Ministerie van Financien

Persbericht

No 01/293
Den Haag
30 oktober 2001

Antwoorden van de staatssecretaris van Financiën op vragen van het lid Marijnissen over de vrijwillige reddingsbrigades

VRAGEN


1.
Deelt u de mening dat de 180 vrijwillige reddingsbrigades met 30 000 leden een belangrijke maatschappelijke functie vervullen door het leveren van spoedeisende eerste hulp op en nabij het strand? Is het u bekend dat met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Verkeer en Waterstaat overleg plaatsvindt om deze brigades te erkennen als officiële hulpverleningsinstanties?


2.
Is het u bekend dat voertuigen van de vrijwillige reddingsbrigades in principe worden aangemerkt als bestelauto's in de zin van artikel 3, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, maar dat sommige voertuigen extra hulpverlenend personeel kunnen vervoeren, waardoor belasting verschuldigd is op basis van deze wet, alsmede motorrijtuigenbelasting?


3.
Deelt u de mening dat het juist zou zijn als de reddingsbrigades krachtens artikel 15 van genoemde wet recht zouden hebben op teruggave van belasting op grond van die wet omdat vergelijkbare hulpverlenende instanties als de brandweer of de ambulance dat ook hebben?


4.
Deelt u de mening dat voertuigen van de reddingsbrigades doorgaans niet meer gebruik maken van de openbare weg dan de brandweer of ambulance?


5.
Vindt u het juist dat sommige reddingsbrigades geen vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting van hun inspecteur hebben gekregen, en anderen wel, terwijl vergelijkbare hulpverlenende instanties als de brandweer of de ambulance sowieso zijn vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting?

ANTWOORDEN


1.
Ja.


2.
Ja.


3, 4 en 5.
Op grond van artikel 15 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (bpm) en artikel 72 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (mrb) is er een recht op teruggaaf van de bpm en een vrijstelling van de mrb voor onder andere personenauto's in gebruik bij de brandweer of in gebruik als ambulance. De teruggaaf en de vrijstelling zijn aan een aantal strikte voorwaarden verbonden wat betreft het gebruik en de uiterlijke herkenbaarheid van de auto's. Dit strekt ertoe de belastingvoordelen te verbinden aan het specifieke gebruik van deze personenauto's en te voorkomen dat ze zouden toevallen aan personenauto's die voor normaal personenvervoer worden ingezet.

Door de belastingdienst worden nagenoeg alle auto's die thans in gebruik zijn bij de vrijwillige reddingsbrigades voor de bpm en mrb aangemerkt als bestelauto. Dit houdt in dat voor deze auto's geen bpm wordt betaald, terwijl voor de mrb het lagere bestelautotarief van toepassing is. Voor sommige auto's behoeft in het geheel geen mrb te worden betaald vanwege het geringe gebruik van de weg. Van de resterende in gebruik zijnde gewone personenauto's worden de bpm en mrb volledig geheven. De koepelorganisatie van de vrijwillige reddingsbrigades, de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (KNBRD), verzoekt voor deze auto's niet om een bijzondere regeling. Wèl bestaat bij de KNBRD het voornemen om een meer uniform wagenpark aan te schaffen. Uiterlijk zullen deze voertuigen zich kenmerken door een bepaalde 'striping' en de aanwezigheid van het logo van de reddingsbrigade. De inrichting van deze voertuigen zal gelijkenis vertonen met ambulances. Met de KNBRD heb ik afgesproken dat dergelijke specifiek voor het redden van drenkelingen ingerichte auto's voor de bpm en de mrb gelijk zullen worden behandeld als ambulances. Daartoe zal een administratieve regeling worden getroffen waarin de voorwaarden voor de toepassing van de regeling worden neergelegd.

Woordvoerder: drs. P.A.W. Lamers