Ministerie van Financien

De Commissie van Financiën van de Tweede

Kamer der Staten-Generaal

Plein 2

2511 CR Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

26 oktober 2001 27-01-Fin FM 2001-1696 U

Onderwerp

FEC-rapport Geldelijke overmakingen

Hierbij zend ik u, naar aanleiding van uw verzoek van 4 oktober 2001, het rapport van het Financieel Expertisecentrum (FEC) naar geldelijke overmakingen.

In uw brief verzoekt u om toezending van een tweetal onderzoeken, te weten een onderzoek van DNB naar geldelijke overmakingen en een onderzoek van de ECD naar wisselkantoren. De onderzoeken betreffen in beide gevallen het onderzoek van het FEC naar geldelijke overmakingen.

Het rapport van het FEC is zodanig geschreven dat het openbaar kan worden gemaakt. Als de organisaties die participeren in een FEC-werkgroep het nodig of wenselijk achten om informatie in een rapport op te nemen die als strategisch kan worden gekenschetst en die niet openbaar kan worden gemaakt, geschiedt dit in de bijlagen. Van het rapport "Geldelijke overmakingen" is dientengevolge bijlage B, betreffende bedrijfsprocedures die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld, op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) niet openbaar.

DE MINISTER VAN FINANCIËN,

Rapport werkgroep Geldelijke overmaking

Economische Controledienst

De Nederlandsche Bank

Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst FIOD

Korps Landelijke Politiediensten, directie Recherche

Meldpunt ongebruikelijke transacties

Politie Amsterdam Amstelland

Amsterdam, juli 2001

Financieel Expertise Centrum

Inhoudsopgave Geldelijke overmakingen


1. Inleiding 3



1.1. Opdracht van de werkgroep 3


1.2. Opbouw van het rapport 4


1.3. WODC 4



2. Beschrijving fenomeen moneytransfer 5


2.1. Inleiding 5



2.2. Achtergrond 5



2.3. Basisschets van de moneytransfer 6

2.4. Elementen moneytransfer 7

2.5. Opbrengsten moneytransferinstelling 7

2.6. Beschrijving specifieke kanalen 8

2.6.1. Bancaire moneytransfer 8

2.6.2. MoneyGram en Western Union moneytransfer 9

2.6.3. Informele moneytransfer netwerk 10


3. Casuïstiek 15

3.1. ECD 15

3.1.1. Inleiding 15

3.1.2. Fiscale gegevens van de onderzochte moneytransfer-instellingen 16

3.1.3. Onderzoeksresultaten ECD 17

3.1.4. Bevindingen 21

3.2. CRI en MOT 22

3.2.1. Onderzoek ten behoeve van MOT-indicatoren 22

3.2.1.1. Analyse meldingen financiële instelling 'A' 23

3.2.1.2. Analyse meldingen financiële instelling 'B' 23

3.2.1.3. Bevindingen 25

3.2.2. Moneytransfer-meldingen aan het MOT 25

3.3. Inventarisatie CRI en MOT bij

politieregio's 26

3.3.1. Onderzoek moneytransfers door wisselkantoor 26

3.3.2. Verdovende middelen onderzoeken 26

3.3.3. Bevindingen 27

3.4. Politie Amsterdam-Amstelland 27

3.4.1. Inleiding 27

3.4.2. Onderzoek organisatie 'X' 28

3.4.3. Onderzoek instelling 'Y' 30

3.4.4. Bevindingen 33

3.5. FIOD 34

3.5.1. Inleiding 34

3.5.2. Beschrijving FIOD-onderzoek 35

3.5.3. Bevindingen 36

3.6. Cash and Carry 37

3.6.1. Onderzoeksresultaten 38

3.6.2. Bevindingen 39


4. Wet- en regelgeving, inclusief knelpunten en aanbevelingen 41

4.1. De Nederlandsche Bank NV 41

4.1.1. Wet- en regelgeving 41

4.1.2. Sanctionering 42

4.1.3. Conclusies 43

4.2. Economische Controledienst (ECD) 44

4.2.1. Wet- en regelgeving 44

4.2.2. Sanctionering 44

4.2.3. Conclusies 45

4.3. Meldpunt Ongebruikelijke Transacties 46

4.3.1. Wet- en regelgeving 46

4.3.2. Sanctionering 47

4.3.3. Conclusies 48

4.4. Politie 48

4.4.1. Wet- en regelgeving 48

4.4.2. Sanctionering 49

4.4.3. Conclusies 49

4.5. Belastingdienst 50

4.5.1. Wet- en regelgeving 50

4.5.2. Sanctionering 51

4.5.3. Conclusies 51


5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 53

5.1. Samenvatting 53

5.1.1. De moneytransfer 53

5.1.2. Casuïstiek 54

5.1.3. Wettelijk kader 55

5.2. Conclusies en aanbevelingen 55

5.2.1. Het herkennen van (verborgen) moneytransfer-instellingen 55

5.2.2. Knelpunten wettelijk kader 57


1. Inleiding


Het Informatieoverleg (IO) FEC van 11 mei 1999 heeft de werkgroep "Geldelijke overmakingen" ingesteld, op voorstel van De Nederlandsche Bank.

De participanten in de werkgroep zijn:

§ Economische Controledienst (ECD);

§ De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) (voorzitter);

§ Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD);

§ Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), directie Recherche;

§ Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT);

§ Politie Amsterdam-Amstelland.

Bijzonder aan deze werkgroep is dat de start (vrijwel) gelijktijdig plaatsvond met de start van een project van het Selectieoverleg (SO) van het FEC naar moneytransfer-instellingen.

De IO-werkgroep heeft onderzoek gedaan naar het theoretisch kader, de relevante wetgeving, et cetera; het SO-project heeft in de praktijk onderzocht of (mogelijke) moneytransfer-instellingen zich houden aan de wet- en regelgeving op dit terrein. De werkgroep heeft bij de werkzaamheden gebruikt gemaakt van de geanonimiseerde uitkomsten (voor zover beschikbaar) van het SO-project.


1.1. Opdracht van de werkgroep

De werkgroep heeft als taak gekregen het samenvoegen van bij de participanten van de werkgroep beschikbare informatie over moneytransfer-instellingen teneinde antwoord te geven op de volgende vragen:


1. Waaraan kunnen (verborgen)
moneytransfer-instellingen worden herkend?


2. Welke administratieve, fiscale en toezichtverplichtingen zijn van toepassing op moneytransfer-instellingen en welke omissies kunnen daarin worden vastgesteld?


3. Hoe kunnen moneytransfer-instellingen het best benaderd worden om hen aan de geldende regelgeving te laten voldoen?

Hiertoe is besloten een rapport samen te stellen dat bestaat uit de volgende onderdelen:

§ beschrijving van het fenomeen "moneytransfer";

§ inventarisatie van toepasselijke wet- en regelgeving; en

§ het doen van aanbevelingen op basis van het voorgaande.


1.2. Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 worden, in hoofdlijnen, de achtergrond en werking van het fenomeen moneytransfer beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in drie kanalen, te weten:


1. de bancaire moneytransfer;



2. de MoneyGram en de Western Union moneytransfer;


3. de moneytransfer via het informele netwerk.
In dit hoofdstuk wordt tevens ingegaan op de vraag:

"Waaraan kunnen (verborgen) moneytransfer-instellingen worden herkend?".

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de casuïstiek van de diverse participanten beschreven op het gebied van moneytransfers.

In hoofdstuk 4 schetsen de deelnemers het juridisch kader waarbinnen hun werkzaamheden ten aanzien van moneytransfers plaatsvinden en welke knelpunten daarbij worden ervaren.

Hoofdstuk 5 bevat een samenvatting van het rapport. Ook wordt de taakopdracht beantwoord en zijn aanbevelingen opgenomen.


1.3. WODC


In het vierde kwartaal van 1999 heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) een rapport uitgebracht getiteld "Informal Value Transfer Systems and Criminal Organizations, a study into so-called underground banking networks". Het doel van het rapport was om een (wereldwijde) analyse te maken van:

§ de werking van deze netwerken;

§ de mate waarin de netwerken door criminelen worden gebruikt;

§ het beleid van diverse landen.

Het rapport eindigt met onder andere de aanbeveling een diepgaand onderzoek te doen naar de huidige situatie en problemen in Nederland.

Naar aanleiding van bovenstaande is door de werkgroep contact gezocht met het WODC. Het WODC is inmiddels gestart met het aanbevolen vervolgonderzoek. De FEC-werkgroep fungeert hierbij als klankbordgroep.


2. Beschrijving fenomeen moneytransfer


2.1. Inleiding


De financiële dienst 'moneytransfer' (= geldelijke overmaking) is in een algemene maatregel van bestuur van de Wet MOT gedefinieerd als:

§ het in het kader van een geldelijke overmaking in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel

§ het in het kader van een geldelijke overmaking betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld.

Belangrijke elementen uit bovenstaande definitie zijn het in ontvangst nemen van gelden en het elders betaalbaar stellen. Deze elementen zijn ook terug te vinden in de normale bancaire/girale overboeking door een rekeninghouder naar de rekening van een derde.

De moneytransfer verschilt daar met de normale bancaire/girale overboeking dat de transfer plaatsvindt zonder dat de papertrail (het papieren, administratieve traject) altijd volledig te volgen is. De vraag rijst wat de ratio is van een moneytransfer, nu een reguliere overboeking tot hetzelfde resultaat leidt, namelijk dat elders gelden ter beschikking worden gesteld. Voor de beantwoording van deze vraag zal ingegaan worden op de achtergrond van een moneytransfer.


2.2. Achtergrond


De moneytransfer is een financiële dienst met een lange historie . Overal waar in het verleden sprake was van 'handel' en 'geld' ontstond de behoefte om dit geld op een veilige manier te verplaatsen. De bestaansgronden voor deze eeuwenoude vorm van financiële dienstverlening zijn dan ook gelegen in:

§ de mogelijkheid elders over geld te beschikken zonder zelf baar geld te hoeven verplaatsen;

§ de betrouwbaarheid van en het vertrouwen in de moneytransfer-instelling.

Tegenwoordig hebben moneytransfers vrijwel altijd een grensoverschrijdend karakter. De moneytransfer gaat in dat geval gepaard met een (administratieve) wisseltransactie.


2.3. Basisschets van de moneytransfer

In de meest elementaire vorm kan de moneytransfer als volgt worden geschetst:

De betrokken handelspartijen (koper A en verkoper B) maken beide gebruik van een door hen vertrouwde derde (moneytransfer-instellingen 1 en 2).
Moneytransfer-instelling 1 ontvangt geld van koper A en laat elders (door moneytransfer-instelling 2) het geld uitbetalen aan verkoper B. Verkoper B krijgt van koper A een merkteken (bijvoorbeeld een stempel) waarmee hij zich kan identificeren bij de uitbetalende instelling.

De moneytransfer is vooral populair binnen bepaalde etnische groepen die van het stelsel gebruik maken om bijvoorbeeld geld naar familie in het moederland te sturen. De vraag rijst waarom de moneytransfer zo populair is in een tijdperk van technologische vernieuwingen, globalisering, economische liberalisering en de groei van multinationale bancaire dienstverlening.

Hiervoor kan een aantal redenen worden aangedragen . Allereerst hebben de hogere kosten, inefficiency en traagheid van de formele banksector bijgedragen aan de ontwikkeling van het moneytransfer-circuit. Daarnaast hebben ook veel landen deviezenbepalingen ingevoerd en betreft het vaak "zwakke" en niet-verhandelbare valuta. Tevens speelt ook de cultuur en traditie van de moneytransfer-gebruiker een rol. Deze redenen spelen overigens bij bepaalde landen meer dan bij andere landen.

Tenslotte kan voor bepaalde gebruikers een rol spelen dat de papertrail nagenoeg ontbreekt en de anonimiteit van opdrachtgever/begunstigde is gewaarborgd. De moneytransfer-netwerken zijn daardoor kwetsbaar voor misbruik. Er zijn echter geen betrouwbare schattingen bekend met betrekking tot de mate waarin door criminelen gebruik van moneytransfers wordt gemaakt.

In hoofdstuk 3 zal nader aandacht worden besteed aan de casuïstiek van de diverse participanten ten aanzien van dit punt.


2.4. Elementen moneytransfer

Voor moneytransfer-instellingen kan onderscheid worden gemaakt tussen "westerse" kanalen en de zogenaamde etnische samengestelde, informele moneytransfer-netwerken. De werking van deze moneytransfer-systemen kunnen op details verschillen. De principes waarop de dienstverlening is gebaseerd zijn echter voor allen gelijk. Er zijn vier samenhangende elementen die voor elke moneytransfer gelden:

§ storting (door koper A);

§ wederzijdse schulderkenning (tussen MT 1 en MT
2);


§ uitbetaling (aan verkoper B);

§ vereffening van de schuldverhouding.

Storting/uitbetaling De storting en uitbetaling vinden veelal plaats in lokale valuta. Dit betekent dat een moneytransfer vaak gepaard gaat met een (administratieve) wisseltransactie.

Wederzijdse Doordat de schuld-erkenning/vereffening moneytransfer-instellingen over en weer opdrachten tot uitbetaling verstrekken wordt de onderlinge schuldverhouding beïnvloed. Echter, in het algemeen zal deze schuldverhouding niet geheel door onderlinge (tegengestelde) transacties verrekend kunnen worden. Het gevolg is dat vereffening van deze schuldverhouding dient plaats te vinden.


2.5. Opbrengsten moneytransferinstelling

De opbrengsten van de moneytransfer-instelling bestaan enerzijds uit provisie op de moneytransfer-transactie en anderzijds uit de in rekening gebrachte valutakoersen. De omvang van de provisie is hierbij veelal afhankelijk van de omvang van de moneytransfer. Zo varieert bij Western Union de provisie bijvoorbeeld tussen ongeveer 5% tot zo'n
25%. De verschuldigde provisie kan overigens zowel in rekening worden gebracht aan de stortingskant als aan de uitbetalingskant.


2.6. Beschrijving specifieke kanalen

Een aantal specifieke kanalen voor moneytransfers is te onderscheiden, namelijk:


1. de bancaire moneytransfer;


2. de MoneyGram en de Western Union moneytransfer;


3. de moneytransfer via het informele netwerk.





Hierna zal allereerst de werking van een bancaire moneytransfer besproken worden. Vervolgens zal de MoneyGram en de Western Union moneytransfer afgezet worden tegen de bancaire moneytransfer. Tenslotte zal worden ingegaan op het informele moneytransfer-netwerk.


2.6.1. Bancaire moneytransfer

Moneytransfers kunnen via het reguliere bankkanaal worden uitgevoerd. Schematisch kan de bancaire moneytransfer als volgt worden weergegeven:

Toelichting:


1. Storting door opdrachtgever bij bank in Nederland tegen ontvangst van een stortingsbewijs. Aan de opdrachtgever wordt vrijwel altijd verzocht zich te identificeren.


2. Uitbetaling door correspondentbank (c-bank) aan begunstigde in het buitenland, indien deze voldoet aan de opgegeven identificatiekenmerken (zoals een nummer van een legitimatiebewijs). Bij uitbetaling wordt een ontvangstbewijs opgemaakt en ondertekend door de begunstigde.


3A De c-bank ontvangt bericht via het SWIFT-netwerk dat een bepaald bedrag aan de begunstigde ter beschikking kan worden gesteld (SWIFT A).


3B De c-bank bericht via het SWIFT-netwerk de bank van de opdrachtgever dat is uitbetaald (SWIFT B) en dat zijn rekening wordt belast voor het uitbetaalde bedrag.


4. Doordat banken wederzijds rekeningen aanhouden bij elkaar behoeft niet iedere transactie afzonderlijk te worden vereffend. Echter na verloop van tijd kan het noodzakelijk zijn het saldo te vereffenen. Dit zal veelal giraal gebeuren.


2.6.2. MoneyGram en Western Union moneytransfer

Zowel Thomas Cook als American Express maken gebruik van de "money-transfer" MoneyGram. Het Grenswisselkantoor (GWK) en de Postbank maken gebruik van de Western Union moneytransfer.

De procedures zijn voor alle bovengenoemde instellingen vergelijkbaar. Wel dient opgemerkt te worden dat de instellingen die het moneytransfer product al langer voeren, strakkere regels hanteren voor het gebruik dan de relatief nieuwere aanbieders.

Hierna volgt een schematische weergave van dit kanaal:

Toelichting:


1. Zie bancaire moneytransfer, met uitzondering van het volgende:


- Er kan enkel bij Western Union filialen dan wel MoneyGram filialen (of verbonden partijen) worden gestort en uitbetaald;


- Er hoeft niet opgegeven te worden bij welke Western Union agent dan wel MoneyGram agent (of verbonden partij) het geld uitbetaald moet worden aan de begunstigde;


- Er wordt een uniek referentienummer verstrekt aan de hand waarvan de begunstigde het geld kan innen.


2. Zie 1.







3. A en B: Het "headquarter" in de Verenigde Staten verzorgt de centrale registratie van de transacties. Alle filialen (en verbonden partijen) zijn hierop aangesloten en houden een rekening-courant aan met dit hoofdkantoor.


4. Doordat de filialen rekening-couranten aanhouden bij het hoofdkantoor behoeft niet iedere transactie afzonderlijk te worden vereffend. Echter, na verloop van tijd kan het noodzakelijk zijn het saldo te vereffenen. Dit zal veelal giraal gebeuren.


2.6.3. Informele moneytransfer netwerk

Beschrijving

De informele moneytransfer-netwerken zijn sterk etnisch gebonden. Veelal is de bankier iemand die hecht verankerd is in de betreffende etnische groep. Niet zelden is het een gerespecteerde figuur die, naast de bankiersfunctie, ook andere sociale functies binnen de etnische gemeenschap vervult. De gebruikers van dit netwerk zijn de leden van deze etnische gemeenschap. Dit maakt de toegang tot deze netwerken voor personen die niet tot de eigen groep behoren moeilijk. De informele moneytransfer is nauwelijks onderworpen aan welke vorm van controle of toezicht dan ook. Het informele netwerk kent soms een piramidale opbouw. Agenten verzamelen de gelden en overhandigen deze aan een 'minor money agent'. Deze overhandigt het geld aan een 'middle money agent' en uiteindelijk komt het geld terecht bij de moneytransfer-instelling. Naar alle waarschijnlijkheid weet het individuele lid van het netwerk niet uit hoeveel schakels het totale netwerk bestaat, waardoor geheimhouding verzekerd is.

Uit de literatuur kan worden afgeleid dat deze netwerken in Nederland met name voorkomen in de Pakistaanse, Indiase, Iranese, Ghanese, Chinese en Surinaamse gemeenschap. In wezen zijn deze netwerken naar Nederland meegenomen door de immigranten.

Het informele moneytransfer netwerk wijkt in hoofdlijnen niet af van de bancaire moneytransfer en de MoneyGram en de Western Union moneytransfer. Er zijn echter wel enkele belangrijke verschillen met de "formele" netwerken die hieronder worden behandeld. Schematisch kan de informele moneytransfer als volgt weergegeven worden:

Toelichting:


1. De opdrachtgever hoeft zich niet te identificeren . Soms ontvangt hij een kwitantie voor het gestorte bedrag. Meestal hoeft de opdrachtgever slechts de naam van de begunstigde op te geven. Soms verstrekt de bankier als aanvulling ook een merkteken (in de vorm van een doorgescheurd bankbiljet, briefkaart, codenummer of
-woord).


2. De begunstigde kan het geld ophalen door zich te legitimeren of door het tonen of noemen van het aan hem door de opdrachtgever verstrekte merkteken.


3. Met betrekking tot de (opdracht tot) betaling bestaan duidelijke verschillen, vooral in communicatie en organisatie:


- De communicatie verloopt veelal via de telefoon, fax of internet met gebruik van codes. Voorts is er in veel gevallen sprake van een 'taalbarrière' (Chinees schrift etc.).


- Zoals al aangegeven, kent het informele netwerk soms een piramidale opbouw.


- Daarnaast vindt veelal samenwerking plaats tussen diverse moneytransfer-instellingen (bijvoorbeeld bij een tekort aan bepaalde valuta).


4. De vereffening vindt niet alleen plaats via chartale/girale verrekening van wederzijdse vorderingen en schulden, maar ook door:


- het betalen van de schulden dan wel het incasseren van vorderingen van de andere instelling;


- het leveren van goederen/diensten tegen een te lage prijs dan wel te hoge prijs (onder- respectievelijk overfacturering).

Overigens zijn bij de vereffening naast het land van de begunstigde, ook veelal andere landen betrokken.


5. Er zijn verschillen in bedrijfsvoering en administratie:


- De gegevens betreffende het moneytransfer-bedrijf worden vaak vermengd met die van andere activiteiten. Het informele moneytransfer-bedrijf wordt vaak uitgevoerd in combinatie met andere activiteiten, waarmee contant geld is gemoeid. Aangetroffen zijn onder andere combinaties met het geldwisselbedrijf, het handelsbedrijf, het juweliersbedrijf, een transportonderneming en een reisagentschap.


- De vastlegging in administraties is summierder. Het ligt voor de hand dat ook een informeel moneytransfer-bedrijf de uitgevoerde en uit te voeren transacties wel zal moeten registreren. De grondslag van zijn moneytransfer-bedrijf is immers het vertrouwen dat de eigen gemeenschap in hem heeft. Daarnaast is een betrouwbare administratie van de transacties noodzakelijk voor de vaststelling en de vereffening van de onderlinge schuldverhouding tussen de moneytransfer-instelling in Nederland en de moneytransfer-instelling van de begunstigde (veelal in het buitenland).


- De gegevens betreffende afgewikkelde transacties worden veelal vernietigd.

Herkennen van informele moneytransfer-instellingen

De omgeving van informele moneytransfer-instellingen is moeilijk toegankelijk voor derden/buitenstaanders. Het herkennen of een instelling zich bezighoudt met moneytransferdiensten zal daarom vrijwel altijd moeten gebeuren aan de hand van signalen dat sprake is van één van de vier elementen waaruit een moneytransfer bestaat.

Storting en uitbetaling (de elementen 1 en 2) vinden vrijwel altijd plaats in de vorm van chartaal geld. Gezien het grensoverschrijdend karakter van de meeste moneytransfers vindt de (ene of andere) helft van de transactie vrijwel altijd plaats in het buitenland. De gebeurtenissen zijn makkelijk buiten het zicht van derden te houden en laten weinig (administratieve) sporen achter.

Ook bij informatie-uitwisseling tussen informele moneytransfer-instellingen (element 3) geldt dat de helft van de transactie zich afspeelt in het buitenland, dat de activiteiten makkelijk buiten het zicht van derden zijn te houden en dat er weinig sporen worden achtergelaten. De communicatie tussen de instellingen zal zich grotendeels afspelen per telefoon, fax en/of e-mail. De uitgewisselde informatie zal in het algemeen slechts kunnen worden achterhaald door het inzetten van opsporingsmiddelen.

De grootste kans op herkenning of een instelling zich informeel bezighoudt met het verrichten van moneytransfers doet zich voor bij de vereffening (element 4). Van de vereffening van de positie 'nog af te rekenen MT-transacties' zullen veelal wel voor derden herkenbare/zichtbare sporen achterblijven:

a) Bij chartale vereffening zal er sprake zijn van hetzij afstorting/ontvangst via een financiële instelling, hetzij van fysiek transport van chartaal geld. Het gaat hierbij ook veelal om beduidend grotere bedragen dan bij de gemiddelde MT. Grote chartale geldstortingen/opnamen laten een spoor achter in de administratie van de betrokken financiële instelling en kunnen meldingsplichtig zijn vanwege de Wet MOT. Grensoverschrijdende transporten van chartaal geld worden met enige regelmaat aangetroffen door de Douane die dit kan melden aan de Belastingdienst en (inmiddels) aan het MOT. Dit betreft dan alleen inkomende passagiers die geldsommen of andere waardepapieren bij zich dragen.

b) Bij girale vereffening blijkt het 'spoor' uit de vastlegging door de financiële instelling en uit eventuele meldingen aan het MOT.

c) Vereffening kan plaatsvinden door middel van levering van goederen/ diensten tegen een te lage of te hoge prijs (onder- respectievelijk overfakturering). Als hier een geldstroom tegenover staat, kan worden aangesloten bij hetgeen is vermeld onder a) en b). Echter, als het gaat
om "gratis" leveringen is detectie moeilijk. In de administratie kan in beginsel een verband worden gelegd tussen de geld- en de goederen-
of dienstenstroom. Het zichtbaar maken van dit verband vereist (zeer) gedetailleerd en gericht onderzoek van de informele MT-instelling.

In het algemeen geldt derhalve dat de fase van vereffening de beste mogelijkheden biedt voor het herkennen van informele moneytransfer-instellingen, zowel voor het toezicht als voor de opsporing. Met name op dat moment wordt de samenhang zichtbaar tussen MT's en het netwerk waarbinnen zij plaatsvinden.


3. Casuïstiek


In dit hoofdstuk wordt de casuïstiek van de diverse participanten van de werkgroep weergegeven op het gebied van moneytransfers.

In paragraaf 3.1 worden de (geanonimiseerde) onderzoeksresultaten van het SO-project "moneytransfer-instellingen" weergegeven. In het kader van dit project heeft de ECD 50 instellingen bezocht.

In paragraaf 3.2 wordt met name ingegaan op het in 1997 uitgevoerde onderzoek door CRI en MOT ten behoeve van de formulering van MOT-indicatoren. Dit onderzoek richtte zich op vrijwillige MOT-meldingen van
een tweetal moneytransfer-instellingen die opereren in het 'kanaal van de MoneyGram en Western Union moneytransfer'.

