De Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20012
2500 EA Den Haag
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
26 oktober PBTW 2001-00106 M
2001
Onderwerp
Wetsvoorstel op het BTW-compensatiefonds
(Kamerstukken 27 293)
In mijn brief van 9 juli 2001 heb ik u
geïnformeerd over het bestuurlijk overleg met de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en
het Interprovinciaal Overleg (IPO) over het
BTW-compensatiefonds en over de geplande
ledenraadpleging van de VNG (Kamerstukken II
2000-01, 27 293, nr. 10). De ledenraadpleging
van de VNG heeft inmiddels plaatsgevonden. In
het bestuurlijk overleg van 8 oktober 2001 heeft
het VNG-bestuur zijn standpunt op basis van de
ledenraadpleging toegelicht. Het VNG-bestuur is
van mening dat er geen redenen zijn om het
wetsontwerp af te wijzen.
Onderstaand bericht ik u, mede namens de
Staatssecretaris van Financiën en de minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
over de laatste stand van zaken. Daarbij gaan we
ook in op de belangrijkste punten waarvoor de
VNG nog aandacht vraagt. Gelet op de mate van
overeenstemming die bestuurlijk is bereikt met
VNG en IPO over het BTW-compensatiefonds
vertrouwen wij er op dat spoedig de plenaire
behandeling van het voorliggende wetsvoorstel
kan plaatsvinden.
Definitieve standpunt VNG
Ter voorbereiding op de definitieve
standpuntbepaling heeft de VNG in september 2001
ledenraadplegingen gehouden. Mij is gebleken dat
een aantal gemeenten, waaronder de gemeenten
Amsterdam en Utrecht, daarna nog sceptisch
stonden tegenover de invoering van het
BTW-compensatiefonds. Daarom heb ik een gesprek
gevoerd met de wethouders Financiën van de
gemeenten Amsterdam en Utrecht, waarin ik een
aantal aspecten heb verduidelijkt en nog enkele
praktische handreikingen heb gedaan aan de
gemeenten. Hierover is de VNG op 3 oktober 2001
geïnformeerd, zodat de VNG deze
verduidelijkingen en handreikingen kon betrekken
bij haar definitieve standpuntbepaling. De
desbetreffende verduidelijkingen en
handreikingen zijn ook in een bijlage bij deze
brief opgenomen.
Het VNG-bestuur heeft op 4 oktober 2001
geconcludeerd dat er geen redenen zijn om het
wetsontwerp af te wijzen. Daarbij plaatst de VNG
nog kanttekeningen bij de werkingsduur van de
onderbandbreedte, de administratieve lasten en
het invoeringstraject. Voor een toelichting op
het definitieve standpunt dat de VNG heeft
ingenomen, verwijs ik u naar de brief van de VNG
van 25 oktober 2001 aan de Vaste Commissie voor
Financiën van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal. Mede in reactie daarop bericht
ik u als volgt.
Herverdeeleffect en onderbandbreedte
In de Nota naar aanleiding van het verslag en
onze brief van 9 juli jl. hebben we uiteengezet
dat de onderbandbreedte vooralsnog geldt voor de
periode tot en met 2005 (Kamerstukken II
2000-01, 27 293, nrs. 7 en 10). Over eventuele
voortzetting van de onderbandbreedte na die tijd
- en de alsdan te hanteren hoogte van de
onderbandbreedte - kan op een later moment een
beslissing worden genomen op basis van de
ervaringen van de eerste twee jaren van de
werking van het BTW-compensatiefonds. In de
eerste helft van 2005 kunnen de ervaringen over
de eerste twee jaren in kaart zijn gebracht,
zodat een en ander daarna kan worden besproken
in een bestuurlijk overleg met de VNG en het
IPO.
Daarbij zal met name kunnen worden bezien of er
groepen van gemeenten met vergelijkbare
structuurkenmerken zijn, die structureel gebruik
maken van de vangnetwerking van de
onderbandbreedte. Indien die situatie zich
voordoet, zal bepaald kunnen worden of de
onderbandbreedte langer dan drie jaren moet
gelden of dat een andere passende aanpak wordt
gekozen. Eerst dan is een beslissing aan de orde
over eventuele verlenging van de termijn
waarvoor de onderbandbreedte geldt. Wij achten
het te vroeg om nu al afspraken te maken over
een eventuele onderbandbreedte in het vierde
jaar van de werking van het
BTW-compensatiefonds.
