen met name twee
moneytransfer-organisaties naar voren, te weten
organisatie 'X' en instelling 'Y'. De betrokken personen
'X' en 'Y' hadden binnen de Pakistaanse gemeenschap een
hoog aanzien. Overigens waren er aanwijzingen dat ook
anderen zich bezighielden met moneytransfers. Het
betreffende aantal is onbekend; hierover kan slechts een
grove schatting worden gemaakt (ten minste zes personen
van Pakistaanse afkomst).
In de volgende paragrafen worden voor organisatie 'X' en
instelling 'Y' de werkwijzen uiteengezet. Voor een
uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar bijlage C.
Hierin is een artikel opgenomen uit de Volkskrant van
25 maart 2000 dat betrekking heeft op deze casus.
3.4.2. Onderzoek organisatie 'X'
Organisatie 'X' betreft drie Pakistanen die zich met
moneytransfer-activiteiten bezighielden. Eén van de
Pakistanen had een bijstandsuitkering, de andere twee
hadden naast de moneytransfer-activiteiten eigen bedrijven
(een kledingwinkel, een snackbar en een
schoonmaakbedrijf).
Schematisch kan organisatie 'X' als volgt weergegeven
worden:
Toelichting:
1. De drie Pakistanen (MT 'X') hadden ieder hun eigen
opdrachtgevers die geld aanbrachten voor overmaking naar
met name Pakistan.
2. Nadat het geld bijeengebracht was, werd een fax
naar Pakistan gestuurd voor de uitbetaling aldaar.
3. Sommige moneytransfers vanuit Nederland naar
Pakistan verliepen via een partner in Engeland (een
wisselkantoor aldaar). Een reden was onder meer dat soms
een betere koers voor roepia's in ponden, dan in guldens
werd geboden. Voorts kon op deze wijze een vordering die
de Engelse instelling op Pakistan had worden vereffend.
4. Middels deze partner in Engeland werden ook grote
moneytransfers uitgevoerd vanuit Engeland naar Nederland.
Er zijn sterke aanwijzingen dat deze moneytransfers
grotendeels fysiek plaatsvonden. In Engeland werden
namelijk eind 1997 vier "geldtransporten" aangehouden die
waren bestemd voor één van de Pakistanen. Een andere
aanwijzing dat geld fysiek werd getransporteerd is dat de
Engelse partner zijn "opgespaarde" valuta (inclusief
ponden) vrijwel volledig wisselde in guldens. Overigens is
de Engelse partner inmiddels aangehouden door de
plaatselijke autoriteiten en veroordeeld tot zes jaar
gevangenschap voor witwassen van crimineel geld (in een
periode van ruim een jaar een bedrag van £ 48 miljoen).
5. Tijdens het onderzoek is waargenomen dat één van de
begunstigden van organisatie 'X' (en instelling 'Y') een
Nederlandse drugshandelaar betrof. Deze drugshandelaar
werd door middel van moneytransfers vanuit Engeland
betaald. In totaal zijn ten behoeve van deze
drugshandelaar meer dan tien moneytransfers verricht. De
bedragen liepen op tot £ 228.000 per keer.
6. Het bijeengebrachte geld bestond deels uit
buitenlandse valuta. Meestal werd dit in één keer
gewisseld, bij onder meer de hoofdverdachten in het
onderzoek. Ook werd het bijeengebrachte geld gebruikt om
in Nederland opdrachten tot uitbetaling te verrichten.
7. Periodiek verrekende men de onderlinge
schuldverhouding met de moneytransfer-instelling in het
buitenland. Er zijn sterke aanwijzingen dat soms geld werd
overgeboekt via Dubai. Vanuit Dubai werd vervolgens het
geld overgemaakt naar Pakistan door middel van een
teletransfer (telefonische overboeking) dan wel een
informele moneytransfer. Wellicht betrof dit de
vereffening van de onderlinge schuldverhouding.
Van de grote (criminele) moneytransfer-transacties is door organisatie 'X' geen boekhouding bijgehouden, van de kleine (reguliere) transacties daarentegen wel. De "criminele" transacties zijn vastgesteld aan de hand van opsporingsmiddelen, zoals tapverslagen.
De leden van organisatie 'X' zijn door de arrondissementsrechtbank Amsterdam veroordeeld voor, onder meer, heling en deelname aan een criminele organisatie.
3.4.3. Onderzoek instelling 'Y'
In tegenstelling tot organisatie 'X' hield 'Y' een
uitvoerige administratie van de verkregen
moneytransfer-opdrachten bij. Deze administratie is in het
kader van het politieonderzoek in beslag genomen.
Hieronder volgen in het kort bijzonderheden over 'Y' en de
aangetroffen administratie.
Profiel van 'Y' 'Y' is een Pakistaanse man van
middelbare leeftijd met een
WAO-uitkering. Binnen de Pakistaanse
gemeenschap wordt 'Y' als een grote 'hawalabankier'
beschouwd. Echter, bij Nederlandse instanties (zoals de
Belastingdienst en DNB) is onbekend dat 'Y'
ondernemingsactiviteiten verricht.
Wereldwijde In de administratie van 'Y' is een
organisatie overzicht aangetroffen van instellingen
in diverse landen. Het gaat in totaal om
29 instellingen verdeeld over de
volgende landen:
Land Aantal Land Aantal
---
Pakistan 10 Dubai 1
Verenigde Staten 5 Japan 1
Duitsland 2 Nederland 1 (instelling 'Y')
Verenigde 2 Singapore 1
Arabische Emiraten
Bangladesh 1 Spanje 1
België 1 Thailand 1
Canada 1 Verenigd 1
Koninkrijk
Uit de registratie van de transacties blijkt dat 'Y'
moneytransfers met deze instellingen uitvoert. In de
administratie zijn tevens kopie-uitdraaien uit een
grootboekadministratie aangetroffen, welke in Pakistan
wordt gevoerd. Deze administratie geeft onder andere
mutaties in het winstaandeel van 'Y' aan (50%) en de
rekening-courant mutaties met - waarschijnlijk - de
centrale organisatie (in Pakistan).
Registratie van
transacties
De aangetroffen administratie betreft in
hoofdzaak een chronologische vastlegging
van de transacties. In bijlage D is een voorbeeld van een
dergelijke vastlegging (geanonimiseerd) bijgevoegd.
Hieruit kan worden opgemaakt dat 'Y' de volgende gegevens
bijhield:
Algemene gegevens:
§ de datum van de transactie;
§ het transactienummer;
§ de koers tussen de Pakistaanse roepia en de
gulden.
'Y' als ontvangende moneytransfer-instelling:
§ het bedrag in guldens dat werd ontvangen door
'Y';
§ het bedrag in Pakistaanse roepia's dat moest
worden uitbetaald door de andere instelling;
§ gegevens omtrent de uitbetalende instelling dan wel omtrent de ontvanger van het geld.
'Y' als uitbetalende moneytransfer-instelling:
§ het bedrag in guldens dat uitbetaald moest
worden door 'Y' in Nederland;
§ het bedrag in Pakistaanse roepia's dat werd
ontvangen door de andere instelling.
Verloop intercompany-verhouding:
§ verloop van het saldo in guldens;
§ verloop van het saldo in Pakistaanse roepia.
Identiteit De naam van de uiteindelijke ontvanger ontvanger is niet altijd bij de transacties vermeld. In dat geval is wel de naam van de uitbetalende moneytransfer-instelling aangegeven. Overigens is niet duidelijk op welke wijze de begunstigde zich bekend dient te maken bij de uitbetalende instelling. Het ligt voor de hand dat meer informatie wordt verstrekt aan de uitbetalende instelling (bijvoorbeeld via de fax), maar waarschijnlijk wordt deze informatie vernietigd na voltooiing van de transactie.
Soort transacties Zoals reeds vermeld blijkt uit het politieonderzoek dat 'Y' enkele grote transacties heeft verricht voor een Nederlandse drugshandelaar. 'Y' kwam daarnaast naar voren omdat hij voor de hoofdverdachten in het onderzoek, de wisselaars, geld vanuit Pakistan (via Dubai) naar Nederland sluisde voor de aankoop van onroerende zaken. Tevens bleek dat 'Y' diverse andere keren geld van de hoofdverdachten van Nederland naar Pakistan heeft gesluisd. Hierbij ging het tenminste om enkele honderdduizenden guldens. Overigens is het merendeel van de (overige) transacties van beperkte omvang wat duidt op "normaal" gebruik van een moneytransfer.
'Y' is inmiddels door de arrondissementsrechtbank
veroordeeld voor opzet- en schuldheling, alsmede
overtreding van artikel 82 Wtk.
Omvang Om een indruk te geven van het aantal
transacties transacties en de omzet zijn voor twee
a-select gekozen maanden de transacties
gerecapituleerd, te weten december 1996
en januari 1998. Hieronder worden de resultaten
weergegeven.
December 1996 Januari 1998
.................... ............................. ........
Range Aantal Totaal Range Aantal Totaal in in guldens guldens
0 - 1.000 32 16.927 0 - 1.000 76 46.821
1.000 - 2.500 11 14.206 1.000 - 2.500 33 55.853
2.500 - 5.000 10 39.742 2.500 - 5.000 14 54.180
5.000 - 10.000 4 25.905 5.000 - 10.000 17135.796
10.000 - 50.000 8 142.527 10.000 - 50.000 7115.857
> 50.000 2 148.442 > 50.000 1 59.336
Inkomende 67 387.749 Inkomende 148467.843 trans-acties trans-acties
0 - (25.000) 11(116.946 0 - (25.000) 0 0
(25.000) - 0 0 (25.000) - 2(112.400) (100.000) (100.000)
> (100.000) 2(441.375 > (100.000) 2(230.000)
Uitgaande 13(558.321 Uitgaande 4(342.400) transacties transacties
Totalen 80(170.572 Totalen 152125.443
Inkomende transacties: hierbij wordt geld van de opdrachtgever ontvangen door 'Y' en wordt aan een andere instelling de opdracht tot uitbetaling gegeven.
Uitgaande transacties: hierbij wordt door 'Y' geld betaald
aan de begunstigde in verband met een opdracht tot
uitbetaling dan wel in verband met de vereffening van de
onderlinge verhoudingen.
Provisie De provisie van 'Y' zit waarschijnlijk
begrepen in de wisselkoersen. Er zijn
enkele berekeningen in de administratie
aangetroffen die de provisie lijken weer te geven. Uit
deze berekeningen kan een provisiepercentage van ongeveer
4% afgeleid worden. Daarentegen is bij 'Y' slechts
vermogen van beperkte omvang aangetroffen. Vermoedelijk
heeft 'Y' de opbrengsten in het buitenland (Dubai)
gestald. Hiervan is verder geen bewijs aangetroffen.
Vereffening Het is niet duidelijk op welke wijze vereffening plaatsvindt. Waarschijnlijk is er sprake van één rekening-courant verhouding met de centrale organisatie. Dit kan opgemaakt worden uit de reeds vermelde uitdraaien uit de grootboekadministratie, die vermoedelijk de mutaties in de rekening-courant verhouding weergeven.
Teletransfers Uit de administratie blijken diverse
teletransfer-opdrachten aan onder andere
banken in Pakistan en Dubai. Deze
opdrachten leiden niet altijd tot mutaties in de
intercompany-verhouding. Ook dit doet vermoeden dat 'Y'
elders (in Pakistan, Dubai etc.) bankrekeningen heeft
lopen. Overigens zijn er geen buitenlandse bankafschriften
aangetroffen bij 'Y'. De Nederlandse bankafschriften die
wel zijn aangetroffen bij 'Y' geven geen blijk van de
teletransfer-opdrachten. Overigens waren geen meldingen
bekend over 'Y' bij het MOT. Vanzelfsprekend was 'Y' ook
niet bekend als melder.
Pakistaanse taal: De administratie bevat, behalve
Gujrati aantekeningen in de officiële taal van
Pakistan, het Urdu, veelvuldig
aantekeningen in de taal Gujrati. Deze
werd niet in het gangbare Arabisch schrift geschreven,
maar in het Sanskriet. Gezien het feit dat in Nederland
slechts weinig mensen deze combinatie van taal en schrift
beheersen, is het een kostbare aangelegenheid om deze
aantekeningen integraal te laten vertalen. Er is daarom
gekozen voor een zeer beperkt aantal aantekeningen. Uit de
vertaling bleek dat het in deze gevallen gaat om
opmerkingen en klachten over eerdere transacties.
Volledigheid Zoals reeds vermeld betreft de
administratie aangetroffen administratie in hoofdzaak
een chronologische vastlegging van de
transacties. Bepaalde periodes zijn
echter niet aanwezig. Daarnaast ontbreken onderliggende
bescheiden met betrekking tot de transacties (niet altijd
is duidelijk wie de uiteindelijke ontvanger is). Voor het
overige zijn slechts aantekeningen en enkele losse
uitdraaien uit de genoemde grootboekadministratie
aangetroffen. Hierdoor bestaat geen goed inzicht in het
vermogen en resultaat van de instelling en is zoals reeds
gemeld niet duidelijk hoe vereffening precies plaatsvindt.
Tevens is daardoor niet zeker dat over alle transacties
wordt beschikt.
3.4.4. Bevindingen
Het aantal onderzoeken door de Politie
Amsterdam-Amstelland naar money-transfer-instellingen is
beperkt. Wel speelden moneytransfers zijdelings een rol
bij een groot verdovend middelenonderzoek. Op basis van de
gegevens uit dit politieonderzoek kunnen de volgende
opmerkingen worden gemaakt:
§ In het onderzoek werden moneytransfers op grote
schaal gebruikt door Pakistanen om geld van Nederland via
een wereldwijde informele organisatie naar Pakistan te
sturen. De etnische gebondenheid van het informele
moneytransfer-netwerk komt dus duidelijk terug bij dit
onderzoek.
§ Gelet op de hoogte van de moneytransfers ging
het veelal om regulier gebruik. Daarnaast werden de
moneytransfers mede gebruikt voor criminele doeleinden. De
hiermee gemoeide bedragen zijn hoger dan de bedragen in
verband met het regulier gebruik en overschrijden in het
algemeen de objectieve MOT-indicator van ¦ 5.000.
§ De moneytransfers die gebruikt werden voor
criminele doeleinden zijn veelal niet of verhuld
vastgelegd in de administratie. Deze moneytransfers kwamen
uiteindelijk naar voren aan de hand van opsporingsmiddelen
als tapverslagen en inbeslagnames.
§ De moneytransfer-instellingen in kwestie
verrichtten moneytransfers op diverse wijzen: informele
moneytransfers, (legale) moneytransfers via banken, fysiek
geldtransport etc. Tevens voerden ze wisseltransacties
uit, meestal om het door hun verzamelde geld om te zetten
in Nederlandse guldens of om kleine coupures om te
wisselen in grote coupures.
§ Niet duidelijk is op welke wijze vereffening
van de onderlinge schuldverhouding plaatsvond.
§ Enkele van de instellingen hadden naast de
moneytransfer-activiteiten tevens eigen bedrijven waarin
(legale) activiteiten met een contante geldstroom werden
uitgevoerd.
§ Opvallend is dat bij de Nederlandse instanties
(zoals de Belastingdienst en DNB) onbekend was dat
instelling 'X' en 'Y' moneytransfer-activiteiten
verrichtten. Daarnaast waren geen meldingen bekend over
'Y' bij het MOT. Vanzelfsprekend was 'Y' ook niet bekend
als melder.
3.5. FIOD
3.5.1. Inleiding
In het kader van de werkgroep "geldelijke overmakingen"
zijn binnen de FIOD zaken geïnventariseerd waarbij de
informele moneytransfer een rol heeft gespeeld. Tot nu toe
hebben geen onderzoeken gelopen waarbij dit fenomeen
centraal heeft gestaan. Onderstaand wordt één onderzoek
behandeld op het gebied van wisseltransacties, waarbij
vermoedens zijn gerezen dat tevens informele
moneytransfer-activiteiten hebben plaatsgevonden. Echter,
het onderzoek heeft zich hierop niet verder gericht.
3.5.2. Beschrijving FIOD-onderzoek
Aanleiding van het onderzoek zijn (Belgische)
MOT-meldingen op omvangrijke wisseltransacties.
Vastgesteld is dat het te wisselen geld in ieder geval van
één criminele (drugs)organisatie afkomstig was.
Schematisch kunnen de geldbewegingen als volgt worden
weergegeven:
Toelichting:
1. In de periode van februari 1995 tot 4 april 1996 is
door een Pakistaanse familie voor een bedrag van minimaal
¦ 114 miljoen gewisseld bij een officieel wisselkantoor in
België.
2. Cliënten van de Pakistaanse wisselaar brachten
buitenlandse valuta (vnl. Britse ponden) naar de woning
van de wisselaar te Amsterdam. De wisselaar ging
vervolgens met dit geld naar België om het aldaar bij een
vaste wisselagent om te wisselen voor Nederlandse guldens.
Vervolgens kwamen de klanten het geld weer ophalen. Van de
klanten van de wisselaar is bekend dat in ieder geval één
Amsterdamse criminele organisatie gelden liet wisselen.
3. Gebleken is dat de wisselaar de Britse ponden niet
alleen omwisselde in België, hij wisselde ook Britse
ponden bij bepaalde Pakistaanse en Indiase
groothandelaren. Uit een getuigenverklaring is gebleken
dat deze groothandelaren zwart goederen inkochten in
Engeland en deze vervolgens, eveneens zwart, verkochten
aan Nederlandse afnemers. De inkopen uit Engeland dienden
contant betaald te worden bij aflevering. De
groothandelaren hadden dus, als gevolg van de zwarte
verkopen, een overschot aan Nederlandse guldens dat zij om
wilden wisselen in Britse ponden om daarmee de inkopen te
betalen. Dit geld werd gewisseld bij deze Pakistaanse
geldwisselaar.
Overigens kon uit de bedrijfsomschrijving van de
vennootschap van de betreffende Pakistaanse familie worden
opgemaakt dat wisselactiviteiten werden verricht. De
vennootschap was in het verleden veroordeeld wegens
overtreding van de Wet inzake de wisselkantoren. Eerder al
was een vergunning voor het geldwisselen (na onderzoek van
de ECD) niet verstrekt.
Vermoeden van informele Gebleken is dat een lid van de
moneytransfer-activiteiten Pakistaanse familie zich in
Londen bezighield met
geldzaken. Op grond van
diverse bronnen is het vermoeden gerezen dat ze zich
gezamenlijk bezighielden met informele
moneytransfer-activiteiten. Hierbij zouden opdrachten zijn
verstrekt aan het familielid in Engeland om aldaar
betalingen te verrichten aan ondernemingen in Londen (dit
zouden betalingen kunnen zijn voor handelsinkopen).
Daartegenover zouden dan betalingsopdrachten met
betrekking tot drugs vanuit Engeland staan.
Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven:
Opgemerkt wordt dat binnen de FIOD ook
Andere twee andere onderzoeken op het gebied
wissel-onderzoeken van wisseltransacties hebben gelopen
(respectievelijk¦ 290 miljoen in 2,5
jaar en ¦ 78 miljoen in 1 jaar).
Hierbij kwamen echter geen vermoedens van het gebruik van
een informeel moneytransfer-netwerk naar voren. Ook voor
deze onderzoeken waren (Belgische) MOT-meldingen de
aanleiding.
3.5.3. Bevindingen
Binnen de FIOD hebben tot nu toe geen onderzoeken gelopen,
waarbij de informele moneytransfer centraal heeft gestaan.
Bij een drugsonderzoek naar aanleiding van omvangrijke
wisseltransacties in België, zijn wel vermoedens gerezen
dat informele moneytransfer-activiteiten hebben
plaatsgevonden. Ondanks het vermoedelijke informele
moneytransfer-netwerk is het kennelijk toch noodzakelijk
wisseltransacties uit te voeren. Dit wellicht om de
schuldverhoudingen te vereffenen.
3.6. Cash and Carry
De Douane is onderdeel van de Belastingdienst en
controleert goederenstromen die ons land en daarmee het
grondgebied van de Europese Unie (EU) binnenkomen,
verlaten of worden doorgevoerd. De Nederlandse lucht- en
zeehavens zijn de buitengrenzen van de EU en de
werkzaamheden van de Douane concentreren zich dan ook
fysiek op deze locaties. De Douane controleert onder meer
of de verschuldigde douanerechten, accijns- en
omzetbelasting zijn voldaan. Daarnaast heeft de Douane ook
niet-fiscale taken zoals de controle op invoer van
namaakproducten, bedreigde dier- en plantensoorten en de
uitvoer van cultuurgoederen.