In paragraaf 3.3, 3.4 en 3.5 wordt de geïnventariseerde casuïstiek weergegeven van respectievelijk de politieregio's (zoals verzameld door de CRI), de Politie Amsterdam-Amstelland en de FIOD. Deze casuïstiek richt zich met name op het informele moneytransfer-kanaal.

Vervolgens worden in paragraaf 3.6 de onderzoeksresultaten van het project Cash and Carry van de Douane weergegeven.

Elke paragraaf wordt afgesloten met een kort overzicht van de bevindingen.


3.1. ECD



3.1.1. Inleiding


In het kader van het SO-project
"moneytransfer-instellingen" zijn in 1999 door de ECD onderzoeken ingesteld bij mogelijke
moneytransfer-instellingen. De basis voor deze onderzoeken was een lijst van De Nederlandsche Bank met 78 instellingen die wellicht moneytransfer-activiteiten zouden verrichten zonder in het bezit te zijn van een ontheffing van het Ministerie van Financiën, op grond van het gestelde in artikel 82 van de Wtk. De lijst is samengesteld op basis van bij DNB binnengekomen klachten en tips over bepaalde instellingen, maar ook aan de hand van spontane informatie-verzoeken van instellingen. Onderwerp van onderzoek van de ECD was, naast naleving van de Wtk, naleving van de Wet MOT en van de Wet inzake de Wisselkantoren (Wwk).

Ten behoeve van het onderzoek werden via het Landelijk Parket de eventuele antecedenten van de te bezoeken instellingen verkregen en is door de Belastingdienst/FIOD informatie omtrent deze instellingen verzameld.


3.1.2. Fiscale gegevens van de onderzochte moneytransfer-instellingen

De lijst met 78 instellingen en de daarbij betrokken personen zijn door de Belastingdienst, in casu de FIOD, getoetst aan het Geïntegreerd Fraude Informatie Systeem (GEFIS) . Hieruit kwamen drie meldingen naar voren. Binnen de FIOD waren deze drie dus reeds bekend.

De instellingen/personen zijn vervolgens getoetst aan Beheer Van Relaties (BVR) met de volgende resultaten:

Instellingen/personen aantal


---

Instellingen/personen, niet traceerbaar in BVR 18

Instellingen/personen, wel traceerbaar in BVR, 4 echter niet beschreven

Instellingen vallend onder een eenheid 43 Ondernemingen/particulieren

Instellingen vallend onder een eenheid Grote 13 ondernemingen


----
Totaal 78

Van de 'instellingen/personen niet traceerbaar in BVR', kon geen (sociaal-) fiscaal nummer worden achterhaald. Het kan zijn dat deze instellingen/per-sonen onder een andere naam geregistreerd zijn. Overigens betroffen drie instellingen representative offices van bekende grote instellingen.

Van de 'instellingen/personen traceerbaar in BVR, echter niet beschreven' is het (sociaal-)fiscaal nummer bekend, maar is geen aangifte uitgereikt. Binnen de Belastingdienst was dus niet bekend dat deze personen een onderneming uitoefenen.

Van de instellingen vallend onder een eenheid Ondernemingen/particulieren zijn zeven dossiers nader onderzocht. Van deze dossiers kan in algemene zin het volgende worden vermeld:

§ Zowel de winst uit onderneming en het belastbaar inkomen van de gerelateerde natuurlijk persoon is relatief laag;

§ Bij drie van de zeven instellingen bleken moneytransfer-activiteiten uit de jaarrekening; bij één andere instelling bleek uit aantekeningen van een boekenonderzoek als activiteit "geldverzending naar Suriname";

§ De hoofdactiviteit van de instellingen heeft betrekking op een branche waar relatief veel contant geld in omgaat, namelijk handel in onder meer goud, levensmiddelen, reisbemiddeling, levering van telefoondiensten;

§ Bij zes van de zeven instellingen heeft een boekenonderzoek door de Belastingdienst plaatsgevonden. Opvallend was dat uit vijf onderzoeken problemen met het kasverkeer naar voren kwamen.

Daarnaast zijn van de instellingen vallend onder een eenheid Grote ondernemingen drie dossiers onderzocht. Dit betroffen alle drie representative offices, die blijkens controlerapporten geen bancaire activiteiten uitvoeren en dus ook geen moneytransfer-activiteiten. De activiteiten liggen meer op het gebied van het verstrekken van inlichtingen en het bieden van assistentie met betrekking tot financiële transacties bij de moederbank in het buitenland.


3.1.3. Onderzoeksresultaten ECD

De onderzoeken van de ECD zijn uitgevoerd op basis van de Wet op de Economische Delicten (WED).

Eerst is getracht vast te stellen of er aanwijzingen waren van daadwerkelijke moneytransfers. Als er aanwijzingen waren, is vervolgens op basis van de WED inzage gevraagd
c.q. gevorderd in de administratie. Eventueel zijn hierbij getuigen gehoord.

Er konden 50 instellingen (met 56 vestigingen) in onderzoek worden genomen.

Van enkele instellingen bleken de op de lijst vermelde naam- en adresgegevens niet in overeenstemming te zijn met de feitelijke situatie. Daarnaast waren er in een aantal gevallen geen aanwijzingen dat de aangetroffen personen moneytransfer-activiteiten verrichtten. In 28 gevallen kon dan ook geen nader onderzoek ingesteld worden

In 21 gevallen kon worden aangetoond dat er moneytransfers werden verricht en is proces-verbaal opgemaakt vanwege het ontbreken van een ontheffing van het Ministerie van Financiën. Deze instellingen zullen een schikkingsvoorstel krijgen van het Landelijk Parket.

In de overige 35 gevallen kon niet worden bewezen dat sprake is van moneytransfer-activiteiten.

In één geval is tevens proces verbaal opgemaakt inzake artikel 4 Wwk . Inzake de Wet MOT werd vastgesteld dat de objectieve meldingsgrens nimmer werd overtreden.

De 21 processen-verbaal worden hieronder nader toegelicht.

Overige
activiteiten
Van de 21 instellingen waartegen proces-verbaal is opgemaakt is slechts in twee gevallen sprake van moneytransfer als hoofdactiviteit. De indeling naar overige hoofdactiviteiten kan als volgt weergegeven worden:

Hoofdactiviteit Aantal


---

Juweliersbedrijf 9

Reisbureau 2

Snackbar 2

Overige detailhandel 6

Totaal 19

De verhouding van deze hoofdactiviteiten ten opzichte van de moneytransfer-activiteit is onbekend.

Er is vastgesteld dat voor de moneytransfer-activiteiten veelal een apart gedeelte van de bedrijfsruimte is gereserveerd. Niet vastgesteld is of daarvoor apart personeel of communicatiemiddelen beschikbaar zijn gesteld.

Etniciteit

Met betrekking tot de 21 moneytransfer-instellingen kan de navolgende indeling naar etniciteit worden gemaakt:

Etniciteit Aantal


---

Surinaams 20

Nederlands 1


---

Totaal 21

De grote Surinaamse betrokkenheid volgt uit de prioritering die in het onderzoek is gesteld. Uit de literatuur komt naar voren dat ook andere etnische groepen (Pakistaanse, Indiase, Iranese, Ghanese, Chinese) gebruik maken van moneytransfers - zie paragraaf 2.6.3.

Het storten van Uit de 21 opgemaakte processen-verbaal gelden is gebleken dat in slechts één geval sprake was van het via de bank/giro storten van gelden op rekening van de moneytransfer-instelling. Deze verzorgde vervolgens de overboeking van de gelden naar het buitenland. De opdrachtgevers waren in dit specifieke geval een aantal in Nederland gevestigde pensioenfondsen, die via de betreffende moneytransfer-instelling de pensioenen overboekten naar het buitenland.

In het vervolg van deze paragraaf is deze moneytransfer-instelling, gezien de afwijkende manier van werken buiten beschouwing gelaten.

In de overige 20 gevallen was telkenmale sprake van het contant storten van gelden bij de
moneytransfer-instelling. De opdrachtgever behoefde zich in geen van deze gevallen te identificeren bij de moneytransfer-instelling. De Wif is immers (nog) niet van toepassing op moneytransfer-instellingen (zie voetnoot 5).

Administratieve Slechts in vier gevallen is vastgesteld vastlegging dat de opdrachtgever een kwitantie kreeg voor het gestorte bedrag. In de overige gevallen werd geen betalingsbewijs verstrekt. Waarschijnlijk hangt dit samen met het vertrouwen in de instelling.

In zeven gevallen werd de storting genoteerd op lijsten dan wel in schriften. In de overige dertien gevallen werd in eerste aanleg de storting wel vastgelegd, maar na het verwerken van de moneytransfer werd deze vastlegging vernietigd.

Verhouding met
buitenlandse
instanties Uit de onderzoeken is gebleken dat zeven moneytransfer-instellingen rechtstreeks overboekingen verrichten naar het buitenland. De overige dertien instellingen werken als tussenpersoon voor deze zeven moneytransfer-instellingen. Deze tussenpersonen geven aan het eind van de dag opdrachten aan deze instellingen door, die vervolgens de moneytransfer doorgeeft aan het buitenland.

Aan het eind van de dag wordt de buitenlandse instantie door de moneytransfer-instelling per fax of telefoon geïnformeerd over de uit te betalen bedragen en de begunstigden. Vastgesteld is dat de
moneytransfer-instellingen ook betalingen in Nederland verrichten voor de buitenlandse (ontvangende) instantie.

Vereffening

Geconstateerd is dat de verrekening van de ontvangen en uitbetaalde bedragen plaatsvindt via een rekening-courant verhouding met de buitenlandse instantie. Niet is vastgesteld dat daadwerkelijk gelden worden overgeboekt naar de instantie in het buitenland. Wel werd in één geval vastgesteld dat de Nederlandse moneytransfer-instelling betalingen verricht aan crediteuren van de buitenlandse moneytransfer-instelling ter vereffening van de onderlinge schuldverhouding. Onduidelijk is op welke wijze in de overige gevallen vereffening plaatsvond.

Omzet en
aantallen
Aan de hand van de administratie kon in dertien gevallen worden afgeleid wat de jaaromzet van de moneytransfer-instelling was, terwijl in elf gevallen het aantal transfers per jaar kon worden ontleend. In de overige gevallen bleek één en ander niet direct uit de administratie.

Omzet

Volgens de aangetroffen administratie varieerde de jaaromzet van de moneytransfer-instellingen tussen circa ¦ 20.000 en ¦ 970.000 over 1998. De omzet nam toe bij gebruik van tussenpersonen. In één geval is geconstateerd dat de jaaromzet zelfs ¦ 11.000.000 bedroeg. Op dit moment is onbekend hoeveel transacties hier mee gemoeid waren.

Aantal transacties

Het aantal transacties over 1998, dat in de administratie is verantwoord, varieerde ook sterk: van 160 transacties tot ongeveer 3.600 transacties. Ook hierbij wordt opgemerkt, dat het gebruik van tussenpersonen dit aantal beïnvloedt.

Gestorte bedrag

Volgens de aangetroffen administraties varieerde de storting tussen circa ¦ 100 en ¦ 600 over 1998. De opdrachtgevers zijn over het algemeen particulieren die ten behoeve van ondersteuning van familieleden in het buitenland deze overboekingen verrichten.

Provisie

Omtrent de in rekening gebrachte provisie kan geen eensluidende uitspraak worden gedaan, aangezien de berekende provisie per moneytransfer-instelling sterk verschilt. Zo wordt gebruik gemaakt van een percentage van het gestorte bedrag, of van vaste bedragen die afhankelijk zijn van de omvang van de transactie. Geconstateerd is dat de provisie in alle gevallen wordt betaald door de opdrachtgever in Nederland. Er is geen zicht verkregen op het feit, of de begunstigde in het buitenland provisie is verschuldigd aan de uitbetalende instantie, dan wel of de uitbetalende instantie een deel van de provisie van de in Nederland gevestigde instelling ontvangt.

Gebruikte valuta In alle onderzochte gevallen werd de storting verricht in Nederlandse valuta. De uitbetaling vindt, met uitzondering van één onderzochte instelling, plaats in de valuta van het land van uitbetaling. De moneytransfer gaat dus gepaard met een wisseltransactie. In alle gevallen werd aan de opdrachtgever de omrekeningskoers bekend gemaakt.

Overige Uit de onderzoeken van de ECD is niet bevindingen gebleken, dat door de moneytransfer-instellingen criminele gelden worden overgeboekt. Gelet op het gemiddeld overgeboekte bedrag lijkt het ook niet voor de hand te liggen dat er sprake is van overboeken van dergelijke gelden.

Echter, er dient in ogenschouw te worden genomen dat deze onderzoeken zijn verricht met toepassing van uitsluitend bevoegdheden van de WED. Middelen als bijvoorbeeld tapinformatie en observaties konden in dat geval niet ingezet worden. Het vaststellen van criminele geldstromen is hierdoor niet goed mogelijk. De eventuele criminele gelden zullen in het algemeen namelijk niet worden verantwoord in de reguliere administratie van de moneytransfer-instelling.

In één onderzoek ontstond het vermoeden, dat buiten de "legale" geldstroom een illegale geldstroom zou kunnen bestaan:er was een aanzienlijk bedrag in contanten aanwezig in de kas van het moneytransfer-bedrijf, dat niet kon worden gerelateerd aan de op die dag verwezenlijkte moneytransfers. De betreffende ondernemer verklaarde, dat hij enige tijd was "vergeten" deze gelden af te storten op de bankrekening van zijn onderneming.

Om illegale praktijken van moneytransfer-instellingen in beeld te brengen zullen in het algemeen opsporingsmethoden toegepast dienen te worden. Hierbij moet worden gedacht aan dwangmiddelen (observatie, telefoon-/fax-taps etc.). Binnen de wetgeving vereist dit een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.

Tot slot wordt nog opgemerkt dat bij één onderzoek naar een moneytransfer-instelling - die overigens een ontheffing van het Ministerie heeft - werd geconstateerd, dat dit bedrijf werkte met 18 tussenpersonen. Deze groep betreft illegale, niet-bekende instellingen.


3.1.4. Bevindingen


Aanleiding van onderzoek was een lijst van DNB met 78 instellingen die mogelijk moneytransfer-activiteiten zouden verrichten zonder in het bezit te zijn van een ontheffing. Belastingdienst/FIOD heeft de lijst getoetst aan de aanwezige informatie. De ECD heeft 50 instellingen bezocht.

Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen.

§ De onderzoeken van de ECD zijn verricht met toepassing van uitsluitend bevoegdheden van de WED. Het vaststellen van criminele geldstromen is hierdoor niet goed mogelijk. Eventuele criminele gelden zullen in het algemeen namelijk niet worden verantwoord in de reguliere administratie van de moneytransfer-instelling.

§ Binnen de FIOD waren drie instellingen/personen bekend uit fraudezaken die in het verleden hebben gespeeld. Van 22 instellingen was binnen de Belastingdienst onbekend dat deze überhaupt een onderneming uitoefenen. Van de overige instellingen zijn enkele dossiers van de Belastingdienst onderzocht, met de volgende bevindingen:


- De moneytransfer activiteit bleek soms uit het dossier;


- De hoofdactiviteit van de instelling betreft een branche waarin relatief veel contant geld in omgaat. Opvallend was dat bij het merendeel van de Belastingdienstcontroles uit het verleden problemen met het kasverkeer naar voren kwamen;


- Het aangegeven inkomen van de gerelateerde natuurlijke persoon is relatief laag.

§ Bij 21 van de 50 bezochte instellingen is aangetoond dat sprake was van moneytransfer-activiteiten zonder dat de instellingen beschikten over een ontheffing. Ook hier past de kanttekening dat deze onderzoeken zijn verricht met toepassing van uitsluitend bevoegdheden van de WED. Opsporingsmethoden als bijvoorbeeld het afluisteren van telefoons en observaties konden niet worden ingezet.

§ Volgens de aangetroffen administratie varieerde de storting tussen circa ¦ 100 en ¦ 600 over 1998.

§ De opdrachtgevers zijn over het algemeen particulieren die ten behoeve van ondersteuning van familieleden in het buitenland de overboekingen verrichten. Uit de onderzoeken van de ECD is niet gebleken, dat door de moneytransfer-instellingen criminele gelden worden overgeboekt. Omdat de onderzoeken zijn verricht op basis van WED-bevoegdheden, konden eventuele criminele gelden niet worden geconstateerd; deze gelden worden in het algemeen niet of verhuld verantwoord in de reguliere administratie van de moneytransfer-instelling.

§ De onderzoeksresultaten bevestigen het beeld van een informele moneytransfer-instelling uit de literatuur (zie paragraaf 2.6.3):


- De opdrachtgever behoefde zich in geen van de onderzochte gevallen te identificeren.


- De storting en opname van het geld vindt plaats in lokale valuta. Derhalve is sprake van een (administratieve) wisseltransactie.


- De communicatie tussen de MT-instellingen verliep via fax of telefoon.


- In sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van tussenpersonen, wat duidt op een piramidale opbouw.


- De chartale/girale verrekening van wederzijdse vordering of schulden is niet vastgesteld. In één geval is geconstateerd dat de vereffening plaats vond door betaling van een schuld van de andere instelling.


- Slechts in twee gevallen was sprake van moneytransfer als hoofdactiviteit. De overige instellingen opereerden in hoofdzaak in detailhandel, waarmee contant geld is gemoeid.


- De vastlegging in de administraties was summier: de jaaromzet was bijvoorbeeld niet in alle gevallen vast te stellen.


- De gegevens betreffende afgewikkelde transacties werden veelal vernietigd.


3.2. CRI en MOT



3.2.1. Onderzoek ten behoeve van MOT-indicatoren

Begin 1997 hebben de CRI en het MOT onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van moneytransfers in het algemeen en voor criminele doeleinden in het bijzonder . De doelstelling van het onderzoek was het uitbrengen van een advies voor formulering van nieuwe MOT-indicatoren .

Voor dit onderzoek heeft het MOT in totaal circa 3.000 vrijwillig gemelde moneytransfers onderzocht, waarvan
2.110 van financiële instelling 'A' en 875 van financiële instelling 'B'. Onder meer zijn de betrokken subjecten beoordeeld op antecedenten. Daarnaast zijn de transacties inhoudelijk beoordeeld op omvang, aantal transacties per subject en de nationaliteit van het subject.


3.2.1.1. Analyse meldingen financiële instelling 'A'

De meldingen beslaan alle moneytransfers over de periode van 1 maart 1995 tot en met 30 juni 1995. Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen.

§ De 2.110 moneytransfers zijn door 1.243 verschillende opdrachtgevers uitgevoerd. Zo'n 17% van deze opdrachtgevers had antecedenten.

§ De verdeling naar omvang van de 2.110 moneytransfers kan als volgt worden weergegeven:

Omvang van de moneytransfer in
procenten


---

¦ 1.500 - ¦ 2.500 18%

¦ 2.500 - ¦ 5.000 16%

> ¦ 5.000 17%

Totaal 100%

De moneytransfers die verricht zijn door de personen met antecedenten geven nagenoeg hetzelfde beeld.

§ Uit de transacties waarbij het land van uitgifte van het identiteitsbewijs is ingevuld, blijkt de volgende verdeling van nationaliteit van de betrokken opdrachtgevers:

Nationaliteit in
procenten


---

Latijns-Amerikaans (w.o. 68% Suriname)

Europees 28%

Noord-Amerikaans 2%

Afrikaans 1%

Aziatisch 1%

Totaal 100%


3.2.1.2. Analyse meldingen financiële instelling 'B'

De meldingen beslaan moneytransfers over de periode van 12 april 1994 tot en met 30 december 1996, die de instelling naar eigen inzicht heeft gemeld aan het MOT. Op jaarbasis verricht deze financiële instelling circa 70.000 moneytransfers. Er is dus geen zicht op die moneytransfers die wel zijn uitgevoerd maar niet zijn gemeld. Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen.

§ De 875 moneytransfers betreffen 831 verschillende opdrachtgevers en begunstigden in Nederland. Zo'n 11% van deze opdrachtgevers en begunstigden is CID-subject .

§ De verdeling naar omvang van de 875 moneytransfers kan als volgt worden weergegeven:

Omvang van de moneytransfer in
procenten


---

¦ 1.500 - ¦ 2.500 6%

¦ 2.500 - ¦ 5.000 16%

> ¦ 5.000 68%

Totaal 100%

§ Voor de gemelde moneytransfers die vanuit het buitenland naar Nederland werden verricht, blijkt de volgende verdeling naar land
waar de betrokken opdrachtgevers wonen:

Werelddeel opdrachtgever in
procenten


---

Europa 43%

Latijns-Amerika 21%

Azië 18%

Noord-Amerika 16%

Afrika 1%

Australië 1%

Totaal 100%

§ Voor de gemelde moneytransfers die vanuit Nederland naar het buitenland werden verricht kan de volgende onderverdeling worden gemaakt naar werelddeel van begunstiging:

Werelddeel begunstigde in
procenten


---

Latijns-Amerika 41%

Europa 30%

Azië 15%

Noord-Amerika 11%

Afrika 3%

Totaal 100%

Doormeldingen

Van de 875 transacties heeft het MOT er 249 (circa 28%) doorgemeld . Bij deze 249 moneytransfers zijn 129 verschillende personen betrokken. Bij de doormeldingen is
83% van de betrokken bedragen hoger dan ¦ 1.500.





De doormeldingen kunnen als volgt worden ingedeeld:

§ Diverse begunstigden in Nederland ontvangen bedragen van één opdrachtgever (uit het buitenland of Nederland). Eenmaal betreft het een totaalbedrag van circa ¦ 120.000 welke bestaat uit 61 transacties variërend van ¦ 155 tot ¦ 15.695 (gemiddelde omvang van ¦ 1.962). In een ander geval betreft het een totaalbedrag van circa ¦ 300.000 welke bestaat uit 41 transacties variërend van ¦ 225 tot ¦ 20.000 (gemiddelde omvang van ¦ 7.347).

§ Eén begunstigde in het buitenland ontvangt, veelal op dezelfde dag, meerdere moneytransfers van één of meer opdrachtgevers vanuit Nederland. In totaal is op deze wijze circa ¦ 39.000 verkregen (gemiddelde omvang moneytransfer is ¦ 6.453).

§ Eén of meer begunstigden in Nederland ontvangen, veelal op dezelfde dag, meerdere moneytransfers van één of meer opdrachtgevers vanuit hetzelfde buitenland. In totaal is op deze wijze circa ¦ 190.000 verkregen (gemiddelde omvang moneytransfer ¦ 7.302).


3.2.1.3. Bevindingen


Op basis van bovenstaande bevindingen uit 1997 zijn de volgende opmerkingen te maken:

§ Het gemiddelde bedrag per transactie ligt voor de meldingen van financiële instelling 'B' hoger dan voor de meldingen van financiële instelling 'A'. Zeer waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat de meldingen van instelling 'A' alle moneytransfers betreffen die in een bepaalde periode zijn verricht. De meldingen van instelling 'B' daarentegen zijn naar eigen inzicht (van de instelling) aan het MOT gemeld. Kennelijk zijn de reguliere moneytransfers kleiner van omvang dan de ongebruikelijke.

§ De omvang van de onderzochte moneytransfers is relatief laag bij zowel instelling "A" als "B". Ter vergelijking: voor moneytransfers van een "formele" instelling gold in dezelfde periode een gemiddelde omvang van circa f 1.400 ($ 694) voor moneytransfers die vanuit Nederland worden verzonden en een gemiddelde omvang van circa f 1.750 ($ 879) voor moneytransfers die in Nederland werden ontvangen.

§ De gemiddelde omvang van de doorgemelde moneytransfers is ook relatief laag, alhoewel veelal boven de huidige objectieve MOT-indicator van ¦ 5.000. Voor het "overmaken" van een groot bedrag lijkt in een aantal gevallen het aantal moneytransfers te zijn verhoogd.

§ Opvallend is dat er relatief veel moneytransfers vanuit en naar Europa worden uitgevoerd.

§ Het aandeel van Latijns-Amerika bevestigt de verwachtingen op basis van de literatuur . Het Aziatische aandeel blijft daarentegen hierbij achter.


3.2.2. Moneytransfer-meldingen aan het MOT

Met ingang van augustus 1998 is de moneytransfer aangewezen als financiële dienst onder de wet MOT. Moneytransfers die aan de geformuleerde indicatoren voldoen dienen aan het MOT gemeld te worden. In augustus 2000 is een analyse gestart van de MOT-meldingen op het gebied van moneytransfers over de eerste twee jaar. De resultaten van deze analyse zijn niet openbaar en konden derhalve niet worden gebruikt door de werkgroep.


3.3. Inventarisatie CRI en MOT bij politieregio's

In het kader van het onderzoek van de CRI en het MOT zijn begin 1997 tevens de politieregio's in Nederland benaderd. Gevraagd is of er onderzoeken zijn geweest waarin het gebruik van moneytransfers is vastgesteld. Hieronder volgt een overzicht van de gemelde zaken.


3.3.1. Onderzoek moneytransfers door wisselkantoor

Over een periode van vier maanden zijn alle transacties van een bepaald wisselkantoor in Nederland onderzocht. In totaal werden in die periode 977 (formele) moneytransfers verricht, met een totaalbedrag van ongeveer f 1.675.000 ($ 837.850). Het gemiddelde bedrag per transactie bedroeg circa f 2.000 ($ 1.000), de hoogste bedragen waren circa f
6.000 ($ 3.000).