Administratieve lasten
De invoering van het BTW-compensatiefonds zal
moeten leiden tot een aanpassing van de
administratie van alle provincies en gemeenten.
Het belang van een tijdige aanpassing van de
administraties en een beperking van de
administratieve lasten wordt door mij gedeeld.
In dat verband is inmiddels op iedere bevoegde
Belastingeenheid een contactpersoon aangewezen
voor gemeenten en provincies. Met de
contactpersoon kan een afspraak worden gemaakt
voor "voorlichting op maat", gericht op de
administratieve verplichtingen en het maken van
afspraken over bijvoorbeeld splitsingsmethoden
bij gemengde kosten.
Daarnaast heb ik onlangs met de gemeente
Amsterdam afgesproken dat zij gaan fungeren als
een pilotgemeente voor de aanpassing van de
administratie. De ervaringen die hier worden
opgedaan zullen op een nader vorm te geven wijze
worden gedeeld met andere gemeenten (zie
bijlage).
Voorts ben ik voornemens om een aantal
praktijkdeskundigen samen te brengen in een
werkgroep die voorstellen kan doen om benodigde
aanpassingen van de administratie praktisch
hanteerbaar vorm te geven en/of
vereenvoudigingsvoorstellen te ontwikkelen. De
voorstellen van deze werkgroep kunnen zowel
bestaan uit algemene handreikingen aan gemeenten
en provincies als uit aanbevelingen tot
wijziging van de regelgeving rond het
BTW-compensatiefonds, mits dit past binnen de
strekking van het wetsvoorstel en de Europese
regelgeving op het terrein van de
omzetbelasting.
Tot slot zal, een aantal jaren nadat het
wetsvoorstel in werking is getreden, het
wetsvoorstel worden geëvalueerd op zijn werking
in de praktijk. Daarbij zal nadrukkelijk
aandacht worden besteed aan op de praktische
uitvoering.
Met betrekking tot de specifieke uitkeringen is
reeds in de nota naar aanleiding van het verslag
opgemerkt dat wij de ontwikkeling van de
specifieke uitkeringen in de toekomst zullen
nauwgezet volgen (Kamerstukken 27 293,
2000-2001, nr. 7, blz. 22).
Invoering
De invoering van het BTW-compensatiefonds moet
zorgvuldig geschieden. Verschillende provincies
en gemeenten zijn al enige tijd actief met de
voorbereidingen voor de invoering van het
BTW-compensatiefonds in hun organisatie. Om te
bevorderen dat alle provincies en gemeenten
tijdig beginnen met deze voorbereiding, is de
organisatie van de voorlichting aan gemeenten en
provincies inmiddels ter hand genomen. Deze
voorlichting wordt opgezet in nauwe samenwerking
tussen de VNG, het IPO, het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het
ministerie van Financiën. Daarbij staan voor de
eerste maanden van 2002 een tiental
voorlichtingbijeenkomsten gepland. Daar zal
voornamelijk worden ingegaan op de benodigde
administratieve aanpassing. Hierbij worden de
ervaringen gebruikt van de gemeenten die al
actief zijn met de voorbereiding op de invoering
van het BTW-compensatiefonds. Ook zal worden
ingegaan op de rol van de Belastingdienst en op
de activiteiten waarvoor BTW compensatie
mogelijk is.
Het BTW-compensatiefonds heeft ook gevolgen voor
samenwerkingsverbanden van provincies en
gemeenten. Zoals in de Memorie van Toelichting
en de Nota naar aanleiding van het verslag is
aangegeven zal de huidige faciliteit voor
samenwerkingsverbanden en gemeenschappelijke
regelingen, die is opgenomen in paragraaf 10 van
de Toelichting Gemeenten, worden ingetrokken
(Kamerstukken II 2000-01, 27 293, nrs. 3 en 7).