Bij steekproefsgewijze controle bij de
passagiersafhandeling komt de Douane met enige regelmaat
grote bedragen contant geld en andere waardepapieren
tegen. Deze geldbedragen worden door reizigers in de
handbagage, de kleding of op het lichaam vervoerd. Van de
passagier wordt een verklaring opgenomen omtrent de
herkomst en de bestemming van het geld. Omdat Nederland
geen deviezenbepalingen kent en er derhalve geen sprake is
van een overtreding, worden verder geen maatregelen
getroffen.
Vanwege de toename en de grote omvang van dit verschijnsel
is een samenwerkingsverband gestart van Douane Schiphol en
FIOD/Haarlem onder de naam Cash and Carry. Aan de hand van
opgemaakte Douanerapporten wordt bepaald of er fiscale
relevantie is voor de heffing en de invordering bij
binnenlandse belastingplichtigen. In dit geval worden
rapportages opgesteld ten behoeve van de competente
belastingeenheden voor nader fiscaal onderzoek.
Eind 2000 is in Nederland voor de Douane de mogelijkheid
geopend om binnen het bestaande wettelijke kader door de
Douane aangetroffen ongebruikelijk vervoer van geld en
geldswaardige voorwerpen te melden aan het MOT.
Hierbij moet men vooral denken aan geld, cheques, effecten
en daarmee gelijk te stellen waarden, alsmede edelstenen,
edelmetalen en juwelen. Het MOT heeft inmiddels ook de
eerste meldingen van de Douane ontvangen.
Hiernaast wordt momenteel gewerkt aan een structurele
meldingsregeling voor de Douane.
Ten slotte is afgesproken verdachte transacties onverwijld
via de Koninklijke marechaussee te melden aan het
Landelijk Parket/BLOM onder kopieverlening aan het MOT;
dit wordt thans verder met alle betrokkenen uitgewerkt.
Wanneer sprake is van een zodanig vermoeden staat voorts
niets in de weg om tot inbeslagneming/identificatie over
te gaan.
3.6.1. Onderzoeksresultaten
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de
Douanerapporten over 1998 en de eerste drie kwartalen van
1999. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gegevens
over 1999 enigszins vertekend kunnen zijn in verband met
een opsporingsonderzoek waarbij gericht op bepaalde
vluchten gecontroleerd is.
Uit de Douanerapporten blijkt het volgende:
Tijdvak Aantal Bedrag Gemiddeld Mediaan
(in ¦ x (in ¦ x (in ¦ x
1000) 1000) 1000)
---
1998 231 34.266 148 64
1999 (eerste drie 137 28.852 211 91
kwartalen)
In bijlage E zijn deze aantallen en bedragen
gespecificeerd naar:
§ omvang van de aangetroffen bedragen;
§ type geldmiddel (cash, cheques etc.).
§ valutasoort;
§ nationaliteit betrokkene;
§ luchthaven vertrek van de betrokkene;
§ bestemming betrokkene.
Op basis van bijlage E zijn de volgende opmerkingen te
maken:
§ Er worden regelmatig aanzienlijke bedragen
aangetroffen bij reizigers (in 1998 zijn 14 reizigers
aangetroffen met een bedrag boven de f 500.000; voor de
eerste drie kwartalen van 1999 waren dit er 12).
§ De valutasoort geeft voor beide jaren een
zelfde beeld. De Amerikaanse dollar is het meest
aangetroffen, gevolgd door de Nederlandse gulden en de
Duitse Mark;
§ Ook de nationaliteit van de betrokkene geeft
voor beide jaren een zelfde beeld. Met name zijn
Nederlanders, Nigerianen en Ghanezen aangetroffen;
§ Tevens geeft ook het land van vertrek voor beide jaren een zelfde beeld. De meeste betrokkenen zijn afkomstig uit Nigeria, Ghana en China;
§ In het algemeen wordt Nederland als
eindbestemming opgegeven.
3.6.1. Bevindingen
§ Er worden regelmatig aanzienlijke bedragen
aangetroffen bij reizigers. Dit kan duiden op vereffening
van de onderlinge schuldverhouding tussen
moneytransfer-instellingen.
§ Omdat Nederland geen deviezenbepalingen kent,
worden in beginsel geen maatregelen getroffen. Voor de
Douane was tot eind 2000 niet mogelijk meldingen te doen
bij het MOT. Tot voor kort werd het Douanerapport derhalve
enkel opgemaakt voor nader fiscaal onderzoek.
4. Wet- en regelgeving, inclusief knelpunten en
aanbevelingen
De deelnemers in de werkgroep zijn ieder vanuit hun eigen
taakgebied betrokken bij moneytransfers (MT) of
moneytransfer-instellingen (MT-instellingen). In de
volgende paragrafen wordt, per participant, uiteengezet
binnen welk wettelijk kader de deelnemers hun taak
uitoefenen en welke knelpunten zij daarbij ondervinden.
Van de bijdragen van DNB en de Belastingdienst is een
samenvatting opgenomen. Voor de volledige teksten wordt
verwezen naar de bijlagen F en G. De bijdragen van de
andere participanten zijn integraal opgenomen.
4.1. De Nederlandsche Bank NV
4.1.1. Wet- en regelgeving
Huidige situatie Het toezicht op MT-instellingen is niet
specifiek bij wet geregeld. Dat betekent
dat geen toezichtinstrumentarium
bestaat, zoals wel bestaat voor bijvoorbeeld banken,
beleggingsinstellingen en wisselkantoren. Dat betekent ook
dat er geen toezichthouder is aangewezen om conform een
toezichtwet daadwerkelijk toezicht uit te oefenen.
Op dit moment is daarom slechts sprake van wat men
'pseudo-toezicht' kan noemen op basis van artikel 82 van
de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk). Op basis van
artikel 82 Wtk kan aan een MT-instelling ontheffing worden
verleend van het verbod:
"bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden
van het publiek aan te trekken, ter beschikking te
verkrijgen of ter beschikking te hebben, dan wel in
enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het
bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter
beschikking verkrijgen van al dan niet opvorderbare
gelden."
Dit 'toezicht' is opgedragen aan de Minister van
Financiën. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in het
traject van ontheffingverlening slechts een adviserende en
administrerende taak.
Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden welke
slechts door de externe accountant in enige mate worden
gecontroleerd. De belangrijkste toets vindt vooraf plaats:
er vindt een betrouwbaarheidstoets plaats van de
beleidsbepalers en de instelling dient een bankgarantie te
overleggen. DNB adviseert de Minister van Financiën over
de ontheffingverlening.
Hoewel deze toets jaarlijks plaatsvindt, doordat de
ontheffing telkens voor één jaar wordt verleend, is dit
enkele, beperkte, instrument niet toereikend om zorg te
dragen voor adequaat toezicht op de sector, laat staan dat
witwaspraktijken kunnen worden onderkend of voorkomen.
Toekomstperspectief Naar verwachting zal daadwerkelijk toezicht mogelijk zijn na invoering van de Wet inzake de Geldtransactiekantoren (Wgt), welke ook de moneytransfer-instellingen onder toezicht van DNB zal brengen. Vanaf dat moment zullen MT-instellingen, net als wisselkantoren, dienen te zijn geregistreerd bij DNB, dienen zij te voldoen aan bepaalde eisen betreffende de bedrijfsvoering en de AO/IC, dienen zij periodiek aan DNB te rapporteren, zullen toezichtbezoeken worden afgelegd en kas- en boekcontroles worden uitgevoerd. Kortom: er zal door een toezichthouder aan toezicht worden gedaan.
Hoewel reeds voor de invoering van de Wet inzake de
wisselkantoren (Wwk) in 1995 de wens tot regulering werd
uitgesproken, verkeert de Wgt tot op heden nog in de
ontwerpfase. De verwachting is dat de Wgt eind 2001/ begin
2002 in werking zal treden. De Wgt zal de Wwk vervangen en
heeft net als zijn voorganger als hoofddoel het tegengaan
van witwassen van misdrijfgelden.
4.1.2. Sanctionering
Huidige situatie Zoals opgemerkt vindt de belangrijkste
toets vooraf plaats. Indien een
instelling geen bankgarantie kan
overleggen of de beoogde bestuurders zijn onbetrouwbaar
bevonden, dan wordt in beginsel geen ontheffing verleend.
De Nederlandsche Bank adviseert de Minister van Financiën,
maar het staat de Minister vrij om een advies te negeren.
Overtreding van artikel 82 Wtk is een economisch delict.
Is de overtreding opzettelijk gepleegd, dan wordt het als
misdrijf aangemerkt waarop ingevolge artikel 6 WED een
straf staat van maximaal 2 jaar of een geldboete van de
vierde categorie (f 25.000,-).
Indien DNB voldoende aanwijzingen heeft dat artikel 82 Wtk
wordt overtreden, dan kan zij aangifte doen bij het
Openbaar Ministerie (zie ook paragraaf 4.2).
Sinds 1 januari 2000 heeft DNB de bevoegdheid om boetes en
dwangsommen op te leggen inzake overtredingen van de Wtk
(artikel 90b tot en met 90m Wtk). Inzake overtreding van
artikel 82 heeft DNB deze bevoegdheid echter niet, omdat
de bevoegdheden inzake artikel 82 niet aan DNB zijn
gedelegeerd, maar aan de Minister van Financiën zijn
voorbehouden.
DNB kan de Minister van informatie voorzien en van advies
dienen. Aan instellingen waarvan DNB vermoedt dat zij zich
schuldig maken aan overtreding van artikel 82 Wtk kan DNB
op grond van artikel 53 Wtk inlichtingen vragen. Wordt de
gevraagde informatie niet verstrekt, dan kan DNB een boete
of dwangsom opleggen terzake de weigering om informatie te
verstrekken.
Van de bevoegdheid om boetes en dwangsommen op te leggen
voor overtreding van artikel 82 Wtk heeft de Minister van
Financiën tot op heden geen gebruik gemaakt waar het
(illegale) MT-instellingen betreft.
In paragraaf 4.1.1 is reeds opgemerkt dat het ontbreekt
aan toezichtinstrumenten om daadwerkelijk toezicht uit te
oefenen. Dat brengt ook met zich mee dat er geen
correctiemogelijkheden zijn tussen het moment van
ontheffingverlening (betrouwbaarheidstoets) en het
opleggen van een boete of dwangsom, dan wel het doen van
aangifte.
Toekomstperspectief De Wgt zal, zoals gezegd, ook
MT-instellingen onder toezicht
brengen. De invoering van de Wgt zal
naar verwachting een regulerend effect hebben, welke te
vergelijken zal zijn met de sanering die plaatsvond in de
wisselkantorensector na invoering van de Wwk.
Onder het regime van de Wgt zal eerder kunnen worden
opgetreden tegen normafwijkend gedrag, bijvoorbeeld door
het geven van een aanwijzing met betrekking tot de
bedrijfsvoering.
De ervaringen die zijn opgedaan bij het toezicht op
wisselkantoren na invoering van de Wwk zijn dat nauwe
samenwerking tussen toezicht en opsporing het effectief
tegengaan van witwassen bevordert. In deze samenwerking
zijn de strikte geheimhoudingsbepalingen waaraan het
toezicht is gehouden vaak een knelpunt gebleken. Een
soepelere uitwisseling van gegevens bij de in- en
uitvoering van de Wgt zou dan ook in een behoefte
voorzien.
4.1.3. Conclusies
§ Er is op dit moment geen specifiek wettelijke
basis om daadwerkelijk effectief toezicht uit te oefenen
op MT-instellingen. Naar verwachting zal de invoering van
de Wgt hierin verbetering brengen.
§ Overtreding van artikel 82 Wtk is een
economisch delict, waarvan aangifte kan worden gedaan bij
het Openbaar Ministerie. De Minister van Financiën kan een
boete of dwangsom opleggen. Minder zware, corrigerende
sanctiemogelijkheden ontbreken nu echter.
§ Om effectief toezicht op MT-instellingen te
bevorderen is een nauwe(re) samenwerking tussen toezicht
en opsporing wenselijk. Gelet op de ervaring bij
onderzoeken naar wisselkantoren kan dit slechts vorm
krijgen als gegevensuitwisseling soepeler dan tot op heden
mogelijk zal zijn.
4.2. Economische Controledienst (ECD)
4.2.1. Wet- en regelgeving
De activiteiten van de ECD concentreren zich op het
uitvoeren van onderzoeken naar mogelijk gepleegde
strafbare feiten. Het wettelijk kader hierbij wordt
gevormd door de economische wetgeving, de WED en het
Wetboek van Strafvordering (Sv). Bij moneytransfers
betreft dit onder meer artikel 82 Wtk, de Wet MOT en de
Wif. Overtreding van bovengenoemde financiële wetgeving is
strafbaar gesteld in de WED.
De WED biedt de opsporingsambtenaren van de ECD een aantal
bevoegdheden die kunnen worden gebruikt bij het opsporen
van strafbare feiten. Deze bevoegdheden zijn soms ruimer
gesteld dan de bevoegdheden die het Wetboek van
Strafvordering toekent. Zo zijn opsporingsambtenaren van
de ECD op grond van artikel 19 WED bevoegd "te allen
tijde" inzage te vorderen van alle boeken en bescheiden,
waarvan naar hun redelijk oordeel kennisneming nodig is
voor de vervulling van hun taak. Ook hebben zij op grond
van artikel 20 WED toegang tot alle plaatsen waarvan naar
hun redelijk oordeel de betreding nodig is voor de
vervulling van hun taak.
Het Wetboek van Strafvordering kent meer ingrijpende
dwangmiddelen die vaak onontbeerlijk zijn voor een grondig
strafrechtelijk onderzoek, zoals bijvoorbeeld het
afluisteren van de telefoon.
4.2.2. Sanctionering
Tussen toezicht (door een toezichthouder) en opsporing
(door een opsporingsinstantie) wordt veelal een strikt
onderscheid gemaakt: de zogenoemde sfeerovergang.
Toezichtbevoegdheden worden aan een toezichthouder
toegekend bij afzonderlijke, wettelijke regeling. Zo is
DNB in het kader van de Wwk aangewezen als toezichthouder
op wisselkantoren. Voor de uitoefening van de toezichttaak
heeft DNB bijzondere bevoegdheden om bijvoorbeeld
informatie op te vragen.
Bij de uitoefening van zijn taak kan een toezichthouder op
grond van de aan hem ter beschikking staande informatie
tot de conclusie komen dat een wettelijk voorschrift wordt
overtreden. Hij kan dan in voorkomende gevallen zelf
bestuurlijke maatregelen treffen of hij kan aangifte doen
bij het Openbaar Ministerie. Betreft het een (mogelijke)
overtreding van economische wetgeving, dan zal de officier
van justitie de ECD belasten met de uitvoering van een
strafrechtelijk onderzoek.
De ECD kan voor een opsporingsonderzoek gebruik maken van
de bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering als er
een redelijk vermoeden is dat iemand een strafbaar feit
heeft begaan (artikel 27 Sv).
Voor wat betreft bevoegdheden uit de WED is het
verdenkingscriterium in de jurisprudentie anders, minder
strikt, omschreven: als er aanwijzingen bestaan dat een
economische voorschrift niet is of wordt nageleefd, zulks
terwijl er nog niet sprake is van een concreet redelijk
vermoeden, kunnen de bevoegdheden uit de Wet op de
Economische Delicten met betrekking tot opsporing,
rechtmatig worden toegepast. Wel geldt als eis dat de
opsporingsambtenaar aannemelijk moet kunnen maken dat er,
op basis van feiten en omstandigheden, aanwijzingen
bestonden dat er mogelijk iets niet geheel in
overeenstemming was met de geldende regelgeving .
Reeds is opgemerkt dat voor het uitoefenen van de
'WED-bevoegdheden' door de ECD vereist is dat er voldoende
aanwijzingen zijn dat een economisch voorschrift niet is
nageleefd.
Nu de MT-sector niet uit hoofde van een toezichtwet onder
toezicht staat, zullen de aanwijzingen die nodig zijn om
een onderzoek in te stellen op basis van de WED veelal
niet, of slechts moeizaam kunnen worden vergaard. Een
toezichthouder die gebruik kan maken van het hem ter
beschikking staande toezichtinstrumentarium kan, zoals
reeds opgemerkt, die informatie vaak wel vergaren en
eventueel aangifte van de (vermoedelijke) overtreding doen
bij de ECD of bij het Openbaar Ministerie.
Als een knelpunt wordt ervaren dat het momenteel ontbreekt
aan een duidelijke en eenduidige definitie van het begrip
moneytransfer. Slechts in een AMvB op basis van de Wet MOT
is nu een definitie gegeven. De ECD dient echter onderzoek
te doen op basis van artikel 82 Wtk 1999 die het begrip
moneytransfer niet noemt en die, behalve op
moneytransfers, ook toeziet op andere 'bancaire'
gedragingen.
Onduidelijkheid over welke handelingen onder het begrip
moneytransfer vallen, bemoeilijkt de opsporing.
4.2.3. Conclusies
§ Omdat de MT-sector niet onder toezicht staat
van een toezichthouder, is er geen informatie beschikbaar
uit door een toezichthouder ingestelde controles. Het
toezicht kan aanwijzingen opleveren dat er sprake is van
mogelijke strafbare feiten. Aanwijzingen of een redelijk
vermoeden van een strafbaar feit is noodzakelijk voor
eventuele opsporingsactiviteiten door de ECD;
§ Het ontbreken van een duidelijke en eenduidige,
wettelijke, definitie van het begrip moneytransfer
bemoeilijkt de opsporing.
4.3. Meldpunt Ongebruikelijke Transacties
4.3.1. Wet- en regelgeving
Sinds 1 augustus 1998 zijn instellingen die moneytransfers
verrichten verplicht transacties te melden aan het
Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT), op basis van
objectieve of subjectieve indicatoren. Volgens artikel 9
van de Wet MOT is een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig
een financiële dienst verleent, verplicht een daarbij
verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie
onverwijld te melden aan het MOT.
Een melding bevat, voor zover mogelijk, onder andere de
identiteit van de cliënt en de aard en het nummer van het
identiteitsbewijs van de cliënt.
Volgens de Wet Identificatie bij Financiële
Dienstverlening 1993 (Wif) is de financiële instelling
onder andere verplicht de volgende gegevens vast te
leggen:
§ naam;
§ adres;
§ woonplaats dan wel plaats van vestiging van de
cliënt;
§ aard, nummer, datum en plaats van uitgifte van
het document met behulp waarvan de identiteitsvaststelling
heeft plaatsgevonden.
In de Wif worden MT-instellingen en moneytransfers
weliswaar nog niet genoemd als respectievelijk financiële
instelling en financiële dienst, maar indien een
transactie (de financiële dienst) op basis van indicatoren
MOT-plichtig is, is deze transactie tevens Wif-plichtig
(artikel 2, tweede lid, onder b Wif).
Op dit moment is de enige in regelgeving vastgelegde
definitie van een moneytransfer te vinden in Algemene
Maatregel van Bestuur (AmvB) van 22 april 1998, houdende
aanwijzing financiële diensten als bedoeld in artikel 1,
onderdeel a, van de Wet MOT. Deze definieert de financiële
dienst geldtransfer als:
"het in het kader van een geldelijke overmaking in
ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, ten einde deze
gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders
betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het in
het kader van een geldelijke overmaking betalen of
betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze
gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm
ter beschikking zijn gesteld."
In de AMvB van 22 april 1998 is gekozen voor de term 'in
ontvangst nemen' aangezien bancaire/girale overboekingen
ten gunste of ten laste van een op naam van de
opdrachtgever of begunstigde gestelde rekening niet onder
de definitie van moneytransfer in de zin van het besluit
dienen te vallen. Op dergelijke, bancaire/girale
transacties zijn namelijk reeds indicatoren van
toepassing, op grond van de Wet MOT.
In de Wgt zal naar verwachting een definitie worden
opgenomen die ruimer zal zijn dan de definitie in de AMvB.
Een MT-instelling zal voor alle MT-diensten onder toezicht
moeten staan - dus ook bancaire/girale. De AMvB richt zich
alleen op contant geld omdat dan de papertrail wordt
doorbroken waardoor een risico van witwassen ontstaat. De
Wgt en de AMvB dienen derhalve verschillende doelen.
Omdat bij veel MT-instellingen onduidelijkheden bestaan
over wat wel en wat niet onder het begrip moneytransfer
valt, is op initiatief van de Werkgroep Indicatoren (onder
leiding van het Ministerie van Financiën) een uitleg met
voorbeelden gemaakt die door het MOT kan worden gebruikt
bij de voorlichting.
Het is van groot belang dat verwarring over het begrip
moneytransfer zal worden voorkomen door in de
verschillende wetten en regelingen een duidelijke en
eenduidige definitie te geven.
Op dit moment wordt er geen openbaar register bijgehouden
waaruit duidelijk blijkt aan welke instellingen ontheffing
is verleend van het verbod van artikel 82 Wtk. Een
complicerende factor daarbij is de telkens opnieuw te
verlengen ontheffingsduur van een jaar. Goede voorlichting
door het MOT aan het publiek en de sector, alsmede
toezicht op de juiste uitvoering van de meldplicht (dat is
opgedragen aan de ECD) wordt daardoor bemoeilijkt.