Er is niet vast komen te staan dat het geld dat per moneytransfer werd verplaatst, zijn herkomst vindt in enige vorm van criminaliteit. Opdrachtgevers van de moneytransfers zijn voornamelijk Zuid-Amerikaanse vrouwen, werkzaam in de prostitutie. Opmerkelijk zijn de moneytransfers die zijn verricht voor een Nederlander. Hij verstuurde 93 moneytransfers (op eigen en andermans naam) voor een totaalbedrag van ongeveer f 305.000 ($ 152.700).


3.3.2. Verdovende middelen onderzoeken

Er zijn vijf onderzoeken op het gebied van verdovende middelen naar voren gekomen waarbij (formele) moneytransfers een rol hebben gespeeld. Hieronder volgt per onderzoek kort de bevindingen met betrekking tot de (formele) moneytransfers:

§ Vier personen hebben in een periode van ruim 14 maanden in totaal ¦ 260.000 overgemaakt via 26 moneytransfers naar verschillende begunstigden in Zuid-Amerika (gemiddelde omvang per moneytransfer: ¦ 10.000).

§ Tijdens een strafrechtelijk financieel onderzoek naar handel in heroïne zijn twee geldstromen onderkend. De ene geldstroom betreft zeven money-transfers van in totaal ¦ 43.359 die in een periode van ruim twee maanden zijn verstuurd van het buitenland naar Nederland (gemiddelde omvang per moneytransfer ¦ 6.194, variërend van ¦ 2.352 tot ¦ 13.680). De andere geldstroom betrof het fysiek overbrengen van geld van het buitenland naar Nederland. Geconstateerd is dat in elf transporten een bedrag werd overgebracht van ¦ 287.145.

§ Een organisatie heeft in een periode van vijf maanden acht moneytransfers verricht met een totale waarde van ¦ 19.890 (gemiddelde omvang per moneytransfer ¦ 2.486, variërend van ¦ 576 tot ¦ 5.670).

§ Tijdens een onderzoek is gebleken dat ¦ 15.000 via een reisbureau is getransporteerd naar Suriname. Daar werd het door leden van de organisatie bij een vestiging van het reisbureau opgehaald. Daarnaast zijn voor enkele duizenden Amerikaanse dollars moneytransfers naar Peru verstuurd.

§ In een ander onderzoek zijn 4 moneytransfers met een totale waarde van ¦ 24.050 naar voren gekomen (gemiddelde omvang per moneytransfer ¦ 6.013).


3.3.3. Bevindingen


Op basis van de in 1997 geïnventariseerde politieonderzoeken zijn de volgende opmerkingen te maken:

§ De moneytransfer activiteiten vormen in het algemeen niet het primaire onderzoeksobject. Bij verdovende middelen onderzoeken hebben money-transfers wel zijdelings een rol gespeeld.

§ Het aantal onderzoeken waarbij moneytransfers een rol hebben gespeeld is beperkt en de onderzoeken concentreren zich op het formele money-transfer-kanaal.

§ De gemiddelde omvang per moneytransfer is relatief laag. De omvang is veelal wel hoger dan de huidige objectieve MOT-indicator van ¦ 5.000.


3.4. Politie Amsterdam-Amstelland


3.4.1. Inleiding


Tussen mei 1998 en mei 1999 heeft de Centrale Recherche van de Politie Amsterdam-Amstelland een groot onderzoek verricht naar een Pakistaanse organisatie die zich op grote schaal bezig hield met het wisselen van geld. Deze organisatie opereerde vanuit een drietal bedrijven, te weten een hotel, een toeristenkantoor en een fietsenverhuurbedrijf.

De organisatie maakte gebruik van een Nederlands administratiekantoor dat geld voor hen wisselde in Brussel. In totaal ging het om een bedrag van f 237 miljoen in bijna twee jaar. Het administratiekantoor had voor de wisselaars een dekmantel opgezet in de vorm van een firma die zou handelen in goudopties. Het administratiekantoor was de wisselaars tevens behulpzaam bij het investeren van het verdiende geld in onroerende zaken, zoals een hotelpand.

Het gewisselde geld was uit diverse bronnen afkomstig. Van een aantal opdrachtgevers is vastgesteld dat zij handelden in verdovende middelen. Deze handelaren zijn aangehouden. Een aantal andere opdrachtgevers bleek actief te zijn als informele moneytransfer-instelling (ook wel 'hawalabanking' genoemd).

Het onderzoek dat is verricht naar deze informele moneytransfer-instellingen had als hoofddoel het blootleggen van de relaties die zij onderhielden met de hoofdverdachten (de wisselaars) in het onderzoek. Van belang was het opsporen van witwastrajecten met betrekking tot het door de wisselaars verdiende geld. Er waren echter onvoldoende middelen om een afzonderlijk onderzoek te doen naar de moneytransfer-instellingen. Doordat telefoons werden afgeluisterd en de boekhouding in beslag is genomen is niettemin het één en ander duidelijk geworden over de werkwijze en omzet van deze instellingen. Overigens betrof dit het eerste onderzoek naar moneytransfer-activiteiten dat door de Amsterdamse politie is verricht.

In het politieonderzoek kwamen met name twee moneytransfer-organisaties naar voren, te weten organisatie 'X' en instelling 'Y'. De betrokken personen 'X' en 'Y' hadden binnen de Pakistaanse gemeenschap een hoog aanzien. Overigens waren er aanwijzingen dat ook anderen zich bezighielden met moneytransfers. Het betreffende aantal is onbekend; hierover kan slechts een grove schatting worden gemaakt (ten minste zes personen van Pakistaanse afkomst).

In de volgende paragrafen worden voor organisatie 'X' en instelling 'Y' de werkwijzen uiteengezet. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar bijlage C. Hierin is een artikel opgenomen uit de Volkskrant van
25 maart 2000 dat betrekking heeft op deze casus.


3.4.2. Onderzoek organisatie 'X'

Organisatie 'X' betreft drie Pakistanen die zich met moneytransfer-activiteiten bezighielden. Eén van de Pakistanen had een bijstandsuitkering, de andere twee hadden naast de moneytransfer-activiteiten eigen bedrijven (een kledingwinkel, een snackbar en een schoonmaakbedrijf).

Schematisch kan organisatie 'X' als volgt weergegeven worden:

Toelichting:


1. De drie Pakistanen (MT 'X') hadden ieder hun eigen opdrachtgevers die geld aanbrachten voor overmaking naar met name Pakistan.


2. Nadat het geld bijeengebracht was, werd een fax naar Pakistan gestuurd voor de uitbetaling aldaar.


3. Sommige moneytransfers vanuit Nederland naar Pakistan verliepen via een partner in Engeland (een wisselkantoor aldaar). Een reden was onder meer dat soms een betere koers voor roepia's in ponden, dan in guldens werd geboden. Voorts kon op deze wijze een vordering die de Engelse instelling op Pakistan had worden vereffend.


4. Middels deze partner in Engeland werden ook grote moneytransfers uitgevoerd vanuit Engeland naar Nederland. Er zijn sterke aanwijzingen dat deze moneytransfers grotendeels fysiek plaatsvonden. In Engeland werden namelijk eind 1997 vier "geldtransporten" aangehouden die waren bestemd voor één van de Pakistanen. Een andere aanwijzing dat geld fysiek werd getransporteerd is dat de Engelse partner zijn "opgespaarde" valuta (inclusief ponden) vrijwel volledig wisselde in guldens. Overigens is de Engelse partner inmiddels aangehouden door de plaatselijke autoriteiten en veroordeeld tot zes jaar gevangenschap voor witwassen van crimineel geld (in een periode van ruim een jaar een bedrag van £ 48 miljoen).


5. Tijdens het onderzoek is waargenomen dat één van de begunstigden van organisatie 'X' (en instelling 'Y') een Nederlandse drugshandelaar betrof. Deze drugshandelaar werd door middel van moneytransfers vanuit Engeland betaald. In totaal zijn ten behoeve van deze drugshandelaar meer dan tien moneytransfers verricht. De bedragen liepen op tot £ 228.000 per keer.


6. Het bijeengebrachte geld bestond deels uit buitenlandse valuta. Meestal werd dit in één keer gewisseld, bij onder meer de hoofdverdachten in het onderzoek. Ook werd het bijeengebrachte geld gebruikt om in Nederland opdrachten tot uitbetaling te verrichten.


7. Periodiek verrekende men de onderlinge schuldverhouding met de moneytransfer-instelling in het buitenland. Er zijn sterke aanwijzingen dat soms geld werd overgeboekt via Dubai. Vanuit Dubai werd vervolgens het geld overgemaakt naar Pakistan door middel van een teletransfer (telefonische overboeking) dan wel een informele moneytransfer. Wellicht betrof dit de vereffening van de onderlinge schuldverhouding.

Van de grote (criminele) moneytransfer-transacties is door organisatie 'X' geen boekhouding bijgehouden, van de kleine (reguliere) transacties daarentegen wel. De "criminele" transacties zijn vastgesteld aan de hand van opsporingsmiddelen, zoals tapverslagen.

De leden van organisatie 'X' zijn door de arrondissementsrechtbank Amsterdam veroordeeld voor, onder meer, heling en deelname aan een criminele organisatie.


3.4.3. Onderzoek instelling 'Y'

In tegenstelling tot organisatie 'X' hield 'Y' een uitvoerige administratie van de verkregen moneytransfer-opdrachten bij. Deze administratie is in het kader van het politieonderzoek in beslag genomen. Hieronder volgen in het kort bijzonderheden over 'Y' en de aangetroffen administratie.

Profiel van 'Y' 'Y' is een Pakistaanse man van middelbare leeftijd met een WAO-uitkering. Binnen de Pakistaanse gemeenschap wordt 'Y' als een grote 'hawalabankier' beschouwd. Echter, bij Nederlandse instanties (zoals de Belastingdienst en DNB) is onbekend dat 'Y' ondernemingsactiviteiten verricht.

Wereldwijde In de administratie van 'Y' is een organisatie overzicht aangetroffen van instellingen in diverse landen. Het gaat in totaal om
29 instellingen verdeeld over de volgende landen:

Land Aantal Land Aantal


---

Pakistan 10 Dubai 1

Verenigde Staten 5 Japan 1

Duitsland 2 Nederland 1 (instelling 'Y')

Verenigde 2 Singapore 1 Arabische Emiraten

Bangladesh 1 Spanje 1

België 1 Thailand 1

Canada 1 Verenigd 1 Koninkrijk

Uit de registratie van de transacties blijkt dat 'Y' moneytransfers met deze instellingen uitvoert. In de administratie zijn tevens kopie-uitdraaien uit een grootboekadministratie aangetroffen, welke in Pakistan wordt gevoerd. Deze administratie geeft onder andere mutaties in het winstaandeel van 'Y' aan (50%) en de rekening-courant mutaties met - waarschijnlijk - de centrale organisatie (in Pakistan).

Registratie van
transacties
De aangetroffen administratie betreft in hoofdzaak een chronologische vastlegging van de transacties. In bijlage D is een voorbeeld van een dergelijke vastlegging (geanonimiseerd) bijgevoegd. Hieruit kan worden opgemaakt dat 'Y' de volgende gegevens bijhield:

Algemene gegevens:

§ de datum van de transactie;

§ het transactienummer;

§ de koers tussen de Pakistaanse roepia en de gulden.

'Y' als ontvangende moneytransfer-instelling:

§ het bedrag in guldens dat werd ontvangen door 'Y';

§ het bedrag in Pakistaanse roepia's dat moest worden uitbetaald door de andere instelling;

§ gegevens omtrent de uitbetalende instelling dan wel omtrent de ontvanger van het geld.

'Y' als uitbetalende moneytransfer-instelling:

§ het bedrag in guldens dat uitbetaald moest worden door 'Y' in Nederland;

§ het bedrag in Pakistaanse roepia's dat werd ontvangen door de andere instelling.

Verloop intercompany-verhouding:

§ verloop van het saldo in guldens;

§ verloop van het saldo in Pakistaanse roepia.

Identiteit De naam van de uiteindelijke ontvanger ontvanger is niet altijd bij de transacties vermeld. In dat geval is wel de naam van de uitbetalende moneytransfer-instelling aangegeven. Overigens is niet duidelijk op welke wijze de begunstigde zich bekend dient te maken bij de uitbetalende instelling. Het ligt voor de hand dat meer informatie wordt verstrekt aan de uitbetalende instelling (bijvoorbeeld via de fax), maar waarschijnlijk wordt deze informatie vernietigd na voltooiing van de transactie.

Soort transacties Zoals reeds vermeld blijkt uit het politieonderzoek dat 'Y' enkele grote transacties heeft verricht voor een Nederlandse drugshandelaar. 'Y' kwam daarnaast naar voren omdat hij voor de hoofdverdachten in het onderzoek, de wisselaars, geld vanuit Pakistan (via Dubai) naar Nederland sluisde voor de aankoop van onroerende zaken. Tevens bleek dat 'Y' diverse andere keren geld van de hoofdverdachten van Nederland naar Pakistan heeft gesluisd. Hierbij ging het tenminste om enkele honderdduizenden guldens. Overigens is het merendeel van de (overige) transacties van beperkte omvang wat duidt op "normaal" gebruik van een moneytransfer.

'Y' is inmiddels door de arrondissementsrechtbank veroordeeld voor opzet- en schuldheling, alsmede overtreding van artikel 82 Wtk.

Omvang Om een indruk te geven van het aantal transacties transacties en de omzet zijn voor twee a-select gekozen maanden de transacties gerecapituleerd, te weten december 1996 en januari 1998. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

December 1996 Januari 1998

.................... ............................. ........

Range Aantal Totaal Range Aantal Totaal in in guldens guldens

0 - 1.000 32 16.927 0 - 1.000 76 46.821


1.000 - 2.500 11 14.206 1.000 - 2.500 33 55.853


2.500 - 5.000 10 39.742 2.500 - 5.000 14 54.180


5.000 - 10.000 4 25.905 5.000 - 10.000 17135.796


10.000 - 50.000 8 142.527 10.000 - 50.000 7115.857

> 50.000 2 148.442 > 50.000 1 59.336

Inkomende 67 387.749 Inkomende 148467.843 trans-acties trans-acties

0 - (25.000) 11(116.946 0 - (25.000) 0 0

(25.000) - 0 0 (25.000) - 2(112.400) (100.000) (100.000)

> (100.000) 2(441.375 > (100.000) 2(230.000)

Uitgaande 13(558.321 Uitgaande 4(342.400) transacties transacties

Totalen 80(170.572 Totalen 152125.443

Inkomende transacties: hierbij wordt geld van de opdrachtgever ontvangen door 'Y' en wordt aan een andere instelling de opdracht tot uitbetaling gegeven.

Uitgaande transacties: hierbij wordt door 'Y' geld betaald aan de begunstigde in verband met een opdracht tot uitbetaling dan wel in verband met de vereffening van de onderlinge verhoudingen.

Provisie De provisie van 'Y' zit waarschijnlijk begrepen in de wisselkoersen. Er zijn enkele berekeningen in de administratie aangetroffen die de provisie lijken weer te geven. Uit deze berekeningen kan een provisiepercentage van ongeveer
4% afgeleid worden. Daarentegen is bij 'Y' slechts vermogen van beperkte omvang aangetroffen. Vermoedelijk heeft 'Y' de opbrengsten in het buitenland (Dubai) gestald. Hiervan is verder geen bewijs aangetroffen.

Vereffening Het is niet duidelijk op welke wijze vereffening plaatsvindt. Waarschijnlijk is er sprake van één rekening-courant verhouding met de centrale organisatie. Dit kan opgemaakt worden uit de reeds vermelde uitdraaien uit de grootboekadministratie, die vermoedelijk de mutaties in de rekening-courant verhouding weergeven.

Teletransfers Uit de administratie blijken diverse teletransfer-opdrachten aan onder andere banken in Pakistan en Dubai. Deze opdrachten leiden niet altijd tot mutaties in de intercompany-verhouding. Ook dit doet vermoeden dat 'Y' elders (in Pakistan, Dubai etc.) bankrekeningen heeft lopen. Overigens zijn er geen buitenlandse bankafschriften aangetroffen bij 'Y'. De Nederlandse bankafschriften die wel zijn aangetroffen bij 'Y' geven geen blijk van de teletransfer-opdrachten. Overigens waren geen meldingen bekend over 'Y' bij het MOT. Vanzelfsprekend was 'Y' ook niet bekend als melder.

Pakistaanse taal: De administratie bevat, behalve Gujrati aantekeningen in de officiële taal van Pakistan, het Urdu, veelvuldig aantekeningen in de taal Gujrati. Deze werd niet in het gangbare Arabisch schrift geschreven, maar in het Sanskriet. Gezien het feit dat in Nederland slechts weinig mensen deze combinatie van taal en schrift beheersen, is het een kostbare aangelegenheid om deze aantekeningen integraal te laten vertalen. Er is daarom gekozen voor een zeer beperkt aantal aantekeningen. Uit de vertaling bleek dat het in deze gevallen gaat om opmerkingen en klachten over eerdere transacties.

Volledigheid Zoals reeds vermeld betreft de administratie aangetroffen administratie in hoofdzaak een chronologische vastlegging van de transacties. Bepaalde periodes zijn echter niet aanwezig. Daarnaast ontbreken onderliggende bescheiden met betrekking tot de transacties (niet altijd is duidelijk wie de uiteindelijke ontvanger is). Voor het overige zijn slechts aantekeningen en enkele losse uitdraaien uit de genoemde grootboekadministratie aangetroffen. Hierdoor bestaat geen goed inzicht in het vermogen en resultaat van de instelling en is zoals reeds gemeld niet duidelijk hoe vereffening precies plaatsvindt. Tevens is daardoor niet zeker dat over alle transacties wordt beschikt.


3.4.4. Bevindingen


Het aantal onderzoeken door de Politie Amsterdam-Amstelland naar money-transfer-instellingen is beperkt. Wel speelden moneytransfers zijdelings een rol bij een groot verdovend middelenonderzoek. Op basis van de gegevens uit dit politieonderzoek kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt:

§ In het onderzoek werden moneytransfers op grote schaal gebruikt door Pakistanen om geld van Nederland via een wereldwijde informele organisatie naar Pakistan te sturen. De etnische gebondenheid van het informele moneytransfer-netwerk komt dus duidelijk terug bij dit onderzoek.

§ Gelet op de hoogte van de moneytransfers ging het veelal om regulier gebruik. Daarnaast werden de moneytransfers mede gebruikt voor criminele doeleinden. De hiermee gemoeide bedragen zijn hoger dan de bedragen in verband met het regulier gebruik en overschrijden in het algemeen de objectieve MOT-indicator van ¦ 5.000.

§ De moneytransfers die gebruikt werden voor criminele doeleinden zijn veelal niet of verhuld vastgelegd in de administratie. Deze moneytransfers kwamen uiteindelijk naar voren aan de hand van opsporingsmiddelen als tapverslagen en inbeslagnames.

§ De moneytransfer-instellingen in kwestie verrichtten moneytransfers op diverse wijzen: informele moneytransfers, (legale) moneytransfers via banken, fysiek geldtransport etc. Tevens voerden ze wisseltransacties uit, meestal om het door hun verzamelde geld om te zetten in Nederlandse guldens of om kleine coupures om te wisselen in grote coupures.

§ Niet duidelijk is op welke wijze vereffening van de onderlinge schuldverhouding plaatsvond.

§ Enkele van de instellingen hadden naast de moneytransfer-activiteiten tevens eigen bedrijven waarin (legale) activiteiten met een contante geldstroom werden uitgevoerd.

§ Opvallend is dat bij de Nederlandse instanties (zoals de Belastingdienst en DNB) onbekend was dat instelling 'X' en 'Y' moneytransfer-activiteiten verrichtten. Daarnaast waren geen meldingen bekend over 'Y' bij het MOT. Vanzelfsprekend was 'Y' ook niet bekend als melder.


3.5. FIOD



3.5.1. Inleiding


In het kader van de werkgroep "geldelijke overmakingen" zijn binnen de FIOD zaken geïnventariseerd waarbij de informele moneytransfer een rol heeft gespeeld. Tot nu toe hebben geen onderzoeken gelopen waarbij dit fenomeen centraal heeft gestaan. Onderstaand wordt één onderzoek behandeld op het gebied van wisseltransacties, waarbij vermoedens zijn gerezen dat tevens informele moneytransfer-activiteiten hebben plaatsgevonden. Echter, het onderzoek heeft zich hierop niet verder gericht.


3.5.2. Beschrijving FIOD-onderzoek

Aanleiding van het onderzoek zijn (Belgische) MOT-meldingen op omvangrijke wisseltransacties. Vastgesteld is dat het te wisselen geld in ieder geval van één criminele (drugs)organisatie afkomstig was. Schematisch kunnen de geldbewegingen als volgt worden weergegeven:

Toelichting:


1. In de periode van februari 1995 tot 4 april 1996 is door een Pakistaanse familie voor een bedrag van minimaal ¦ 114 miljoen gewisseld bij een officieel wisselkantoor in België.


2. Cliënten van de Pakistaanse wisselaar brachten buitenlandse valuta (vnl. Britse ponden) naar de woning van de wisselaar te Amsterdam. De wisselaar ging vervolgens met dit geld naar België om het aldaar bij een vaste wisselagent om te wisselen voor Nederlandse guldens. Vervolgens kwamen de klanten het geld weer ophalen. Van de klanten van de wisselaar is bekend dat in ieder geval één Amsterdamse criminele organisatie gelden liet wisselen.


3. Gebleken is dat de wisselaar de Britse ponden niet alleen omwisselde in België, hij wisselde ook Britse ponden bij bepaalde Pakistaanse en Indiase groothandelaren. Uit een getuigenverklaring is gebleken dat deze groothandelaren zwart goederen inkochten in Engeland en deze vervolgens, eveneens zwart, verkochten aan Nederlandse afnemers. De inkopen uit Engeland dienden contant betaald te worden bij aflevering. De groothandelaren hadden dus, als gevolg van de zwarte verkopen, een overschot aan Nederlandse guldens dat zij om wilden wisselen in Britse ponden om daarmee de inkopen te betalen. Dit geld werd gewisseld bij deze Pakistaanse geldwisselaar.

Overigens kon uit de bedrijfsomschrijving van de vennootschap van de betreffende Pakistaanse familie worden opgemaakt dat wisselactiviteiten werden verricht. De vennootschap was in het verleden veroordeeld wegens overtreding van de Wet inzake de wisselkantoren. Eerder al was een vergunning voor het geldwisselen (na onderzoek van de ECD) niet verstrekt.

Vermoeden van informele Gebleken is dat een lid van de moneytransfer-activiteiten Pakistaanse familie zich in Londen bezighield met geldzaken. Op grond van diverse bronnen is het vermoeden gerezen dat ze zich gezamenlijk bezighielden met informele moneytransfer-activiteiten. Hierbij zouden opdrachten zijn verstrekt aan het familielid in Engeland om aldaar betalingen te verrichten aan ondernemingen in Londen (dit zouden betalingen kunnen zijn voor handelsinkopen). Daartegenover zouden dan betalingsopdrachten met betrekking tot drugs vanuit Engeland staan.

Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven:

Opgemerkt wordt dat binnen de FIOD ook Andere twee andere onderzoeken op het gebied wissel-onderzoeken van wisseltransacties hebben gelopen (respectievelijk¦ 290 miljoen in 2,5 jaar en ¦ 78 miljoen in 1 jaar). Hierbij kwamen echter geen vermoedens van het gebruik van een informeel moneytransfer-netwerk naar voren. Ook voor deze onderzoeken waren (Belgische) MOT-meldingen de aanleiding.


3.5.3. Bevindingen


Binnen de FIOD hebben tot nu toe geen onderzoeken gelopen, waarbij de informele moneytransfer centraal heeft gestaan. Bij een drugsonderzoek naar aanleiding van omvangrijke wisseltransacties in België, zijn wel vermoedens gerezen dat informele moneytransfer-activiteiten hebben plaatsgevonden. Ondanks het vermoedelijke informele moneytransfer-netwerk is het kennelijk toch noodzakelijk wisseltransacties uit te voeren. Dit wellicht om de schuldverhoudingen te vereffenen.


3.6. Cash and Carry


De Douane is onderdeel van de Belastingdienst en controleert goederenstromen die ons land en daarmee het grondgebied van de Europese Unie (EU) binnenkomen, verlaten of worden doorgevoerd. De Nederlandse lucht- en zeehavens zijn de buitengrenzen van de EU en de werkzaamheden van de Douane concentreren zich dan ook fysiek op deze locaties. De Douane controleert onder meer of de verschuldigde douanerechten, accijns- en omzetbelasting zijn voldaan. Daarnaast heeft de Douane ook niet-fiscale taken zoals de controle op invoer van namaakproducten, bedreigde dier- en plantensoorten en de uitvoer van cultuurgoederen.

Bij steekproefsgewijze controle bij de passagiersafhandeling komt de Douane met enige regelmaat grote bedragen contant geld en andere waardepapieren tegen. Deze geldbedragen worden door reizigers in de handbagage, de kleding of op het lichaam vervoerd. Van de passagier wordt een verklaring opgenomen omtrent de herkomst en de bestemming van het geld. Omdat Nederland geen deviezenbepalingen kent en er derhalve geen sprake is van een overtreding, worden verder geen maatregelen getroffen.

Vanwege de toename en de grote omvang van dit verschijnsel is een samenwerkingsverband gestart van Douane Schiphol en FIOD/Haarlem onder de naam Cash and Carry. Aan de hand van opgemaakte Douanerapporten wordt bepaald of er fiscale relevantie is voor de heffing en de invordering bij binnenlandse belastingplichtigen. In dit geval worden rapportages opgesteld ten behoeve van de competente belastingeenheden voor nader fiscaal onderzoek.