De consequenties hiervan, die in de Memorie van
Toelichting en de Nota naar aanleiding van
verslag globaal zijn geschetst, zullen nog nader
in beeld worden gebracht. In de voorlichting
zullen we expliciet aandacht besteden aan de
positie van samenwerkingsverbanden.
In de voorlichting zullen we ook ingaan op de
positie van de regionale openbare lichamen in de
zin van de Kaderwet bestuur in verandering, mede
in het licht van het wetsvoorstel Bestuur in
verandering dat voor advies is aangeboden aan de
Raad van State.
Deze regionale openbare lichamen verrichten
(onder meer) werkzaamheden in verband met eigen
wettelijke overheidstaken. Daarnaast kunnen zij
ook in paragraaf 10 van de Toelichting Gemeenten
genoemde prestaties aan de gemeenten en
provincies verrichten. Voorzover een regionaal
openbaar lichaam activiteiten in het kader van
zijn eigen wettelijke overheidstaken verricht,
is er geen sprake van (met BTW belaste)
prestaties aan gemeenten of provincies. Dit
publiekrechtelijk lichaam kan in zoverre ook
geen aanspraak maken op compensatie van BTW.
Indien en voorzover andere
samenwerkingsverbanden eigen wettelijke taken
uitoefenen geldt het bovenstaande voor hen op
overeenkomstige wijze.
Afschrijfbare activa
In mijn eerdergenoemde brief van 9 juli 2001 heb
ik u bericht over het oplossen van de
overgangsproblematiek van de afschrijfbare
activa. Daarbij ben ik ingegaan op het
gestileerde rekenmodel dat door Ernst & Young is
gehanteerd om de te verwachten trend in de
financiële positie van de collectiviteit van
gemeenten weer te geven. Ernst & Young heeft het
gehanteerde rekenmodel daarna gecorrigeerd.
Hierover heeft Ernst & Young ons bij brief van
6 september 2001 geïnformeerd. In deze brief,
die als bijlage is opgenomen, staat onder meer:
"De belangrijkste afwijkingen bij toepassing van
het gecorrigeerde rekenmodel zijn de periode
waarin het breakevenpoint wordt bereikt (wordt
37 jaar; was 26 jaar) en het groeitempo waarin
het te verwachten voordelig saldo toeneemt vanaf
het breakevenpoint. Het te verwachten maximaal
tekort, rekening houdend met de inzet van de BTW
begrepen in de reserves en voorzieningen,
wijzigt overigens nauwelijks. In de
discussies en de voorgestelde oplossing om te
komen tot een voor alle partijen acceptabele
invoering van het BTW compensatiefonds heeft het
maximaal negatief saldo een cruciale rol
gespeeld. Dit berekende 'tekort' wijzigt
nauwelijks en blijft voor de gemeenten rond f
1,8-1,9 miljard bedragen."
De desbetreffende passages in mijn brief van 9
juli 2001 en de daarbij weergegeven grafiek,
moeten worden gelezen met inachtneming van deze
aanpassingen.
De VNG en het IPO zijn over deze aanpassingen
van het rekenmodel geïnformeerd. Tijdens de
ledenraadpleging van de VNG heeft Ernst & Young
het gecorrigeerde rekenmodel toegelicht, zodat
de VNG dit bij zijn definitieve
standpuntbepaling heeft kunnen betrekken.
Overige voedingsbronnen
Het BTW-compensatiefonds wordt naast een uitname
uit het gemeentefonds en het provinciefonds
onder meer gevoed door de posten BTW-28, BTW-OV
en BTW-GR.
Korte uitleg van de overige voedingsbronnen:
1. BTW-28: de BTW op het kostendekkende
deel van de gemeenschapsvoorzieningen bij
grondexploitaties die tot 2002 via de
BTW-aangifte wordt teruggevorderd (speelt alleen
bij gemeenten en niet bij provincies).
2. BTW-GR: de extra BTW die
gemeenschappelijke regelingen en andere
samenwerkingsverbanden vanaf 2003 zullen
afdragen in verband met de invoering van het
BTW-compensatiefonds.