Ook MT-activiteiten zullen worden aangewezen als
financiële dienst als bedoeld in de Wif. Op grond van de
Wif was het tot voor kort niet verplicht om de
geboortedatum te noteren van degene aan wie een financiële
dienst wordt verleend. Sinds 22 november 2000 is echter
een wijziging van de Wif van kracht, waarin een beperkte
uitbreiding van de administratieplicht is opgenomen (art.
6). Daardoor is nu, behalve het noteren van de
geslachtsnaam, ook het noteren van de voornaam en de
geboortedatum verplicht.
Voorts wordt vaak het adres niet genoteerd of wordt
bijvoorbeeld een verouderd adres gebruikt uit het
rijbewijs. Namen van personen van buitenlandse afkomst
worden vaak fonetisch opgeschreven en kunnen in
verschillende versies in omloop zijn.
Het codesysteem dat bijvoorbeeld Western Union of
Moneygram hanteren maakt uitbetaling op een willekeurige
plaats mogelijk. Een grondige analyse van de geldstromen
wordt daardoor bemoeilijkt.
4.3.2. Sanctionering
Overtreding van, onder meer, artikel 9 Wet MOT of artikel
2 van de Wif is een economisch delict. Is de overtreding
opzettelijk gepleegd, dan wordt het als misdrijf
aangemerkt waarop ingevolge artikel 6 WED een straf staat
van maximaal 2 jaar en een geldboete van de vierde
categorie.
De ECD is belast met controle op de naleving van de Wet
MOT en de Wif.
4.3.3. Conclusies
§ Het ontbreken van een eenduidige definitie van
het begrip moneytransfer leidt tot
interpretatieverschillen. Een goede en eenduidige
definitie in de Wgt en overige wettelijk regelingen is
gewenst om verwarring over het begrip moneytransfer te
voorkomen;
§ Onduidelijk is aan welke instanties een
ontheffing van het verbod van artikel 82 Wtk is verleend.
Goede voorlichting en toezicht op de meldplicht wordt
daardoor ernstig bemoeilijkt;
§ Voor opsporing essentiële gegevens als
geboortedatum en adres worden vaak niet genoteerd.
Buitenlandse namen worden vaak niet eenduidig geschreven.
Het verkrijgen van inzicht in de geldstromen wordt
bemoeilijkt door codesystemen die uitbetaling op een
willekeurige plaats mogelijk maken.
4.4. Politie
4.4.1. Wet- en regelgeving
Moneytransfers kunnen worden gebruikt om wit te wassen.
Witwassen is momenteel "indirect" strafbaar gesteld via de
helingbepalingen van de artikelen 416 of 417 Wetboek van
Strafrecht (Sr). Nieuwe, afzonderlijke, 'witwasartikelen'
zijn echter bij de Tweede Kamer ingediend , waarover
meer in paragraaf 4.4.2.
Een geconstateerd knelpunt bij onderzoeken naar illegale
MT-instellingen is gelegen in het grensoverschrijdende
karakter van de moneytransfers: de eerste voorwaarde om
een rechtshulpverzoek te kunnen doen, is het bestaan van
een verdrag tussen Nederland en het betreffende land. Een
tweede voorwaarde is dat het delict waarvoor het
rechtshulpverzoek wordt ingediend, eveneens strafbaar is
in het betreffende land, anders kan geen medewerking
worden verleend. Overigens zal dit knelpunt deels
verdwijnen als in Nederland het nieuwe wetsartikel over
witwassen wordt ingevoerd. Veel landen kennen een
strafbaarstelling van witwassen, zodat de Nederlandse
wetgeving meer in de pas met het buitenland gaat lopen.
De afhandeling van rechtshulpverzoeken is vaak een
langdurige en gecompliceerde kwestie. De landen die
betrokken zijn bij MT, zijn vaak 'exotische' landen. Ook
indien er verdragen bestaan, werken de overheden van deze
landen niet altijd mee.
Door (illegale) MT-instellingen worden vaak grote contante
geldbedragen vervoerd, onder meer voor vereffening van de
vorderingen en schulden. Contante geldbedragen die
toevallig worden aangetroffen, worden vaak niet in beslag
genomen bij gebrek aan een grondslag voor inbeslagneming.
Uitbouw van de mogelijkheden voor inbeslagneming zal
wellicht een nuttige bijdrage kunnen leveren aan
financieel rechercheren in het algemeen en mogelijk leiden
tot inperking van illegale moneytransfers in het
bijzonder.
4.4.2. Sanctionering
Huidige situatie Op overtreding van artikel 416 Sr
(opzetheling) staat een gevangenisstraf
van maximaal vier jaar of een geldboete
van de vijfde categorie (f 100.000). Iemand die zich
schuldig maakt aan overtreding van artikel 417 Sr kan
worden gestraft met een gevangenisstraf van 6 jaar of een
geldboete van de vijfde categorie.
In de praktijk blijkt het bewijs van heling vaak moeilijk
te leveren. Met name de relatie tussen het gronddelict
(d.w.z. het delict waarmee het geld is verdiend) en de
daarop volgende heling is lastig. Hier komt nog bij dat de
jurisprudentie niet eenduidig is.
Daarnaast wordt de huidige wetgeving zo geïnterpreteerd
dat het niet mogelijk is of zou kunnen zijn dat de heler
ook de steler is. Met andere woorden: iemand kan niet zijn
eigen criminele geld helen, terwijl hij wel degelijk
handelingen kan verrichten die kunnen worden beschouwd als
witwashandelingen.
Toekomstperspectief Inmiddels is een wetsvoorstel bij de
Tweede Kamer ingediend, waarin
witwassen als zelfstandig
(niet-heling) delict strafbaar wordt gesteld: de nieuw in
het Wetboek van Strafrecht op te nemen artikelen 420 bis
tot en met 420 quinquies. Witwassen wordt een strafbaar
feit, ongeacht of het opbrengsten betreft die zijn
verkregen uit eigen misdrijf dan wel uit misdrijven van
anderen; de 'heler-steler'-problematiek zal daarmee zijn
opgelost.
Aanvankelijk was het de bedoeling om de bewijslast te
verlichten voor wat betreft de relatie tussen voorwerp en
misdrijf. Het lijkt nu dat deze bewijsverlichting geen
doorgang zal vinden. Net als bij heling zal voor een
veroordeling moeten worden bewezen dat de verdachte op
zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat het
betrokken voorwerp afkomstig was van misdrijf.
4.4.3. Conclusies
§ De strafbaarstelling van witwassen middels de
helingbepalingen leidt vaak tot grote bewijsproblemen of
stuit op de 'heler-steler'-regel. De nieuwe
witwasbepalingen in artikel 420 bis tot en met 420
quinquies Sr. zullen een einde maken aan het
laatstgenoemde probleem. De zware bewijslast voor politie
en justitie zal naar verwachting blijven bestaan;
§ Samenwerking met opsporingsinstanties en
justitiële autoriteiten in het buitenland gaat vaak traag
en bemoeilijkt daardoor de bestrijding van witwassen
middels MT;
§ Aangetroffen contante geldbedragen worden niet
aan het MOT gemeld, waardoor zicht op (de omvang van) dit
fenomeen ontbreekt en deze gegevens niet als
opsporingsinformatie beschikbaar zijn;
§ Beslag op contante geldbedragen van onbekende
of onduidelijke herkomst is veelal niet te leggen bij
gebrek aan een duidelijke grondslag.
4.5. Belastingdienst
4.5.1. Wet- en regelgeving
Belastingdienst De economische activiteiten van
MT-instellingen hebben, evenals
activiteiten van andersoortige
ondernemingen, fiscale gevolgen. Zo wordt binnen de
onderneming omzet (provisie) gegenereerd, waarbij de Wet
op de omzetbelasting een rol speelt . Daarnaast wordt
de uit de MT-activiteiten resulterende winst belast met
inkomstenbelasting dan wel vennootschapsbelasting.
In fiscaal opzicht zijn geen knelpunten te onderkennen in
wet- en regelgeving. De MT-ondernemer dient zich net als
elke andere ondernemer aan zijn fiscale verplichtingen te
houden: doen van aangifte, bijhouden en bewaren van
administratie, verplichting tot geven van inlichtingen
etc. De Belastingdienst kan onder meer door middel van het
instellen van onderzoeken de naleving van deze
verplichtingen controleren.
Douane In paragraaf 3.6 is het project Cash and
Carry behandeld. In het kader van dit
project maakt de Douane Schiphol
rapporten op van bij passagiers aangetroffen grote
geldbedragen of andere waardepapieren. Om de rapporten op
te kunnen maken hebben de Douaneambtenaren op Schiphol
specifieke bevoegdheden op grond waarvan zij inlichtingen
kunnen vragen, een rapport kunnen opmaken en kopieën
kunnen maken indien en voor zover van belang voor de
Nederlandse belastingheffing. De bevoegdheden beperken
zich tot het verzamelen van informatie.
Er zijn fiscaal geen mogelijkheden om het geld in beslag te nemen. Hiervoor dient sprake te zijn van een al uitgereikte invorderbare belastingaanslag. Het enkel aantreffen van een grote geldsom is onvoldoende voor het opleggen van een aanslag. Nederland kent voorts geen deviezenbepalingen. Uit dien hoofde kunnen dan ook geen maatregelen getroffen worden. Bovendien was het tot voor kort niet mogelijk voor de Douane om meldingen te doen aan het MOT. Tot december 2000 werd het douanerapport derhalve enkel opgemaakt voor nader fiscaal onderzoek.
4.5.2. Sanctionering
Indien de MT-ondernemer niet voldoet aan fiscale
verplichtingen kunnen bestuurlijke boetes worden opgelegd
en kan soms zelfs een strafrechtelijke vervolging worden
ingesteld. Daarvoor dient de zaak te worden aangemeld bij
de FIOD. In geval van een onderzoek door de FIOD kunnen,
zo nodig, dwangmiddelen worden toegepast.
Naast bestuurlijke boetes en strafrechtelijke vervolging kent het fiscale stelsel het administratiefrechtelijke middel van omkering van de bewijslast. In onderstaande tabel worden de consequenties van het niet voldoen aan enkele fiscale verplichtingen kort samengevat.
Verplichting SanctionerinOmkering bewijslast
---
Aangifteverplichting:
- Geen aangifte verzocht Alleen Niet van
strafrechteltoepassing
Bestuurlijk
- Niet of niet tijdig of
aangifte gedaan strafrechtelToepasselijk
Bestuurlijk
of
- Onjuist of onvolledig strafrechtelNiet van
aangifte gedaan toepassing
Niet voldoen aan Alleen Toepasselijk administratieverplichting strafrechtelijk
Niet voldoen aan Alleen Niet van betalingsverplichting strafrechteltoepassing
Indien zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke
sancties kunnen worden opgelegd geldt het una
via-beginsel. Dat wil zeggen dat het opleggen van
bestuurlijke boetes voor een bepaalde gedraging
strafvervolging voor die gedraging uitsluit en omgekeerd
dat het instellen van strafvervolging het opleggen van
boetes uitsluit. Het beginsel geldt niet voor boetes die
kunnen volgen op gedragingen die als zodanig niet
strafbaar zijn gesteld.
4.5.3. Conclusies
§ Uit fiscaal oogpunt zijn er geen knelpunten met
betrekking tot money-transfers. Het ter beschikking
staande instrumentarium is op zich voldoende om
MT-ondernemers aan hun verplichtingen te doen houden.
§ Door de Douane worden grote geldsommen of andere waardepapieren bij passagiers geconstateerd. Deze enkele constatering is onvoldoende om het geld (fiscaal of op andere gronden) in beslag te nemen. Tot voor kort vormde de vaststelling slechts een informatiebron voor de Belastingdienst. Deze informatie kan ook zinvol zijn voor andere instanties, zoals het MOT. Inmiddels is (zoals vermeld in paragraaf 3.6) wordt gewerkt aan een structurele meldingsregeling voor de Douane aan het MOT.
5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
5.1. Samenvatting
5.1.1. De moneytransfer
De financiële dienst moneytransfer is in een algemene
maatregel van bestuur van de Wet MOT gedefinieerd als:
§ het in het kader van een geldelijke overmaking in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel
§ het in het kader van een geldelijke overmaking betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld.
Belangrijke elementen van de moneytransfer (MT) zijn het
in ontvangst nemen en het elders betaalbaar stellen van
gelden. Er kunnen drie specifieke kanalen voor MT's worden
onderscheiden:
§ de bancaire moneytransfer;
§ de MoneyGram en de Western Union moneytransfer;
§ de moneytransfer via het informele netwerk.
Ongeacht het kanaal kunnen bij de MT-transactie vier
elementen worden onderkend:
1. storting door opdrachtgever bij MT-instelling 'A';
2. wederzijdse schulderkenning tussen MT-instellingen
'A' en 'B';
3. uitbetaling aan begunstigde door MT-instelling 'B';
en
4. vereffening van de schuldverhouding tussen
MT-instellingen 'A' en 'B'.
Aangezien de storting en uitbetaling veelal plaatsvinden
in lokale (verschillende) valuta, gaat de MT vaak gepaard
met een wisseltransactie.
Ondanks bovenstaande vaste elementen, zijn er procedurele
verschillen als de MT wordt bezien vanuit de specifieke
kanalen. Met name het informele MT-netwerk vertoont
belangrijke verschillen met de andere twee kanalen. Zo
zijn in het algemeen de volgende verschillen te noemen:
§ De opdrachtgever hoeft zich niet te
identificeren.
§ De vastlegging in administraties is summier en
veelal moeilijk toegankelijk in verband met taalbarrières
door etnische gebondenheid.
§ Het informele MT-bedrijf wordt vaak uitgevoerd
in combinatie met andere activiteiten, waarmee contant
geld is gemoeid.
§ De vereffening tussen de betrokken
MT-instellingen vindt op diverse creatieve wijzen plaats.
5.1.2. Casuïstiek
Binnen de werkgroep is de bij de participanten aanwezige
casuïstiek op het gebied van MT's geïnventariseerd. Met
betrekking tot deze casuïstiek kunnen de volgende algemene
opmerkingen worden gemaakt:
§ Het aantal onderzoeken waarin MT-instellingen
een rol hebben gespeeld, is beperkt.
§ Er kon bij de casuïstiek geen gebruik worden
gemaakt van de analyse van de MOT-meldingen (sinds
augustus 1998 is er een meldingsplicht voor MT's).
§ De (theoretische) kenmerken van het informele
MT-netwerk worden bevestigd door het ECD-onderzoek en de
(weliswaar beperkte) casuïstiek.
§ Uit de (beperkte) casuïstiek komt naar voren
dat informele MT-netwerken worden gebruikt voor criminele
doeleinden.
Het daadwerkelijk aantonen dat er sprake is van dergelijk
misbruik is veelal slechts mogelijk door het inzetten van
opsporingsinstrumenten.
§ Geconstateerd is dat de informele
MT-instellingen tevens wisseltransacties uitvoeren bij
derden, waaronder geregistreerde wisselkantoren.
§ Veelal kon niet vastgesteld worden op welke
wijze vereffening van de onderlinge schuldverhouding
plaatsvond.
Wel is geconstateerd dat regelmatig aanzienlijke bedragen
worden aangetroffen bij reizigers op Schiphol. Mogelijk
zou dit kunnen duiden op vereffening van de onderlinge
schuldverhouding tussen MT-instellingen. Inmiddels wordt
gewerkt aan een structurele meldingsregeling waardoor de
Douane de mogelijkheid krijgt dergelijke contante
grensoverschrijdende transacties te melden aan het MOT.
§ Van diverse informele MT-instellingen was bij
de (andere) participanten onbekend dat deze als zodanig
opereerden.
5.1.3. Wettelijk kader
Met betrekking tot het wettelijk kader van MT's is door de
werkgroep een inventarisatie gemaakt. Uit deze
inventarisatie volgt onder meer dat er voor DNB op dit
moment geen wettelijke basis is om daadwerkelijk,
effectief toezicht uit te oefenen op MT-instellingen. De
Minister van Financiën is de 'toezichthouder' die
ontheffing kan verlenen van het verbod van artikel 82 Wtk.
DNB heeft daarbij een adviserende en administrerende taak.
Slechts voorafgaand aan de ontheffingverlening vindt een
toetsing plaats welke zich richt op de betrouwbaarheid van
de beleidsbepalers en de benodigde bankgarantie. Hoewel
overtreding van artikel 82 Wtk een economisch delict is,
is sanctionering van deze verboden gedraging een moeizaam
proces. De ECD is, om onderzoek in te kunnen instellen,
voor haar informatiegaring deels afhankelijk van
aanlevering van signalen door een toezichthouder. De
Minister van Financiën zal, indien hij een boete- of
dwangsom op zou willen leggen tegen dezelfde gebrekkige
informatiepositie oplopen. Het ontbreekt aan minder
vergaande sanctiemogelijkheden dan boetes en dwangsommen
of het doen van aangifte bij de ECD om aldus reeds in een
eerder stadium corrigerend te kunnen optreden.
Daadwerkelijk toezicht van DNB zal pas mogelijk zijn na
invoering van de Wgt, welke ook de MT-instellingen onder
toezicht zal brengen. De verwachting is dat de Wgt eind
2001 of begin 2002 in werking zal treden.
Een ander knelpunt betreft het feit dat er in de huidige
handhavingspraktijk geen eenduidige uitleg is van het
begrip MT. Een algemene wettelijke definitie ontbreekt;
artikel 82 Wtk noemt het begrip als zodanig niet. Het
enige houvast wordt ontleend aan een AMvB bij de Wet MOT.
Naast bovenstaande specifieke problematiek voor MT-instellingen zijn er ook algemene problemen die een rol spelen. Zo ervaren de opsporingsdiensten de helingbepalingen als een probleem. Daarnaast bemoeilijken de grensoverschrijdende transacties van MT-instellingen de opsporing in verband met rechtshulpproblematiek.
5.2. Conclusies en aanbevelingen
5.2.1. Het herkennen van (verborgen)
moneytransfer-instellingen
De eerste deeltaak van de werkgroep betrof het
beantwoorden van de specifieke vraagstelling "Waaraan
kunnen (verborgen) moneytransfer-instellingen worden
herkend?". Hiertoe is een beschrijving gegeven van het
fenomeen "moneytransfer" en van de vaak informele
organisatie die deze diensten verricht. Voorts is een
beschrijving gegeven van de MT-transactie zelf, waaruit
naar voren kwam dat deze in (minimaal) vier elementen is
te onderscheiden.
De eerste drie elementen (storting, uitbetaling en
wederzijdse schulderkenning) betreffen
afspraken/handelingen tussen de direct betrokken partijen.
Bij het vierde element (de vereffening) wordt het bestaan
van informele MT-instellingen in het algemeen zichtbaar
voor derden. Derhalve is te verwachten dat de informele
MT-instellingen door derden met name zullen kunnen worden
getraceerd bij deze vereffening.
Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen chartale
vereffening, girale vereffening en vereffening door middel
van levering van goederen/diensten:
a) Chartale vereffening
Aanknopingspunten bij het chartaal vereffenen betreffen
onder andere wisseltransacties bij financiële
instellingen, Douanerapporten en politieverbalen van het
aantreffen van contante geldsommen.
De wisseltransacties vallen zoals bekend reeds onder de
MOT-melding. Voor de Douane is recent de mogelijkheid
gecreëerd deze informatie te melden bij het MOT.
De informatie uit politieverbalen wordt tot dusver enkel
voor interne doeleinden gebruikt. Naar onze mening zou ook
deze informatie beschikbaar moeten komen bij het MOT.
b) Girale vereffening
Voor het giraal vereffenen zijn de banken de aangewezen
instanties om ongebruikelijke transacties te melden aan
het MOT (overigens bedraagt de meldgrens voor girale
transacties ¦ 10.000.000).
c) Vereffening door middel van levering van
goederen/diensten
Het leveren van goederen/diensten kan geschieden tegen een
te lage prijs dan wel te hoge prijs (onder-
respectievelijk overfacturering). In het geval er een
geldstroom tegenover staat kan worden aangesloten bij
hetgeen vermeld staat onder 1 en 2. Echter, indien het
gaat om gratis levering is deze vorm van vereffening bijna
niet zichtbaar voor de diverse instanties.
Aanbeveling 1: De informatie van de politie met betrekking
tot het aantreffen van geldsommen zou naar onze mening
beschikbaar moeten komen bij het MOT.