Eind 2000 is in Nederland voor de Douane de mogelijkheid geopend om binnen het bestaande wettelijke kader door de Douane aangetroffen ongebruikelijk vervoer van geld en geldswaardige voorwerpen te melden aan het MOT. Hierbij moet men vooral denken aan geld, cheques, effecten en daarmee gelijk te stellen waarden, alsmede edelstenen, edelmetalen en juwelen. Het MOT heeft inmiddels ook de eerste meldingen van de Douane ontvangen. Hiernaast wordt momenteel gewerkt aan een structurele meldingsregeling voor de Douane.

Ten slotte is afgesproken verdachte transacties onverwijld via de Koninklijke marechaussee te melden aan het Landelijk Parket/BLOM onder kopieverlening aan het MOT; dit wordt thans verder met alle betrokkenen uitgewerkt. Wanneer sprake is van een zodanig vermoeden staat voorts niets in de weg om tot inbeslagneming/identificatie over te gaan.


3.6.1. Onderzoeksresultaten


Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de Douanerapporten over 1998 en de eerste drie kwartalen van
1999. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gegevens over 1999 enigszins vertekend kunnen zijn in verband met een opsporingsonderzoek waarbij gericht op bepaalde vluchten gecontroleerd is.

Uit de Douanerapporten blijkt het volgende:

Tijdvak Aantal Bedrag Gemiddeld Mediaan

(in ¦ x (in ¦ x (in ¦ x
1000) 1000) 1000)


---


1998 231 34.266 148 64


1999 (eerste drie 137 28.852 211 91 kwartalen)

In bijlage E zijn deze aantallen en bedragen gespecificeerd naar:

§ omvang van de aangetroffen bedragen;

§ type geldmiddel (cash, cheques etc.).

§ valutasoort;

§ nationaliteit betrokkene;

§ luchthaven vertrek van de betrokkene;

§ bestemming betrokkene.

Op basis van bijlage E zijn de volgende opmerkingen te maken:

§ Er worden regelmatig aanzienlijke bedragen aangetroffen bij reizigers (in 1998 zijn 14 reizigers aangetroffen met een bedrag boven de f 500.000; voor de eerste drie kwartalen van 1999 waren dit er 12).

§ De valutasoort geeft voor beide jaren een zelfde beeld. De Amerikaanse dollar is het meest aangetroffen, gevolgd door de Nederlandse gulden en de Duitse Mark;

§ Ook de nationaliteit van de betrokkene geeft voor beide jaren een zelfde beeld. Met name zijn Nederlanders, Nigerianen en Ghanezen aangetroffen;

§ Tevens geeft ook het land van vertrek voor beide jaren een zelfde beeld. De meeste betrokkenen zijn afkomstig uit Nigeria, Ghana en China;

§ In het algemeen wordt Nederland als eindbestemming opgegeven.


3.6.1. Bevindingen


§ Er worden regelmatig aanzienlijke bedragen aangetroffen bij reizigers. Dit kan duiden op vereffening van de onderlinge schuldverhouding tussen moneytransfer-instellingen.

§ Omdat Nederland geen deviezenbepalingen kent, worden in beginsel geen maatregelen getroffen. Voor de Douane was tot eind 2000 niet mogelijk meldingen te doen bij het MOT. Tot voor kort werd het Douanerapport derhalve enkel opgemaakt voor nader fiscaal onderzoek.


4. Wet- en regelgeving, inclusief knelpunten en aanbevelingen

De deelnemers in de werkgroep zijn ieder vanuit hun eigen taakgebied betrokken bij moneytransfers (MT) of moneytransfer-instellingen (MT-instellingen). In de volgende paragrafen wordt, per participant, uiteengezet binnen welk wettelijk kader de deelnemers hun taak uitoefenen en welke knelpunten zij daarbij ondervinden. Van de bijdragen van DNB en de Belastingdienst is een samenvatting opgenomen. Voor de volledige teksten wordt verwezen naar de bijlagen F en G. De bijdragen van de andere participanten zijn integraal opgenomen.


4.1. De Nederlandsche Bank NV


4.1.1. Wet- en regelgeving


Huidige situatie Het toezicht op MT-instellingen is niet specifiek bij wet geregeld. Dat betekent dat geen toezichtinstrumentarium bestaat, zoals wel bestaat voor bijvoorbeeld banken, beleggingsinstellingen en wisselkantoren. Dat betekent ook dat er geen toezichthouder is aangewezen om conform een toezichtwet daadwerkelijk toezicht uit te oefenen.

Op dit moment is daarom slechts sprake van wat men 'pseudo-toezicht' kan noemen op basis van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk). Op basis van artikel 82 Wtk kan aan een MT-instelling ontheffing worden verleend van het verbod:

"bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben, dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van al dan niet opvorderbare gelden."

Dit 'toezicht' is opgedragen aan de Minister van Financiën. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in het traject van ontheffingverlening slechts een adviserende en administrerende taak.

Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden welke slechts door de externe accountant in enige mate worden gecontroleerd. De belangrijkste toets vindt vooraf plaats: er vindt een betrouwbaarheidstoets plaats van de beleidsbepalers en de instelling dient een bankgarantie te overleggen. DNB adviseert de Minister van Financiën over de ontheffingverlening.

Hoewel deze toets jaarlijks plaatsvindt, doordat de ontheffing telkens voor één jaar wordt verleend, is dit enkele, beperkte, instrument niet toereikend om zorg te dragen voor adequaat toezicht op de sector, laat staan dat witwaspraktijken kunnen worden onderkend of voorkomen.

Toekomstperspectief Naar verwachting zal daadwerkelijk toezicht mogelijk zijn na invoering van de Wet inzake de Geldtransactiekantoren (Wgt), welke ook de moneytransfer-instellingen onder toezicht van DNB zal brengen. Vanaf dat moment zullen MT-instellingen, net als wisselkantoren, dienen te zijn geregistreerd bij DNB, dienen zij te voldoen aan bepaalde eisen betreffende de bedrijfsvoering en de AO/IC, dienen zij periodiek aan DNB te rapporteren, zullen toezichtbezoeken worden afgelegd en kas- en boekcontroles worden uitgevoerd. Kortom: er zal door een toezichthouder aan toezicht worden gedaan.

Hoewel reeds voor de invoering van de Wet inzake de wisselkantoren (Wwk) in 1995 de wens tot regulering werd uitgesproken, verkeert de Wgt tot op heden nog in de ontwerpfase. De verwachting is dat de Wgt eind 2001/ begin
2002 in werking zal treden. De Wgt zal de Wwk vervangen en heeft net als zijn voorganger als hoofddoel het tegengaan van witwassen van misdrijfgelden.


4.1.2. Sanctionering


Huidige situatie Zoals opgemerkt vindt de belangrijkste toets vooraf plaats. Indien een instelling geen bankgarantie kan overleggen of de beoogde bestuurders zijn onbetrouwbaar bevonden, dan wordt in beginsel geen ontheffing verleend. De Nederlandsche Bank adviseert de Minister van Financiën, maar het staat de Minister vrij om een advies te negeren.

Overtreding van artikel 82 Wtk is een economisch delict. Is de overtreding opzettelijk gepleegd, dan wordt het als misdrijf aangemerkt waarop ingevolge artikel 6 WED een straf staat van maximaal 2 jaar of een geldboete van de vierde categorie (f 25.000,-).

Indien DNB voldoende aanwijzingen heeft dat artikel 82 Wtk wordt overtreden, dan kan zij aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (zie ook paragraaf 4.2).

Sinds 1 januari 2000 heeft DNB de bevoegdheid om boetes en dwangsommen op te leggen inzake overtredingen van de Wtk (artikel 90b tot en met 90m Wtk). Inzake overtreding van artikel 82 heeft DNB deze bevoegdheid echter niet, omdat de bevoegdheden inzake artikel 82 niet aan DNB zijn gedelegeerd, maar aan de Minister van Financiën zijn voorbehouden.

DNB kan de Minister van informatie voorzien en van advies dienen. Aan instellingen waarvan DNB vermoedt dat zij zich schuldig maken aan overtreding van artikel 82 Wtk kan DNB op grond van artikel 53 Wtk inlichtingen vragen. Wordt de gevraagde informatie niet verstrekt, dan kan DNB een boete of dwangsom opleggen terzake de weigering om informatie te verstrekken.

Van de bevoegdheid om boetes en dwangsommen op te leggen voor overtreding van artikel 82 Wtk heeft de Minister van Financiën tot op heden geen gebruik gemaakt waar het (illegale) MT-instellingen betreft.

In paragraaf 4.1.1 is reeds opgemerkt dat het ontbreekt aan toezichtinstrumenten om daadwerkelijk toezicht uit te oefenen. Dat brengt ook met zich mee dat er geen correctiemogelijkheden zijn tussen het moment van ontheffingverlening (betrouwbaarheidstoets) en het opleggen van een boete of dwangsom, dan wel het doen van aangifte.

Toekomstperspectief De Wgt zal, zoals gezegd, ook MT-instellingen onder toezicht brengen. De invoering van de Wgt zal naar verwachting een regulerend effect hebben, welke te vergelijken zal zijn met de sanering die plaatsvond in de wisselkantorensector na invoering van de Wwk.

Onder het regime van de Wgt zal eerder kunnen worden opgetreden tegen normafwijkend gedrag, bijvoorbeeld door het geven van een aanwijzing met betrekking tot de bedrijfsvoering.

De ervaringen die zijn opgedaan bij het toezicht op wisselkantoren na invoering van de Wwk zijn dat nauwe samenwerking tussen toezicht en opsporing het effectief tegengaan van witwassen bevordert. In deze samenwerking zijn de strikte geheimhoudingsbepalingen waaraan het toezicht is gehouden vaak een knelpunt gebleken. Een soepelere uitwisseling van gegevens bij de in- en uitvoering van de Wgt zou dan ook in een behoefte voorzien.


4.1.3. Conclusies


§ Er is op dit moment geen specifiek wettelijke basis om daadwerkelijk effectief toezicht uit te oefenen op MT-instellingen. Naar verwachting zal de invoering van de Wgt hierin verbetering brengen.

§ Overtreding van artikel 82 Wtk is een economisch delict, waarvan aangifte kan worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. De Minister van Financiën kan een boete of dwangsom opleggen. Minder zware, corrigerende sanctiemogelijkheden ontbreken nu echter.

§ Om effectief toezicht op MT-instellingen te bevorderen is een nauwe(re) samenwerking tussen toezicht en opsporing wenselijk. Gelet op de ervaring bij onderzoeken naar wisselkantoren kan dit slechts vorm krijgen als gegevensuitwisseling soepeler dan tot op heden mogelijk zal zijn.


4.2. Economische Controledienst (ECD)


4.2.1. Wet- en regelgeving


De activiteiten van de ECD concentreren zich op het uitvoeren van onderzoeken naar mogelijk gepleegde strafbare feiten. Het wettelijk kader hierbij wordt gevormd door de economische wetgeving, de WED en het Wetboek van Strafvordering (Sv). Bij moneytransfers betreft dit onder meer artikel 82 Wtk, de Wet MOT en de Wif. Overtreding van bovengenoemde financiële wetgeving is strafbaar gesteld in de WED.

De WED biedt de opsporingsambtenaren van de ECD een aantal bevoegdheden die kunnen worden gebruikt bij het opsporen van strafbare feiten. Deze bevoegdheden zijn soms ruimer gesteld dan de bevoegdheden die het Wetboek van Strafvordering toekent. Zo zijn opsporingsambtenaren van de ECD op grond van artikel 19 WED bevoegd "te allen tijde" inzage te vorderen van alle boeken en bescheiden, waarvan naar hun redelijk oordeel kennisneming nodig is voor de vervulling van hun taak. Ook hebben zij op grond van artikel 20 WED toegang tot alle plaatsen waarvan naar hun redelijk oordeel de betreding nodig is voor de vervulling van hun taak.

Het Wetboek van Strafvordering kent meer ingrijpende dwangmiddelen die vaak onontbeerlijk zijn voor een grondig strafrechtelijk onderzoek, zoals bijvoorbeeld het afluisteren van de telefoon.


4.2.2. Sanctionering


Tussen toezicht (door een toezichthouder) en opsporing (door een opsporingsinstantie) wordt veelal een strikt onderscheid gemaakt: de zogenoemde sfeerovergang. Toezichtbevoegdheden worden aan een toezichthouder toegekend bij afzonderlijke, wettelijke regeling. Zo is DNB in het kader van de Wwk aangewezen als toezichthouder op wisselkantoren. Voor de uitoefening van de toezichttaak heeft DNB bijzondere bevoegdheden om bijvoorbeeld informatie op te vragen.

Bij de uitoefening van zijn taak kan een toezichthouder op grond van de aan hem ter beschikking staande informatie tot de conclusie komen dat een wettelijk voorschrift wordt overtreden. Hij kan dan in voorkomende gevallen zelf bestuurlijke maatregelen treffen of hij kan aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Betreft het een (mogelijke) overtreding van economische wetgeving, dan zal de officier van justitie de ECD belasten met de uitvoering van een strafrechtelijk onderzoek.

De ECD kan voor een opsporingsonderzoek gebruik maken van de bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering als er een redelijk vermoeden is dat iemand een strafbaar feit heeft begaan (artikel 27 Sv).

Voor wat betreft bevoegdheden uit de WED is het verdenkingscriterium in de jurisprudentie anders, minder strikt, omschreven: als er aanwijzingen bestaan dat een economische voorschrift niet is of wordt nageleefd, zulks terwijl er nog niet sprake is van een concreet redelijk vermoeden, kunnen de bevoegdheden uit de Wet op de Economische Delicten met betrekking tot opsporing, rechtmatig worden toegepast. Wel geldt als eis dat de opsporingsambtenaar aannemelijk moet kunnen maken dat er, op basis van feiten en omstandigheden, aanwijzingen bestonden dat er mogelijk iets niet geheel in overeenstemming was met de geldende regelgeving .

Reeds is opgemerkt dat voor het uitoefenen van de 'WED-bevoegdheden' door de ECD vereist is dat er voldoende aanwijzingen zijn dat een economisch voorschrift niet is nageleefd.

Nu de MT-sector niet uit hoofde van een toezichtwet onder toezicht staat, zullen de aanwijzingen die nodig zijn om een onderzoek in te stellen op basis van de WED veelal niet, of slechts moeizaam kunnen worden vergaard. Een toezichthouder die gebruik kan maken van het hem ter beschikking staande toezichtinstrumentarium kan, zoals reeds opgemerkt, die informatie vaak wel vergaren en eventueel aangifte van de (vermoedelijke) overtreding doen bij de ECD of bij het Openbaar Ministerie.

Als een knelpunt wordt ervaren dat het momenteel ontbreekt aan een duidelijke en eenduidige definitie van het begrip moneytransfer. Slechts in een AMvB op basis van de Wet MOT is nu een definitie gegeven. De ECD dient echter onderzoek te doen op basis van artikel 82 Wtk 1999 die het begrip moneytransfer niet noemt en die, behalve op moneytransfers, ook toeziet op andere 'bancaire' gedragingen.

Onduidelijkheid over welke handelingen onder het begrip moneytransfer vallen, bemoeilijkt de opsporing.


4.2.3. Conclusies


§ Omdat de MT-sector niet onder toezicht staat van een toezichthouder, is er geen informatie beschikbaar uit door een toezichthouder ingestelde controles. Het toezicht kan aanwijzingen opleveren dat er sprake is van mogelijke strafbare feiten. Aanwijzingen of een redelijk vermoeden van een strafbaar feit is noodzakelijk voor eventuele opsporingsactiviteiten door de ECD;

§ Het ontbreken van een duidelijke en eenduidige, wettelijke, definitie van het begrip moneytransfer bemoeilijkt de opsporing.


4.3. Meldpunt Ongebruikelijke Transacties


4.3.1. Wet- en regelgeving


Sinds 1 augustus 1998 zijn instellingen die moneytransfers verrichten verplicht transacties te melden aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT), op basis van objectieve of subjectieve indicatoren. Volgens artikel 9 van de Wet MOT is een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent, verplicht een daarbij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld te melden aan het MOT.

Een melding bevat, voor zover mogelijk, onder andere de identiteit van de cliënt en de aard en het nummer van het identiteitsbewijs van de cliënt.

Volgens de Wet Identificatie bij Financiële Dienstverlening 1993 (Wif) is de financiële instelling onder andere verplicht de volgende gegevens vast te leggen:

§ naam;

§ adres;

§ woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt;

§ aard, nummer, datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden.

In de Wif worden MT-instellingen en moneytransfers weliswaar nog niet genoemd als respectievelijk financiële instelling en financiële dienst, maar indien een transactie (de financiële dienst) op basis van indicatoren MOT-plichtig is, is deze transactie tevens Wif-plichtig (artikel 2, tweede lid, onder b Wif).

Op dit moment is de enige in regelgeving vastgelegde definitie van een moneytransfer te vinden in Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) van 22 april 1998, houdende aanwijzing financiële diensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet MOT. Deze definieert de financiële dienst geldtransfer als:

"het in het kader van een geldelijke overmaking in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, ten einde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het in het kader van een geldelijke overmaking betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld."

In de AMvB van 22 april 1998 is gekozen voor de term 'in ontvangst nemen' aangezien bancaire/girale overboekingen ten gunste of ten laste van een op naam van de opdrachtgever of begunstigde gestelde rekening niet onder de definitie van moneytransfer in de zin van het besluit dienen te vallen. Op dergelijke, bancaire/girale transacties zijn namelijk reeds indicatoren van toepassing, op grond van de Wet MOT.

In de Wgt zal naar verwachting een definitie worden opgenomen die ruimer zal zijn dan de definitie in de AMvB. Een MT-instelling zal voor alle MT-diensten onder toezicht moeten staan - dus ook bancaire/girale. De AMvB richt zich alleen op contant geld omdat dan de papertrail wordt doorbroken waardoor een risico van witwassen ontstaat. De Wgt en de AMvB dienen derhalve verschillende doelen.

Omdat bij veel MT-instellingen onduidelijkheden bestaan over wat wel en wat niet onder het begrip moneytransfer valt, is op initiatief van de Werkgroep Indicatoren (onder leiding van het Ministerie van Financiën) een uitleg met voorbeelden gemaakt die door het MOT kan worden gebruikt bij de voorlichting.

Het is van groot belang dat verwarring over het begrip moneytransfer zal worden voorkomen door in de verschillende wetten en regelingen een duidelijke en eenduidige definitie te geven.

Op dit moment wordt er geen openbaar register bijgehouden waaruit duidelijk blijkt aan welke instellingen ontheffing is verleend van het verbod van artikel 82 Wtk. Een complicerende factor daarbij is de telkens opnieuw te verlengen ontheffingsduur van een jaar. Goede voorlichting door het MOT aan het publiek en de sector, alsmede toezicht op de juiste uitvoering van de meldplicht (dat is opgedragen aan de ECD) wordt daardoor bemoeilijkt.

Ook MT-activiteiten zullen worden aangewezen als financiële dienst als bedoeld in de Wif. Op grond van de Wif was het tot voor kort niet verplicht om de geboortedatum te noteren van degene aan wie een financiële dienst wordt verleend. Sinds 22 november 2000 is echter een wijziging van de Wif van kracht, waarin een beperkte uitbreiding van de administratieplicht is opgenomen (art.
6). Daardoor is nu, behalve het noteren van de geslachtsnaam, ook het noteren van de voornaam en de geboortedatum verplicht.

Voorts wordt vaak het adres niet genoteerd of wordt bijvoorbeeld een verouderd adres gebruikt uit het rijbewijs. Namen van personen van buitenlandse afkomst worden vaak fonetisch opgeschreven en kunnen in verschillende versies in omloop zijn.

Het codesysteem dat bijvoorbeeld Western Union of Moneygram hanteren maakt uitbetaling op een willekeurige plaats mogelijk. Een grondige analyse van de geldstromen wordt daardoor bemoeilijkt.


4.3.2. Sanctionering


Overtreding van, onder meer, artikel 9 Wet MOT of artikel
2 van de Wif is een economisch delict. Is de overtreding opzettelijk gepleegd, dan wordt het als misdrijf aangemerkt waarop ingevolge artikel 6 WED een straf staat van maximaal 2 jaar en een geldboete van de vierde categorie.

De ECD is belast met controle op de naleving van de Wet MOT en de Wif.


4.3.3. Conclusies


§ Het ontbreken van een eenduidige definitie van het begrip moneytransfer leidt tot
interpretatieverschillen. Een goede en eenduidige definitie in de Wgt en overige wettelijk regelingen is gewenst om verwarring over het begrip moneytransfer te voorkomen;

§ Onduidelijk is aan welke instanties een ontheffing van het verbod van artikel 82 Wtk is verleend. Goede voorlichting en toezicht op de meldplicht wordt daardoor ernstig bemoeilijkt;

§ Voor opsporing essentiële gegevens als geboortedatum en adres worden vaak niet genoteerd. Buitenlandse namen worden vaak niet eenduidig geschreven. Het verkrijgen van inzicht in de geldstromen wordt bemoeilijkt door codesystemen die uitbetaling op een willekeurige plaats mogelijk maken.


4.4. Politie



4.4.1. Wet- en regelgeving


Moneytransfers kunnen worden gebruikt om wit te wassen. Witwassen is momenteel "indirect" strafbaar gesteld via de helingbepalingen van de artikelen 416 of 417 Wetboek van Strafrecht (Sr). Nieuwe, afzonderlijke, 'witwasartikelen' zijn echter bij de Tweede Kamer ingediend , waarover meer in paragraaf 4.4.2.

Een geconstateerd knelpunt bij onderzoeken naar illegale MT-instellingen is gelegen in het grensoverschrijdende karakter van de moneytransfers: de eerste voorwaarde om een rechtshulpverzoek te kunnen doen, is het bestaan van een verdrag tussen Nederland en het betreffende land. Een tweede voorwaarde is dat het delict waarvoor het rechtshulpverzoek wordt ingediend, eveneens strafbaar is in het betreffende land, anders kan geen medewerking worden verleend. Overigens zal dit knelpunt deels verdwijnen als in Nederland het nieuwe wetsartikel over witwassen wordt ingevoerd. Veel landen kennen een strafbaarstelling van witwassen, zodat de Nederlandse wetgeving meer in de pas met het buitenland gaat lopen.

De afhandeling van rechtshulpverzoeken is vaak een langdurige en gecompliceerde kwestie. De landen die betrokken zijn bij MT, zijn vaak 'exotische' landen. Ook indien er verdragen bestaan, werken de overheden van deze landen niet altijd mee.

Door (illegale) MT-instellingen worden vaak grote contante geldbedragen vervoerd, onder meer voor vereffening van de vorderingen en schulden. Contante geldbedragen die toevallig worden aangetroffen, worden vaak niet in beslag genomen bij gebrek aan een grondslag voor inbeslagneming. Uitbouw van de mogelijkheden voor inbeslagneming zal wellicht een nuttige bijdrage kunnen leveren aan financieel rechercheren in het algemeen en mogelijk leiden tot inperking van illegale moneytransfers in het bijzonder.


4.4.2. Sanctionering


Huidige situatie Op overtreding van artikel 416 Sr (opzetheling) staat een gevangenisstraf van maximaal vier jaar of een geldboete van de vijfde categorie (f 100.000). Iemand die zich schuldig maakt aan overtreding van artikel 417 Sr kan worden gestraft met een gevangenisstraf van 6 jaar of een geldboete van de vijfde categorie.

In de praktijk blijkt het bewijs van heling vaak moeilijk te leveren. Met name de relatie tussen het gronddelict (d.w.z. het delict waarmee het geld is verdiend) en de daarop volgende heling is lastig. Hier komt nog bij dat de jurisprudentie niet eenduidig is.
Daarnaast wordt de huidige wetgeving zo geïnterpreteerd dat het niet mogelijk is of zou kunnen zijn dat de heler ook de steler is. Met andere woorden: iemand kan niet zijn eigen criminele geld helen, terwijl hij wel degelijk handelingen kan verrichten die kunnen worden beschouwd als witwashandelingen.

Toekomstperspectief Inmiddels is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend, waarin witwassen als zelfstandig (niet-heling) delict strafbaar wordt gesteld: de nieuw in het Wetboek van Strafrecht op te nemen artikelen 420 bis tot en met 420 quinquies. Witwassen wordt een strafbaar feit, ongeacht of het opbrengsten betreft die zijn verkregen uit eigen misdrijf dan wel uit misdrijven van anderen; de 'heler-steler'-problematiek zal daarmee zijn opgelost.

Aanvankelijk was het de bedoeling om de bewijslast te verlichten voor wat betreft de relatie tussen voorwerp en misdrijf. Het lijkt nu dat deze bewijsverlichting geen doorgang zal vinden. Net als bij heling zal voor een veroordeling moeten worden bewezen dat de verdachte op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat het betrokken voorwerp afkomstig was van misdrijf.


4.4.3. Conclusies


§ De strafbaarstelling van witwassen middels de helingbepalingen leidt vaak tot grote bewijsproblemen of stuit op de 'heler-steler'-regel. De nieuwe witwasbepalingen in artikel 420 bis tot en met 420 quinquies Sr. zullen een einde maken aan het laatstgenoemde probleem. De zware bewijslast voor politie en justitie zal naar verwachting blijven bestaan;

§ Samenwerking met opsporingsinstanties en justitiële autoriteiten in het buitenland gaat vaak traag en bemoeilijkt daardoor de bestrijding van witwassen middels MT;

§ Aangetroffen contante geldbedragen worden niet aan het MOT gemeld, waardoor zicht op (de omvang van) dit fenomeen ontbreekt en deze gegevens niet als opsporingsinformatie beschikbaar zijn;

§ Beslag op contante geldbedragen van onbekende of onduidelijke herkomst is veelal niet te leggen bij gebrek aan een duidelijke grondslag.