3. BTW-OV: BTW op openbaarvervoerprojecten
die nu via het ministerie van Verkeer en
Waterstaat wordt gecompenseerd.
Bij een onverkorte toepassing van de met één
jaar vertraagde uitbetaling van BTW-compensatie
ontstaat een nadelig rente-effect voor gemeenten
en provincies. Over 2003 wordt namelijk het
bedrag aan BTW-28 niet meer betaald via de
BTW-aangifte, het bedrag aan BTW-OV niet meer
betaald door het ministerie van Verkeer en
Waterstaat en het bedrag van BTW-GR al wel
afgedragen via de belastingaangifte. Dit leidt
zonder nadere maatregelen ook tot een niet
beoogd eenmalig kasvoordeel voor het Rijk.
Het voornemen bestaat om de gemeenten en
provincies waarvoor de BTW-28 en BTW-OV van
toepassing is de mogelijkheid te beiden om per
kwartaal via de opgave een voorschot te
verzoeken, aan de hand van een nadere
specificatie. Hiermee wordt het hiervoor
beschreven rentenadeel voor de gemeenten en
provincies voor deze posten ondervangen. Voor de
BTW-GR lijkt een dergelijke voorschotregeling
per kwartaal zonder onevenredige administratieve
lasten voor provincies, gemeenten en
samenwerkingsverbanden, minder goed inpasbaar.
Dit voornemen zal na overleg met VNG en IPO in
een ministeriële regeling worden uitgewerkt (op
grond van artikel 2, zesde lid, van het
wetsvoorstel). Deze ministeriële regeling zal
tijdig voor de invoering van het
BTW-compensatiefonds aan u worden voorgelegd.
Wij vertrouwen erop u met bovenstaande thans
voldoende te hebben geïnformeerd.
DE MINISTER VAN FINANCIËN,
BIJLAGE
Verduidelijkingen en handreikingen
De verduidelijkingen en handreikingen zijn de
volgende.
1. Geen verhaal van tekorten met terugwerkende
kracht
Het voorgestelde BTW-compensatiefonds is een
begrotingsfonds dat vooral gevoed wordt door een
uitname uit het gemeentefonds en provinciefonds
en door de extra BTW-ontvangsten die het Rijk
ontvangt door de invoering van het
BTW-compensatiefonds.
Ik heb verduidelijkt dat als de omvang van de
BTW-claims van provincies en gemeenten hoger is
dan geraamd, dit niet zal leiden tot een tekort
dat met terugwerkende kracht wordt verhaald op
gemeenten of provincies. Als het
BTW-compensatiefonds leidt tot extra
BTW-ontvangsten zullen deze zonder maximering
worden toegevoegd aan het BTW-compensatiefonds;
in die zin worden BTW-ontvangsten
"doorgesluisd". Eventuele verschillen tussen
raming en realisatie zullen uit de extra
BTW-ontvangsten worden voldaan of worden via een
overlopende post met volgende jaren verrekend.
De omvang van de drie andere voedingsbronnen
(BTW-28, BTW-OV en BTW-GR) over 2003 wordt
vooraf geraamd (voorcalculatie) en na afloop van
het eerste jaar (2003) voorzover mogelijk en
opportuun nagecalculeerd. Nadien worden deze
drie voedingsbronnen in beginsel constant
verondersteld. De latere groei van deze
voedingsbronnen zal uit de BTW-ontvangsten aan
het BTW-compensatiefonds worden toegevoegd,
zodat hieruit geen tekorten kunnen ontstaan die
ten laste kunnen komen van de provincies en
gemeenten.
Hiermee blijven de afspraken die we op 21 juni
jl. hebben gemaakt over onder meer de uitname en
het vereveningspercentage uiteraard ongewijzigd
(zie mijn brief aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal van 9 juli jl., Kamerstukken II
27 293, nr. 10, onder "Overige Aspecten").