In samenhang met de hiervoor genoemde aanbeveling (het
melden van contante bedragen), dient de mogelijkheid tot
het leggen van beslag te worden bekeken. Indien contante
geldbedragen van onduidelijke herkomst worden aangetroffen
bestaat bij opsporingsinstanties vaak de behoefte om
beslag te kunnen leggen voor nader onderzoek naar de
herkomst van het geld. Vaak is het beslag moeilijk te
leggen of te handhaven bij gebrek aan een vereiste
juridische grondslag. Indien er wél gemeld kan worden,
maar er geen beslag wordt gelegd bij (grens)controles, dan
kan dat er toe leiden dat het geld reeds verdwenen is als
de melding achteraf als verdacht kan worden aangemerkt of
als de melding leidt tot een relatie met een lopend
strafrechtelijk onderzoek.
Aanbeveling 2: Het is aan te bevelen onderzoek te doen
naar verruiming van de beslagmogelijkheden. Gedacht kan
bijvoorbeeld worden aan een mogelijkheid voor tijdelijk
beslag of een 'ophoudmogelijkheid' gedurende welke tijd
onderzoek gedaan kan worden naar geldbedragen waarvan de
herkomst kennelijk onduidelijk is.
5.2.2. Knelpunten wettelijk kader
De volgende deeltaak van de werkgroep betrof het
beantwoorden van de vragen:
§ Welke administratieve, fiscale, en
toezichtverplichtingen zijn van toepassing op
moneytransfer-instellingen, en welke omissies kunnen
daarin worden vastgesteld?; en
§ Hoe kunnen moneytransfer-instellingen het best
benaderd worden om hen aan de geldende regelgeving te
laten voldoen?
In dit kader heeft een inventarisatie van toepasselijke
wet- en regelgeving plaatsgevonden. Uit deze
inventarisatie komt met name het ontbreken van een
wettelijke basis voor toezicht door DNB naar voren. Uit de
beschrijving van het fenomeen moneytransfers is gebleken
dat het inzicht in de omvang van het fenomeen informeel
MT-netwerk in Nederland beperkt is. Hierdoor bestaat
tevens geen goed inzicht in het crimineel gebruik van deze
netwerken. Dit inzicht zou kunnen worden verbeterd door
een betere toezichtstructuur, waarbij MT-instellingen
onder meer dienen te voldoen aan bepaalde eisen
betreffende de bedrijfsvoering en de AO/IC, zij periodiek
aan DNB dienen te rapporteren en er toezichtbezoeken
zullen worden afgelegd, waarbij kas- en boekcontroles
worden uitgevoerd. De nieuwe Wgt beoogt de
toezichtstructuur te verbeteren.
Aanbeveling 3: Een snelle invoering van de Wgt, waarbij
MT-instellingen onder meer dienen te voldoen aan bepaalde
eisen betreffende de bedrijfsvoering en de AO/IC.
Verder dient de Wgt de benodigde ruimte te bieden voor uitwisseling van gegevens tussen toezicht en opsporing. De opgedane ervaring bij het toezicht op wisselkantoren heeft geleerd dat effectief toezicht én effectieve opsporing niet mag worden belemmerd door te strikte beperking van de uitwisselingsmogelijkheden van gegevens.
Aanbeveling 4: De nieuwe Wgt dient ruimte te bieden voor uitwisseling van gegevens tussen toezicht en opsporing.
Voorts is gebleken dat er geen eenduidige en duidelijke
definitie van MT's gebruikt wordt. De Wgt en andere
wettelijke regelingen dienen te voorkomen dat verwarring
ontstaat over welke activiteiten als geldtransfer zijn aan
te merken en - dus - onder toezicht dienen te komen. Een
ruime definitie verdient voor het toekomstige toezicht de
voorkeur boven een (te) krappe definitie, omdat in het
laatste geval de kans bestaat dat (op dit moment nog
onvoorziene) MT-gedragingen die niet op de nu bekende
manier plaatsvinden zich aan het toezicht zouden kunnen
onttrekken. Naar verwachting zal de definitie in de Wgt de
benodigde ruimte bieden.
Aanbeveling 5: Ontwikkelen van een eenduidige en
duidelijke definitie van MT's voor diverse wettelijke
regelingen. Bij de nieuwe Wgt dient hiermee rekening
gehouden te worden.
Zoals hierboven reeds is opgemerkt, hebben moneytransfers
vaak een buitenlandse (exotische) component. De
samenwerking met opsporingsinstanties en justitiële
autoriteiten in het buitenland gaat vaak moeizaam, wat de
bestrijding van witwassen middels MT's in de weg staat.
De werkgroep is zich er van bewust dat internationale
gegevensuitwisseling een complex algemeen probleem is dat
veel facetten van misdaadbestrijding raakt.
Aanbeveling 6: De werkgroep benadrukt dat het algemene
probleem van internationale samenwerking bij MT's zeker
ook aanwezig is en dat het punt prominent op de politieke
agenda dient te (blijven) staan.
Inhoudsopgave Bijlagen Geldelijke overmakingen
1. Bijlage A Samenstelling van de werkgroep 3
2. Bijlage B Procedures 5
3. Bijlage C Casus Politie Amsterdam-Amstelland 11
4. Bijlage D Voorbeeld transactie
vastlegging 13
5. Bijlage E Cash and carry 15
6. Bijlage F Bijdrage De Nederlandsche Bank
N.V. 21
6.1. 'Pseudo-toezicht' 21
6.2. Taak van De Nederlandsche Bank 21
6.3. Verbodsbepaling van artikel 82 Wtk 1992 21
6.4. De ontheffingsprocedure inzake artikel 82 Wtk
1992 22
6.5. Knelpunten 23
6.6. De Wet inzake de geldtransactiekantoren
(Wgt) 24
6.7. Conclusie 25
7. Bijlage G Bijdrage
Belastingdienst/FIOD 27
7.1. Algemeen 27
7.1.1. Wet op de inkomstenbelasting 1964 27
7.1.2. Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28
7.1.3. Wet op de omzetbelasting 1968 28
7.2. Aangifteverplichtingen 29
7.3. Verplichtingen ten dienste van de
belastingheffing 29
7.3.1. Inleiding 29
7.3.2. Administratieverplichting 29
7.3.3. Bewaarplicht en
inlichtingenverplichting 31
7.4. Bestuurlijke sanctionering en
strafrechtelijke vervolging 31
7.4.1. Inleiding 31
7.4.2. Niet voldoen aan aangifteverplichtingen 31
7.4.2.1. Bestuursrechtelijke sancties 32
7.4.2.2. Strafrechtelijke sancties 32
7.4.2.3. Inkeerbepaling 32
7.4.2.4. Una via-beginsel 32
7.4.2.5. Aanmeldings-, transactie- en
vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen) 33
7.4.2.6. Sfeerovergang 33
7.4.2.7. Omkering van de bewijslast 34
7.4.3. Niet voldoen aan
administratieverplichtingen 34
7.4.3.1. Strafrechtelijke sancties 35
7.4.3.2. Omkering van de bewijslast 35
7.4.3.3. Una via-beginsel 35
7.4.4. Betalingsverplichtingen 36
7.5. Douane 36
7.6. Conclusie 36
8. Bijlage H Wet- en regelgeving 39
8.1. Wet Toezicht Kredietwezen 1992 39
8.2. Hoofdstuk XIII B. Dwangsom en bestuurlijke
boete 39
8.3. Wet identificatie bij financiële
dienstverlening 1993 43
8.4. Wet melding ongebruikelijke transacties 45
8.5. Besluit Aanwijzing financiële diensten Wet
melding ongebruikelijke transacties 47
8.6. Wet op de economische delicten 47
8.7. Wetboek van Strafrecht 48
8.8. Algemene wet inzake rijksbelastingen 49
8.9. Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake
rijksbelastingen 55
8.10. Invorderingswet 56
8.11. Wet op de inkomstenbelasting 56
8.12. Wet op de Loonbelasting 57
8.13. Uitvoeringsregeling loonbelasting 58
8.14. Wet op de omzetbelasting 58
8.15. Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 60
8.16. Wet op de vennootschapsbelasting 60
6. Bijlage A Samenstelling van de werkgroep
De Nederlandsche Bank:
Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland
Meldpunt Ongebruikelijke Transacties
Economische Controledienst
KLPD, Directie Recherche
7. Bijlage C Casus Politie Amsterdam-Amstelland
8. Bijlage D Voorbeeld transactie vastlegging
Legenda:
Algemene transactiegegevens:
---
· Date: de datum van de transactie;
· S.N: het transactienummer;
· Rate: de koers tussen de
pakistaanse rupia en de
gulden;
"Y" is ontvangende moneytransfer-instelling:
---
· QI: het bedrag in guldens dat
ontvangen wordt door "Y";
· PRO: het bedrag in pakistaanse
rupia dat uitbetaald moet
worden door de andere
instelling;
· Details: gegevens omtrent de
uitbetalende instelling
danwel omtrent de ontvanger
van het geld (deze gegevens
zijn ter anonimisering
verwijderd);
"Y" is uitbetalende moneytransfer-instelling:
---
· QO: het bedrag in guldens dat
uitbetaald moet worden door
"Y" (in Nederland);
· PRI: het bedrag in pakistaanse rupia dat ontvangen wordt door de andere instelling;
Verloop
intercompany-verhouding:
---
· BLNL: verloop saldo in guldens;
· BLRP: verloop saldo in pakistaanse
rupia.
9. Bijlage E Cash and carry
Omvang van de aangetroffen bedragen (alle bedragen zijn
omgerekend naar guldens):
1998
Range Totaal Perc. Guldens Perc.
---
0 - 50.000 86 37,23% 2.640.273 7,71%
50.000 - 100.000 63 27,27% 4.351.106 12,70%
100.000 - 250.000 48 20,78% 7.629.896 22,27%
250.000 - 500.000 20 8,66% 7.040.437 20,55%
500.000 - 10 4,33% 6.684.057 19,51%
1.000.000
>1.000.000 4 1,73% 5.920.150 17,28%
Eindtotaal 231 100% 34.265.919 100%
1999
Range Totaal Perc. Guldens Perc.
---
0 - 50.000 34 24,82% 1.089.302 3,78%
50.000 - 100.000 36 26,28% 2.425.506 8,41%
100.000 - 250.000 34 24,82% 5.275.131 18,28%
250.000 - 500.000 21 15,33% 7.337.238 25,43%
500.000 - 9 6,57% 5.983.932 20,74%
1.000.000
>1.000.000 3 2,19% 6.740.466 23,36%
Eindtotaal 137 100% 28.851.575 100%
Type geldmiddel:
1998
---
Cash/Waardepapieren Guldens Perc.
Cash 28.545.214 83,30%
Cheques 2.519.705 7,35%
Spaarbankboekje 1.848.109 5,39%
Cash/Cheques 642.661 1,88%
Spaarcertificaat 363.809 1,06%
Overig 346.421 1,02%
Eindtotaal 34.265.919 100%
1999
---
Cash/Waardepapieren Guldens Perc.
Cash 20.373.952 70,62%
Cheques 2.599.866 9,01%
Bankafschriften 2.267.702 7,86%
Spaarbankboekje 2.149.146 7,45%
Spaarcertificaat 1.164.137 4,03%
Overig 296.772 1,03%
Eindtotaal 28.851.575 100%
Valutasoort:
1998
---
Valutasoort Totaal Perc. Guldens Perc.
Us$ 145 38,98% 16.298.469 47,56%
Hfl 95 25,54% 8.017.376 23,40%
Dm 40 10,75% 2.765.910 8,07%
Gbp 17 4,57% 4.303.848 12,56%
Hk$ 17 4,57% 625.734 1,83%
Ffr 10 2,69% 876.567 2,56%
Zfr 10 2,69% 233.334 0,68%
Bfr 5 1,34% 123.934 0,36%
Rupee 3 0,81% 14.238 0,04%
Th Bath 3 0,81% 35.129 0,10%
Overig 27 7,26% 971.380 2,83%
Eindtotaal 372 100% 34.265.919 100%
1999
---
Valutasoort Totaal Perc. Guldens Perc.
Us$ 104 41,11% 18.232.512 63,19%
Hfl 69 27,27% 6.902.346 23,92%
Dm 31 12,25% 1.589.437 5,51%
Ffr 11 4,35% 474.054 1,64%
Gbp 10 3,95% 713.675 2,47%
Hk$ 5 1,98% 515.850 1,79%
Si$ 3 1,19% 78.326 0,27%
Overig 20 7,91% 345.375 1,20%
Eindtotaal 253 100% 28.851.575 100%
Nationaliteit betrokkene:
1998
........................ ..............................
Nationaliteit Totaal Perc. Guldens Perc.
Nederlandse 80 34,63% 7.792.859 22,74%
Nigeriaanse 31 13,42% 8.863.611 25,87%
Ghanese 14 6,06% 1.431.823 4,18%
Libische 11 4,76% 1.423.525 4,15%
Russische 10 4,33% 763.758 2,23%
Libanese 9 3,90% 1.755.678 5,12%
Britse 8 3,46% 2.527.229 7,38%
Egyptische 7 3,03% 1.499.918 4,38%
Surinaamse 5 2,16% 563.069 1,64%
Turkse 4 1,73% 385.342 1,12%
Overig 52 22,51% 7.259.107 21,18%
Eindtotaal 231 100% 34.265.919 100%
1999
---
Nationaliteit Totaal Perc. Guldens Perc.
Nederlandse 52 37,96% 10.128.167 35,10%
Nigeriaanse 44 32,12% 7.178.426 24,88%
Ghanese 8 5,84% 1.825.199 6,33%
Koeweitse 4 2,92% 244.911 0,85%
Libanese 3 2,19% 4.783.340 16,58%
Turkse 3 2,19% 1.025.721 3,56%
Overig 23 16,79% 3.665.811 12,71%
Eindtotaal 137 100% 28.851.575 100%
Land vertrek betrokkene:
1998
---
Land vertrek Totaal Perc. Guldens Perc.
Nigeria 30 12,99% 9.038.391 26,38%
China 28 12,12% 2.102.477 6,14%
Ghana 26 11,26% 2.117.142 6,18%
Egypte 13 5,63% 2.796.646 8,16%
Turkije 13 5,63% 1.430.422 4,17%
Ned. Antillen 9 3,90% 1.047.158 3,06%
Malta 7 3,03% 363.820 1,06%
Suriname 7 3,03% 893.610 2,61%
Verenigde Staten 7 3,03% 369.178 1,08%
Overig 88 38,10% 13.979.954 40,80%
Niet vermeld 3 1,30% 127.121 0,37%
Eindtotaal 231 100% 34.265.919 100%
1999
---
Land vertrek Totaal Perc. Guldens Perc.
Nigeria 44 32,12% 6.812.442 23,61%
Ghana 18 13,14% 7.889.558 27,35%
China 14 10,22% 2.398.747 8,31%
Turkije 13 9,49% 3.508.886 12,16%
Egypte 5 3,65% 779.826 2,70%
Koeweit 4 2,92% 244.911 0,85%
Suriname 4 2,92% 170.469 0,59%
Overig 34 24,82% 6.729.103 23,32%
Niet vermeld 1 0,73% 317.633 1,10%
Eindtotaal 137 100% 28.851.575 100%
Bestemming betrokkene:
1998
---
Bestemming Totaal Perc. Guldens Perc.
Nederland 126 54,55% 16.439.428 47,98%
Duitsland 18 7,79% 6.113.597 17,84%
Diverse Europa 17 7,36% 2.938.079 8,57%
Hong Kong 11 4,76% 1.033.941 3,02%
Belgie 10 4,33% 1.062.793 3,10%
Turkije 5 2,16% 1.669.243 4,87%
Frankrijk 4 1,73% 661.854 1,93%
Engeland 3 1,30% 210.888 0,62%
Italië 3 1,30% 585.608 1,71%
Overig 22 9,52% 2.433.894 7,10%
Onbekend 12 5,19% 1.116.594 3,26%
Eindtotaal 231 100% 34.265.919 100%
1999
---
Bestemming Totaal Perc. Guldens Perc.
Nederland 80 58,39% 12.451.763 43,16%
Belgie 7 5,11% 5.190.892 17,99%
Duitsland 6 4,38% 851.627 2,95%
Diverse Europa 5 3,65% 686.284 2,38%
Hong Kong 5 3,65% 851.192 2,95%
Turkije 5 3,65% 1.047.225 3,63%
Italie 2 1,46% 166.100 0,58%
Korea 2 1,46% 215.113 0,75%
Overig 11 8,03% 3.751.007 13,00%
Niet vermeld 14 10,22% 3.640.372 12,62%
Eindtotaal 137 100% 28.851.575 100%
10. Bijlage F Bijdrage De Nederlandsche Bank N.V.
10.1. 'Pseudo-toezicht'
Het toezicht op moneytransfer-instellingen is niet
specifiek bij wet geregeld. Hoewel reeds voor de invoering
van de Wet inzake de wisselkantoren in 1995 de wens tot
regulering werd uitgesproken verkeert de Wet inzake de
geldtransactiekantoren, die de Wet inzake de
wisselkantoren gaat vervangen, tot op heden nog in de
ontwerpfase. Dat betekent dat er geen
toezichtinstrumentarium bestaat, zoals wel bestaat voor
bijvoorbeeld krediet-instellingen en wisselkantoren en dat
er geen toezichthouder is aangewezen om conform een
toezichtwet daadwerkelijk toezicht uit te oefenen. Op dit
moment is er daarom slechts sprake van wat men
'pseudo-toezicht' kan noemen op basis van artikel 82 van
de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk). De
'toezichthouder' is de Minister van Financiën. De
mogelijkheden die de Minister ten dienste staan zijn
volstrekt ontoereikend om zorg te dragen voor adequaat
toezicht, laat staan dat witwaspraktijken kunnen worden
onderkend of voorkomen.
10.2. Taak van De Nederlandsche Bank
De Bank wordt op grond van het derde lid van artikel 82
Wtk door de Minister van Financiën gehoord. In de praktijk
betekent dit dat de Bank belast is met de feitelijke,
administratieve, behandeling van de verzoeken tot
ontheffing. Onder meer worden de vragenlijsten welke door
de om onthef-fing verzoekende instelling worden ingevuld
door de Bank beoordeeld. De Bank spreekt met de opgegeven
referenten, beoordeelt de bankgarantie en het
antecedenten-onderzoek etc. Uiteindelijk zal de Bank een
advies geven aan de Minister. In het advies wordt in ieder
geval opgenomen de in paragraaf 6.4 onder a t/m g genoemde
voorwaarden voor ontheffing. De Minister is niet verplicht
het advies van de Bank te volgen.
10.3. Verbodsbepaling van artikel 82 Wtk 1992
Het verrichten van een moneytransfer is een gedraging die
wordt getroffen door het verbod van artikel 82, eerste lid
Wtk 1992. De in het eerste lid genoemde gedragingen zijn
in beginsel verboden. Een aantal instanties, waaronder
vergunninghoudende, reeds onder toezicht van de Bank
staande, banken valt op grond van artikel 82, tweede lid
Wtk, niet onder de verbods-bepaling en mogen zonder
voorafgaande ontheffing moneytransfers, verrich-ten. Op
grond van het derde lid van artikel 82 Wtk kan van het
verbod vrijstelling of ontheffing worden verleend door de
Minister van Financiën.
Er is geen algemene vrijstellingsregeling op basis van het
derde lid ontworpen voor moneytransfer-instellingen. Wel
worden er in individuele gevallen door de Minister van
Financiën ontheffingen verleend. De Bank wordt daarbij
gehoord.
Het vierde lid bepaalt dat aan een vrijstelling of
ontheffing beperkingen kunnen worden gesteld en
voorschriften kunnen worden verbonden.
10.4. De ontheffingsprocedure inzake artikel 82 Wtk
1992
Door de Minister van Financiën wordt ontheffing verleend
van het verbod. De belangrijkste voorwaarden die aan de
ontheffing worden gesteld zijn:
a. Bankgarantie
b. Maximum per transfer en totaalbedrag gekoppeld aan
bedrag van bankgarantie
c. Bijhouden van administatie
d. Betrouwbaarheid van beleidsbepalers
e. Informatieplicht aan cliënt
f. Accountantsverklaring
g. Ontheffing voor één jaar
Ad a. Bankgarantie
De moneytransfer-instelling dient te beschikken over een
bankgarantie van een EU-kredietinstelling. Deze
bankgarantie dient aan de Nederlandsche Bank te worden
overlegd. De bankgarantie dient ter bescherming van de
cliënt. Daarnaast werpt zij een drempel op voor toetreding
tot de markt. Bij intrekken van de garantie vervalt de
ontheffing onmiddellijk.
Ad b. Maximum per transfer en totaalbedrag gekoppeld aan
bedrag van bankgarantie
Het totaal voor transfers ter beschikking hebbend
geldbedrag mag nooit groter zijn dan het totaal waarvoor
een bankgarantie is afgegeven. De grootte van een transfer
mag niet groter zijn dan 10% van het bedrag waarvoor een
bankgarantie is afgegeven.