4.5. Belastingdienst



4.5.1. Wet- en regelgeving


Belastingdienst De economische activiteiten van MT-instellingen hebben, evenals activiteiten van andersoortige ondernemingen, fiscale gevolgen. Zo wordt binnen de onderneming omzet (provisie) gegenereerd, waarbij de Wet op de omzetbelasting een rol speelt . Daarnaast wordt de uit de MT-activiteiten resulterende winst belast met inkomstenbelasting dan wel vennootschapsbelasting.

In fiscaal opzicht zijn geen knelpunten te onderkennen in wet- en regelgeving. De MT-ondernemer dient zich net als elke andere ondernemer aan zijn fiscale verplichtingen te houden: doen van aangifte, bijhouden en bewaren van administratie, verplichting tot geven van inlichtingen etc. De Belastingdienst kan onder meer door middel van het instellen van onderzoeken de naleving van deze verplichtingen controleren.

Douane In paragraaf 3.6 is het project Cash and Carry behandeld. In het kader van dit project maakt de Douane Schiphol rapporten op van bij passagiers aangetroffen grote geldbedragen of andere waardepapieren. Om de rapporten op te kunnen maken hebben de Douaneambtenaren op Schiphol specifieke bevoegdheden op grond waarvan zij inlichtingen kunnen vragen, een rapport kunnen opmaken en kopieën kunnen maken indien en voor zover van belang voor de Nederlandse belastingheffing. De bevoegdheden beperken zich tot het verzamelen van informatie.

Er zijn fiscaal geen mogelijkheden om het geld in beslag te nemen. Hiervoor dient sprake te zijn van een al uitgereikte invorderbare belastingaanslag. Het enkel aantreffen van een grote geldsom is onvoldoende voor het opleggen van een aanslag. Nederland kent voorts geen deviezenbepalingen. Uit dien hoofde kunnen dan ook geen maatregelen getroffen worden. Bovendien was het tot voor kort niet mogelijk voor de Douane om meldingen te doen aan het MOT. Tot december 2000 werd het douanerapport derhalve enkel opgemaakt voor nader fiscaal onderzoek.


4.5.2. Sanctionering


Indien de MT-ondernemer niet voldoet aan fiscale verplichtingen kunnen bestuurlijke boetes worden opgelegd en kan soms zelfs een strafrechtelijke vervolging worden ingesteld. Daarvoor dient de zaak te worden aangemeld bij de FIOD. In geval van een onderzoek door de FIOD kunnen, zo nodig, dwangmiddelen worden toegepast.

Naast bestuurlijke boetes en strafrechtelijke vervolging kent het fiscale stelsel het administratiefrechtelijke middel van omkering van de bewijslast. In onderstaande tabel worden de consequenties van het niet voldoen aan enkele fiscale verplichtingen kort samengevat.

Verplichting SanctionerinOmkering bewijslast


---

Aangifteverplichting:


- Geen aangifte verzocht Alleen Niet van strafrechteltoepassing

Bestuurlijk
- Niet of niet tijdig of
aangifte gedaan strafrechtelToepasselijk

Bestuurlijk of

- Onjuist of onvolledig strafrechtelNiet van aangifte gedaan toepassing

Niet voldoen aan Alleen Toepasselijk administratieverplichting strafrechtelijk

Niet voldoen aan Alleen Niet van betalingsverplichting strafrechteltoepassing

Indien zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd geldt het una via-beginsel. Dat wil zeggen dat het opleggen van bestuurlijke boetes voor een bepaalde gedraging strafvervolging voor die gedraging uitsluit en omgekeerd dat het instellen van strafvervolging het opleggen van boetes uitsluit. Het beginsel geldt niet voor boetes die kunnen volgen op gedragingen die als zodanig niet strafbaar zijn gesteld.


4.5.3. Conclusies


§ Uit fiscaal oogpunt zijn er geen knelpunten met betrekking tot money-transfers. Het ter beschikking staande instrumentarium is op zich voldoende om MT-ondernemers aan hun verplichtingen te doen houden.

§ Door de Douane worden grote geldsommen of andere waardepapieren bij passagiers geconstateerd. Deze enkele constatering is onvoldoende om het geld (fiscaal of op andere gronden) in beslag te nemen. Tot voor kort vormde de vaststelling slechts een informatiebron voor de Belastingdienst. Deze informatie kan ook zinvol zijn voor andere instanties, zoals het MOT. Inmiddels is (zoals vermeld in paragraaf 3.6) wordt gewerkt aan een structurele meldingsregeling voor de Douane aan het MOT.


5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen


5.1. Samenvatting



5.1.1. De moneytransfer


De financiële dienst moneytransfer is in een algemene maatregel van bestuur van de Wet MOT gedefinieerd als:

§ het in het kader van een geldelijke overmaking in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel

§ het in het kader van een geldelijke overmaking betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld.

Belangrijke elementen van de moneytransfer (MT) zijn het in ontvangst nemen en het elders betaalbaar stellen van gelden. Er kunnen drie specifieke kanalen voor MT's worden onderscheiden:

§ de bancaire moneytransfer;

§ de MoneyGram en de Western Union moneytransfer;

§ de moneytransfer via het informele netwerk.

Ongeacht het kanaal kunnen bij de MT-transactie vier elementen worden onderkend:


1. storting door opdrachtgever bij MT-instelling 'A';


2. wederzijdse schulderkenning tussen MT-instellingen 'A' en 'B';


3. uitbetaling aan begunstigde door MT-instelling 'B'; en


4. vereffening van de schuldverhouding tussen MT-instellingen 'A' en 'B'.

Aangezien de storting en uitbetaling veelal plaatsvinden in lokale (verschillende) valuta, gaat de MT vaak gepaard met een wisseltransactie.

Ondanks bovenstaande vaste elementen, zijn er procedurele verschillen als de MT wordt bezien vanuit de specifieke kanalen. Met name het informele MT-netwerk vertoont belangrijke verschillen met de andere twee kanalen. Zo zijn in het algemeen de volgende verschillen te noemen:

§ De opdrachtgever hoeft zich niet te identificeren.

§ De vastlegging in administraties is summier en veelal moeilijk toegankelijk in verband met taalbarrières door etnische gebondenheid.

§ Het informele MT-bedrijf wordt vaak uitgevoerd in combinatie met andere activiteiten, waarmee contant geld is gemoeid.

§ De vereffening tussen de betrokken MT-instellingen vindt op diverse creatieve wijzen plaats.


5.1.2. Casuïstiek


Binnen de werkgroep is de bij de participanten aanwezige casuïstiek op het gebied van MT's geïnventariseerd. Met betrekking tot deze casuïstiek kunnen de volgende algemene opmerkingen worden gemaakt:

§ Het aantal onderzoeken waarin MT-instellingen een rol hebben gespeeld, is beperkt.

§ Er kon bij de casuïstiek geen gebruik worden gemaakt van de analyse van de MOT-meldingen (sinds augustus 1998 is er een meldingsplicht voor MT's).

§ De (theoretische) kenmerken van het informele MT-netwerk worden bevestigd door het ECD-onderzoek en de (weliswaar beperkte) casuïstiek.

§ Uit de (beperkte) casuïstiek komt naar voren dat informele MT-netwerken worden gebruikt voor criminele doeleinden.
Het daadwerkelijk aantonen dat er sprake is van dergelijk misbruik is veelal slechts mogelijk door het inzetten van opsporingsinstrumenten.

§ Geconstateerd is dat de informele MT-instellingen tevens wisseltransacties uitvoeren bij derden, waaronder geregistreerde wisselkantoren.

§ Veelal kon niet vastgesteld worden op welke wijze vereffening van de onderlinge schuldverhouding plaatsvond.
Wel is geconstateerd dat regelmatig aanzienlijke bedragen worden aangetroffen bij reizigers op Schiphol. Mogelijk zou dit kunnen duiden op vereffening van de onderlinge schuldverhouding tussen MT-instellingen. Inmiddels wordt gewerkt aan een structurele meldingsregeling waardoor de Douane de mogelijkheid krijgt dergelijke contante grensoverschrijdende transacties te melden aan het MOT.

§ Van diverse informele MT-instellingen was bij de (andere) participanten onbekend dat deze als zodanig opereerden.


5.1.3. Wettelijk kader


Met betrekking tot het wettelijk kader van MT's is door de werkgroep een inventarisatie gemaakt. Uit deze inventarisatie volgt onder meer dat er voor DNB op dit moment geen wettelijke basis is om daadwerkelijk, effectief toezicht uit te oefenen op MT-instellingen. De Minister van Financiën is de 'toezichthouder' die ontheffing kan verlenen van het verbod van artikel 82 Wtk. DNB heeft daarbij een adviserende en administrerende taak. Slechts voorafgaand aan de ontheffingverlening vindt een toetsing plaats welke zich richt op de betrouwbaarheid van de beleidsbepalers en de benodigde bankgarantie. Hoewel overtreding van artikel 82 Wtk een economisch delict is, is sanctionering van deze verboden gedraging een moeizaam proces. De ECD is, om onderzoek in te kunnen instellen, voor haar informatiegaring deels afhankelijk van aanlevering van signalen door een toezichthouder. De Minister van Financiën zal, indien hij een boete- of dwangsom op zou willen leggen tegen dezelfde gebrekkige informatiepositie oplopen. Het ontbreekt aan minder vergaande sanctiemogelijkheden dan boetes en dwangsommen of het doen van aangifte bij de ECD om aldus reeds in een eerder stadium corrigerend te kunnen optreden. Daadwerkelijk toezicht van DNB zal pas mogelijk zijn na invoering van de Wgt, welke ook de MT-instellingen onder toezicht zal brengen. De verwachting is dat de Wgt eind
2001 of begin 2002 in werking zal treden.





Een ander knelpunt betreft het feit dat er in de huidige handhavingspraktijk geen eenduidige uitleg is van het begrip MT. Een algemene wettelijke definitie ontbreekt; artikel 82 Wtk noemt het begrip als zodanig niet. Het enige houvast wordt ontleend aan een AMvB bij de Wet MOT.

Naast bovenstaande specifieke problematiek voor MT-instellingen zijn er ook algemene problemen die een rol spelen. Zo ervaren de opsporingsdiensten de helingbepalingen als een probleem. Daarnaast bemoeilijken de grensoverschrijdende transacties van MT-instellingen de opsporing in verband met rechtshulpproblematiek.


5.2. Conclusies en aanbevelingen


5.2.1. Het herkennen van (verborgen) moneytransfer-instellingen

De eerste deeltaak van de werkgroep betrof het beantwoorden van de specifieke vraagstelling "Waaraan kunnen (verborgen) moneytransfer-instellingen worden herkend?". Hiertoe is een beschrijving gegeven van het fenomeen "moneytransfer" en van de vaak informele organisatie die deze diensten verricht. Voorts is een beschrijving gegeven van de MT-transactie zelf, waaruit naar voren kwam dat deze in (minimaal) vier elementen is te onderscheiden.

De eerste drie elementen (storting, uitbetaling en wederzijdse schulderkenning) betreffen afspraken/handelingen tussen de direct betrokken partijen. Bij het vierde element (de vereffening) wordt het bestaan van informele MT-instellingen in het algemeen zichtbaar voor derden. Derhalve is te verwachten dat de informele MT-instellingen door derden met name zullen kunnen worden getraceerd bij deze vereffening.

Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen chartale vereffening, girale vereffening en vereffening door middel van levering van goederen/diensten:

a) Chartale vereffening
Aanknopingspunten bij het chartaal vereffenen betreffen onder andere wisseltransacties bij financiële instellingen, Douanerapporten en politieverbalen van het aantreffen van contante geldsommen.
De wisseltransacties vallen zoals bekend reeds onder de MOT-melding. Voor de Douane is recent de mogelijkheid gecreëerd deze informatie te melden bij het MOT. De informatie uit politieverbalen wordt tot dusver enkel voor interne doeleinden gebruikt. Naar onze mening zou ook deze informatie beschikbaar moeten komen bij het MOT.

b) Girale vereffening
Voor het giraal vereffenen zijn de banken de aangewezen instanties om ongebruikelijke transacties te melden aan het MOT (overigens bedraagt de meldgrens voor girale transacties ¦ 10.000.000).

c) Vereffening door middel van levering van goederen/diensten
Het leveren van goederen/diensten kan geschieden tegen een te lage prijs dan wel te hoge prijs (onder- respectievelijk overfacturering). In het geval er een geldstroom tegenover staat kan worden aangesloten bij hetgeen vermeld staat onder 1 en 2. Echter, indien het gaat om gratis levering is deze vorm van vereffening bijna niet zichtbaar voor de diverse instanties.

Aanbeveling 1: De informatie van de politie met betrekking tot het aantreffen van geldsommen zou naar onze mening beschikbaar moeten komen bij het MOT.

In samenhang met de hiervoor genoemde aanbeveling (het melden van contante bedragen), dient de mogelijkheid tot het leggen van beslag te worden bekeken. Indien contante geldbedragen van onduidelijke herkomst worden aangetroffen bestaat bij opsporingsinstanties vaak de behoefte om beslag te kunnen leggen voor nader onderzoek naar de herkomst van het geld. Vaak is het beslag moeilijk te leggen of te handhaven bij gebrek aan een vereiste juridische grondslag. Indien er wél gemeld kan worden, maar er geen beslag wordt gelegd bij (grens)controles, dan kan dat er toe leiden dat het geld reeds verdwenen is als de melding achteraf als verdacht kan worden aangemerkt of als de melding leidt tot een relatie met een lopend strafrechtelijk onderzoek.

Aanbeveling 2: Het is aan te bevelen onderzoek te doen naar verruiming van de beslagmogelijkheden. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een mogelijkheid voor tijdelijk beslag of een 'ophoudmogelijkheid' gedurende welke tijd onderzoek gedaan kan worden naar geldbedragen waarvan de herkomst kennelijk onduidelijk is.


5.2.2. Knelpunten wettelijk kader

De volgende deeltaak van de werkgroep betrof het beantwoorden van de vragen:

§ Welke administratieve, fiscale, en toezichtverplichtingen zijn van toepassing op moneytransfer-instellingen, en welke omissies kunnen daarin worden vastgesteld?; en

§ Hoe kunnen moneytransfer-instellingen het best benaderd worden om hen aan de geldende regelgeving te laten voldoen?

In dit kader heeft een inventarisatie van toepasselijke wet- en regelgeving plaatsgevonden. Uit deze inventarisatie komt met name het ontbreken van een wettelijke basis voor toezicht door DNB naar voren. Uit de beschrijving van het fenomeen moneytransfers is gebleken dat het inzicht in de omvang van het fenomeen informeel MT-netwerk in Nederland beperkt is. Hierdoor bestaat tevens geen goed inzicht in het crimineel gebruik van deze netwerken. Dit inzicht zou kunnen worden verbeterd door een betere toezichtstructuur, waarbij MT-instellingen onder meer dienen te voldoen aan bepaalde eisen betreffende de bedrijfsvoering en de AO/IC, zij periodiek aan DNB dienen te rapporteren en er toezichtbezoeken zullen worden afgelegd, waarbij kas- en boekcontroles worden uitgevoerd. De nieuwe Wgt beoogt de toezichtstructuur te verbeteren.

Aanbeveling 3: Een snelle invoering van de Wgt, waarbij MT-instellingen onder meer dienen te voldoen aan bepaalde eisen betreffende de bedrijfsvoering en de AO/IC.

Verder dient de Wgt de benodigde ruimte te bieden voor uitwisseling van gegevens tussen toezicht en opsporing. De opgedane ervaring bij het toezicht op wisselkantoren heeft geleerd dat effectief toezicht én effectieve opsporing niet mag worden belemmerd door te strikte beperking van de uitwisselingsmogelijkheden van gegevens.

Aanbeveling 4: De nieuwe Wgt dient ruimte te bieden voor uitwisseling van gegevens tussen toezicht en opsporing.

Voorts is gebleken dat er geen eenduidige en duidelijke definitie van MT's gebruikt wordt. De Wgt en andere wettelijke regelingen dienen te voorkomen dat verwarring ontstaat over welke activiteiten als geldtransfer zijn aan te merken en - dus - onder toezicht dienen te komen. Een ruime definitie verdient voor het toekomstige toezicht de voorkeur boven een (te) krappe definitie, omdat in het laatste geval de kans bestaat dat (op dit moment nog onvoorziene) MT-gedragingen die niet op de nu bekende manier plaatsvinden zich aan het toezicht zouden kunnen onttrekken. Naar verwachting zal de definitie in de Wgt de benodigde ruimte bieden.

Aanbeveling 5: Ontwikkelen van een eenduidige en duidelijke definitie van MT's voor diverse wettelijke regelingen. Bij de nieuwe Wgt dient hiermee rekening gehouden te worden.

Zoals hierboven reeds is opgemerkt, hebben moneytransfers vaak een buitenlandse (exotische) component. De samenwerking met opsporingsinstanties en justitiële autoriteiten in het buitenland gaat vaak moeizaam, wat de bestrijding van witwassen middels MT's in de weg staat. De werkgroep is zich er van bewust dat internationale gegevensuitwisseling een complex algemeen probleem is dat veel facetten van misdaadbestrijding raakt.

Aanbeveling 6: De werkgroep benadrukt dat het algemene probleem van internationale samenwerking bij MT's zeker ook aanwezig is en dat het punt prominent op de politieke agenda dient te (blijven) staan.

Inhoudsopgave Bijlagen Geldelijke overmakingen


1. Bijlage A Samenstelling van de werkgroep 3


2. Bijlage B Procedures 5



3. Bijlage C Casus Politie Amsterdam-Amstelland 11


4. Bijlage D Voorbeeld transactie vastlegging 13


5. Bijlage E Cash and carry 15


6. Bijlage F Bijdrage De Nederlandsche Bank N.V. 21


6.1. 'Pseudo-toezicht' 21


6.2. Taak van De Nederlandsche Bank 21


6.3. Verbodsbepaling van artikel 82 Wtk 1992 21


6.4. De ontheffingsprocedure inzake artikel 82 Wtk
1992 22



6.5. Knelpunten 23



6.6. De Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt) 24


6.7. Conclusie 25



7. Bijlage G Bijdrage Belastingdienst/FIOD 27


7.1. Algemeen 27



7.1.1. Wet op de inkomstenbelasting 1964 27


7.1.2. Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28


7.1.3. Wet op de omzetbelasting 1968 28


7.2. Aangifteverplichtingen 29


7.3. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing 29


7.3.1. Inleiding 29



7.3.2. Administratieverplichting 29


7.3.3. Bewaarplicht en
inlichtingenverplichting 31


7.4. Bestuurlijke sanctionering en strafrechtelijke vervolging 31


7.4.1. Inleiding 31



7.4.2. Niet voldoen aan aangifteverplichtingen 31


7.4.2.1. Bestuursrechtelijke sancties 32


7.4.2.2. Strafrechtelijke sancties 32


7.4.2.3. Inkeerbepaling 32



7.4.2.4. Una via-beginsel 32



7.4.2.5. Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen) 33


7.4.2.6. Sfeerovergang 33



7.4.2.7. Omkering van de bewijslast 34


7.4.3. Niet voldoen aan
administratieverplichtingen 34


7.4.3.1. Strafrechtelijke sancties 35


7.4.3.2. Omkering van de bewijslast 35


7.4.3.3. Una via-beginsel 35



7.4.4. Betalingsverplichtingen 36


7.5. Douane 36



7.6. Conclusie 36



8. Bijlage H Wet- en regelgeving 39


8.1. Wet Toezicht Kredietwezen 1992 39


8.2. Hoofdstuk XIII B. Dwangsom en bestuurlijke boete 39


8.3. Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 43


8.4. Wet melding ongebruikelijke transacties 45


8.5. Besluit Aanwijzing financiële diensten Wet melding ongebruikelijke transacties 47


8.6. Wet op de economische delicten 47


8.7. Wetboek van Strafrecht 48


8.8. Algemene wet inzake rijksbelastingen 49


8.9. Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 55


8.10. Invorderingswet 56



8.11. Wet op de inkomstenbelasting 56


8.12. Wet op de Loonbelasting 57


8.13. Uitvoeringsregeling loonbelasting 58


8.14. Wet op de omzetbelasting 58


8.15. Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 60


8.16. Wet op de vennootschapsbelasting 60






6. Bijlage A Samenstelling van de werkgroep





De Nederlandsche Bank:

Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst

Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Meldpunt Ongebruikelijke Transacties

Economische Controledienst

KLPD, Directie Recherche


7. Bijlage C Casus Politie Amsterdam-Amstelland


































8. Bijlage D Voorbeeld transactie vastlegging

Legenda:

Algemene transactiegegevens:


---

· Date: de datum van de transactie;

· S.N: het transactienummer;

· Rate: de koers tussen de pakistaanse rupia en de gulden;

"Y" is ontvangende moneytransfer-instelling:


---

· QI: het bedrag in guldens dat ontvangen wordt door "Y";

· PRO: het bedrag in pakistaanse rupia dat uitbetaald moet worden door de andere instelling;

· Details: gegevens omtrent de uitbetalende instelling danwel omtrent de ontvanger van het geld (deze gegevens zijn ter anonimisering verwijderd);

"Y" is uitbetalende moneytransfer-instelling:


---

· QO: het bedrag in guldens dat uitbetaald moet worden door "Y" (in Nederland);

· PRI: het bedrag in pakistaanse rupia dat ontvangen wordt door de andere instelling;

Verloop
intercompany-verhouding:


---

· BLNL: verloop saldo in guldens;

· BLRP: verloop saldo in pakistaanse rupia.


9. Bijlage E Cash and carry

Omvang van de aangetroffen bedragen (alle bedragen zijn omgerekend naar guldens):


1998


Range Totaal Perc. Guldens Perc.


---

0 - 50.000 86 37,23% 2.640.273 7,71%


50.000 - 100.000 63 27,27% 4.351.106 12,70%


100.000 - 250.000 48 20,78% 7.629.896 22,27%


250.000 - 500.000 20 8,66% 7.040.437 20,55%


500.000 - 10 4,33% 6.684.057 19,51%
1.000.000


>1.000.000 4 1,73% 5.920.150 17,28%

Eindtotaal 231 100% 34.265.919 100%


1999


Range Totaal Perc. Guldens Perc.


---

0 - 50.000 34 24,82% 1.089.302 3,78%


50.000 - 100.000 36 26,28% 2.425.506 8,41%


100.000 - 250.000 34 24,82% 5.275.131 18,28%


250.000 - 500.000 21 15,33% 7.337.238 25,43%


500.000 - 9 6,57% 5.983.932 20,74%
1.000.000


>1.000.000 3 2,19% 6.740.466 23,36%

Eindtotaal 137 100% 28.851.575 100%

Type geldmiddel:


1998



---

Cash/Waardepapieren Guldens Perc.

Cash 28.545.214 83,30%

Cheques 2.519.705 7,35%

Spaarbankboekje 1.848.109 5,39%

Cash/Cheques 642.661 1,88%

Spaarcertificaat 363.809 1,06%

Overig 346.421 1,02%

Eindtotaal 34.265.919 100%


1999



---

Cash/Waardepapieren Guldens Perc.

Cash 20.373.952 70,62%

Cheques 2.599.866 9,01%

Bankafschriften 2.267.702 7,86%

Spaarbankboekje 2.149.146 7,45%

Spaarcertificaat 1.164.137 4,03%

Overig 296.772 1,03%

Eindtotaal 28.851.575 100%

Valutasoort:


1998



---

Valutasoort Totaal Perc. Guldens Perc.

Us$ 145 38,98% 16.298.469 47,56%

Hfl 95 25,54% 8.017.376 23,40%

Dm 40 10,75% 2.765.910 8,07%

Gbp 17 4,57% 4.303.848 12,56%

Hk$ 17 4,57% 625.734 1,83%

Ffr 10 2,69% 876.567 2,56%

Zfr 10 2,69% 233.334 0,68%

Bfr 5 1,34% 123.934 0,36%

Rupee 3 0,81% 14.238 0,04%

Th Bath 3 0,81% 35.129 0,10%

Overig 27 7,26% 971.380 2,83%

Eindtotaal 372 100% 34.265.919 100%


1999



---

Valutasoort Totaal Perc. Guldens Perc.

Us$ 104 41,11% 18.232.512 63,19%

Hfl 69 27,27% 6.902.346 23,92%

Dm 31 12,25% 1.589.437 5,51%

Ffr 11 4,35% 474.054 1,64%

Gbp 10 3,95% 713.675 2,47%

Hk$ 5 1,98% 515.850 1,79%

Si$ 3 1,19% 78.326 0,27%

Overig 20 7,91% 345.375 1,20%

Eindtotaal 253 100% 28.851.575 100%

Nationaliteit betrokkene:


1998


........................ ..............................

Nationaliteit Totaal Perc. Guldens Perc.