2. Mogelijkheid van zelfstandige BTW-opgaven
voor stadsdelen
De gemeente Amsterdam werkt met stadsdelen met
een uniek karakter. Het wetsvoorstel voor het
BTW-compensatiefonds bevat geen afzonderlijke
regeling voor dergelijke stadsdelen. De gemeente
Amsterdam voorziet op dit punt praktische
problemen. Ik stem ermee in dat de stadsdelen
van Amsterdam de BTW-opgaven rechtstreeks aan de
Belastingdienst kunnen opgeven en dat deze
rechtstreeks een uitkering uit het
BTW-compensatiefonds kunnen ontvangen, indien de
gemeente Amsterdam stadsdelen daartoe mandateert
en de Belastingdienst een afschrift van het
mandaat ontvangt. Hierdoor behoeven de
BTW-gegevens niet ieder kwartaal centraal binnen
de gemeente verzameld te worden, alvorens de
BTW-opgave wordt gedaan.
3. Pilot bij gemeente Amsterdam voor
administratieve aanpassing
De invoering van het BTW-compensatiefonds zal
moeten leiden tot een aanpassing van de
administratie van alle provincies en gemeenten.
Reeds eerder heb ik toegezegd dat op iedere
bevoegde Belastingeenheid een contactpersoon
wordt aangewezen voor gemeenten en provincies.
Met de contactpersoon kan een afspraak worden
gemaakt voor voorlichting op maat gericht op de
administratieve verplichtingen en het maken van
afspraken over bijvoorbeeld splitsingsmethoden
bij gemengde kosten.
In aanvulling daarop heb ik met de gemeente
Amsterdam afgesproken dat zij gaan fungeren als
een pilotgemeente voor de aanpassing van de
administratie. Gelet op de verschillende
deelgemeenten van de gemeente Amsterdam met op
onderdelen van elkaar afwijkende administratieve
systemen, is de gemeente daarvoor geschikt. In
het kader van deze pilot zullen de gemeente
Amsterdam en haar stadsdelen worden ondersteund
door enkele controlemedewerkers of accountants
van de Belastingdienst of andere accountants bij
het Rijk. De ervaringen die hier worden opgedaan
zullen op een nader vorm te geven wijze worden
gedeeld met andere gemeenten.
4. Oplossing activavraagstuk wordt niet
gewijzigd bij invoering baten-en-lastenstelsel
In het bestuurlijk overleg van 21 juni jl.
hebben we een afspraak gemaakt over de oplossing
van het activavraagstuk. Hierbij is gekozen voor
de netto-methode met vertraagde uitname uit de
Algemene Uitkering. Ik zeg toe dat deze
oplossing niet zal worden herzien in het kader
van een overgang van het Rijk op het
baten-en-lastenstelsel. Bij de overgang van het
Rijk naar een baten-en-lastenstelsel zal dus
vanaf het begin rekening gehouden worden met de
overlopende post die wordt gevormd door het
recht op BTW-compensatie dat provincies en
gemeenten nog hebben over het voorafgaande jaar.
Dit impliceert dat de provincies en gemeenten er
in het kader van het BTW-compensatiefonds geen
financieel nadeel van ondervinden als het
stelsel van baten en lasten bij het Rijk wordt
ingevoerd.
5. Werkgroep over inrichting administratie en
verschillende BTW-categorieën
Na de invoering van het BTW-compensatiefonds
moeten gemeenten de BTW die zij in rekening
gebracht krijgen in verschillende categorieën
onderscheiden. Zo moet onderscheid worden
gemaakt tussen aftrekbare ondernemings-BTW,
compensabele overheids-BTW,
niet-aftrekbare/niet-compensabele-BTW en
combinaties hiervan. Tevens moet voor de
toepassing van de overgangsregeling (de
onderbandbreedte) de omvang van de BTW op
grondexploitaties, de BTW op openbaar vervoer en
de BTW van samenwerkingsverbanden in beeld
worden gebracht. Hiervoor is een aanpassing van
de BTW-administratie onvermijdelijk.