Ad c. Bijhouden van administratie
De moneytransfer-instelling dient een administratie te
voeren waarin duidelijk blijkt ten behoeve van wie een
transfer wordt verricht en hoe groot de transfers zijn.
Ad d. Betrouwbaarheid van beleidsbepalers
Onder beleidsbepalers worden in ieder geval verstaan: de eigenaren van eenmanszaken, vennoten in een vof of cv, statutaire directeuren van een rechtspersoon en verder alle personen die feitelijk de dienst uitmaken in een bedrijf, zoals bedrijfsleider, grote aandeelhouders, etc.
Bij de aanvraag tot ontheffing dienen door de
beleidsbepalers vragen op een vragenformulier te worden
beantwoord. Op het formulier dienen onder meer de namen te
worden opgegeven van drie referenten. Ook worden vragen
gesteld over mogelijke antecedenten.
Door de Minister wordt aan de landelijke Officier van
Justitie een verzoek gedaan zoals genoemd in artikel 14a
Besluit politieregisters. De LOvJ raadpleegt de justitiële
en politieregisters voor een antecedentenonderzoek en
brengt naar aanleiding van het onderzoek aan de Minister
advies uit.
Indien de beantwoording van het vragenformulier, de
antwoorden van de referenten en het antecedentenonderzoek
geen gronden hebben opgeleverd die nopen tot afwijzing van
het verzoek om ontheffing en de bankgarantie is afgegeven,
dan zal de Minister in beginsel de ontheffing verlenen.
Ad e. Informatieplicht aan cliënt
Alvorens een transfer wordt uitgevoerd dient de cliënt
uitvoerig over zijn rechten en plichten te worden
geïnformeerd en dient te worden mede-gedeeld dat de
Collectieve Garantieregeling niet van toepassing is op de
door de moneytransfer instelling te ontvangen gelden.
Ad f. Accountantsverklaring
Binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar dient
aan de Bank een accountants-verklaring te worden
overgelegd waarin een accountant als bedoeld in artikel
2:393 Burgerlijk Wetboek, verklaart dat de moneytransfer
instelling zich in het boekjaar heeft gehouden aan de in
de ontheffing gestelde voorschriften.
Is de ontheffing verleend dan is de accountantsverklaring
het enig toezicht-middel op de naleving van de
voorschriften van de ontheffing. Met name dient dan te
worden beoordeeld of het totaal aan verplichtingen het
garantiebedrag niet overstijgt en of er geen grotere
transfers plaatsvinden dan 10% van het garantiebedrag.
Ad g. Ontheffing voor één jaar
De ontheffing wordt voor de duur van één jaar verleend en
dient telkens opnieuw te worden verlengd. De ontheffing
zal onmiddellijk vervallen als de bankgarantie wordt
ingetrokken.
10.5. Knelpunten
§ Het grootste knelpunt in het toezicht op
moneytransfer-instellingen is dat er feitelijk geen
mogelijkheden zijn om effectief toezicht uit te oefenen.
Aan de ontheffng worden weliswaar voorwaarden verbonden,
maar actieve controle daarop ontbreekt, omdat er geen
toezichtswet bestaat waarin een toezichthouder is
aangewezen die kan beschikken over een
toezichtinstrumentarium. Het huidige toezicht is te
omschrijven als 'pseudo-toezicht', waarin de Nederlandsche
Bank niet meer kan doen dan adviseren aan de Minister bij
het verlenen van de ontheffing of het signaleren dat er
moneytransfer activiteiten worden verricht zonder dat er
ontheffing is verleend. Daadwerkelijk toezicht zal pas
mogelijk zijn na invoering van de Wet inzake de
Geldtransactiekantoren (Wgt), welke ook de MT-instellingen
onder toezicht van de Bank zal brengen. Vanaf dat moment
zullen MT-instellingen, net als wisselkantoren, dienen te
zijn geregistreerd bij de Bank, dienen zij te voldoen aan
bepaalde eisen betreffende de bedrijfsvoering en de AO/IC,
dienen zij periodiek aan de Bank te rapporteren, zullen
toezichtbezoeken worden afgelegd en kas- en boekcontroles
worden uitgevoerd, kortom, er zal door een toezichthouder
aan toezicht worden gedaan.
De accountantsverklaring is nu feitelijk het enige
toezichtinstrument!
§ Zoals gezegd is de Minister niet gehouden het
advies van de Bank te volgen. Een negatief advies van de
Bank kan door de Minister naast zich worden neergelegd.
§ Er is, mede door onvoldoende inzicht in de
sector, weinig aan voorlich-ting gedaan richting de
sector: veel instellingen wisten of weten nog steeds niet
dat er een ontheffing dient te worden verleend voor het
verrichten van moneytransfers.
§ Het gebrekkige 'toezicht' heeft er mede aan ten
grondslag gelegen dat nauwelijks is gecontroleerd of
blijvend aan de voorwaarden voor onthef-fing is voldaan.
Daardoor heeft het kunnen gebeuren dat instellingen zijn
doorgegaan met moneytransfer activiteiten terwijl de
ontheffingstermijn van een jaar reeds is verlopen.
§ Het ontbreekt aan voldoende mogelijkheden
gewenst gedrag af te dwin-gen. De enige sancties die
kunnen worden getroffen zijn het intrekken van de
ontheffing en het opleggen van boetes en dwangsommen door
de Minister van Financiën. Beide sancties zijn zwaar en
met de tweede categorie is bovendien nog geen ervaring
opgedaan. Lichtere corrigeren-de maatregelen kunnen pas na
de komst van de Wgt worden opgelegd.
10.6. De Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt)
De Wgt zal de wet inzake de wisselkantoren gaan vervangen.
Behalve wisselkantoren zullen ingevolge deze wet ook
moneytransfer-instellingen onder toezicht van De
Nederlandsche Bank worden gesteld. Invoering van de wet
wordt niet voor het begin van 2002 verwacht. Het ligt voor
de hand dat het toezicht op moneytransfer-instellingen
sterke gelijkenis zal vertonen met het huidige toezicht op
wisselkantoren. Zo zal de wet de verplichting opleggen tot
inschrijving in het register. Op basis van de wet zullen
door de Bank regels gesteld worden betreffende onder meer
de administratieve organisatie en de periodieke
rapportageverplichting. Ook zal de betrouwbaar-heid van
bestuurders worden getoetst en zullen medewerkers van de
Bank periodiek ter plekke controles houden. Ook in de Wgt
zal de mogelijkheid worden opgenomen om boetes en
dwangsommen op te leggen.
De verwachting is dat, conform de ervaringen bij de
invoering van de Wwk, veel instellingen niet door de
selectie zullen komen of zichzelf zullen opheffen als ze
worden geconfronteerd met de eisen waaraan ze dienen te
gaan voldoen.
Tegen instellingen die illegaal doorgaan kan een boete of
dwangsom worden opgelegd of direct aangifte worden gedaan
bij het Openbaar Ministerie wegens overtreding van de Wgt.
De ervaringen die de Bank heeft opgedaan bij het toezicht
op wisselkantoren zijn geëvalueerd. Het is de bedoeling
dat de uitkomsten van deze evaluatie worden meegenomen in
het wetsontwerp. In dit kader kan worden mede-gedeeld dat
met name aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheid
tot het uitwisselen van informatie met
opsporingsinstanties. Om succesvol toezicht te kunnen
houden is het van belang om in voorkomende gevallen
informatie te kunnen verstrekken welke voor de opsporing
van belang kan zijn. De huidige geheimhoudingsbepalingen
in de Wwk en de andere toezichtwetten zijn bijna absoluut
geformuleerd met het oog op het belang dat men beoogt te
beschermen, namelijk de stabiliteit en integriteit van het
financiële stelsel. Een recente uitspraak van de rechtbank
Amsterdam heeft de vanzelfsprekendheid van deze absolute
geheimhouding onder druk gezet. Te verwachten valt dat
gezocht zal worden naar een oplossing die meer gelegen zal
zijn in een belangenafweging. Met betrekking tot de Wgt
dient daarbij te worden bedacht dat de doelstelling van de
Wgt, evenals bij de Wwk het geval is, in de eerste plaats
gelegen is in de voorkoming en bestrijding van witwassen.
Een belangenafweging door de Bank zal daarbij eerder dan
nu het geval is moeten kunnen leiden tot verstrekking van
gegevens. Het toezichtsbelang raakt bij de Wgt immers snel
aan het opsporingsbelang, met name als er sprake is van
witwaspraktijken.
10.7. Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er momenteel geen basis is om
effectief toezicht op moneytransfer-instellingen uit te
oefenen. Uit de bevindingen in het reeds verschenen
tussenrapport van de werkgroep geldelijke overma-kingen
van het FEC komt onder meer naar voren dat er diverse
instellingen actief zijn die zich niet aan de voorwaarden
van de ontheffing houden of zelfs actief zijn zonder dat
de vereiste ontheffing is verleend (bevindingen ECD). Ook
is naar voren gekomen dat moneytransfer instellingen
gebruikt worden voor het witwassen van crimineel vermogen
(onderzoek regiopolitie Amsterdam-Amstelland).
Het lijdt geen twijfel dat regulering door het onder
toezicht stellen van de sector hoognodig is en geen
onnodig uitstel meer kan lijden. De komende Wgt dient
voldoende ruimte te geven om in voorkomende gevallen
informatie uit te wisselen met opsporingsinstanties om,
indachtig het doel van de Wgt, effectief witwassen te
kunnen voorkomen en te bestrijden.
11. Bijlage G Bijdrage Belastingdienst/FIOD
11.1. Algemeen
In deze notitie wordt ingegaan op de relevante fiscale
wet- en regelgeving met betrekking tot
Moneytransfer-ondernemingen (MT-ondernemingen). De
economische activiteiten van MT-ondernemingen hebben
evenals activiteiten van andersoortige ondernemingen
fiscale gevolgen. Zo wordt binnen de MT-onderneming omzet
(provisie) gegenereerd, waarbij de Wet op de
omzet-belasting een rol speelt. Daarnaast wordt de uit de
MT-activiteiten resul-terende winst belast met
inkomstenbelasting dan wel vennootschaps-belasting. De
rechtsvorm waaronder de MT-onderneming wordt uitgevoerd is
bepalend voor het toepasselijke winstbelastingmiddel.
Globaal kan worden gesteld dat voor natuurlijke personen
de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geldt en voor
rechtspersonen de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
In deze notitie komen de hoofdlijnen van de genoemde
belastingwetten aan de orde. Daarnaast worden kort de
fiscale verplichtingen behandeld en wordt ingegaan op de
consequenties van het niet voldoen aan deze
ver-plichtingen. Tenslotte worden de bevoegdheden
behandeld van Douane-ambtenaren op Schiphol bij het
aantreffen van grote geldbedragen of andere
waardepapieren.
11.1.1. Wet op de inkomstenbelasting 1964
Voor een natuurlijke persoon geldt, dat indien
(economische) activiteiten buiten de privésfeer vallen en
niet incidenteel zijn, de opbrengsten hieruit een bron van
inkomen vormen. Indien sprake is van een bron van inkomen
dan kan deze fiscaal worden gekwalificeerd als winst uit
onderneming of als inkomsten uit werkzaamheden die niet in
dienstbetrekking zijn verricht (neveninkomsten).
Er is sprake van een onderneming indien de natuurlijke
persoon met een duurzame organisatie van kapitaal en
arbeid aan het maatschappelijk verkeer deelneemt met als
oogmerk het behalen van winst. Deze winst moet
redelijkerwijs ook te verwachten zijn. Voor de
beantwoording van de vraag of sprake is van een
onderneming zijn de feitelijke omstandigheden van groot
belang. Wordt aan de bovengenoemde voorwaarden voldaan,
dan is het uiteindelijk resultaat als winst uit
onderneming belast voor de inkomsten-belasting. Zijn
MT-activiteiten niet aan te merken als een onderneming,
dan zijn eventuele opbrengsten als neveninkomsten belast
voor de inkomsten-belasting.
11.1.2. Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Onder meer BV's, NV's en open commanditaire
vennootschappen zijn uit hoofde van hun rechtsvorm
belastingplichtig voor de vennootschaps-belasting. Deze
rechtsvormen worden op grond van artikel 2 lid 5 van de
wet op de vennootschapsbelasting geacht met hun hele
vermogen een onderneming te drijven. Dit betekent dat
indien een MT-onderneming binnen een genoemde rechtsvorm
plaatsvindt alle behaalde voordelen belast zijn voor de
vennootschapsbelasting. Verenigingen en stichtingen worden
in de vennootschapsbelasting betrokken indien en voorzover
zij een onderneming drijven. Voor het begrip onderneming
wordt verwezen naar paragraaf 7.1.1.
11.1.3. Wet op de omzetbelasting 1968
In beginsel zijn leveringen van goederen en diensten -
welke in Nederland door ondernemers in het kader van hun
onderneming worden verricht - belast met omzetbelasting.
In artikel 7 van de wet op de omzetbelasting 1968 (OB)
wordt een ondernemer (in de zin van de omzetbelasting)
gedefinieerd als ieder die een bedrijf zelfstandig
uitoefent. Dit betekent dat economische activiteiten
voldoende zijn; er hoeft geen winststreven te zijn. Voor
de omzetbelasting geldt daarmee een lagere drempel om als
onder-nemer aangemerkt te worden dan voor de
inkomstenbelasting. Dit heeft onder meer te maken met het
feit dat ondernemerschap in het kader van de
inkomstenbelasting ook fiscale voordelen biedt.
Artikel 11 OB vormt een uitzondering op het algemene beginsel dat leveringen van goederen en diensten belast zijn met omzetbelasting. In dit artikel zijn onder meer de volgende diensten vrijgesteld van omzetbelasting:
· het verlenen van en de bemiddeling inzake
krediet;
· de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen,
betreffende giro- en rekeningcourantverkeer, deposito's,
betalingen, overmakingen, schuld-vorderingen, cheques en
andere handelspapieren, met uitzondering van de
invordering van schuldvorderingen.
Bovenstaande impliceert dat de diensten die een
onderneming uit hoofde van MT-activiteiten verleent
vrijgesteld zijn en niet belast zijn met omzetbelas-ting.
Uit deel 1 van dit rapport komt naar voren dat het
MT-bedrijf veelal wordt uitgevoerd in combinatie met
andere activiteiten. Afhankelijk van de aard van deze
activiteiten kan de MT-ondernemer wel
omzetbelastingplichtig zijn voor deze andere activiteiten.
11.2. Aangifteverplichtingen
In artikel 8 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen
(AWR) is een algemene aangifteplicht opgenomen voor
natuurlijke personen en rechts-personen die van de
inspecteur een aangiftebiljet hebben ontvangen. De
inspecteur stuurt een aangiftebiljet aan een ieder die
daarom heeft verzocht. Ook kan de inspecteur degene die
naar zijn mening vermoedelijk belasting-plichtig of
inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet uitreiken
(artikel 6 AWR).
Indien een natuurlijk persoon of rechtspersoon
activiteiten verricht waardoor belastingschuld ontstaat
c.q. belasting moet worden voldaan / afgedragen, is hij
gehouden de inspecteur om een aangiftebiljet te vragen
(artikel 6, lid 3, AWR, jo de artikelen 2 en 3
Uitvoeringsregeling AWR). Belastingschuld ontstaat doordat
belastbare feiten zich hebben voorgedaan. Een aangifte of
een op aangifte volgende aanslag van de inspecteur is
hiervoor derhalve niet nodig. In het geval van
MT-ondernemingen ontstaat de belastingschuld - en daarmee
de aangifteplicht - doordat opbrengsten uit
MT-activiteiten worden gegenereerd.
11.3. Verplichtingen ten dienste van de
belastingheffing
11.3.1. Inleiding
In het kader van de belastingheffing heeft een ondernemer
ten opzichte van de Belastingdienst onder meer de volgende
administratieve verplichtingen:
§ de administratieverplichting;
§ de bewaar- en de inlichtingenverplichting.
Deze verplichtingen worden hierna toegelicht.
11.3.2. Administratieverplichting
In artikel 52 lid 1 AWR is de administratieverplichting
opgenomen:
"Administratieplichtigen zijn gehouden van hun
vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf,
zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat
bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op
zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe
behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op
zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten
en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting
overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk
blijken."
Administratieplichtigen zijn (artikel 52 lid 2 AWR):
§ lichamen (in fiscale zin): hieronder vallen rechtspersonen (artikel 2, lid 1, letter b AWR);
§ natuurlijke personen die een bedrijf of
zelfstandig een beroep uitoefenen;
§ natuurlijke personen die inhoudingsplichtige
zijn, bijvoorbeeld werk-gevers.
Uit bovenstaande volgt dat MT-ondernemingen in beginsel
administratie-plichtig zijn. De omvang van de
administratieplicht wordt bepaald door het uitgangspunt
dat te allen tijde de fiscale verplichtingen uit de
administratie moeten kunnen blijken. Wat in concreto kan
worden gevergd hangt mede af van de aard en de omvang van
de onderneming. In het geval van MT-ondernemingen lijkt de
administratieplicht in ieder geval de vastlegging van
mutaties in kas, bank, vorderingen en schulden (waaronder
de rekening-courant-verhoudingen) te omvatten.
Via artikel 52 lid 3 AWR kan de omvang van de
administratieplicht nader worden gespecificeerd. Dit
artikel stelt dat "tot de administratie behoort hetgeen
ingevolge andere belastingwetten wordt bijgehouden,
aangetekend of opgemaakt."
Hiertoe behoren onder meer de verplichtingen waaraan een
inhoudings-plichtige ingevolge de Wet op de
Loonbelasting (LB) is gehouden. Voorbeelden hiervan zijn
het voeren van een loonadministratie, het verstrekken van
loonstaten en jaaropgaven (artikel 28 LB jo artikel 26
uitvoeringsregeling loonbelasting).
Ook de Wet op de omzetbelasting 1968 kent specifieke
administratie-verplichtingen. Zoals onder paragraaf 6.1.3
is vermeld zijn MT-activiteiten vrijgesteld van
omzetbelasting. Voorwaarde hiervoor is dat de ondernemer
een boekhouding voert waaruit de voor de toepassing van de
vrijstelling nodige gegevens op duidelijke en
overzichtelijke wijze zijn vermeld (artikel 6
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting). Uit de boekhouding
moet derhalve blijken dat er sprake is van activiteiten
die vallen onder de vrijstelling genoemd in artikel 11 OB.
Bovendien dient de MT-ondernemer ondanks de vrijstelling
in beginsel te voldoen aan de administratieve
verplichtingen ingevolge de Wet op de omzetbelasting. Deze
bestaan enerzijds uit het houden van aantekening van de
door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en
verleende diensten (artikel 34 OB). Daarnaast is de
ondernemer verplicht ter zake van zijn leveringen en
diensten aan een andere ondernemer of aan een
rechts-persoon, anders dan ondernemer, een genummerde en
gedagtekende factuur uit te reiken die moet voldoen aan
een aantal in de wet omschreven eisen (artikel 35 OB). De
ondernemer moet bovendien een kopie van de factuur
bewaren. De MT-ondernemer dient dus in beginsel verrichte
MT-diensten te factureren, vast te leggen en te
archiveren.
11.3.3. Bewaarplicht en inlichtingenverplichting
Elke administratieplichtige is wettelijk verplicht de
boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die fiscaal
relevant kunnen zijn, gedurende zeven jaren te bewaren
(art. 52, lid 4 AWR).
Elke administratieplichtige is verplicht aan de inspecteur
de door deze gevraagde gegevens en inlichtingen te
verstrekken en de boeken, beschei-den en andere
gegevensdragers voor raadpleging beschikbaar te stellen.
Voorwaarde hiervoor is dat de inhoud hiervan van belang
kan zijn voor de belastingheffing van hemzelf (artikel 47
AWR) of van derden (artikel 53 jo 47 AWR). De gevraagde
gegevens en inlichtingen moeten duidelijk, stellig en
zonder voorbehoud worden verstrekt.
In artikel 52 lid 6 AWR is nog bepaald dat de
administratie zodanig moet zijn ingericht en worden
gevoerd dat controle daarvan door de inspecteur binnen een
redelijke termijn mogelijk is. De administratieplichtige
moet daartoe de inspecteur wegwijs maken in de
administratie. Hij moet daartoe de benodig-de medewerking
verlenen met inbegrip van het geven van het benodigde
inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
11.4. Bestuurlijke sanctionering en strafrechtelijke
vervolging
11.4.1. Inleiding
De fiscale verplichtingen voor een MT-ondernemer bestaan
onder meer uit aangifteverplichtingen (zie paragraaf 2) en
administratieverplichtingen (zie paragraaf 3.2). In deze
paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het
(gedeeltelijk) niet voldoen aan respectievelijk de
aangifteverplich-tingen en de administratieverplichtingen.