Nederlandse 80 34,63% 7.792.859 22,74%

Nigeriaanse 31 13,42% 8.863.611 25,87%

Ghanese 14 6,06% 1.431.823 4,18%

Libische 11 4,76% 1.423.525 4,15%

Russische 10 4,33% 763.758 2,23%

Libanese 9 3,90% 1.755.678 5,12%

Britse 8 3,46% 2.527.229 7,38%

Egyptische 7 3,03% 1.499.918 4,38%

Surinaamse 5 2,16% 563.069 1,64%

Turkse 4 1,73% 385.342 1,12%

Overig 52 22,51% 7.259.107 21,18%

Eindtotaal 231 100% 34.265.919 100%


1999



---

Nationaliteit Totaal Perc. Guldens Perc.

Nederlandse 52 37,96% 10.128.167 35,10%

Nigeriaanse 44 32,12% 7.178.426 24,88%

Ghanese 8 5,84% 1.825.199 6,33%

Koeweitse 4 2,92% 244.911 0,85%

Libanese 3 2,19% 4.783.340 16,58%

Turkse 3 2,19% 1.025.721 3,56%

Overig 23 16,79% 3.665.811 12,71%

Eindtotaal 137 100% 28.851.575 100%

Land vertrek betrokkene:


1998



---

Land vertrek Totaal Perc. Guldens Perc.

Nigeria 30 12,99% 9.038.391 26,38%

China 28 12,12% 2.102.477 6,14%

Ghana 26 11,26% 2.117.142 6,18%

Egypte 13 5,63% 2.796.646 8,16%

Turkije 13 5,63% 1.430.422 4,17%

Ned. Antillen 9 3,90% 1.047.158 3,06%

Malta 7 3,03% 363.820 1,06%

Suriname 7 3,03% 893.610 2,61%

Verenigde Staten 7 3,03% 369.178 1,08%

Overig 88 38,10% 13.979.954 40,80%

Niet vermeld 3 1,30% 127.121 0,37%

Eindtotaal 231 100% 34.265.919 100%


1999



---

Land vertrek Totaal Perc. Guldens Perc.

Nigeria 44 32,12% 6.812.442 23,61%

Ghana 18 13,14% 7.889.558 27,35%

China 14 10,22% 2.398.747 8,31%

Turkije 13 9,49% 3.508.886 12,16%

Egypte 5 3,65% 779.826 2,70%

Koeweit 4 2,92% 244.911 0,85%

Suriname 4 2,92% 170.469 0,59%

Overig 34 24,82% 6.729.103 23,32%

Niet vermeld 1 0,73% 317.633 1,10%

Eindtotaal 137 100% 28.851.575 100%

Bestemming betrokkene:


1998



---

Bestemming Totaal Perc. Guldens Perc.

Nederland 126 54,55% 16.439.428 47,98%

Duitsland 18 7,79% 6.113.597 17,84%

Diverse Europa 17 7,36% 2.938.079 8,57%

Hong Kong 11 4,76% 1.033.941 3,02%

Belgie 10 4,33% 1.062.793 3,10%

Turkije 5 2,16% 1.669.243 4,87%

Frankrijk 4 1,73% 661.854 1,93%

Engeland 3 1,30% 210.888 0,62%

Italië 3 1,30% 585.608 1,71%

Overig 22 9,52% 2.433.894 7,10%

Onbekend 12 5,19% 1.116.594 3,26%

Eindtotaal 231 100% 34.265.919 100%


1999



---

Bestemming Totaal Perc. Guldens Perc.

Nederland 80 58,39% 12.451.763 43,16%

Belgie 7 5,11% 5.190.892 17,99%

Duitsland 6 4,38% 851.627 2,95%

Diverse Europa 5 3,65% 686.284 2,38%

Hong Kong 5 3,65% 851.192 2,95%

Turkije 5 3,65% 1.047.225 3,63%

Italie 2 1,46% 166.100 0,58%

Korea 2 1,46% 215.113 0,75%

Overig 11 8,03% 3.751.007 13,00%

Niet vermeld 14 10,22% 3.640.372 12,62%

Eindtotaal 137 100% 28.851.575 100%


10. Bijlage F Bijdrage De Nederlandsche Bank N.V.


10.1. 'Pseudo-toezicht'


Het toezicht op moneytransfer-instellingen is niet specifiek bij wet geregeld. Hoewel reeds voor de invoering van de Wet inzake de wisselkantoren in 1995 de wens tot regulering werd uitgesproken verkeert de Wet inzake de geldtransactiekantoren, die de Wet inzake de wisselkantoren gaat vervangen, tot op heden nog in de ontwerpfase. Dat betekent dat er geen
toezichtinstrumentarium bestaat, zoals wel bestaat voor bijvoorbeeld krediet-instellingen en wisselkantoren en dat er geen toezichthouder is aangewezen om conform een toezichtwet daadwerkelijk toezicht uit te oefenen. Op dit moment is er daarom slechts sprake van wat men 'pseudo-toezicht' kan noemen op basis van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk). De 'toezichthouder' is de Minister van Financiën. De mogelijkheden die de Minister ten dienste staan zijn volstrekt ontoereikend om zorg te dragen voor adequaat toezicht, laat staan dat witwaspraktijken kunnen worden onderkend of voorkomen.


10.2. Taak van De Nederlandsche Bank

De Bank wordt op grond van het derde lid van artikel 82 Wtk door de Minister van Financiën gehoord. In de praktijk betekent dit dat de Bank belast is met de feitelijke, administratieve, behandeling van de verzoeken tot ontheffing. Onder meer worden de vragenlijsten welke door de om onthef-fing verzoekende instelling worden ingevuld door de Bank beoordeeld. De Bank spreekt met de opgegeven referenten, beoordeelt de bankgarantie en het antecedenten-onderzoek etc. Uiteindelijk zal de Bank een advies geven aan de Minister. In het advies wordt in ieder geval opgenomen de in paragraaf 6.4 onder a t/m g genoemde voorwaarden voor ontheffing. De Minister is niet verplicht het advies van de Bank te volgen.


10.3. Verbodsbepaling van artikel 82 Wtk 1992

Het verrichten van een moneytransfer is een gedraging die wordt getroffen door het verbod van artikel 82, eerste lid Wtk 1992. De in het eerste lid genoemde gedragingen zijn in beginsel verboden. Een aantal instanties, waaronder vergunninghoudende, reeds onder toezicht van de Bank staande, banken valt op grond van artikel 82, tweede lid Wtk, niet onder de verbods-bepaling en mogen zonder voorafgaande ontheffing moneytransfers, verrich-ten. Op grond van het derde lid van artikel 82 Wtk kan van het verbod vrijstelling of ontheffing worden verleend door de Minister van Financiën.

Er is geen algemene vrijstellingsregeling op basis van het derde lid ontworpen voor moneytransfer-instellingen. Wel worden er in individuele gevallen door de Minister van Financiën ontheffingen verleend. De Bank wordt daarbij gehoord.

Het vierde lid bepaalt dat aan een vrijstelling of ontheffing beperkingen kunnen worden gesteld en voorschriften kunnen worden verbonden.


10.4. De ontheffingsprocedure inzake artikel 82 Wtk
1992


Door de Minister van Financiën wordt ontheffing verleend van het verbod. De belangrijkste voorwaarden die aan de ontheffing worden gesteld zijn:


a. Bankgarantie


b. Maximum per transfer en totaalbedrag gekoppeld aan bedrag van bankgarantie


c. Bijhouden van administatie


d. Betrouwbaarheid van beleidsbepalers

e. Informatieplicht aan cliënt

f. Accountantsverklaring


g. Ontheffing voor één jaar

Ad a. Bankgarantie

De moneytransfer-instelling dient te beschikken over een bankgarantie van een EU-kredietinstelling. Deze bankgarantie dient aan de Nederlandsche Bank te worden overlegd. De bankgarantie dient ter bescherming van de cliënt. Daarnaast werpt zij een drempel op voor toetreding tot de markt. Bij intrekken van de garantie vervalt de ontheffing onmiddellijk.

Ad b. Maximum per transfer en totaalbedrag gekoppeld aan bedrag van bankgarantie

Het totaal voor transfers ter beschikking hebbend geldbedrag mag nooit groter zijn dan het totaal waarvoor een bankgarantie is afgegeven. De grootte van een transfer mag niet groter zijn dan 10% van het bedrag waarvoor een bankgarantie is afgegeven.

Ad c. Bijhouden van administratie

De moneytransfer-instelling dient een administratie te voeren waarin duidelijk blijkt ten behoeve van wie een transfer wordt verricht en hoe groot de transfers zijn.

Ad d. Betrouwbaarheid van beleidsbepalers

Onder beleidsbepalers worden in ieder geval verstaan: de eigenaren van eenmanszaken, vennoten in een vof of cv, statutaire directeuren van een rechtspersoon en verder alle personen die feitelijk de dienst uitmaken in een bedrijf, zoals bedrijfsleider, grote aandeelhouders, etc.

Bij de aanvraag tot ontheffing dienen door de beleidsbepalers vragen op een vragenformulier te worden beantwoord. Op het formulier dienen onder meer de namen te worden opgegeven van drie referenten. Ook worden vragen gesteld over mogelijke antecedenten.

Door de Minister wordt aan de landelijke Officier van Justitie een verzoek gedaan zoals genoemd in artikel 14a Besluit politieregisters. De LOvJ raadpleegt de justitiële en politieregisters voor een antecedentenonderzoek en brengt naar aanleiding van het onderzoek aan de Minister advies uit.

Indien de beantwoording van het vragenformulier, de antwoorden van de referenten en het antecedentenonderzoek geen gronden hebben opgeleverd die nopen tot afwijzing van het verzoek om ontheffing en de bankgarantie is afgegeven, dan zal de Minister in beginsel de ontheffing verlenen.

Ad e. Informatieplicht aan cliënt

Alvorens een transfer wordt uitgevoerd dient de cliënt uitvoerig over zijn rechten en plichten te worden geïnformeerd en dient te worden mede-gedeeld dat de Collectieve Garantieregeling niet van toepassing is op de door de moneytransfer instelling te ontvangen gelden.

Ad f. Accountantsverklaring

Binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar dient aan de Bank een accountants-verklaring te worden overgelegd waarin een accountant als bedoeld in artikel
2:393 Burgerlijk Wetboek, verklaart dat de moneytransfer instelling zich in het boekjaar heeft gehouden aan de in de ontheffing gestelde voorschriften.

Is de ontheffing verleend dan is de accountantsverklaring het enig toezicht-middel op de naleving van de voorschriften van de ontheffing. Met name dient dan te worden beoordeeld of het totaal aan verplichtingen het garantiebedrag niet overstijgt en of er geen grotere transfers plaatsvinden dan 10% van het garantiebedrag.

Ad g. Ontheffing voor één jaar

De ontheffing wordt voor de duur van één jaar verleend en dient telkens opnieuw te worden verlengd. De ontheffing zal onmiddellijk vervallen als de bankgarantie wordt ingetrokken.


10.5. Knelpunten


§ Het grootste knelpunt in het toezicht op moneytransfer-instellingen is dat er feitelijk geen mogelijkheden zijn om effectief toezicht uit te oefenen. Aan de ontheffng worden weliswaar voorwaarden verbonden, maar actieve controle daarop ontbreekt, omdat er geen toezichtswet bestaat waarin een toezichthouder is aangewezen die kan beschikken over een toezichtinstrumentarium. Het huidige toezicht is te omschrijven als 'pseudo-toezicht', waarin de Nederlandsche Bank niet meer kan doen dan adviseren aan de Minister bij het verlenen van de ontheffing of het signaleren dat er moneytransfer activiteiten worden verricht zonder dat er ontheffing is verleend. Daadwerkelijk toezicht zal pas mogelijk zijn na invoering van de Wet inzake de Geldtransactiekantoren (Wgt), welke ook de MT-instellingen onder toezicht van de Bank zal brengen. Vanaf dat moment zullen MT-instellingen, net als wisselkantoren, dienen te zijn geregistreerd bij de Bank, dienen zij te voldoen aan bepaalde eisen betreffende de bedrijfsvoering en de AO/IC, dienen zij periodiek aan de Bank te rapporteren, zullen toezichtbezoeken worden afgelegd en kas- en boekcontroles worden uitgevoerd, kortom, er zal door een toezichthouder aan toezicht worden gedaan.

De accountantsverklaring is nu feitelijk het enige toezichtinstrument!

§ Zoals gezegd is de Minister niet gehouden het advies van de Bank te volgen. Een negatief advies van de Bank kan door de Minister naast zich worden neergelegd.

§ Er is, mede door onvoldoende inzicht in de sector, weinig aan voorlich-ting gedaan richting de sector: veel instellingen wisten of weten nog steeds niet dat er een ontheffing dient te worden verleend voor het verrichten van moneytransfers.

§ Het gebrekkige 'toezicht' heeft er mede aan ten grondslag gelegen dat nauwelijks is gecontroleerd of blijvend aan de voorwaarden voor onthef-fing is voldaan. Daardoor heeft het kunnen gebeuren dat instellingen zijn doorgegaan met moneytransfer activiteiten terwijl de ontheffingstermijn van een jaar reeds is verlopen.

§ Het ontbreekt aan voldoende mogelijkheden gewenst gedrag af te dwin-gen. De enige sancties die kunnen worden getroffen zijn het intrekken van de ontheffing en het opleggen van boetes en dwangsommen door de Minister van Financiën. Beide sancties zijn zwaar en met de tweede categorie is bovendien nog geen ervaring opgedaan. Lichtere corrigeren-de maatregelen kunnen pas na de komst van de Wgt worden opgelegd.


10.6. De Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt)

De Wgt zal de wet inzake de wisselkantoren gaan vervangen. Behalve wisselkantoren zullen ingevolge deze wet ook moneytransfer-instellingen onder toezicht van De Nederlandsche Bank worden gesteld. Invoering van de wet wordt niet voor het begin van 2002 verwacht. Het ligt voor de hand dat het toezicht op moneytransfer-instellingen sterke gelijkenis zal vertonen met het huidige toezicht op wisselkantoren. Zo zal de wet de verplichting opleggen tot inschrijving in het register. Op basis van de wet zullen door de Bank regels gesteld worden betreffende onder meer de administratieve organisatie en de periodieke rapportageverplichting. Ook zal de betrouwbaar-heid van bestuurders worden getoetst en zullen medewerkers van de Bank periodiek ter plekke controles houden. Ook in de Wgt zal de mogelijkheid worden opgenomen om boetes en dwangsommen op te leggen.

De verwachting is dat, conform de ervaringen bij de invoering van de Wwk, veel instellingen niet door de selectie zullen komen of zichzelf zullen opheffen als ze worden geconfronteerd met de eisen waaraan ze dienen te gaan voldoen.

Tegen instellingen die illegaal doorgaan kan een boete of dwangsom worden opgelegd of direct aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie wegens overtreding van de Wgt.

De ervaringen die de Bank heeft opgedaan bij het toezicht op wisselkantoren zijn geëvalueerd. Het is de bedoeling dat de uitkomsten van deze evaluatie worden meegenomen in het wetsontwerp. In dit kader kan worden mede-gedeeld dat met name aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheid tot het uitwisselen van informatie met opsporingsinstanties. Om succesvol toezicht te kunnen houden is het van belang om in voorkomende gevallen informatie te kunnen verstrekken welke voor de opsporing van belang kan zijn. De huidige geheimhoudingsbepalingen in de Wwk en de andere toezichtwetten zijn bijna absoluut geformuleerd met het oog op het belang dat men beoogt te beschermen, namelijk de stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel. Een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam heeft de vanzelfsprekendheid van deze absolute geheimhouding onder druk gezet. Te verwachten valt dat gezocht zal worden naar een oplossing die meer gelegen zal zijn in een belangenafweging. Met betrekking tot de Wgt dient daarbij te worden bedacht dat de doelstelling van de Wgt, evenals bij de Wwk het geval is, in de eerste plaats gelegen is in de voorkoming en bestrijding van witwassen. Een belangenafweging door de Bank zal daarbij eerder dan nu het geval is moeten kunnen leiden tot verstrekking van gegevens. Het toezichtsbelang raakt bij de Wgt immers snel aan het opsporingsbelang, met name als er sprake is van witwaspraktijken.


10.7. Conclusie


Geconcludeerd kan worden dat er momenteel geen basis is om effectief toezicht op moneytransfer-instellingen uit te oefenen. Uit de bevindingen in het reeds verschenen tussenrapport van de werkgroep geldelijke overma-kingen van het FEC komt onder meer naar voren dat er diverse instellingen actief zijn die zich niet aan de voorwaarden van de ontheffing houden of zelfs actief zijn zonder dat de vereiste ontheffing is verleend (bevindingen ECD). Ook is naar voren gekomen dat moneytransfer instellingen gebruikt worden voor het witwassen van crimineel vermogen (onderzoek regiopolitie Amsterdam-Amstelland).

Het lijdt geen twijfel dat regulering door het onder toezicht stellen van de sector hoognodig is en geen onnodig uitstel meer kan lijden. De komende Wgt dient voldoende ruimte te geven om in voorkomende gevallen informatie uit te wisselen met opsporingsinstanties om, indachtig het doel van de Wgt, effectief witwassen te kunnen voorkomen en te bestrijden.


11. Bijlage G Bijdrage Belastingdienst/FIOD


11.1. Algemeen


In deze notitie wordt ingegaan op de relevante fiscale wet- en regelgeving met betrekking tot Moneytransfer-ondernemingen (MT-ondernemingen). De economische activiteiten van MT-ondernemingen hebben evenals activiteiten van andersoortige ondernemingen fiscale gevolgen. Zo wordt binnen de MT-onderneming omzet (provisie) gegenereerd, waarbij de Wet op de omzet-belasting een rol speelt. Daarnaast wordt de uit de MT-activiteiten resul-terende winst belast met inkomstenbelasting dan wel vennootschaps-belasting. De rechtsvorm waaronder de MT-onderneming wordt uitgevoerd is bepalend voor het toepasselijke winstbelastingmiddel. Globaal kan worden gesteld dat voor natuurlijke personen de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geldt en voor rechtspersonen de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

In deze notitie komen de hoofdlijnen van de genoemde belastingwetten aan de orde. Daarnaast worden kort de fiscale verplichtingen behandeld en wordt ingegaan op de consequenties van het niet voldoen aan deze ver-plichtingen. Tenslotte worden de bevoegdheden behandeld van Douane-ambtenaren op Schiphol bij het aantreffen van grote geldbedragen of andere waardepapieren.


11.1.1. Wet op de inkomstenbelasting 1964

Voor een natuurlijke persoon geldt, dat indien (economische) activiteiten buiten de privésfeer vallen en niet incidenteel zijn, de opbrengsten hieruit een bron van inkomen vormen. Indien sprake is van een bron van inkomen dan kan deze fiscaal worden gekwalificeerd als winst uit onderneming of als inkomsten uit werkzaamheden die niet in dienstbetrekking zijn verricht (neveninkomsten).

Er is sprake van een onderneming indien de natuurlijke persoon met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid aan het maatschappelijk verkeer deelneemt met als oogmerk het behalen van winst. Deze winst moet redelijkerwijs ook te verwachten zijn. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een onderneming zijn de feitelijke omstandigheden van groot belang. Wordt aan de bovengenoemde voorwaarden voldaan, dan is het uiteindelijk resultaat als winst uit onderneming belast voor de inkomsten-belasting. Zijn MT-activiteiten niet aan te merken als een onderneming, dan zijn eventuele opbrengsten als neveninkomsten belast voor de inkomsten-belasting.


11.1.2. Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Onder meer BV's, NV's en open commanditaire vennootschappen zijn uit hoofde van hun rechtsvorm belastingplichtig voor de vennootschaps-belasting. Deze rechtsvormen worden op grond van artikel 2 lid 5 van de wet op de vennootschapsbelasting geacht met hun hele vermogen een onderneming te drijven. Dit betekent dat indien een MT-onderneming binnen een genoemde rechtsvorm plaatsvindt alle behaalde voordelen belast zijn voor de vennootschapsbelasting. Verenigingen en stichtingen worden in de vennootschapsbelasting betrokken indien en voorzover zij een onderneming drijven. Voor het begrip onderneming wordt verwezen naar paragraaf 7.1.1.


11.1.3. Wet op de omzetbelasting 1968

In beginsel zijn leveringen van goederen en diensten - welke in Nederland door ondernemers in het kader van hun onderneming worden verricht - belast met omzetbelasting. In artikel 7 van de wet op de omzetbelasting 1968 (OB) wordt een ondernemer (in de zin van de omzetbelasting) gedefinieerd als ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Dit betekent dat economische activiteiten voldoende zijn; er hoeft geen winststreven te zijn. Voor de omzetbelasting geldt daarmee een lagere drempel om als onder-nemer aangemerkt te worden dan voor de inkomstenbelasting. Dit heeft onder meer te maken met het feit dat ondernemerschap in het kader van de inkomstenbelasting ook fiscale voordelen biedt.

Artikel 11 OB vormt een uitzondering op het algemene beginsel dat leveringen van goederen en diensten belast zijn met omzetbelasting. In dit artikel zijn onder meer de volgende diensten vrijgesteld van omzetbelasting:

· het verlenen van en de bemiddeling inzake krediet;

· de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekeningcourantverkeer, deposito's, betalingen, overmakingen, schuld-vorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen.

Bovenstaande impliceert dat de diensten die een onderneming uit hoofde van MT-activiteiten verleent vrijgesteld zijn en niet belast zijn met omzetbelas-ting. Uit deel 1 van dit rapport komt naar voren dat het MT-bedrijf veelal wordt uitgevoerd in combinatie met andere activiteiten. Afhankelijk van de aard van deze activiteiten kan de MT-ondernemer wel
omzetbelastingplichtig zijn voor deze andere activiteiten.


11.2. Aangifteverplichtingen

In artikel 8 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) is een algemene aangifteplicht opgenomen voor natuurlijke personen en rechts-personen die van de inspecteur een aangiftebiljet hebben ontvangen. De inspecteur stuurt een aangiftebiljet aan een ieder die daarom heeft verzocht. Ook kan de inspecteur degene die naar zijn mening vermoedelijk belasting-plichtig of inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet uitreiken (artikel 6 AWR).

Indien een natuurlijk persoon of rechtspersoon activiteiten verricht waardoor belastingschuld ontstaat
c.q. belasting moet worden voldaan / afgedragen, is hij gehouden de inspecteur om een aangiftebiljet te vragen (artikel 6, lid 3, AWR, jo de artikelen 2 en 3 Uitvoeringsregeling AWR). Belastingschuld ontstaat doordat belastbare feiten zich hebben voorgedaan. Een aangifte of een op aangifte volgende aanslag van de inspecteur is hiervoor derhalve niet nodig. In het geval van MT-ondernemingen ontstaat de belastingschuld - en daarmee de aangifteplicht - doordat opbrengsten uit MT-activiteiten worden gegenereerd.


11.3. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing


11.3.1. Inleiding


In het kader van de belastingheffing heeft een ondernemer ten opzichte van de Belastingdienst onder meer de volgende administratieve verplichtingen:

§ de administratieverplichting;

§ de bewaar- en de inlichtingenverplichting.

Deze verplichtingen worden hierna toegelicht.


11.3.2. Administratieverplichting

In artikel 52 lid 1 AWR is de administratieverplichting opgenomen:

"Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken."

Administratieplichtigen zijn (artikel 52 lid 2 AWR):

§ lichamen (in fiscale zin): hieronder vallen rechtspersonen (artikel 2, lid 1, letter b AWR);

§ natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen;

§ natuurlijke personen die inhoudingsplichtige zijn, bijvoorbeeld werk-gevers.

Uit bovenstaande volgt dat MT-ondernemingen in beginsel administratie-plichtig zijn. De omvang van de administratieplicht wordt bepaald door het uitgangspunt dat te allen tijde de fiscale verplichtingen uit de administratie moeten kunnen blijken. Wat in concreto kan worden gevergd hangt mede af van de aard en de omvang van de onderneming. In het geval van MT-ondernemingen lijkt de administratieplicht in ieder geval de vastlegging van mutaties in kas, bank, vorderingen en schulden (waaronder de rekening-courant-verhoudingen) te omvatten.

Via artikel 52 lid 3 AWR kan de omvang van de administratieplicht nader worden gespecificeerd. Dit artikel stelt dat "tot de administratie behoort hetgeen ingevolge andere belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt."

Hiertoe behoren onder meer de verplichtingen waaraan een inhoudings-plichtige ingevolge de Wet op de Loonbelasting (LB) is gehouden. Voorbeelden hiervan zijn het voeren van een loonadministratie, het verstrekken van loonstaten en jaaropgaven (artikel 28 LB jo artikel 26 uitvoeringsregeling loonbelasting).

Ook de Wet op de omzetbelasting 1968 kent specifieke administratie-verplichtingen. Zoals onder paragraaf 6.1.3 is vermeld zijn MT-activiteiten vrijgesteld van omzetbelasting. Voorwaarde hiervoor is dat de ondernemer een boekhouding voert waaruit de voor de toepassing van de vrijstelling nodige gegevens op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld (artikel 6 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting). Uit de boekhouding moet derhalve blijken dat er sprake is van activiteiten die vallen onder de vrijstelling genoemd in artikel 11 OB.

Bovendien dient de MT-ondernemer ondanks de vrijstelling in beginsel te voldoen aan de administratieve verplichtingen ingevolge de Wet op de omzetbelasting. Deze bestaan enerzijds uit het houden van aantekening van de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten (artikel 34 OB). Daarnaast is de ondernemer verplicht ter zake van zijn leveringen en diensten aan een andere ondernemer of aan een rechts-persoon, anders dan ondernemer, een genummerde en gedagtekende factuur uit te reiken die moet voldoen aan een aantal in de wet omschreven eisen (artikel 35 OB). De ondernemer moet bovendien een kopie van de factuur bewaren. De MT-ondernemer dient dus in beginsel verrichte MT-diensten te factureren, vast te leggen en te archiveren.