Ik stel voor om een aantal praktijkdeskundigen
samen te brengen in een werkgroep die
voorstellen kunnen doen om deze onderscheiding
in de administratie praktisch hanteerbaar vorm
te geven en/of vereenvoudigings-voorstellen te
ontwikkelen. De voorstellen van deze werkgroep
kunnen zowel bestaan uit algemene handreikingen
aan gemeenten en provincies als uit
aanbevelingen tot wijziging van de regelgeving
rond het BTW-compensatiefonds, mits dit past
binnen strekking van het wetsvoorstel en de
Europese regelgeving op het terrein van de
omzetbelasting. In deze werkgroep kunnen
personen vanuit gemeenten, provincies, de
Werkgroep Financiële Verslaglegging, de
Belastingdienst en de ministeries van Financiën
en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
samenwerken. De gemeenten Amsterdam en Utrecht
hebben al hun bereidheid uitgesproken om aan
deze werkgroep deel te nemen.
6. Evaluatie
Een aantal jaren nadat het wetsvoorstel in
werking is getreden zal het wetsvoorstel worden
geëvalueerd op zijn werking in de praktijk.
Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden besteed
aan op de praktische uitvoering.
BIJLAGE
Verduidelijkingen en handreikingen
De verduidelijkingen en handreikingen zijn de
volgende.
1. Geen verhaal van tekorten met terugwerkende
kracht
Het voorgestelde BTW-compensatiefonds is een
begrotingsfonds dat vooral gevoed wordt door een
uitname uit het gemeentefonds en provinciefonds
en door de extra BTW-ontvangsten die het Rijk
ontvangt door de invoering van het
BTW-compensatiefonds.
Ik heb verduidelijkt dat als de omvang van de
BTW-claims van provincies en gemeenten hoger is
dan geraamd, dit niet zal leiden tot een tekort
dat met terugwerkende kracht wordt verhaald op
gemeenten of provincies. Als het
BTW-compensatiefonds leidt tot extra
BTW-ontvangsten zullen deze zonder maximering
worden toegevoegd aan het BTW-compensatiefonds;
in die zin worden BTW-ontvangsten
"doorgesluisd". Eventuele verschillen tussen
raming en realisatie zullen uit de extra
BTW-ontvangsten worden voldaan of worden via een
overlopende post met volgende jaren verrekend.
De omvang van de drie andere voedingsbronnen
(BTW-28, BTW-OV en BTW-GR) over 2003 wordt
vooraf geraamd (voorcalculatie) en na afloop van
het eerste jaar (2003) voorzover mogelijk en
opportuun nagecalculeerd. Nadien worden deze
drie voedingsbronnen in beginsel constant
verondersteld. De latere groei van deze
voedingsbronnen zal uit de BTW-ontvangsten aan
het BTW-compensatiefonds worden toegevoegd,
zodat hieruit geen tekorten kunnen ontstaan die
ten laste kunnen komen van de provincies en
gemeenten.
Hiermee blijven de afspraken die we op 21 juni
jl. hebben gemaakt over onder meer de uitname en
het vereveningspercentage uiteraard ongewijzigd
(zie mijn brief aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal van 9 juli jl., Kamerstukken II
27 293, nr. 10, onder "Overige Aspecten").
2. Mogelijkheid van zelfstandige BTW-opgaven
voor stadsdelen
De gemeente Amsterdam werkt met stadsdelen met
een uniek karakter. Het wetsvoorstel voor het
BTW-compensatiefonds bevat geen afzonderlijke
regeling voor dergelijke stadsdelen. De gemeente
Amsterdam voorziet op dit punt praktische
problemen. Ik stem ermee in dat de stadsdelen
van Amsterdam de BTW-opgaven rechtstreeks aan de
Belastingdienst kunnen opgeven en dat deze
rechtstreeks een uitkering uit het
BTW-compensatiefonds kunnen ontvangen, indien de
gemeente Amsterdam stadsdelen daartoe mandateert
en de Belastingdienst een afschrift van het
mandaat ontvangt. Hierdoor behoeven de
BTW-gegevens niet ieder kwartaal centraal binnen
de gemeente verzameld te worden, alvorens de
BTW-opgave wordt gedaan.
3. Pilot bij gemeente Amsterdam voor
administratieve aanpassing
De invoering van het BTW-compensatiefonds zal
moeten leiden tot een aanpassing van de
administratie van alle provincies en gemeenten.