11.4.2. Niet voldoen aan aangifteverplichtingen
Zoals in paragraaf 2 vermeld is elke persoon verplicht
aangifte te doen indien hij activiteiten verricht waardoor
belastingschuld ontstaat. Aan de aangifteverplichtingen
wordt niet voldaan indien:
a. Geen aangiftebiljet wordt verzocht nadat
belastingschuld is ontstaan;
b. Niet of niet tijdig aangifte wordt verricht nadat
iemand hiertoe is uitgenodigd; dan wel
c. Onjuist of onvolledig aangifte wordt gedaan.
De AWR voorziet in een dubbel stelsel van straffen die
kunnen volgen op het niet voldoen aan deze verplichtingen,
namelijk het stelsel van administratief-rechtelijke
sancties en van strafrechtelijke sancties. Daarnaast
bestaat in geval van het niet doen van aangifte het
administratiefrechtelijke middel van omkering van de
bewijslast.
11.4.2.1. Bestuursrechtelijke sancties
De Belastingdienst heeft een zelfstandige bevoegdheid tot
het opleggen van bestuurlijke boetes. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen verzuim- en vergrijpboetes.
Verzuimboetes kunnen onder meer worden opgelegd indien
niet of niet tijdig aangifte wordt gedaan (artikel 67a tot
en met 67c AWR). Vergrijpboetes kunnen onder meer worden
opgelegd indien opzettelijk niet dan wel onjuist of
onvolledig aangifte wordt gedaan (artikel 67d tot en met
67f AWR). Overigens kunnen geen boetes worden opgelegd
indien niet om een aangiftebiljet wordt verzocht nadat
belastingschuld is ontstaan (zie a. onder paragraaf
6.4.2).
11.4.2.2. Strafrechtelijke sancties
In de AWR zijn een aantal strafbaarstellingen voor het
niet voldoen van aangifteverplichtingen opgenomen. Het
niet verzoeken om een aangiftebiljet terwijl er een
belastingschuld is ontstaan is strafbaar gesteld in
artikel 68 lid 1 onder a AWR. Daarnaast zijn zowel voor
het niet of niet tijdig aangifte doen als voor het onjuist
of onvolledig doen van aangifte strafbaarstellingen
opgenomen. Voor beide strafbare feiten gelden de
voorwaarden dat het feit opzettelijk moet zijn begaan en
dat het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt
geheven (artikel 69 AWR). Binnen de Belastingdienst is de
opsporing van fiscale delicten in beginsel opgedragen aan
de FIOD.
11.4.2.3. Inkeerbepaling
Zoals hierboven beschreven kunnen zowel
bestuursrechtelijke als straf-rechtelijke sancties worden
opgelegd indien niet voldaan is aan de
aangifteverplichtingen. Deze sancties mogen echter niet
worden opgelegd indien sprake is van vrijwillige
verbetering. In dat geval doet de belasting-plichtige op
eigen initiatief alsnog een juiste en volledige aangifte.
Voorwaarde hiervoor is dat de inkeer plaatsvindt voordat
de belasting-plichtige weet of redelijkerwijs kan
vermoeden dat ambtenaren van de Belastingdienst met de
aanvankelijke onjuiste of onvolledige voorstelling van
zaken bekend zijn of zullen worden (artikel 67n AWR en 69
lid 3 AWR).
11.4.2.4. Una via-beginsel
Indien geen vrijwillige verbetering volgt kunnen zowel
bestuursrechtelijke als strafrechtelijke sancties volgen
op het niet voldoen aan aangifteverplich-tingen. Bij het
opleggen van dergelijke sancties geldt het una
via-beginsel. Dat wil zeggen dat het opleggen van
bestuurlijke boetes voor een bepaalde gedraging
strafvervolging voor die gedraging uitsluit en omgekeerd
dat het instellen van strafvervolging het opleggen van
boetes uitsluit. Het beginsel geldt niet voor boeten die
kunnen volgen op gedragingen die als zodanig niet
strafbaar zijn gesteld. Het una via-beginsel is daarmee
beperkt tot enkele vormen van vergrijpboeten (artikel 67o
en artikel 69a AWR).
11.4.2.5. Aanmeldings-, transactie- en
vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen)
De ATV-richtlijnen spelen een rol bij de keuze tussen
bestuursrechtelijke afdoening en strafrechtelijke
afdoening van het niet voldoen aan
aangifte-verplichtingen. De aanmeldingsrichtlijnen
bevatten criteria op grond waarvan belastingambtenaren de
door hen ontdekte belastingdelicten moeten aanmelden.
Voldoet een belastingdelict niet aan de criteria dan kan
het delict eventueel bestuursrechtelijk worden afgedaan.
Een aangemeld geval daarentegen wordt besproken in het
zogenaamde selectie-overleg. Hierbij zijn de FIOD, het
bestuur van 's Rijks belastingen en de betreffende
Belastingdienst-eenheid betrokken. Indien meldingen in het
selectie-overleg niet als vervolgenswaardig worden
aangemerkt dan wordt de zaak verwezen naar de eenheid waar
de melding vandaan kwam. In dat geval kan eventueel alsnog
een bestuurlijke boete worden opgelegd. Worden meldingen
vervo-lgenswaardig geacht dan gaan ze door naar het
tripartite-overleg tussen de officier van justitie, de
FIOD en het bestuur van 's Rijks belastingen. De
transactierichtlijnen geven het overleg daarbij richting
aan welke zaken voor transactie door het bestuur van 's
Rijks belastingen in aanmerking komen. De
vervolgingsrichtlijnen behelzen de criteria die gelden bij
het toekennen van prioriteit aan zaken met het oog op
strafrechtelijke vervolging. Of een zaak voor
strafvervolging in aanmerking komt, is niet alleen
afhankelijk van de omvang van de fraude, maar ook van
factoren als recidive of valsheid in geschrifte. Mocht het
tripartite-overleg besluiten niet over te gaan tot een
transactie-voorstel dan wel vervolging dan kan eventueel
alsnog een bestuursrechtelijke sanctie worden opgelegd.
11.4.2.6. Sfeerovergang
Er dient een scherp onderscheid te worden gemaakt tussen
het administra-tieve recht en het strafrecht. Onder het
administratieve recht vallen onder andere de uitvoerende
handelingen in het kader van de belastingwetgeving zoals
heffing en controle. Onder het strafrecht vallen de
opsporing en de vervolging. Beide rechtstelsels bevatten
eigen bevoegdheden en verplich-tingen zowel aan de kant
van de Belastingdienst als aan de kant van de
belastingplichtige. Soms staat een verplichting uit het
ene stelsel haaks op een bevoegdheid uit het andere
stelsel. De belastingambtenaar dient zich dan ook
voortdurend bewust te zijn van het stelsel dat hij dient
toe te passen. Met de term sfeerovergang wordt de overgang
bedoeld van het administratieve recht naar het strafrecht.
Er zijn twee belangrijke momenten van sfeerovergang:
1. De controle en heffing kan overgaan in opsporing en
vervolging. Het klassieke moment van sfeerovergang is
neergelegd in artikel 27 Wetboek van Strafvordering: "Als
verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen,
aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of
omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig
strafbaar feit voortvloeit". Een belangrijk gevolg van het
aanmerken van de belastingplichtige als verdachte is dat
dwangmiddelen uit het Wetboek van Strafvordering, de AWR
en de Wet inzake de Douane een rol kunnen gaan spelen.
Dwangmiddelen zijn bijvoorbeeld aanhouding van verdachte
personen en inverzekeringstelling, of het uitvoeren van
huiszoekingen om bewijsmateriaal - veelal administraties -
in beslag te nemen. Een ander belangrijk gevolg van
passeren van het moment van sfeerovergang is dat de
verdachte een zwijgrecht heeft. Gedurende het
administratieve onderzoek - derhalve voor het moment van
sfeerovergang - heeft de belastingplichtige daarentegen
een informatieplicht.
2. De controle en heffing kan overgaan in bestuurlijke
beboeting. In dit geval wordt het moment van sfeerovergang
bepaald door het moment van de zogenaamde criminal charge
(jurisprudentie met betrekking tot artikel 6 EVRM). Dit is
het moment waarop de inspecteur jegens belang-hebbende een
handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid het
gevolg kan verbinden dat hem een boete zal worden
opgelegd. Ook in dit geval heeft de belanghebbende na het
passeren van het moment van criminal charge het recht zich
te beroepen op zijn mondelinge en schrif-telijke
zwijgrecht.
11.4.2.7. Omkering van de bewijslast
Indien geen aangifte is gedaan door de belastingplichtige,
kan de inspecteur op basis van beschikbare gegevens naar
redelijkheid een ambtshalve aanslag opleggen. In beginsel
kan een ieder die bezwaar heeft tegen een hem opge-legde
belastingaanslag een bezwaarschrift indienen. Indien het
bezwaar echter is gericht tegen een belastingaanslag met
betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan,
wordt in beginsel de belastingaanslag gehandhaafd. Hier
wordt enkel van afgeweken indien gebleken is dat de
(ambtshalve) aanslag onjuist is en in hoeverre de aanslag
onjuist is. De bewijslast daartoe ligt bij de
belastingplichtige (artikel 25 lid 6 AWR en voor de
beroepsfase artikel 27e AWR).
Overigens geldt het una via-beginsel niet voor het
administratiefrechtelijke middel van omkering van de
bewijslast. Derhalve kan naast een bestuurlijke boete of
een strafrechtelijke sanctie omkering van de bewijslast
voorkomen.
11.4.3. Niet voldoen aan administratieverplichtingen
Naast aangifteverplichtingen dient een belastingplichtige
tevens te voldoen aan administratieverplichtingen (zie
paragraaf 6.3.2). In deze paragraaf wordt ingegaan op de
gevolgen van het niet voldoen aan deze laatste
verplichtingen. In tegenstelling tot
aangifteverplichtingen kunnen geen bestuursrechtelijke
boetes worden opgelegd bij het niet voldoen aan
administratieverplichtingen. In de AWR zijn wel een aantal
strafbaar-stellingen opgenomen. Bovendien is in de AWR het
administratiefrech-
telijke middel opgenomen in de vorm van omkering van de
bewijslast.
11.4.3.1. Strafrechtelijke sancties
Artikel 68 lid 2 onder d bevat de strafbaarstelling van
het niet voeren van een administratie overeenkomstig de
daaraan bij of krachtens de belasting-wet gestelde eisen.
In artikel 68 lid 1 zijn strafbaarstellingen opgenomen
voor het niet voldoen aan bepaalde
administratieverplichtingen die uit bijzondere wetten
voortvloeien, bijvoorbeeld artikel 28 LB en artikel 35 OB.
Daarnaast zijn in de AWR strafbaarstellingen opgenomen
voor het niet voldoen aan de inzage- en bewaarplicht
(artikel 68 lid 2 AWR). Indien sprake is van opzettelijk
gedrag en het feit ertoe strekt dat te weinig belasting
wordt geheven zijn zwaardere sancties van toepassing
(artikel 69 lid 1 AWR).
11.4.3.2. Omkering van de bewijslast
Indien niet (volledig) voldaan is aan de
administratieverplichtingen, kan de inspecteur op basis
van beschikbare gegevens naar redelijkheid een ambts-halve
aanslag opleggen. In beginsel kan een ieder die bezwaar
heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag een
bezwaarschrift indienen. Indien het bezwaar is gericht
tegen een belastingaanslag met betrekking tot welke niet
volledig is voldaan aan de administratieverplichtingen van
artikel 52 AWR, wordt in beginsel de belastingaanslag
gehandhaafd. Hier wordt enkel van afgeweken indien
gebleken is dat de (ambtshalve) aanslag onjuist is en in
hoeverre de aanslag onjuist is. De bewijslast daartoe ligt
bij de belasting-plichtige (artikel 25 lid 6 AWR en voor
de beroepsfase artikel 27e AWR).
Als een administratieplichtige niet (volledig) voldoet aan
de vordering gegevensdragers voor raadpleging beschikbaar
te stellen stelt artikel 54 AWR dat hij in beginsel niet
volledig heeft voldaan aan zijn
administratie-verplichtingen Dit is slechts anders indien
aannemelijk is dat de afwezigheid of onvolledigheid van de
gegevensdragers het gevolg is van overmacht.
In dit opzicht vormt de aan artikel 54 gekoppelde omkering van de bewijslast een zwaarder middel dan de 'rechtstreeks' aan artikel 47 gekoppelde. In het laatste geval zal de Belastingdienst immers de aanwezigheid van de opge-vraagde gegevensdragers aannemelijk moeten maken.
11.4.3.3. Una via-beginsel
Voor het niet voldoen aan administratieve verplichtingen
kunnen geen bestuurlijke boetes worden opgelegd. Het una
via-beginsel speelt dan ook geen rol bij het niet voldoen
aan administratieverplichtingen. Naast straf-rechtelijke
sancties kan het administratieve middel van omkering van
de bewijslast voorkomen.
11.4.4. Betalingsverplichtingen
De Invorderingswet 1990 geeft de Belastingdienst vergaande
bevoegdheden om te verzekeren dat belastingschulden ook
daadwerkelijk worden betaald. Dit is het fiscale executie-
en beslagrecht. In de Invorderingswet zijn met de AWR
vergelijkbare verplichtingen voor de belastingplichtige
opgenomen, zoals een ruime inlichtingenplicht en een
inzageverplichting voor derden. Het niet voldoen aan deze
verplichtingen is in beginsel als overtreding
strafrech-telijk gesanctioneerd (artikel 64 lid 2 Inv.).
Indien sprake is van opzettelijk gedrag en het feit ertoe
strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd kunnen
zwaardere sancties worden opgelegd (artikel 65 Inv.).
11.5. Douane
In het rapport is het project Cash and Carry behandeld. In
het kader van dit project maakt de Douane Schiphol
rapporten op van bij passagiers aange-troffen grote
geldbedragen of andere waardepapieren. Van de passagier
wordt een verklaring opgenomen omtrent de herkomst en de
bestemming van het geld. De rapporten worden verstrekt aan
FIOD/Haarlem. Zij draagt vervolgens zorg voor verdere
renseignering naar de competente belasting-eenheden.
Om de rapporten op te kunnen maken zijn de
Douane-ambtenaren op Schiphol op grond van artikel 35 lid
3 Uitvoeringsregeling Belastingdienst aangewezen als
ambtenaren jegens wie de verplichtingen ingevolge de
artikelen 47, 48, 49, 50 en 53 AWR mede bestaan. Op basis
van deze aanwijzing kan de Douane-ambtenaar inlichtingen
vragen, een rapport opmaken en kopieën maken indien en
voor zover van belang voor de Nederlandse
belastingheffing. De bevoegdheden beperken zich tot het
verzamelen van informatie. Er zijn fiscaal geen
mogelijkheden om het geld in beslag te nemen. Hiervoor
dient sprake te zijn van een al uitgereikte invor-derbare
belastingaanslag. Het enkel aantreffen van een grote
geldsom is onvoldoende voor het opleggen van een aanslag.
Nederland kent geen deviezenbepalingen. Uit dien hoofde kunnen derhalve ook geen maatregelen getroffen worden. Bovendien valt de Douane niet onder de meldingsplichtigen van het MOT. Momenteel wordt het douane-rapport derhalve enkel opgemaakt voor nader fiscaal onderzoek.
11.6. Conclusie
In fiscaal opzicht zijn er geen knelpunten in wet- en
regelgeving te onder-kennen. De MT-ondernemer dient zich
net als elke andere ondernemer aan zijn fiscale
verplichtingen te houden. De Belastingdienst kan onder
meer door middel van het instellen van onderzoeken de
naleving van deze verplichtingen controleren. Indien niet
voldaan wordt aan een fiscale verplichting kunnen boetes
worden opgelegd en soms kan zelfs een strafrechtelijke
vervolging worden ingesteld. In het laatste geval kunnen
dwangmiddelen een rol gaan spelen. In onderstaande tabel
worden de consequenties van het niet voldoen aan fiscale
verplichtingen kort samengevat.
Verplichting Sanctionering Omkering
bewijslast
---
Aangifteverplichting:
· Geen Alleen Niet van
aangifte verzocht strafrechtelijk toepassing
· Niet of niet Bestuurlijk of Toepasselijk tijdig aangifte gedaan strafrechtelijk
· Onjuist of Bestuurlijk of onvolledig aangifte strafrechtelijk Niet van gedaan toepassing
Niet voldoen aan Alleen Toepasselijk administratieverplichtinstrafrechtelijk
Niet voldoen aan Alleen Niet van betalingsverplichting strafrechtelijk toepassing
De door de Douane bij passagiers geconstateerde grote
geldsommen of andere waardepapieren vormen een
informatiebron voor de Belastingdienst. Deze informatie
kan wellicht ook zinvol zijn voor andere instanties, zoals
het MOT. De Douane zou hiertoe als meldingsplichtige van
het MOT dienen te worden aangewezen.
12. Bijlage H Wet- en regelgeving
12.1. Wet Toezicht Kredietwezen 1992
Artikel 53
De Bank is bevoegd bij iedere onderneming of instelling,
van welke zij vermoedt, dat zij een kredietinstelling in
de zin van artikel 1 is of dat zij handelt in strijd met
de bij of krachtens deze wet gestelde regels, alle
inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen, die
redelijkerwijs geacht kunnen worden nodig te zijn om dit
te beoordelen.
Artikel 82
1. Het is een ieder verboden bedrijfsmatig al dan niet op
termijn opvorderbare gelden van het publiek aan te
trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking
te hebben dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake
van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter
beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn
opvorderbare gelden.
2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van
toepassing op:
a. ondernemingen en instellingen welke ingevolge artikel
52, tweede lid, onder a tot en met d, zijn geregistreerd;
b. de Bank;
c. de Lid-Staten, alsmede de regionale of locale overheden
van de Lid-Staten; en
d. internationaal publiekrechtelijke instellingen waarin
of waaraan één of meer Lid-Staten deelnemen.
3. Onze Minister kan vrijstelling of, op verzoek en de
Bank gehoord, ontheffing verlenen van de in het eerste lid
genoemde verboden, indien de belangen die deze wet beoogt
te beschermen, naar zijn oordeel anderszins voldoende
worden beschermd. Een ontheffing kan worden geweigerd,
indien naar het oordeel van Onze Minister de
betrouwbaarheid van één of meer personen die het beleid
van de betrokken onderneming of instelling bepalen of mede
bepalen, of die het beleid bepalen of mede bepalen van de
groep waartoe de betrokken onderneming of instelling
behoort en tevens uit dien hoofde het beleid van de
onderneming of instelling mede bepalen, niet buiten
twijfel staat.
4. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen beperkingen
worden gesteld en voorschriften worden verbonden.
12.2. Hoofdstuk XIII B. Dwangsom en bestuurlijke
boete
Artikel 90b
1. Onze Minister of de Bank kan een last onder dwangsom
opleggen ter zake van overtreding van voorschriften,
gesteld bij of krachtens de artikelen 4, eerste lid, 6, 7,
10, eerste tot en met vijfde lid, 11, eerste en vijfde
lid, 12, tweede lid, 14, eerste en tweede lid, 15, vijfde
lid, 16, zesde en achtste lid, 19, eerste lid, derde lid,
tweede volzin, en vijfde lid, tweede volzin, 23, eerste,
derde, vierde en vijfde lid, 24, eerste, derde, vierde en
zesde lid, 25, eerste lid, 25a, tweede en derde lid, 26,
zevende lid, 28, tweede lid en vijfde lid, onder a, 29,
tweede lid, 30, eerste lid en tweede lid, eerste volzin,
31, eerste lid, onder a, en tweede lid, 32, eerste lid,
onder a, en tweede lid, 36, 37, 38, 43, 44, 50, eerste
lid, 51, 55, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 56a, 58,
eerste en tweede lid, 62, eerste, tweede en derde lid, 63,
66, tweede en derde lid, 66a, tweede lid, 72, derde lid,
81, vijfde lid, 82, eerste en vierde lid, 83, eerste en
vierde lid, 84, tweede, derde en vierde lid, 85 en 85a,,
voor zover zij zijn belast met de uitvoering van het
toezicht ter zake van die artikelen.
2. De artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en
5:33 tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht
zijn van toepassing.