11.3.3. Bewaarplicht en inlichtingenverplichting

Elke administratieplichtige is wettelijk verplicht de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die fiscaal relevant kunnen zijn, gedurende zeven jaren te bewaren (art. 52, lid 4 AWR).

Elke administratieplichtige is verplicht aan de inspecteur de door deze gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en de boeken, beschei-den en andere gegevensdragers voor raadpleging beschikbaar te stellen. Voorwaarde hiervoor is dat de inhoud hiervan van belang kan zijn voor de belastingheffing van hemzelf (artikel 47 AWR) of van derden (artikel 53 jo 47 AWR). De gevraagde gegevens en inlichtingen moeten duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt.

In artikel 52 lid 6 AWR is nog bepaald dat de administratie zodanig moet zijn ingericht en worden gevoerd dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. De administratieplichtige moet daartoe de inspecteur wegwijs maken in de administratie. Hij moet daartoe de benodig-de medewerking verlenen met inbegrip van het geven van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.


11.4. Bestuurlijke sanctionering en strafrechtelijke vervolging


11.4.1. Inleiding


De fiscale verplichtingen voor een MT-ondernemer bestaan onder meer uit aangifteverplichtingen (zie paragraaf 2) en administratieverplichtingen (zie paragraaf 3.2). In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het (gedeeltelijk) niet voldoen aan respectievelijk de aangifteverplich-tingen en de administratieverplichtingen.


11.4.2. Niet voldoen aan aangifteverplichtingen

Zoals in paragraaf 2 vermeld is elke persoon verplicht aangifte te doen indien hij activiteiten verricht waardoor belastingschuld ontstaat. Aan de aangifteverplichtingen wordt niet voldaan indien:


a. Geen aangiftebiljet wordt verzocht nadat belastingschuld is ontstaan;


b. Niet of niet tijdig aangifte wordt verricht nadat iemand hiertoe is uitgenodigd; dan wel


c. Onjuist of onvolledig aangifte wordt gedaan.
De AWR voorziet in een dubbel stelsel van straffen die kunnen volgen op het niet voldoen aan deze verplichtingen, namelijk het stelsel van administratief-rechtelijke sancties en van strafrechtelijke sancties. Daarnaast bestaat in geval van het niet doen van aangifte het administratiefrechtelijke middel van omkering van de bewijslast.


11.4.2.1. Bestuursrechtelijke sancties

De Belastingdienst heeft een zelfstandige bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verzuim- en vergrijpboetes. Verzuimboetes kunnen onder meer worden opgelegd indien niet of niet tijdig aangifte wordt gedaan (artikel 67a tot en met 67c AWR). Vergrijpboetes kunnen onder meer worden opgelegd indien opzettelijk niet dan wel onjuist of onvolledig aangifte wordt gedaan (artikel 67d tot en met
67f AWR). Overigens kunnen geen boetes worden opgelegd indien niet om een aangiftebiljet wordt verzocht nadat belastingschuld is ontstaan (zie a. onder paragraaf
6.4.2).



11.4.2.2. Strafrechtelijke sancties

In de AWR zijn een aantal strafbaarstellingen voor het niet voldoen van aangifteverplichtingen opgenomen. Het niet verzoeken om een aangiftebiljet terwijl er een belastingschuld is ontstaan is strafbaar gesteld in artikel 68 lid 1 onder a AWR. Daarnaast zijn zowel voor het niet of niet tijdig aangifte doen als voor het onjuist of onvolledig doen van aangifte strafbaarstellingen opgenomen. Voor beide strafbare feiten gelden de voorwaarden dat het feit opzettelijk moet zijn begaan en dat het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (artikel 69 AWR). Binnen de Belastingdienst is de opsporing van fiscale delicten in beginsel opgedragen aan de FIOD.


11.4.2.3. Inkeerbepaling


Zoals hierboven beschreven kunnen zowel bestuursrechtelijke als straf-rechtelijke sancties worden opgelegd indien niet voldaan is aan de aangifteverplichtingen. Deze sancties mogen echter niet worden opgelegd indien sprake is van vrijwillige verbetering. In dat geval doet de belasting-plichtige op eigen initiatief alsnog een juiste en volledige aangifte. Voorwaarde hiervoor is dat de inkeer plaatsvindt voordat de belasting-plichtige weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat ambtenaren van de Belastingdienst met de aanvankelijke onjuiste of onvolledige voorstelling van zaken bekend zijn of zullen worden (artikel 67n AWR en 69 lid 3 AWR).


11.4.2.4. Una via-beginsel


Indien geen vrijwillige verbetering volgt kunnen zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke sancties volgen op het niet voldoen aan aangifteverplich-tingen. Bij het opleggen van dergelijke sancties geldt het una via-beginsel. Dat wil zeggen dat het opleggen van bestuurlijke boetes voor een bepaalde gedraging strafvervolging voor die gedraging uitsluit en omgekeerd dat het instellen van strafvervolging het opleggen van boetes uitsluit. Het beginsel geldt niet voor boeten die kunnen volgen op gedragingen die als zodanig niet strafbaar zijn gesteld. Het una via-beginsel is daarmee beperkt tot enkele vormen van vergrijpboeten (artikel 67o en artikel 69a AWR).


11.4.2.5. Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen)

De ATV-richtlijnen spelen een rol bij de keuze tussen bestuursrechtelijke afdoening en strafrechtelijke afdoening van het niet voldoen aan
aangifte-verplichtingen. De aanmeldingsrichtlijnen bevatten criteria op grond waarvan belastingambtenaren de door hen ontdekte belastingdelicten moeten aanmelden. Voldoet een belastingdelict niet aan de criteria dan kan het delict eventueel bestuursrechtelijk worden afgedaan. Een aangemeld geval daarentegen wordt besproken in het zogenaamde selectie-overleg. Hierbij zijn de FIOD, het bestuur van 's Rijks belastingen en de betreffende Belastingdienst-eenheid betrokken. Indien meldingen in het selectie-overleg niet als vervolgenswaardig worden aangemerkt dan wordt de zaak verwezen naar de eenheid waar de melding vandaan kwam. In dat geval kan eventueel alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd. Worden meldingen vervo-lgenswaardig geacht dan gaan ze door naar het tripartite-overleg tussen de officier van justitie, de FIOD en het bestuur van 's Rijks belastingen. De transactierichtlijnen geven het overleg daarbij richting aan welke zaken voor transactie door het bestuur van 's Rijks belastingen in aanmerking komen. De vervolgingsrichtlijnen behelzen de criteria die gelden bij het toekennen van prioriteit aan zaken met het oog op strafrechtelijke vervolging. Of een zaak voor strafvervolging in aanmerking komt, is niet alleen afhankelijk van de omvang van de fraude, maar ook van factoren als recidive of valsheid in geschrifte. Mocht het tripartite-overleg besluiten niet over te gaan tot een transactie-voorstel dan wel vervolging dan kan eventueel alsnog een bestuursrechtelijke sanctie worden opgelegd.


11.4.2.6. Sfeerovergang


Er dient een scherp onderscheid te worden gemaakt tussen het administra-tieve recht en het strafrecht. Onder het administratieve recht vallen onder andere de uitvoerende handelingen in het kader van de belastingwetgeving zoals heffing en controle. Onder het strafrecht vallen de opsporing en de vervolging. Beide rechtstelsels bevatten eigen bevoegdheden en verplich-tingen zowel aan de kant van de Belastingdienst als aan de kant van de belastingplichtige. Soms staat een verplichting uit het ene stelsel haaks op een bevoegdheid uit het andere stelsel. De belastingambtenaar dient zich dan ook voortdurend bewust te zijn van het stelsel dat hij dient toe te passen. Met de term sfeerovergang wordt de overgang bedoeld van het administratieve recht naar het strafrecht.

Er zijn twee belangrijke momenten van sfeerovergang:


1. De controle en heffing kan overgaan in opsporing en vervolging. Het klassieke moment van sfeerovergang is neergelegd in artikel 27 Wetboek van Strafvordering: "Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit". Een belangrijk gevolg van het aanmerken van de belastingplichtige als verdachte is dat dwangmiddelen uit het Wetboek van Strafvordering, de AWR en de Wet inzake de Douane een rol kunnen gaan spelen. Dwangmiddelen zijn bijvoorbeeld aanhouding van verdachte personen en inverzekeringstelling, of het uitvoeren van huiszoekingen om bewijsmateriaal - veelal administraties - in beslag te nemen. Een ander belangrijk gevolg van passeren van het moment van sfeerovergang is dat de verdachte een zwijgrecht heeft. Gedurende het administratieve onderzoek - derhalve voor het moment van sfeerovergang - heeft de belastingplichtige daarentegen een informatieplicht.


2. De controle en heffing kan overgaan in bestuurlijke beboeting. In dit geval wordt het moment van sfeerovergang bepaald door het moment van de zogenaamde criminal charge (jurisprudentie met betrekking tot artikel 6 EVRM). Dit is het moment waarop de inspecteur jegens belang-hebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid het gevolg kan verbinden dat hem een boete zal worden opgelegd. Ook in dit geval heeft de belanghebbende na het passeren van het moment van criminal charge het recht zich te beroepen op zijn mondelinge en schrif-telijke zwijgrecht.


11.4.2.7. Omkering van de bewijslast

Indien geen aangifte is gedaan door de belastingplichtige, kan de inspecteur op basis van beschikbare gegevens naar redelijkheid een ambtshalve aanslag opleggen. In beginsel kan een ieder die bezwaar heeft tegen een hem opge-legde belastingaanslag een bezwaarschrift indienen. Indien het bezwaar echter is gericht tegen een belastingaanslag met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan, wordt in beginsel de belastingaanslag gehandhaafd. Hier wordt enkel van afgeweken indien gebleken is dat de (ambtshalve) aanslag onjuist is en in hoeverre de aanslag onjuist is. De bewijslast daartoe ligt bij de belastingplichtige (artikel 25 lid 6 AWR en voor de beroepsfase artikel 27e AWR).

Overigens geldt het una via-beginsel niet voor het administratiefrechtelijke middel van omkering van de bewijslast. Derhalve kan naast een bestuurlijke boete of een strafrechtelijke sanctie omkering van de bewijslast voorkomen.


11.4.3. Niet voldoen aan administratieverplichtingen

Naast aangifteverplichtingen dient een belastingplichtige tevens te voldoen aan administratieverplichtingen (zie paragraaf 6.3.2). In deze paragraaf wordt ingegaan op de gevolgen van het niet voldoen aan deze laatste verplichtingen. In tegenstelling tot
aangifteverplichtingen kunnen geen bestuursrechtelijke boetes worden opgelegd bij het niet voldoen aan administratieverplichtingen. In de AWR zijn wel een aantal strafbaar-stellingen opgenomen. Bovendien is in de AWR het administratiefrech-
telijke middel opgenomen in de vorm van omkering van de bewijslast.


11.4.3.1. Strafrechtelijke sancties

Artikel 68 lid 2 onder d bevat de strafbaarstelling van het niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belasting-wet gestelde eisen. In artikel 68 lid 1 zijn strafbaarstellingen opgenomen voor het niet voldoen aan bepaalde
administratieverplichtingen die uit bijzondere wetten voortvloeien, bijvoorbeeld artikel 28 LB en artikel 35 OB. Daarnaast zijn in de AWR strafbaarstellingen opgenomen voor het niet voldoen aan de inzage- en bewaarplicht (artikel 68 lid 2 AWR). Indien sprake is van opzettelijk gedrag en het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven zijn zwaardere sancties van toepassing (artikel 69 lid 1 AWR).


11.4.3.2. Omkering van de bewijslast

Indien niet (volledig) voldaan is aan de administratieverplichtingen, kan de inspecteur op basis van beschikbare gegevens naar redelijkheid een ambts-halve aanslag opleggen. In beginsel kan een ieder die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag een bezwaarschrift indienen. Indien het bezwaar is gericht tegen een belastingaanslag met betrekking tot welke niet volledig is voldaan aan de administratieverplichtingen van artikel 52 AWR, wordt in beginsel de belastingaanslag gehandhaafd. Hier wordt enkel van afgeweken indien gebleken is dat de (ambtshalve) aanslag onjuist is en in hoeverre de aanslag onjuist is. De bewijslast daartoe ligt bij de belasting-plichtige (artikel 25 lid 6 AWR en voor de beroepsfase artikel 27e AWR).

Als een administratieplichtige niet (volledig) voldoet aan de vordering gegevensdragers voor raadpleging beschikbaar te stellen stelt artikel 54 AWR dat hij in beginsel niet volledig heeft voldaan aan zijn
administratie-verplichtingen Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers het gevolg is van overmacht.

In dit opzicht vormt de aan artikel 54 gekoppelde omkering van de bewijslast een zwaarder middel dan de 'rechtstreeks' aan artikel 47 gekoppelde. In het laatste geval zal de Belastingdienst immers de aanwezigheid van de opge-vraagde gegevensdragers aannemelijk moeten maken.


11.4.3.3. Una via-beginsel


Voor het niet voldoen aan administratieve verplichtingen kunnen geen bestuurlijke boetes worden opgelegd. Het una via-beginsel speelt dan ook geen rol bij het niet voldoen aan administratieverplichtingen. Naast straf-rechtelijke sancties kan het administratieve middel van omkering van de bewijslast voorkomen.


11.4.4. Betalingsverplichtingen

De Invorderingswet 1990 geeft de Belastingdienst vergaande bevoegdheden om te verzekeren dat belastingschulden ook daadwerkelijk worden betaald. Dit is het fiscale executie- en beslagrecht. In de Invorderingswet zijn met de AWR vergelijkbare verplichtingen voor de belastingplichtige opgenomen, zoals een ruime inlichtingenplicht en een inzageverplichting voor derden. Het niet voldoen aan deze verplichtingen is in beginsel als overtreding strafrech-telijk gesanctioneerd (artikel 64 lid 2 Inv.). Indien sprake is van opzettelijk gedrag en het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd kunnen zwaardere sancties worden opgelegd (artikel 65 Inv.).


11.5. Douane


In het rapport is het project Cash and Carry behandeld. In het kader van dit project maakt de Douane Schiphol rapporten op van bij passagiers aange-troffen grote geldbedragen of andere waardepapieren. Van de passagier wordt een verklaring opgenomen omtrent de herkomst en de bestemming van het geld. De rapporten worden verstrekt aan FIOD/Haarlem. Zij draagt vervolgens zorg voor verdere renseignering naar de competente belasting-eenheden.

Om de rapporten op te kunnen maken zijn de Douane-ambtenaren op Schiphol op grond van artikel 35 lid
3 Uitvoeringsregeling Belastingdienst aangewezen als ambtenaren jegens wie de verplichtingen ingevolge de artikelen 47, 48, 49, 50 en 53 AWR mede bestaan. Op basis van deze aanwijzing kan de Douane-ambtenaar inlichtingen vragen, een rapport opmaken en kopieën maken indien en voor zover van belang voor de Nederlandse belastingheffing. De bevoegdheden beperken zich tot het verzamelen van informatie. Er zijn fiscaal geen mogelijkheden om het geld in beslag te nemen. Hiervoor dient sprake te zijn van een al uitgereikte invor-derbare belastingaanslag. Het enkel aantreffen van een grote geldsom is onvoldoende voor het opleggen van een aanslag.

Nederland kent geen deviezenbepalingen. Uit dien hoofde kunnen derhalve ook geen maatregelen getroffen worden. Bovendien valt de Douane niet onder de meldingsplichtigen van het MOT. Momenteel wordt het douane-rapport derhalve enkel opgemaakt voor nader fiscaal onderzoek.


11.6. Conclusie


In fiscaal opzicht zijn er geen knelpunten in wet- en regelgeving te onder-kennen. De MT-ondernemer dient zich net als elke andere ondernemer aan zijn fiscale verplichtingen te houden. De Belastingdienst kan onder meer door middel van het instellen van onderzoeken de naleving van deze verplichtingen controleren. Indien niet voldaan wordt aan een fiscale verplichting kunnen boetes worden opgelegd en soms kan zelfs een strafrechtelijke vervolging worden ingesteld. In het laatste geval kunnen dwangmiddelen een rol gaan spelen. In onderstaande tabel worden de consequenties van het niet voldoen aan fiscale verplichtingen kort samengevat.

Verplichting Sanctionering Omkering bewijslast


---

Aangifteverplichting:

· Geen Alleen Niet van aangifte verzocht strafrechtelijk toepassing

· Niet of niet Bestuurlijk of Toepasselijk tijdig aangifte gedaan strafrechtelijk

· Onjuist of Bestuurlijk of onvolledig aangifte strafrechtelijk Niet van gedaan toepassing

Niet voldoen aan Alleen Toepasselijk administratieverplichtinstrafrechtelijk

Niet voldoen aan Alleen Niet van betalingsverplichting strafrechtelijk toepassing

De door de Douane bij passagiers geconstateerde grote geldsommen of andere waardepapieren vormen een informatiebron voor de Belastingdienst. Deze informatie kan wellicht ook zinvol zijn voor andere instanties, zoals het MOT. De Douane zou hiertoe als meldingsplichtige van het MOT dienen te worden aangewezen.


12. Bijlage H Wet- en regelgeving


12.1. Wet Toezicht Kredietwezen 1992

Artikel 53

De Bank is bevoegd bij iedere onderneming of instelling, van welke zij vermoedt, dat zij een kredietinstelling in de zin van artikel 1 is of dat zij handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels, alle inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen, die redelijkerwijs geacht kunnen worden nodig te zijn om dit te beoordelen.

Artikel 82


1. Het is een ieder verboden bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden.


2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op:


a. ondernemingen en instellingen welke ingevolge artikel
52, tweede lid, onder a tot en met d, zijn geregistreerd;


b. de Bank;


c. de Lid-Staten, alsmede de regionale of locale overheden van de Lid-Staten; en


d. internationaal publiekrechtelijke instellingen waarin of waaraan één of meer Lid-Staten deelnemen.


3. Onze Minister kan vrijstelling of, op verzoek en de Bank gehoord, ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde verboden, indien de belangen die deze wet beoogt te beschermen, naar zijn oordeel anderszins voldoende worden beschermd. Een ontheffing kan worden geweigerd, indien naar het oordeel van Onze Minister de betrouwbaarheid van één of meer personen die het beleid van de betrokken onderneming of instelling bepalen of mede bepalen, of die het beleid bepalen of mede bepalen van de groep waartoe de betrokken onderneming of instelling behoort en tevens uit dien hoofde het beleid van de onderneming of instelling mede bepalen, niet buiten twijfel staat.


4. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.


12.2. Hoofdstuk XIII B. Dwangsom en bestuurlijke boete

Artikel 90b


1. Onze Minister of de Bank kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 4, eerste lid, 6, 7,
10, eerste tot en met vijfde lid, 11, eerste en vijfde lid, 12, tweede lid, 14, eerste en tweede lid, 15, vijfde lid, 16, zesde en achtste lid, 19, eerste lid, derde lid, tweede volzin, en vijfde lid, tweede volzin, 23, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 24, eerste, derde, vierde en zesde lid, 25, eerste lid, 25a, tweede en derde lid, 26, zevende lid, 28, tweede lid en vijfde lid, onder a, 29, tweede lid, 30, eerste lid en tweede lid, eerste volzin,
31, eerste lid, onder a, en tweede lid, 32, eerste lid, onder a, en tweede lid, 36, 37, 38, 43, 44, 50, eerste lid, 51, 55, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 56a, 58, eerste en tweede lid, 62, eerste, tweede en derde lid, 63,
66, tweede en derde lid, 66a, tweede lid, 72, derde lid,
81, vijfde lid, 82, eerste en vierde lid, 83, eerste en vierde lid, 84, tweede, derde en vierde lid, 85 en 85a,, voor zover zij zijn belast met de uitvoering van het toezicht ter zake van die artikelen.


2. De artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en
5:33 tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.


3. Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 90c


1. Onze Minister of de Bank kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 4, eerste lid, 6, 7,
10, eerste tot en met vijfde lid, 11, eerste en vijfde lid, 12, tweede lid, 13, 14, eerste en tweede lid, 15, vijfde lid, 16, eerste, tweede, vijfde, zesde en achtste lid, 16a, eerste lid, 17, eerste en tweede lid, 19, eerste lid, derde lid, tweede volzin, en vijfde lid, tweede volzin, 23, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 24, eerste, derde, vierde en zesde lid, 25, eerste lid, 25a, tweede en derde lid, 26, zevende lid, 27, eerste en tweede lid, 28, tweede lid en vijfde lid, onder a, 29, tweede lid, 30, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, vierde en vijfde lid, 31, eerste lid, onder a, tweede en derde lid,
32, eerste lid, onder a, onder b en tweede lid, 36, 37,
38, 43, 44, 48, eerste, tweede en vijfde lid, 49, eerste en tweede lid, 50, eerste en tweede lid, 51, 55, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 56, eerste en tweede lid, 56a, 58, eerste en tweede lid, 62, eerste, tweede en derde lid, 63, 66, tweede en derde lid, 66a, tweede lid, 69, 72, derde lid, 81, vijfde lid, 82, eerste en vierde lid, 83, eerste en vierde lid, 84, tweede, derde en vierde lid, 85 en 85a,, voor zover zij zijn belast met de uitvoering van het toezicht ter zake van die artikelen.


2. De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat indien deze door de Minister van Financiën is opgelegd, of aan de Bank indien deze door haar is opgelegd.


3. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid.

Artikel 90d


1. Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste twee miljoen gulden bedraagt.


2. De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.


3. De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.


4. Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij bevoegd is een boete op te leggen, kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.


5. In afwijking van het eerste lid worden de bedragen van de boetes terzake van overtreding van de afzonderlijke regels, gesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 85a, bepaald op de wijze als voorzien in die algemene maatregel van bestuur. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 90e

Degene jegens wie door Onze Minister, dan wel door de Bank voor zover zij bevoegd is een boete op te leggen, een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 90f


1. Indien Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij bevoegd is een boete op te leggen, voornemens is een boete op te leggen, geeft hij, dan wel de Bank, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.


2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij bevoegd is een boete op te leggen, de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in de bijlage, bedoeld in artikel 90d, is aangewezen.

Artikel 90g


1. Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij bevoegd is een boete op te leggen, legt de boete op bij beschikking.


2. De beschikking vermeldt in ieder geval:


a. het feit terzake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;


b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en


c. de termijn, bedoeld in artikel 90i, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 90h


1. De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.


2. In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de beschikking tot oplegging van een boete voor een overtreding die op grond van artikel 90f, tweede lid, is aangewezen, opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.

Artikel 90i


1. De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.


2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een overtreding betreft die op grond van artikel 90f, tweede lid, is aangewezen.


3. Indien de boete niet tijdig is betaald, stuurt Onze Minister, dan wel de Bank indien zij de boete heeft opgelegd, schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het derde lid zal worden ingevorderd.


4. Bij gebreke van tijdige betaling kan Onze Minister, dan wel de Bank indien zij de boete heeft opgelegd, de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.


5. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.


6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat, dan wel de Bank indien zij de boete heeft opgelegd.


7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de president van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.


8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 90j


1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt indien ter zake van de overtreding een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.


2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een overtreding als bedoeld in artikel 90c vervalt, indien Onze Minister, dan wel de Bank voor zover zij bevoegd is een boete op te leggen, ter zake van die overtreding reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 90k


1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.


2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.

Artikel 90l

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 90m


1. Met het oog op de belangen van crediteuren, kunnen Onze Minister en de Bank, onverminderd artikel 64, eerste en tweede lid, het feit terzake waarvan de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, ter openbare kennis brengen.


2. Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.


12.3. Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993

Artikel 2


1. De financiële instelling is verplicht de identiteit van een cliënt vast te stellen voordat zij aan die cliënt een financiële dienst verleent.

Indien de cliënt een natuurlijke persoon is die onbekwaam is de met de financiële dienst verband houdende rechtshandeling te verrichten, kan de financiële instelling volstaan met het vaststellen van de identiteit van degene die daarbij als de wettelijke vertegenwoordiger optreedt. Indien de financiële instelling bij de vaststelling van de identiteit overeenkomstig artikel 3 in redelijkheid kan twijfelen aan de juistheid van de verstrekte gegevens, verleent zij geen financiële dienst dan nadat zij door het inwinnen van nadere informatie voldoende zekerheid heeft verkregen omtrent de identiteit van de cliënt.


2. Het eerste lid is bovendien van toepassing indien:


a. bij het verlenen van de financiële dienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid , onderdeel b, onder 7°, niet bekend is welk bedrag daarmee gemoeid zal zijn;


b. de premie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, de uitkering, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 6° of het bedrag van de transactie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 7°, kleiner is dan het ingevolge die bepalingen vastgestelde bedrag, maar de financiële dienst betrekking heeft op een transactie die aan de hand van de ingevolge artikel 8 van de Wet melding ongebruikelijke transacties vastgestelde indicatoren als een ongebruikelijke transactie als bedoeld in die wet dient te worden aangemerkt; of


c. de premie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, de uitkering, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 6°, of het bedrag van de transactie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 7°, kleiner is dan het ingevolge die bepalingen vastgestelde bedrag, maar de financiële instelling weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de transactie waarop de financiële dienst betrekking heeft deel uitmaakt van een geheel van met elkaar samenhangende transacties, waarbij verschillende financiële instellingen zijn betrokken.


3. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot de financiële dienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 5° en 6°, voor zover het betreft een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel
2, vierde lid, onder B en C, en artikel 9, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en artikel 2, tweede lid, onderdeel b, en artikel 9, eerste lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, tenzij deze wordt afgekocht of als zekerheidsstelling dient.


4. Aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is voldaan, indien de financiële instelling voor de vaststelling van de identiteit van een cliënt gebruik maakt van de gegevens die zij bij een eerder aan die cliënt verleende financiële dienst, overeenkomstig de bepalingen van deze wet of ingevolge de Wet identiteitsvaststelling heeft vastgesteld. De eerste volzin is niet van toepassing indien het betreft een financiële dienst ter zake van een transactie met een tegengestelde waarde of gezamenlijke tegenwaarde welke gelijk is aan dan wel meer bedraagt dan een bedrag van vijfentwintigduizend gulden en deze dienst wordt verricht door een ander filiaal van de financiële instelling dan het filiaal dat de identiteit van de cliënt heeft vastgesteld.

Indien de eerder aan de cliënt verleende financiële dienst, bedoeld in de eerste volzin, betreft het openstellen van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden en deze rekening is geopend vóór 18 januari
1989, mag gebruik worden gemaakt van de gegevens die bij het opstellen van die rekening zijn vastgesteld.


5. Onze Minister kan vrijstelling verlenen van het eerste lid indien als cliënt optreedt:


a. een onderneming of instelling die hetzij geregistreerd is ingevolge artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen
1992, artikel 21 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 of artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, hetzij beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel
24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf
1993;



b. een onderneming of instelling waaraan door de bevoegde autoriteiten in een andere staat een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 77/780/EEG en Richtlijn
89/646/EEG, Richtlijn 85/611/EEG, Richtlijn 92/96/EEG of Richtlijn 92/49/EEG;


c. een onderneming of instelling die behoort tot een door Onze Minister aan te wijzen categorie.


6. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het eerste lid.


7. Aan een vrijstelling als bedoeld in het vierde lid en aan een ontheffing als bedoeld in het vijfde lid kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 6

De financiële instelling is verplicht de volgende gegevens vast te leggen op een zodanige wijze dat deze toegankelijk zijn:


a. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt en van degene te wiens name het depot of de rekening wordt gesteld, van degene die toegang tot het safe-loket zal hebben of degene te wiens name een uitbetaling of transactie wordt verricht, alsmede van hun vertegenwoordigers;


b. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden, behoudens indien artikel 4, derde lid, van toepassing is;


c. de aard van de financiële dienst; en

d.


1°. in het geval van het in bewaring nemen van de in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, genoemde waarden: het desbetreffende depotnummer en de marktwaarde die deze waarden vertegenwoordigen op het tijdstip van de inbewaringneming, of bij ontstentenis van een marktwaarde het bedrag dat deze waarden vertegenwoordigen, berekend volgens andere in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke waarderingsgrondslagen, of indien het bedrag dat deze waarden vertegenwoordigen in redelijkheid niet kan worden vastgesteld, een nauwkeurige omschrijving van die waarden;


2°. in het geval van het openstellen van een rekening: een duidelijke omschrijving van de soort rekening en het aan die rekening toegekende nummer;


3°. in het geval van verhuur van een safe-loket: het nummer of een andere onderscheidende aanduiding van het desbetreffende safe-loket;


4°. in het geval van het verrichten van uitbetalingen ter zake van het verzilveren van coupons of vergelijkbare stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren: het bedrag dat met de transactie is gemoeid en het desbetreffende rekeningnummer;


5°. in het geval van het sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst: het nummer van de rekening ten laste waarvan de eerste premiebetaling wordt gedaan;


6°. in het geval van het doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst: het nummer van de rekening ten gunste waarvan de uitkering wordt gedaan;


7°. in het geval van een financiële dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 7°: het bedrag dat met de transactie is gemoeid en het desbetreffende rekeningnummer;


8°. in het geval van een financiële dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 8°: de op die dienst betrekking hebbende gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.


12.4. Wet melding ongebruikelijke transacties

Wet melding ongebruikelijke transacties

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:


a. financiële dienst: het in of vanuit Nederland:

1°. in bewaring nemen van effecten, bankbiljetten, munten, muntbiljetten, edele metalen en andere waarden;


2°. openstellen van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden;


3°. verhuren van een safe-loket;



4°. verrichten van een uitbetaling ter zake van het verzilveren van coupons of vergelijkbare stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren;


5°. sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, alsmede het daarbij verlenen van bemiddeling;


6°. doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld sub 5°;


7°. crediteren of debiteren dan wel doen crediteren of debiteren van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden;


8°. wisselen van guldens of vreemde valuta;


9°. verlenen van andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;


b. cliënt: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan of ten behoeve van wie een financiële dienst wordt verleend, alsmede in geval van een financiële dienst als bedoeld onder a, sub 5° en 6°, degene die de premie betaalt alsmede degene ten behoeve van wie de uitkering wordt gedaan;


c. transactie: een handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het afnemen van één of meer financiële diensten;


d. ongebruikelijke transactie: een transactie die aan de hand van de ingevolge artikel 8 bepaalde indicatoren als zodanig wordt aangemerkt;


e. melding: een melding als bedoeld in artikel 9;

f. meldpunt: het meldpunt bedoeld in artikel 2;

g. commissie: de commissie bedoeld in artikel 14.
Artikel 9


1. Een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent, is verplicht een daarbij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld te melden aan het meldpunt.


2. Een melding bevat, voor zover mogelijk, de volgende gegevens:


a. de identiteit van de cliënt;


b. de aard en het nummer van het identiteitsbewijs van de cliënt;


c. de aard, het tijdstip en de plaats van de transactie;

d. de omvang en bij een financiële dienst bedoeld in artikel 1, onder a, sub 7°, de bestemming en de herkomst van de bij de transactie betrokken gelden, effecten, edele metalen of andere waarden;


e. de omstandigheden op grond waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt.


12.5. Besluit Aanwijzing financiële diensten Wet melding ongebruikelijke transacties

Artikel 1


1. Als financiële dienst als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet melding ongebruikelijke transacties wordt aangewezen:


a. het in het kader van een geldelijke overmaking in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, ten einde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen;


b. het in het kader van een geldelijke overmaking betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld.


2. Als financiële dienst als bedoeld in het eerste lid wordt niet aangemerkt:


a. het in het kader van een premiebetaling uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden, ten einde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen aan een instelling waaraan het op grond van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is toegestaan het verzekeringsbedrijf in Nederland uit te oefenen;


b. het in het kader van een uitkering uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld door een instelling waaraan het op grond van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is toegestaan het verzekeringsbedrijf in Nederland uit te oefenen.

Bron: 22-04-1998, Stb. 391


12.6. Wet op de economische delicten

Artikel 6


1. Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft:


1°. in geval van misdrijf, voor zover het betreft een economisch delict, bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in artikel 1a, onder 1°, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie;


2°. in geval van een ander misdrijf met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie;


3°. in geval van overtreding, voor zover het betreft een economisch delict bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in artikel 1a, onder 1°, met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie;


4°. in geval van een andere overtreding, met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

Indien de waarde der goederen, waarmede of met betrekking tot welke het economisch delict is begaan, of die geheel of gedeeltelijk door middel van het economisch delict zijn verkregen, hoger is dan het vierde gedeelte van het maximum der geldboete welke in de gevallen onder 1° tot en met 4° kan worden opgelegd, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 23, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht, een geldboete worden opgelegd van de naast hogere categorie.


2. Bovendien kunnen de bijkomende straffen, vermeld in artikel 7, en de maatregelen, vermeld in artikel 8, worden opgelegd, onverminderd de oplegging, in de daarvoor in aanmerking komende gevallen, van de maatregelen, elders in wettelijke bepalingen voorzien.


3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt hij, die een voorschrift, gesteld krachtens artikel 15, tweede lid, van de Distributiewet 1939, overtreedt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.


12.7. Wetboek van Strafrecht

Artikel 416


1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:


a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;


b. hij die opzettelijk uit winstbejag een door misdrijf verkregen goed voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een door misdrijf verkregen goed overdraagt.


2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekt.

Artikel 417

Hij die van het plegen van opzetheling een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Ontwerp-artikel 420bis


1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:


a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;


b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.


2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Ontwerp-artikel 420ter

Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Ontwerp-artikel 420quater


1. Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:


a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;


b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.


2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Ontwerp-artikel 420quinquies

Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 420bis tot en met 420quater omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken en kan de schuldige worden ontzet van het beroep waarin hij het misdrijf heeft begaan.

Artikel 28


1. De rechten waarvan de schuldige, in de bij wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:


1°. het bekleden van ambten of bepaalde ambten;


2°. Het dienen bij de gewapende macht;

(..)


4°. Het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindsvoerder;

(..)


12.8. Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 6


1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, dan wel op aangifte worden voldaan of afgedragen, kan de inspecteur degene die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is uitnodigen tot het doen van aangifte. Worden door de belastingwet aangelegenheden van een derde aangemerkt als aangelegenheden van degene die vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is, dan kan de inspecteur ook die derde uitnodigen tot het doen van aangifte. Bij Ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt.

(.....)


3. Bij Ministeriële regeling kan degene, die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, worden verplicht om binnen een te stellen termijn om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

Artikel 8


1. Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden aangifte te doen door:


a. de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij Ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden, alsmede


b. de in de uitnodiging gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers, dan wel de inhoud daarvan, op bij Ministeriële regeling te bepalen wijze in te leveren of toe te zenden.

(.....)

Artikel 25


6. Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een uitnodiging tot betaling, een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke:


a. de vereiste aangifte niet is gedaan;

b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en
53, eerste lid, onderdeel b, van deze wet;


c. niet volledig is voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking ingevolge artikel 14 van het Communautair douanewetboek; of


d. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Douanewet;

wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of de beschikking gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is.

De vorige volzin vindt geen toepassing voor zover het bezwaar is gericht tegen een vergrijpboete.

(.....)

Artikel 27e

Indien:


a. de vereiste aangifte niet is gedaan;

b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52 en
53, eerste lid, onderdeel b, van de wet;


c. niet volledig is voldaan aan de verplichting tot inlichtingenverstrekking ingevolge artikel 14 van het Communautair douanewetboek; of


d. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Douanewet;

verklaart het gerechtshof onderscheidenlijk de Tariefcommissie het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

De vorige volzin vindt geen toepassing, voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.

Artikel 47


1. Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:


a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;


b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.

(.....)

Artikel 48


1. De in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, bedoelde verplichting geldt onverminderd voor een derde bij wie zich gegevensdragers bevinden van degene die gehouden is deze, of de inhoud daarvan, aan de inspecteur voor raadpleging beschikbaar te stellen.

(.....)

Artikel 49


1. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.


2. Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.

Artikel 50


1. Degene die een gebouw of grond in gebruik heeft, is verplicht de inspecteur en de door deze aangewezen deskundigen desgevraagd toegang te verlenen tot alle gedeelten van dat gebouw en alle grond, voor zover dat voor een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek nodig is.

(.....)

Artikel 52


1. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.


2. Administratieplichtigen zijn:



a. lichamen;


b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen;


c. natuurlijke personen die inhoudingsplichtige zijn.

3. Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge andere belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt.


4. Administratieplichtigen zijn verplicht de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.

(.....)


6. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

(.....)

Artikel 53


1. Met betrekking tot administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 zijn de in de artikelen 47 en 48 tot en met
50 geregelde verplichtingen van overeenkomstige toepassing ten behoeve van:


a. de belastingheffing van derden;

b. de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen.

(.....)

Artikel 54

De administratieplichtige die niet of niet volledig voldoet aan de vordering gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen, wordt voor de toepassing van de artikelen 25 en 27e geacht niet volledig te hebben voldaan aan een bij of krachtens artikel 52 opgelegde verplichting, tenzij aannemelijk is dat de afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud daarvan het gevolg is van overmacht.

Artikel 67a

Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste f
2500 kan opleggen.


Artikel 67b


1. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de in artikel 10 bedoelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste f 250 kan opleggen.


2. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van een jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte had moeten worden gedaan.

Artikel 67c


1. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste f 10 000 kan opleggen.


2. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag.


3. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens niet tijdig betalen vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

Artikel 67d


1. Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.

(.....)

Artikel 67e


1. Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.

(.....)

Artikel 67f


1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.

(.....)

Artikel 67n

Een vergrijpboete wordt niet opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

Artikel 67o

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt indien ter zake van het feit op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 76 van deze wet of artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 68


1. Degene die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij of krachtens:


a. de artikelen 6, derde lid, 43, 44, 49, tweede lid, en
50, eerste lid;



b. artikel 7, tweede lid, van de Wet op de kansspelbelasting;


c. de artikelen 28, aanhef en onderdelen a, b, d en e, en
29 van de Wet op de loonbelasting 1964;


d. artikel 9, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965;


e. artikel 35, eerste, tweede en derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;

wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.


2. Degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot:


a. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;


b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;


c. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;


d. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie niet voert;


e. het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, en deze niet bewaart;


f. het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 52, zesde lid, en deze niet verleent;


g. het uitreiken van een factuur of nota, en een onjuiste of onvolledige factuur of nota verstrekt;

wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

(.....)

Artikel 69


1. Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doet, niet binnen de daarvoor gestelde termijn doet, dan wel een der feiten begaat, omschreven in artikel 68, tweede lid, onderdeel a, b, d, e, f of g, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.


2. Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doet, dan wel het feit begaat, omschreven in artikel 68, tweede lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.


3. Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

(.....)

Artikel 69a

Het recht tot strafvervolging op de voet van artikel 69 met betrekking tot een vergrijp als bedoeld in artikel 67d of 67e vervalt, indien de inspecteur aan een belastingplichtige ter zake reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 80


1. Met het opsporen van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, de ambtenaren van de rijksbelastingdienst belast.


2. In afwijking van de artikelen 155, 156 en 157 van het Wetboek van Strafvordering worden alle processen-verbaal betreffende bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten ingezonden bij het bestuur van 's Rijks belastingen. Het bestuur doet de processen-verbaal betreffende strafbare feiten, ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning tegen de wil van de bewoner is binnengetreden, met de inbeslaggenomen voorwerpen onverwijld toekomen aan de bevoegde officier van justitie. De overige processen-verbaal doet het bestuur, met de inbeslaggenomen voorwerpen, toekomen aan de officier van justitie, indien het een vervolging wenselijk acht.

(.....)


12.9. Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 2


1. Met betrekking tot belastingen welke bij wege van aanslag worden geheven, is de belastingplichtige die niet binnen zes maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

(.....)


12.10. Invorderingswet


Artikel 64


1. Degene die niet voldoet aan de verplichtingen hem bij artikel 60, tweede lid, opgelegd, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.


2. Degene die ingevolge deze wet verplicht is tot:


a. het verstrekken van inlichtingen of gegevens, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;


b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;


c. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;

wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 65


1. Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel a of b, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.


2. Degene die opzettelijk het feit begaat, omschreven in artikel 64, tweede lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.


3. Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog juiste en volledige inlichtingen of gegevens verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen of een of meer ambtenaren van de rijksbelastingdienst de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, mits het niet tijdig verstrekken van de gevraagde inlichtingen of gegevens niet van invloed is geweest op de verhaalsmogelijkheden met betrekking tot de belastingschuld.

(.....)


12.11. Wet op de inkomstenbelasting

Artikel 6


1. Winst uit onderneming geniet hij voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven, daaronder begrepen hij die, anders dan als aandeelhouder, medegerechtigd is tot het vermogen van een onderneming.

(.....)

Artikel 22


1. Inkomsten uit arbeid zijn alle niet als winst uit onderneming aan te merken voordelen die worden genoten:


a. als loon uit dienstbetrekking;


b. uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten, daaronder begrepen het houden van kostgangers, alsmede het produktief maken of vervreemden van een auteursrecht of een octrooi door de auteur of de uitvinder zelf.

(.....)


12.12. Wet op de Loonbelasting

Artikel 6


1. Inhoudingsplichtige is:



a. degene, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan;


b. degene, die aan een of meer personen loon uit een vroegere dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander verstrekt;


c. degene, die ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort, aan een of meer personen uitkeringen of verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander doet.

(.....)

Artikel 28


1. De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij Ministeriële regeling te stellen regels:


a. van de werknemer opgave te verlangen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;


b. de in onderdeel a bedoelde gegevens door te geven aan een andere inhoudingsplichtige;


c. een loonadministratie te voeren en daarbij de gegevens te administreren met betrekking tot de bij Ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen, verstrekkingen en vergoedingen welke ingevolge artikel 11 niet tot het loon behoren;


d. aan de inspecteur opgave te verstrekken van het in een kalenderjaar door de werknemer genoten loon, van de ingehouden belasting en van andere gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting;


e. aan de werknemer opgave te verstrekken van het in een kalenderjaar genoten loon, van de ingehouden belasting en van andere gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting;


f. de identiteit van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (Stb. 1993, 660), alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen.

(.....)


12.13. Uitvoeringsregeling loonbelasting

Artikel 26


1. De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie de gegevens met betrekking tot de volgende vergoedingen, uitkeringen en verstrekkingen die door hem niet tot het loon van de werknemer zijn gerekend:


a. kostenvergoedingen met een vast of gelijkmatig karakter;


b. vergoedingen van kosten die verband houden met het vervoer per auto, anders dan per taxi;


c. uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel
11, eerste lid, onderdelen l, m, n, o, q, r, s, u, v en w, van de wet;


d. vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer.

2. Met betrekking tot vergoedingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, administreert de inhoudingsplichtige bij de loonadministratie voor iedere werknemer per uitbetalingstijdvak tevens het aantal kilometers waarvoor de vergoeding is verstrekt.

(.....)


12.14. Wet op de omzetbelasting

Artikel 1

Onder de naam "omzetbelasting" wordt een belasting geheven ter zake van:


a. leveringen van goederen en diensten, welke in Nederland door ondernemers in het kader van hun onderneming worden verricht;

(.....)

Artikel 7


1. Ondernemer is ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent.

(.....)

Artikel 11


1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:

(.....)

j. de volgende diensten:


1°. het verlenen van en de bemiddeling inzake krediet;


2°. de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekeningcourantverkeer, deposito's, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen;


3°. het aangaan van en het bemiddelen bij borgtochten en andere zekerheids- en garantieverbintenissen;

(.....)

Artikel 34


1. De ondernemer is gehouden, met inachtneming van bij Ministeriële regeling te stellen regels, aantekening te houden van de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten, van de door hem verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen, van de invoer van goederen in en de uitvoer van goederen uit de Gemeenschap, alsmede van andere gegevens die van belang zijn met betrekking tot de heffing van de belasting in Nederland en in andere lid-staten.

(.....)

Artikel 35


1. De ondernemer is verplicht ter zake van zijn leveringen en diensten aan een andere ondernemer of aan een rechtspersoon, andere dan ondernemer, een genummerde en gedagtekende factuur uit te reiken, waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld:


a. de dag waarop de levering of de dienst wordt verricht;

b. naam en adres van de ondernemer die de levering of de dienst verricht;


c. naam en adres van de afnemer aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend;


d. een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen of van de dienst;


e. de hoeveelheid van de geleverde goederen;

f. in geval van diensten als bedoeld in artikel 6a of artikel 6b, alsmede in geval van leveringen met toepassing van de bij deze wet behorende tabel II, onderdeel a, post
6, het btw-identificatienummer van de ondernemer die de levering of de dienst verricht en het
btw-identificatienummer van degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend;


g. in geval van toepassing van artikel 30a het btw-identificatienummer van de ondernemer die de intracommunautaire verwerving en de daarop volgende levering verricht, het btw-identificatienummer van degene aan wie deze levering wordt verricht alsmede een aanduiding dat de verschuldigdheid van belasting ter zake van deze levering is verlegd door vermelding van "28 quater, E, 3";


h. de gegevens die nodig zijn om te bepalen of een vervoermiddel een nieuw vervoermiddel is;


i. de vergoeding;

j. het bedrag van de belasting dat ter zake van de levering of de dienst is verschuldigd geworden. Vermelding van een ander bedrag aan belasting is niet toegestaan.

(.....)


4. De ondernemer is verplicht een dubbel van de uitgereikte factuur op te maken.


5. Bij Ministeriële regeling kan voor bepaalde ondernemers of groepen van ondernemers ontheffing worden verleend van de verplichtingen welke zijn opgelegd bij dit artikel.

(.....)


12.15. Uitvoeringsbesluit omzetbelasting

Artikel 6

Voor de toepassing van de in artikel 11 van de wet vervatte vrijstellingen is de ondernemer gehouden een boekhouding te voeren waarin de voor die toepassing nodige gegevens op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld.


12.16. Wet op de vennootschapsbelasting

Artikel 2


1. Als binnenlandse belastingplichtigen zijn aan de belasting onderworpen de in Nederland gevestigde:


a. naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;


b. coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;

c. onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreden;


d. hiervoor niet genoemde verenigingen en andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen, indien en voor zover zij een onderneming drijven;


e. fondsen voor gemene rekening;


f. in het derde lid vermelde ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen

(.....)


5. De lichamen, vermeld in het eerste lid, letters a, b en c, worden geacht hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen.

(.....)


---

Besluit van 22 april 1998, houdende aanwijzing financiële diensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet MOT. Overigens staat deze definitie nog ter discussie. Hierop zal bij de behandeling van het juridisch kader (hoofdstuk 4) nader worden ingegaan.

Deze paragraaf is onder meer gebaseerd op het WODC-rapport "Informal Value Transfer Systems and Criminal Organizations". Voor meer informatie wordt verwezen naar dit rapport.

Deze redenen zijn ontleend uit het WODC-rapport "Informal Value Transfer Systems and Criminal Organizations".

Bancair elektronisch netwerk voor de afwikkeling van transacties tussen banken

Een moneytransfer-instelling is namelijk (nog) niet aangewezen als een financiële instelling als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a Wet Identificatie bij Financiële Dienstverlening 1993.

De Wtk staat aan anderen dan aan banken niet toe, om zonder ontheffing van de Minister van Financiën, geld van het publiek aan te trekken. Overigens hadden enkele instellingen op de lijst een ontheffing met een beperking. De vraag bij deze instellingen was of werd voldaan aan de gestelde beperkingen.

GEFIS is een informatiesysteem van de Belastingdienst/FIOD en bevat gegevens over aanmeldingen van fraudezaken door de eenheden en districten van de Belastingdienst en alle overige zaken die bij de FIOD in behandeling zijn.

Dit betreft één van de interne informatiebestanden van de Belastingdienst. Het
is een basisregistratie op (sociaal-) fiscaal nummer van alle natuurlijke en niet-natuurlijke personen die bij de belastingheffing betrokken kunnen zijn.

Deze paragraaf is met name gebaseerd op het 'rapport onderzoeken naar in Nederland gevestigde Moneytransfer-instellingen' van de ECD over de periode
1 maart 1999 tot en met 1 februari 2000.

Overtreding van artikel 4 WWK betreft het werkzaam zijn als wisselkantoor zonder daartoe geregistreerd te zijn bij De Nederlandsche Bank.

Deze paragraaf is gebaseerd op het rapport "Moneytransfers" van de CRI en het MOT uit 1997.

Met ingang van 1 augustus 1998 is de moneytransfer aangewezen als financiële dienst onder de wet MOT.

Deze subjecten zijn opgenomen in het bestand CID-Subjecten index. Dit bestand bevat subjectgegevens afkomstig van de Criminele Inlichtingendiensten en ver-schillende bijzondere opsporingsdiensten.

Deze transacties zijn na beoordeling als verdacht aan de politie doorgemeld.

Ontleend uit het rapport "Moneytransfers" van de CRI en het MOT van begin 1997.

Deze literatuur betreft ondermeer het WODC-rapport.

Deze paragraaf is gebaseerd op het rapport "Moneytransfers" van de CRI en het MOT uit 1997.

In bijlage H is een overzicht opgenomen van alle relevante wetsartikelen.

HR 9 maart 1993, NJ 1993, De Nooijer

Het betreft de artikelen 420 bis tot en met 420 quinquies Sr.; Tweede Kamer, 27 159. Het voorstel is op
20 mei 2000 ingediend en op moment van uitbrengen van dit rapport nog in behandeling bij de Tweede Kamer.

Uit artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting (OB) 1968 kan worden afgeleid dat een MT-instelling geen omzetbelasting verschuldigd is over de MT-activiteiten (een gemengd bedrijf zal eventueel over de andere economische activiteiten wel OB verschuldigd zijn). Overigens blijft de MT-ondernemer onderhevig aan enkele specifieke administratie-verplichtingen uit de Wet OB.

Moneytransfer ondernemingen betreffen ondernemingen met als dienstverlening het uitvoeren van transacties in het kader van geldelijke overmaking. In artikel 1e van het eerste concept Wet inzake de geldtransactiekantoren is een geldelijke overmaking als volgt gedefinieerd: 'het ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden, nadat deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld'.

In bijlage H is een overzicht opgenomen van alle relevante wetsartikelen.

Ingevolge artikel 6 Wet op de loonbelasting is inhoudingsplichtige:


a. degene, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan;


b. degene, die aan een of meer personen loon uit een vroegere dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander verstrekt;


c. degene, die ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort, aan een of meer personen uitkeringen of verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander doet.

Het bestuur neemt een bijzondere positie in bij de bepaling van de wenselijkheid van vervolging. Artikel 80 AWR schrijft voor bepaalde processen-verbaal de inzending aan de bevoegde officier van justitie toe. Voor overige processen-verbaal kán het bestuur tot inzending overgaan afhankelijk van de wenselijkheid van vervolging.

Laatst