Reeds eerder heb ik toegezegd dat op iedere
bevoegde Belastingeenheid een contactpersoon
wordt aangewezen voor gemeenten en provincies.
Met de contactpersoon kan een afspraak worden
gemaakt voor voorlichting op maat gericht op de
administratieve verplichtingen en het maken van
afspraken over bijvoorbeeld splitsingsmethoden
bij gemengde kosten.
In aanvulling daarop heb ik met de gemeente
Amsterdam afgesproken dat zij gaan fungeren als
een pilotgemeente voor de aanpassing van de
administratie. Gelet op de verschillende
deelgemeenten van de gemeente Amsterdam met op
onderdelen van elkaar afwijkende administratieve
systemen, is de gemeente daarvoor geschikt. In
het kader van deze pilot zullen de gemeente
Amsterdam en haar stadsdelen worden ondersteund
door enkele controlemedewerkers of accountants
van de Belastingdienst of andere accountants bij
het Rijk. De ervaringen die hier worden opgedaan
zullen op een nader vorm te geven wijze worden
gedeeld met andere gemeenten.
4. Oplossing activavraagstuk wordt niet
gewijzigd bij invoering baten-en-lastenstelsel
In het bestuurlijk overleg van 21 juni jl.
hebben we een afspraak gemaakt over de oplossing
van het activavraagstuk. Hierbij is gekozen voor
de netto-methode met vertraagde uitname uit de
Algemene Uitkering. Ik zeg toe dat deze
oplossing niet zal worden herzien in het kader
van een overgang van het Rijk op het
baten-en-lastenstelsel. Bij de overgang van het
Rijk naar een baten-en-lastenstelsel zal dus
vanaf het begin rekening gehouden worden met de
overlopende post die wordt gevormd door het
recht op BTW-compensatie dat provincies en
gemeenten nog hebben over het voorafgaande jaar.
Dit impliceert dat de provincies en gemeenten er
in het kader van het BTW-compensatiefonds geen
financieel nadeel van ondervinden als het
stelsel van baten en lasten bij het Rijk wordt
ingevoerd.
5. Werkgroep over inrichting administratie en
verschillende BTW-categorieën
Na de invoering van het BTW-compensatiefonds
moeten gemeenten de BTW die zij in rekening
gebracht krijgen in verschillende categorieën
onderscheiden. Zo moet onderscheid worden
gemaakt tussen aftrekbare ondernemings-BTW,
compensabele overheids-BTW,
niet-aftrekbare/niet-compensabele-BTW en
combinaties hiervan. Tevens moet voor de
toepassing van de overgangsregeling (de
onderbandbreedte) de omvang van de BTW op
grondexploitaties, de BTW op openbaar vervoer en
de BTW van samenwerkingsverbanden in beeld
worden gebracht. Hiervoor is een aanpassing van
de BTW-administratie onvermijdelijk.
Ik stel voor om een aantal praktijkdeskundigen
samen te brengen in een werkgroep die
voorstellen kunnen doen om deze onderscheiding
in de administratie praktisch hanteerbaar vorm
te geven en/of vereenvoudigings-voorstellen te
ontwikkelen. De voorstellen van deze werkgroep
kunnen zowel bestaan uit algemene handreikingen
aan gemeenten en provincies als uit
aanbevelingen tot wijziging van de regelgeving
rond het BTW-compensatiefonds, mits dit past
binnen strekking van het wetsvoorstel en de
Europese regelgeving op het terrein van de
omzetbelasting. In deze werkgroep kunnen
personen vanuit gemeenten, provincies, de
Werkgroep Financiële Verslaglegging, de
Belastingdienst en de ministeries van Financiën
en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
samenwerken. De gemeenten Amsterdam en Utrecht
hebben al hun bereidheid uitgesproken om aan
deze werkgroep deel te nemen.
6. Evaluatie
Een aantal jaren nadat het wetsvoorstel in
werking is getreden zal het wetsvoorstel worden
geëvalueerd op zijn werking in de praktijk.
Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden besteed
aan op de praktische uitvoering.
Laatst