3. Onze Minister kan regels stellen ter zake van de
uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 90c
1. Onze Minister of de Bank kan een bestuurlijke boete
opleggen ter zake van overtreding van voorschriften,
gesteld bij of krachtens de artikelen 4, eerste lid, 6, 7,
10, eerste tot en met vijfde lid, 11, eerste en vijfde
lid, 12, tweede lid, 13, 14, eerste en tweede lid, 15,
vijfde lid, 16, eerste, tweede, vijfde, zesde en achtste
lid, 16a, eerste lid, 17, eerste en tweede lid, 19, eerste
lid, derde lid, tweede volzin, en vijfde lid, tweede
volzin, 23, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 24,
eerste, derde, vierde en zesde lid, 25, eerste lid, 25a,
tweede en derde lid, 26, zevende lid, 27, eerste en tweede
lid, 28, tweede lid en vijfde lid, onder a, 29, tweede
lid, 30, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, vierde en
vijfde lid, 31, eerste lid, onder a, tweede en derde lid,
32, eerste lid, onder a, onder b en tweede lid, 36, 37,
38, 43, 44, 48, eerste, tweede en vijfde lid, 49, eerste
en tweede lid, 50, eerste en tweede lid, 51, 55, eerste,
tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 56, eerste en
tweede lid, 56a, 58, eerste en tweede lid, 62, eerste,
tweede en derde lid, 63, 66, tweede en derde lid, 66a,
tweede lid, 69, 72, derde lid, 81, vijfde lid, 82, eerste
en vierde lid, 83, eerste en vierde lid, 84, tweede, derde
en vierde lid, 85 en 85a,, voor zover zij zijn belast met
de uitvoering van het toezicht ter zake van die artikelen.
2. De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat indien deze
door de Minister van Financiën is opgelegd, of aan de Bank
indien deze door haar is opgelegd.
3. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie, kan regels stellen ter zake van de uitoefening
van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid.
Artikel 90d
1. Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als
voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete
voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste twee
miljoen gulden bedraagt.
2. De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven
overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.
3. De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur
worden gewijzigd.
4. Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij bevoegd
is een boete op te leggen, kan het bedrag van de boete
lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het
bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van
bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.
5. In afwijking van het eerste lid worden de bedragen van
de boetes terzake van overtreding van de afzonderlijke
regels, gesteld bij de algemene maatregel van bestuur,
bedoeld in artikel 85a, bepaald op de wijze als voorzien
in die algemene maatregel van bestuur. Het eerste tot en
met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 90e
Degene jegens wie door Onze Minister, dan wel door de Bank
voor zover zij bevoegd is een boete op te leggen, een
handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de
gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een
overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet
verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen.
Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling
om informatie wordt gevraagd.
Artikel 90f
1. Indien Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij
bevoegd is een boete op te leggen, voornemens is een boete
op te leggen, geeft hij, dan wel de Bank, de betrokkene
daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het
voornemen berust.
2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet
bestuursrecht, stelt Onze Minister, dan wel de Bank voor
zover zij bevoegd is een boete op te leggen, de betrokkene
in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling
zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete
wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in
de bijlage, bedoeld in artikel 90d, is aangewezen.
Artikel 90g
1. Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij bevoegd
is een boete op te leggen, legt de boete op bij
beschikking.
2. De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. het feit terzake waarvan de boete wordt opgelegd,
alsmede het overtreden voorschrift;
b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan
dit bedrag is bepaald; en
c. de termijn, bedoeld in artikel 90i, eerste lid,
waarbinnen de boete moet worden betaald.
Artikel 90h
1. De werking van de beschikking tot oplegging van een
boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is
verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep
is beslist.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de
beschikking tot oplegging van een boete voor een
overtreding die op grond van artikel 90f, tweede lid, is
aangewezen, opgeschort totdat de bezwaartermijn is
verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar
is beslist.
Artikel 90i
1. De boete wordt betaald binnen zes weken na de
inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is
opgelegd.
2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te
rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de
beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een
overtreding betreft die op grond van artikel 90f, tweede
lid, is aangewezen.
3. Indien de boete niet tijdig is betaald, stuurt Onze
Minister, dan wel de Bank indien zij de boete heeft
opgelegd, schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken
de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog
te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de
boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn
wordt betaald, overeenkomstig het derde lid zal worden
ingevorderd.
4. Bij gebreke van tijdige betaling kan Onze Minister, dan
wel de Bank indien zij de boete heeft opgelegd, de boete,
verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de
invordering, bij dwangbevel invorderen.
5. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij
deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale
titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering.
6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat
verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de
staat, dan wel de Bank indien zij de boete heeft opgelegd.
7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de
president van de rechtbank in kort geding desgevraagd
anders beslist.
8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat
de boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is
vastgesteld.
Artikel 90j
1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt indien
ter zake van de overtreding een strafvervolging is
ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang
heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is
vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van
Strafrecht.
2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een
overtreding als bedoeld in artikel 90c vervalt, indien
Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij bevoegd is
een boete op te leggen, ter zake van die overtreding reeds
een boete heeft opgelegd.
Artikel 90k
1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie
jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.
2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit
door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete
wordt opgelegd.
Artikel 90l
De werkzaamheden in verband met het opleggen van een
dwangsom of van een boete worden verricht door personen
die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de
overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.
Artikel 90m
1. Met het oog op de belangen van crediteuren, kunnen Onze
Minister en de Bank, onverminderd artikel 64, eerste en
tweede lid, het feit terzake waarvan de last onder
dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, het
overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de
woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de
bestuurlijke boete is opgelegd, ter openbare kennis
brengen.
2. Onze Minister kan regels stellen ter zake van de
uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
12.3. Wet identificatie bij financiële
dienstverlening 1993
Artikel 2
1. De financiële instelling is verplicht de identiteit van
een cliënt vast te stellen voordat zij aan die cliënt een
financiële dienst verleent.
Indien de cliënt een natuurlijke persoon is die onbekwaam
is de met de financiële dienst verband houdende
rechtshandeling te verrichten, kan de financiële
instelling volstaan met het vaststellen van de identiteit
van degene die daarbij als de wettelijke vertegenwoordiger
optreedt. Indien de financiële instelling bij de
vaststelling van de identiteit overeenkomstig artikel 3 in
redelijkheid kan twijfelen aan de juistheid van de
verstrekte gegevens, verleent zij geen financiële dienst
dan nadat zij door het inwinnen van nadere informatie
voldoende zekerheid heeft verkregen omtrent de identiteit
van de cliënt.
2. Het eerste lid is bovendien van toepassing indien:
a. bij het verlenen van de financiële dienst, bedoeld in
artikel 1, eerste lid , onderdeel b, onder 7°, niet bekend
is welk bedrag daarmee gemoeid zal zijn;
b. de premie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
b, onder 5°, de uitkering, bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel b, onder 6° of het bedrag van de
transactie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b,
onder 7°, kleiner is dan het ingevolge die bepalingen
vastgestelde bedrag, maar de financiële dienst betrekking
heeft op een transactie die aan de hand van de ingevolge
artikel 8 van de Wet melding ongebruikelijke transacties
vastgestelde indicatoren als een ongebruikelijke
transactie als bedoeld in die wet dient te worden
aangemerkt; of
c. de premie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
b, onder 5°, de uitkering, bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel b, onder 6°, of het bedrag van de
transactie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b,
onder 7°, kleiner is dan het ingevolge die bepalingen
vastgestelde bedrag, maar de financiële instelling weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat de transactie waarop de
financiële dienst betrekking heeft deel uitmaakt van een
geheel van met elkaar samenhangende transacties, waarbij
verschillende financiële instellingen zijn betrokken.
3. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking
tot de financiële dienst, bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel b, onder 5° en 6°, voor zover het betreft
een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel
2, vierde lid, onder B en C, en artikel 9, eerste lid, van
de Pensioen- en spaarfondsenwet en artikel 2, tweede lid,
onderdeel b, en artikel 9, eerste lid, van de Wet
betreffende verplichte deelneming in een
beroepspensioenregeling, tenzij deze wordt afgekocht of
als zekerheidsstelling dient.
4. Aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is
voldaan, indien de financiële instelling voor de
vaststelling van de identiteit van een cliënt gebruik
maakt van de gegevens die zij bij een eerder aan die
cliënt verleende financiële dienst, overeenkomstig de
bepalingen van deze wet of ingevolge de Wet
identiteitsvaststelling heeft vastgesteld. De eerste
volzin is niet van toepassing indien het betreft een
financiële dienst ter zake van een transactie met een
tegengestelde waarde of gezamenlijke tegenwaarde welke
gelijk is aan dan wel meer bedraagt dan een bedrag van
vijfentwintigduizend gulden en deze dienst wordt verricht
door een ander filiaal van de financiële instelling dan
het filiaal dat de identiteit van de cliënt heeft
vastgesteld.
Indien de eerder aan de cliënt verleende financiële
dienst, bedoeld in de eerste volzin, betreft het
openstellen van een rekening waarop een saldo in geld,
effecten, edele metalen of andere waarden kan worden
aangehouden en deze rekening is geopend vóór 18 januari
1989, mag gebruik worden gemaakt van de gegevens die bij
het opstellen van die rekening zijn vastgesteld.
5. Onze Minister kan vrijstelling verlenen van het eerste
lid indien als cliënt optreedt:
a. een onderneming of instelling die hetzij geregistreerd
is ingevolge artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen
1992, artikel 21 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995
of artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen,
hetzij beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel
24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf
1993;
b. een onderneming of instelling waaraan door de bevoegde
autoriteiten in een andere staat een vergunning is
verleend overeenkomstig Richtlijn 77/780/EEG en Richtlijn
89/646/EEG, Richtlijn 85/611/EEG, Richtlijn 92/96/EEG of
Richtlijn 92/49/EEG;
c. een onderneming of instelling die behoort tot een door
Onze Minister aan te wijzen categorie.
6. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het eerste
lid.
7. Aan een vrijstelling als bedoeld in het vierde lid en
aan een ontheffing als bedoeld in het vijfde lid kunnen
beperkingen worden gesteld en voorschriften worden
verbonden.
Artikel 6
De financiële instelling is verplicht de volgende gegevens
vast te leggen op een zodanige wijze dat deze toegankelijk
zijn:
a. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het
adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de
cliënt en van degene te wiens name het depot of de
rekening wordt gesteld, van degene die toegang tot het
safe-loket zal hebben of degene te wiens name een
uitbetaling of transactie wordt verricht, alsmede van hun
vertegenwoordigers;
b. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte
van het document met behulp waarvan de
identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden, behoudens
indien artikel 4, derde lid, van toepassing is;
c. de aard van de financiële dienst; en
d.
1°. in het geval van het in bewaring nemen van de in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, genoemde
waarden: het desbetreffende depotnummer en de marktwaarde
die deze waarden vertegenwoordigen op het tijdstip van de
inbewaringneming, of bij ontstentenis van een marktwaarde
het bedrag dat deze waarden vertegenwoordigen, berekend
volgens andere in het maatschappelijk verkeer
gebruikelijke waarderingsgrondslagen, of indien het bedrag
dat deze waarden vertegenwoordigen in redelijkheid niet
kan worden vastgesteld, een nauwkeurige omschrijving van
die waarden;
2°. in het geval van het openstellen van een rekening: een
duidelijke omschrijving van de soort rekening en het aan
die rekening toegekende nummer;
3°. in het geval van verhuur van een safe-loket: het
nummer of een andere onderscheidende aanduiding van het
desbetreffende safe-loket;
4°. in het geval van het verrichten van uitbetalingen ter
zake van het verzilveren van coupons of vergelijkbare
stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren:
het bedrag dat met de transactie is gemoeid en het
desbetreffende rekeningnummer;
5°. in het geval van het sluiten van een
levensverzekeringsovereenkomst: het nummer van de rekening
ten laste waarvan de eerste premiebetaling wordt gedaan;
6°. in het geval van het doen van een uitkering uit hoofde
van een levensverzekeringsovereenkomst: het nummer van de
rekening ten gunste waarvan de uitkering wordt gedaan;
7°. in het geval van een financiële dienst als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 7°: het bedrag
dat met de transactie is gemoeid en het desbetreffende
rekeningnummer;
8°. in het geval van een financiële dienst als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 8°: de op die
dienst betrekking hebbende gegevens die bij algemene
maatregel van bestuur zijn aangewezen.
12.4. Wet melding ongebruikelijke transacties
Wet melding ongebruikelijke transacties
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder:
a. financiële dienst: het in of vanuit Nederland:
1°. in bewaring nemen van effecten, bankbiljetten, munten,
muntbiljetten, edele metalen en andere waarden;
2°. openstellen van een rekening waarop een saldo in geld,
effecten, edele metalen of andere waarden kan worden
aangehouden;
3°. verhuren van een safe-loket;
4°. verrichten van een uitbetaling ter zake van het
verzilveren van coupons of vergelijkbare stukken van
obligaties of vergelijkbare waardepapieren;
5°. sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst als
bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet toezicht
verzekeringsbedrijf 1993, alsmede het daarbij verlenen van
bemiddeling;
6°. doen van een uitkering uit hoofde van een
levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld sub 5°;
7°. crediteren of debiteren dan wel doen crediteren of
debiteren van een rekening waarop een saldo in geld,
effecten, edele metalen of andere waarden kan worden
aangehouden;
8°. wisselen van guldens of vreemde valuta;
9°. verlenen van andere bij algemene maatregel van bestuur
aan te wijzen diensten;
b. cliënt: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan of
ten behoeve van wie een financiële dienst wordt verleend,
alsmede in geval van een financiële dienst als bedoeld
onder a, sub 5° en 6°, degene die de premie betaalt
alsmede degene ten behoeve van wie de uitkering wordt
gedaan;
c. transactie: een handeling of samenstel van handelingen
van of ten behoeve van een cliënt in verband met het
afnemen van één of meer financiële diensten;
d. ongebruikelijke transactie: een transactie die aan de
hand van de ingevolge artikel 8 bepaalde indicatoren als
zodanig wordt aangemerkt;
e. melding: een melding als bedoeld in artikel 9;
f. meldpunt: het meldpunt bedoeld in artikel 2;
g. commissie: de commissie bedoeld in artikel 14.
Artikel 9
1. Een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële
dienst verleent, is verplicht een daarbij verrichte of
voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld te
melden aan het meldpunt.
2. Een melding bevat, voor zover mogelijk, de volgende
gegevens:
a. de identiteit van de cliënt;
b. de aard en het nummer van het identiteitsbewijs van de
cliënt;
c. de aard, het tijdstip en de plaats van de transactie;
d. de omvang en bij een financiële dienst bedoeld in
artikel 1, onder a, sub 7°, de bestemming en de herkomst
van de bij de transactie betrokken gelden, effecten, edele
metalen of andere waarden;
e. de omstandigheden op grond waarvan de transactie als
ongebruikelijk wordt aangemerkt.
12.5. Besluit Aanwijzing financiële diensten Wet
melding ongebruikelijke transacties
Artikel 1
1. Als financiële dienst als bedoeld in artikel 1,
onderdeel a, van de Wet melding ongebruikelijke
transacties wordt aangewezen:
a. het in het kader van een geldelijke overmaking in
ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, ten einde deze
gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders
betaalbaar te stellen of te doen stellen;
b. het in het kader van een geldelijke overmaking betalen
of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat
deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde
vorm ter beschikking zijn gesteld.
2. Als financiële dienst als bedoeld in het eerste lid
wordt niet aangemerkt:
a. het in het kader van een premiebetaling uit hoofde van
een verzekeringsovereenkomst in ontvangst nemen van gelden
of geldswaarden, ten einde deze gelden of geldswaarden al
dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of
te doen stellen aan een instelling waaraan het op grond
van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is toegestaan
het verzekeringsbedrijf in Nederland uit te oefenen;
b. het in het kader van een uitkering uit hoofde van een
verzekeringsovereenkomst betalen of betaalbaar stellen van
gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden
elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn
gesteld door een instelling waaraan het op grond van de
Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is toegestaan het
verzekeringsbedrijf in Nederland uit te oefenen.
Bron: 22-04-1998, Stb. 391
12.6. Wet op de economische delicten
Artikel 6
1. Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft:
1°. in geval van misdrijf, voor zover het betreft een
economisch delict, bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in
artikel 1a, onder 1°, met gevangenisstraf van ten hoogste
zes jaren of geldboete van de vijfde categorie;
2°. in geval van een ander misdrijf met gevangenisstraf
van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie;
3°. in geval van overtreding, voor zover het betreft een
economisch delict bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in
artikel 1a, onder 1°, met hechtenis van ten hoogste een
jaar of geldboete van de vierde categorie;
4°. in geval van een andere overtreding, met hechtenis van
ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde
categorie.
Indien de waarde der goederen, waarmede of met betrekking
tot welke het economisch delict is begaan, of die geheel
of gedeeltelijk door middel van het economisch delict zijn
verkregen, hoger is dan het vierde gedeelte van het
maximum der geldboete welke in de gevallen onder 1° tot en
met 4° kan worden opgelegd, kan, onverminderd het bepaalde
in artikel 23, zevende lid, van het Wetboek van
Strafrecht, een geldboete worden opgelegd van de naast
hogere categorie.
2. Bovendien kunnen de bijkomende straffen, vermeld in
artikel 7, en de maatregelen, vermeld in artikel 8, worden
opgelegd, onverminderd de oplegging, in de daarvoor in
aanmerking komende gevallen, van de maatregelen, elders in
wettelijke bepalingen voorzien.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede
lid wordt hij, die een voorschrift, gesteld krachtens
artikel 15, tweede lid, van de Distributiewet 1939,
overtreedt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee
maanden of geldboete van de eerste categorie.
12.7. Wetboek van Strafrecht
Artikel 416
1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of
overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een
zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of
overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van
het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
b. hij die opzettelijk uit winstbejag een door misdrijf
verkregen goed voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een
persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een
door misdrijf verkregen goed overdraagt.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk
uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed
voordeel trekt.
Artikel 417
Hij die van het plegen van opzetheling een gewoonte maakt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Ontwerp-artikel 420bis
1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de
herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de
verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of
verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het
voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig
misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft,
overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt,
terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle
vermogensrechten.
Ontwerp-artikel 420ter
Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Ontwerp-artikel 420quater
1. Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van
de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de
herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de
verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of
verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het
voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet
vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft,
overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt,
terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig
misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle
vermogensrechten.
Ontwerp-artikel 420quinquies
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 420bis tot
en met 420quater omschreven misdrijven kan ontzetting van
de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde
rechten worden uitgesproken en kan de schuldige worden
ontzet van het beroep waarin hij het misdrijf heeft
begaan.
Artikel 28
1. De rechten waarvan de schuldige, in de bij wet
bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden
ontzet, zijn:
1°. het bekleden van ambten of bepaalde ambten;
2°. Het dienen bij de gewapende macht;
(..)
4°. Het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindsvoerder;
(..)
12.8. Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 6
1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de
belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, dan wel
op aangifte worden voldaan of afgedragen, kan de
inspecteur degene die naar zijn mening vermoedelijk
belastingplichtig of inhoudingsplichtig is uitnodigen tot
het doen van aangifte. Worden door de belastingwet
aangelegenheden van een derde aangemerkt als
aangelegenheden van degene die vermoedelijk
belastingplichtig of inhoudingsplichtig is, dan kan de
inspecteur ook die derde uitnodigen tot het doen van
aangifte. Bij Ministeriële regeling worden regels gesteld
met betrekking tot de wijze waarop het uitnodigen tot het
doen van aangifte geschiedt.
(.....)
3. Bij Ministeriële regeling kan degene, die in de daarbij
omschreven omstandigheden verkeert, worden verplicht om
binnen een te stellen termijn om uitnodiging tot het doen
van aangifte te verzoeken.
Artikel 8
1. Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is
gehouden aangifte te doen door:
a. de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk,
stellig en zonder voorbehoud op bij Ministeriële regeling
te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en in te
leveren of toe te zenden, alsmede
b. de in de uitnodiging gevraagde bescheiden of andere
gegevensdragers, dan wel de inhoud daarvan, op bij
Ministeriële regeling te bepalen wijze in te leveren of
toe te zenden.
(.....)
Artikel 25
6. Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een
uitnodiging tot betaling, een navorderingsaanslag, een
naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot
welke:
a. de vereiste aangifte niet is gedaan;
b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen
ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en
53, eerste lid, onderdeel b, van deze wet;
c. niet volledig is voldaan aan de verplichting tot
inlichtingenverstrekking ingevolge artikel 14 van het
Communautair douanewetboek; of
d. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen
ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Douanewet;
wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de
belastingaanslag of de beschikking gehandhaafd, tenzij
gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag of de
beschikking onjuist is.
De vorige volzin vindt geen toepassing voor zover het
bezwaar is gericht tegen een vergrijpboete.
(.....)
Artikel 27e
Indien:
a. de vereiste aangifte niet is gedaan;
b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen
ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en
53, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
c. niet volledig is voldaan aan de verplichting tot
inlichtingenverstrekking ingevolge artikel 14 van het
Communautair douanewetboek; of
d. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen
ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Douanewet;
verklaart het gerechtshof onderscheidenlijk de Tariefcommissie het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
De vorige volzin vindt geen toepassing, voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.
Artikel 47
1. Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor
de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen
zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de
inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur -
waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de
vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen
op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel
beschikbaar te stellen.
(.....)
Artikel 48
1. De in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, bedoelde
verplichting geldt onverminderd voor een derde bij wie
zich gegevensdragers bevinden van degene die gehouden is
deze, of de inhoud daarvan, aan de inspecteur voor
raadpleging beschikbaar te stellen.
(.....)
Artikel 49
1. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig
en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling,
schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de
inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen
termijn.
2. Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken
of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging
beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.
Artikel 50
1. Degene die een gebouw of grond in gebruik heeft, is
verplicht de inspecteur en de door deze aangewezen
deskundigen desgevraagd toegang te verlenen tot alle
gedeelten van dat gebouw en alle grond, voor zover dat
voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek
nodig is.
(.....)
Artikel 52
1. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun
vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf,
zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat
bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op
zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe
behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op
zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten
en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting
overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk
blijken.
2. Administratieplichtigen zijn:
a. lichamen;
b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een
beroep uitoefenen;
c. natuurlijke personen die inhoudingsplichtige zijn.
3. Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge andere
belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of
opgemaakt.
4. Administratieplichtigen zijn verplicht de in de
voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven
jaren te bewaren.
(.....)
6. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te
worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te
worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur
binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent
de administratieplichtige de benodigde medewerking met
inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in
de opzet en de werking van de administratie.
(.....)
Artikel 53
1. Met betrekking tot administratieplichtigen als bedoeld
in artikel 52 zijn de in de artikelen 47 en 48 tot en met
50 geregelde verplichtingen van overeenkomstige toepassing
ten behoeve van:
a. de belastingheffing van derden;
b. de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan
hen is opgedragen.
(.....)
Artikel 54
De administratieplichtige die niet of niet volledig
voldoet aan de vordering gegevensdragers, of de inhoud
daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen, wordt
voor de toepassing van de artikelen 25 en 27e geacht niet
volledig te hebben voldaan aan een bij of krachtens
artikel 52 opgelegde verplichting, tenzij aannemelijk is
dat de afwezigheid of onvolledigheid van de
gegevensdragers of de inhoud daarvan het gevolg is van
overmacht.
Artikel 67a
Indien de belastingplichtige de aangifte voor een
belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet,
dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid,
gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter
zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de
vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste f
2500 kan opleggen.
Artikel 67b
1. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige
de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet
worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de
in artikel 10 bedoelde termijn heeft gedaan, vormt dit een
verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van
ten hoogste f 250 kan opleggen.
2. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt
door verloop van een jaar na het einde van de termijn
waarbinnen de aangifte had moeten worden gedaan.
Artikel 67c
1. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige
de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of
afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de
in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt
dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een
boete van ten hoogste f 10 000 kan opleggen.
2. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de
inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling
van de naheffingsaanslag.
3. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens
niet tijdig betalen vervalt door verloop van vijf jaren na
het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld
is ontstaan.
Artikel 67d
1. Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te
wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege
van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel
onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp
ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de
vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van
ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid
omschreven grondslag voor de boete.
(.....)
Artikel 67e
1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij
wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld
van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot
een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig
belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake
waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de
vaststelling van de navorderingsaanslag, een boete kan
opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede
lid omschreven grondslag voor de boete.
(.....)
Artikel 67f
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de
belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten
dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of
afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de
in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit
een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een boete
kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het
tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
(.....)
Artikel 67n
Een vergrijpboete wordt niet opgelegd aan de
belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige
aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen,
gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de
onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal
worden.
Artikel 67o
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete
vervalt indien ter zake van het feit op grond waarvan de
boete kan worden opgelegd, tegen de belastingplichtige of
de inhoudingsplichtige een strafvervolging is ingesteld en
het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft
genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is
vervallen ingevolge artikel 76 van deze wet of artikel 74
van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 68
1. Degene die niet voldoet aan de verplichting hem
opgelegd bij of krachtens:
a. de artikelen 6, derde lid, 43, 44, 49, tweede lid, en
50, eerste lid;
b. artikel 7, tweede lid, van de Wet op de
kansspelbelasting;
c. de artikelen 28, aanhef en onderdelen a, b, d en e, en
29 van de Wet op de loonbelasting 1964;
d. artikel 9, eerste lid, van de Wet op de
dividendbelasting 1965;
e. artikel 35, eerste, tweede en derde lid, van de Wet op
de omzetbelasting 1968;
wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
2. Degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot:
a. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of
aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig
verstrekt;
b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken,
bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan,
en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;
c. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken,
bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan,
en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel
beschikbaar stelt;
d. het voeren van een administratie overeenkomstig de
daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen,
en een zodanige administratie niet voert;
e. het bewaren van boeken, bescheiden of andere
gegevensdragers, en deze niet bewaart;
f. het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 52,
zesde lid, en deze niet verleent;
g. het uitreiken van een factuur of nota, en een onjuiste
of onvolledige factuur of nota verstrekt;
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden
of geldboete van de derde categorie.
(.....)
Artikel 69
1. Degene die opzettelijk een bij de belastingwet
voorziene aangifte niet doet, niet binnen de daarvoor
gestelde termijn doet, dan wel een der feiten begaat,
omschreven in artikel 68, tweede lid, onderdeel a, b, d,
e, f of g, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te
weinig belasting wordt geheven, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is,
ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven
belasting.
2. Degene die opzettelijk een bij de belastingwet
voorziene aangifte onjuist of onvolledig doet, dan wel het
feit begaat, omschreven in artikel 68, tweede lid,
onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te
weinig belasting wordt geheven, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van
de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten
hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven
belasting.
3. Het recht tot strafvervolging op de voet van dit
artikel vervalt, indien de schuldige alsnog een juiste en
volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige
inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat
hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer
van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren de
onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal
worden.
(.....)
Artikel 69a
Het recht tot strafvervolging op de voet van artikel 69
met betrekking tot een vergrijp als bedoeld in artikel 67d
of 67e vervalt, indien de inspecteur aan een
belastingplichtige ter zake reeds een boete heeft
opgelegd.
Artikel 80
1. Met het opsporen van bij de belastingwet strafbaar
gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het
Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, de
ambtenaren van de rijksbelastingdienst belast.
2. In afwijking van de artikelen 155, 156 en 157 van het
Wetboek van Strafvordering worden alle processen-verbaal
betreffende bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten
ingezonden bij het bestuur van 's Rijks belastingen. Het
bestuur doet de processen-verbaal betreffende strafbare
feiten, ter zake waarvan inverzekeringstelling of
voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning tegen
de wil van de bewoner is binnengetreden, met de
inbeslaggenomen voorwerpen onverwijld toekomen aan de
bevoegde officier van justitie. De overige
processen-verbaal doet het bestuur, met de inbeslaggenomen
voorwerpen, toekomen aan de officier van justitie, indien
het een vervolging wenselijk acht.
(.....)
12.9. Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake
rijksbelastingen
Artikel 2
1. Met betrekking tot belastingen welke bij wege van
aanslag worden geheven, is de belastingplichtige die niet
binnen zes maanden na het tijdstip waarop de
belastingschuld is ontstaan is uitgenodigd tot het doen
van aangifte, gehouden de inspecteur om uitnodiging tot
het doen van aangifte te verzoeken.
(.....)
12.10. Invorderingswet
Artikel 64
1. Degene die niet voldoet aan de verplichtingen hem bij
artikel 60, tweede lid, opgelegd, wordt gestraft met
geldboete van de derde categorie.
2. Degene die ingevolge deze wet verplicht is tot:
a. het verstrekken van inlichtingen of gegevens, en deze
niet, onjuist of onvolledig verstrekt;
b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken,
bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan,
en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;
c. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken,
bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan,
en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel
beschikbaar stelt;
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden
of geldboete van de derde categorie.
Artikel 65
1. Degene die opzettelijk een der feiten begaat,
omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel a of b,
wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig
belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde
categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste
eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde
belasting.
2. Degene die opzettelijk het feit begaat, omschreven in
artikel 64, tweede lid, onderdeel c, wordt, indien het
feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt
ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien
dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de
te weinig ingevorderde belasting.
3. Het recht tot strafvervolging op de voet van dit
artikel vervalt, indien de schuldige alsnog juiste en
volledige inlichtingen of gegevens verstrekt voordat hij
weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van
de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering
bedoelde personen of een of meer ambtenaren van de
rijksbelastingdienst de onjuistheid of onvolledigheid
bekend is of bekend zal worden, mits het niet tijdig
verstrekken van de gevraagde inlichtingen of gegevens niet
van invloed is geweest op de verhaalsmogelijkheden met
betrekking tot de belastingschuld.
(.....)
12.11. Wet op de inkomstenbelasting
Artikel 6
1. Winst uit onderneming geniet hij voor wiens rekening
een onderneming wordt gedreven, daaronder begrepen hij
die, anders dan als aandeelhouder, medegerechtigd is tot
het vermogen van een onderneming.
(.....)
Artikel 22
1. Inkomsten uit arbeid zijn alle niet als winst uit
onderneming aan te merken voordelen die worden genoten:
a. als loon uit dienstbetrekking;
b. uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en
diensten, daaronder begrepen het houden van kostgangers,
alsmede het produktief maken of vervreemden van een
auteursrecht of een octrooi door de auteur of de uitvinder
zelf.
(.....)
12.12. Wet op de Loonbelasting
Artikel 6
1. Inhoudingsplichtige is:
a. degene, tot wie een of meer personen in
dienstbetrekking staan;
b. degene, die aan een of meer personen loon uit een
vroegere dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander
verstrekt;
c. degene, die ingevolge een aanspraak die niet tot het
loon behoort, aan een of meer personen uitkeringen of
verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander
doet.
(.....)
Artikel 28
1. De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij
Ministeriële regeling te stellen regels:
a. van de werknemer opgave te verlangen van gegevens
waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting
van belang kan zijn;
b. de in onderdeel a bedoelde gegevens door te geven aan
een andere inhoudingsplichtige;
c. een loonadministratie te voeren en daarbij de gegevens
te administreren met betrekking tot de bij Ministeriële
regeling aan te wijzen uitkeringen, verstrekkingen en
vergoedingen welke ingevolge artikel 11 niet tot het loon
behoren;
d. aan de inspecteur opgave te verstrekken van het in een
kalenderjaar door de werknemer genoten loon, van de
ingehouden belasting en van andere gegevens welke van
belang kunnen zijn voor de heffing van de
inkomstenbelasting;
e. aan de werknemer opgave te verstrekken van het in een
kalenderjaar genoten loon, van de ingehouden belasting en
van andere gegevens welke van belang kunnen zijn voor de
heffing van de inkomstenbelasting;
f. de identiteit van de loon uit tegenwoordige
dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan
de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht (Stb. 1993, 660), alsmede de
aard, het nummer en een afschrift daarvan in de
loonadministratie op te nemen.
(.....)
12.13. Uitvoeringsregeling loonbelasting
Artikel 26
1. De inhoudingsplichtige administreert bij de
loonadministratie de gegevens met betrekking tot de
volgende vergoedingen, uitkeringen en verstrekkingen die
door hem niet tot het loon van de werknemer zijn gerekend:
a. kostenvergoedingen met een vast of gelijkmatig
karakter;
b. vergoedingen van kosten die verband houden met het
vervoer per auto, anders dan per taxi;
c. uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel
11, eerste lid, onderdelen l, m, n, o, q, r, s, u, v en w,
van de wet;
d. vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer.
2. Met betrekking tot vergoedingen als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel b, administreert de
inhoudingsplichtige bij de loonadministratie voor iedere
werknemer per uitbetalingstijdvak tevens het aantal
kilometers waarvoor de vergoeding is verstrekt.
(.....)
12.14. Wet op de omzetbelasting
Artikel 1
Onder de naam "omzetbelasting" wordt een belasting geheven
ter zake van:
a. leveringen van goederen en diensten, welke in Nederland
door ondernemers in het kader van hun onderneming worden
verricht;
(.....)
Artikel 7
1. Ondernemer is ieder die een bedrijf zelfstandig
uitoefent.
(.....)
Artikel 11
1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te
stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
(.....)
j. de volgende diensten:
1°. het verlenen van en de bemiddeling inzake krediet;
2°. de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen,
betreffende giro- en rekeningcourantverkeer, deposito's,
betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en
andere handelspapieren, met uitzondering van de
invordering van schuldvorderingen;
3°. het aangaan van en het bemiddelen bij borgtochten en
andere zekerheids- en garantieverbintenissen;
(.....)
Artikel 34
1. De ondernemer is gehouden, met inachtneming van bij
Ministeriële regeling te stellen regels, aantekening te
houden van de door hem en aan hem verrichte leveringen van
goederen en verleende diensten, van de door hem verrichte
intracommunautaire verwervingen van goederen, van de
invoer van goederen in en de uitvoer van goederen uit de
Gemeenschap, alsmede van andere gegevens die van belang
zijn met betrekking tot de heffing van de belasting in
Nederland en in andere lid-staten.
(.....)
Artikel 35
1. De ondernemer is verplicht ter zake van zijn leveringen
en diensten aan een andere ondernemer of aan een
rechtspersoon, andere dan ondernemer, een genummerde en
gedagtekende factuur uit te reiken, waarin op duidelijke
en overzichtelijke wijze zijn vermeld:
a. de dag waarop de levering of de dienst wordt verricht;
b. naam en adres van de ondernemer die de levering of de
dienst verricht;
c. naam en adres van de afnemer aan wie de levering wordt
verricht of de dienst wordt verleend;
d. een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen
of van de dienst;
e. de hoeveelheid van de geleverde goederen;
f. in geval van diensten als bedoeld in artikel 6a of
artikel 6b, alsmede in geval van leveringen met toepassing
van de bij deze wet behorende tabel II, onderdeel a, post
6, het btw-identificatienummer van de ondernemer die de
levering of de dienst verricht en het
btw-identificatienummer van degene aan wie de levering
wordt verricht of de dienst wordt verleend;
g. in geval van toepassing van artikel 30a het
btw-identificatienummer van de ondernemer die de
intracommunautaire verwerving en de daarop volgende
levering verricht, het btw-identificatienummer van degene
aan wie deze levering wordt verricht alsmede een
aanduiding dat de verschuldigdheid van belasting ter zake
van deze levering is verlegd door vermelding van "28
quater, E, 3";
h. de gegevens die nodig zijn om te bepalen of een
vervoermiddel een nieuw vervoermiddel is;
i. de vergoeding;
j. het bedrag van de belasting dat ter zake van de
levering of de dienst is verschuldigd geworden. Vermelding
van een ander bedrag aan belasting is niet toegestaan.
(.....)
4. De ondernemer is verplicht een dubbel van de
uitgereikte factuur op te maken.
5. Bij Ministeriële regeling kan voor bepaalde ondernemers
of groepen van ondernemers ontheffing worden verleend van
de verplichtingen welke zijn opgelegd bij dit artikel.
(.....)
12.15. Uitvoeringsbesluit omzetbelasting
Artikel 6
Voor de toepassing van de in artikel 11 van de wet
vervatte vrijstellingen is de ondernemer gehouden een
boekhouding te voeren waarin de voor die toepassing nodige
gegevens op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn
vermeld.
12.16. Wet op de vennootschapsbelasting
Artikel 2
1. Als binnenlandse belastingplichtigen zijn aan de
belasting onderworpen de in Nederland gevestigde:
a. naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met
beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire
vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal
geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
b. coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;
c. onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen welke
op onderlinge grondslag als verzekeraar of
kredietinstelling optreden;
d. hiervoor niet genoemde verenigingen en andere dan
publiekrechtelijke rechtspersonen, indien en voor zover
zij een onderneming drijven;
e. fondsen voor gemene rekening;
f. in het derde lid vermelde ondernemingen van
publiekrechtelijke rechtspersonen
(.....)
5. De lichamen, vermeld in het eerste lid, letters a, b en
c, worden geacht hun onderneming te drijven met behulp van
hun gehele vermogen.
(.....)
---
Besluit van 22 april 1998, houdende aanwijzing
financiële diensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a,
van de Wet MOT. Overigens staat deze definitie nog ter
discussie. Hierop zal bij de behandeling van het juridisch
kader (hoofdstuk 4) nader worden ingegaan.
Deze paragraaf is onder meer gebaseerd op het
WODC-rapport "Informal Value Transfer Systems and Criminal
Organizations". Voor meer informatie wordt verwezen naar
dit rapport.
Deze redenen zijn ontleend uit het WODC-rapport
"Informal Value Transfer Systems and Criminal
Organizations".
Bancair elektronisch netwerk voor de afwikkeling
van transacties tussen banken
Een moneytransfer-instelling is namelijk (nog)
niet aangewezen als een financiële instelling als bedoeld
in artikel 1, lid 1, onder a Wet Identificatie bij
Financiële Dienstverlening 1993.
De Wtk staat aan anderen dan aan banken niet toe,
om zonder ontheffing van de Minister van Financiën, geld
van het publiek aan te trekken. Overigens hadden enkele
instellingen op de lijst een ontheffing met een beperking.
De vraag bij deze instellingen was of werd voldaan aan de
gestelde beperkingen.
GEFIS is een informatiesysteem van de
Belastingdienst/FIOD en bevat gegevens over aanmeldingen
van fraudezaken door de eenheden en districten van de
Belastingdienst en alle overige zaken die bij de FIOD in
behandeling zijn.
Dit betreft één van de interne informatiebestanden
van de Belastingdienst. Het
is een basisregistratie op (sociaal-) fiscaal nummer van
alle natuurlijke en niet-natuurlijke personen die bij de
belastingheffing betrokken kunnen zijn.
Deze paragraaf is met name gebaseerd op het
'rapport onderzoeken naar in Nederland gevestigde
Moneytransfer-instellingen' van de ECD over de periode
1 maart 1999 tot en met 1 februari 2000.
Overtreding van artikel 4 WWK betreft het werkzaam
zijn als wisselkantoor zonder daartoe geregistreerd te
zijn bij De Nederlandsche Bank.
Deze paragraaf is gebaseerd op het rapport
"Moneytransfers" van de CRI en het MOT uit 1997.
Met ingang van 1 augustus 1998 is de moneytransfer aangewezen als financiële dienst onder de wet MOT.
Deze subjecten zijn opgenomen in het bestand CID-Subjecten index. Dit bestand bevat subjectgegevens afkomstig van de Criminele Inlichtingendiensten en ver-schillende bijzondere opsporingsdiensten.
Deze transacties zijn na beoordeling als verdacht
aan de politie doorgemeld.
Ontleend uit het rapport "Moneytransfers" van de
CRI en het MOT van begin 1997.
Deze literatuur betreft ondermeer het
WODC-rapport.
Deze paragraaf is gebaseerd op het rapport
"Moneytransfers" van de CRI en het MOT uit 1997.
In bijlage H is een overzicht opgenomen van alle
relevante wetsartikelen.
HR 9 maart 1993, NJ 1993, De Nooijer
Het betreft de artikelen 420 bis tot en met 420
quinquies Sr.; Tweede Kamer, 27 159. Het voorstel is op
20 mei 2000 ingediend en op moment van uitbrengen van dit
rapport nog in behandeling bij de Tweede Kamer.
Uit artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting (OB) 1968 kan worden afgeleid dat een MT-instelling geen omzetbelasting verschuldigd is over de MT-activiteiten (een gemengd bedrijf zal eventueel over de andere economische activiteiten wel OB verschuldigd zijn). Overigens blijft de MT-ondernemer onderhevig aan enkele specifieke administratie-verplichtingen uit de Wet OB.
Moneytransfer ondernemingen betreffen
ondernemingen met als dienstverlening het uitvoeren van
transacties in het kader van geldelijke overmaking. In
artikel 1e van het eerste concept Wet inzake de
geldtransactiekantoren is een geldelijke overmaking als
volgt gedefinieerd: 'het ter beschikking krijgen van
gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of
geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders
betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het
betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden,
nadat deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde
vorm ter beschikking zijn gesteld'.
In bijlage H is een overzicht opgenomen van alle
relevante wetsartikelen.
Ingevolge artikel 6 Wet op de loonbelasting is
inhoudingsplichtige:
a. degene, tot wie een of meer personen in
dienstbetrekking staan;
b. degene, die aan een of meer personen loon uit een
vroegere dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander
verstrekt;
c. degene, die ingevolge een aanspraak die niet tot
het loon behoort, aan een of meer personen uitkeringen of
verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander
doet.
Het bestuur neemt een bijzondere positie in bij de
bepaling van de wenselijkheid van vervolging. Artikel 80
AWR schrijft voor bepaalde processen-verbaal de inzending
aan de bevoegde officier van justitie toe. Voor overige
processen-verbaal kán het bestuur tot inzending overgaan
afhankelijk van de wenselijkheid van vervolging.
Laatst