De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
TRCDL/2001/4836
datum
09-11-2001
onderwerp
Toelatingsbeleid gewasbeschermingsmiddelen
doorkiesnummer
bijlagen
2
Geachte Voorzitter,
In een bestuurlijk overleg op 14 september jl. met het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB), de Nederlandse Stichting voor Fytofarmacie (Nefyto), het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en ondergetekende is afgesproken een analyse te maken van de mogelijke ruimte binnen de bestaande kaders van het toelatingsbeleid. Aanleiding hiervoor was de gezamenlijke constatering dat er te weinig voortgang wordt geboekt bij het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen op basis van nieuwe werkzame stoffen. Daarnaast is afgesproken dat in kaart wordt gebracht of het huidige toelatingsbeleid het uitvoeren van 'Zicht op gezonde teelt' belemmert en, zo ja, wat de belangrijkste belemmeringen zijn. Gisteren zijn de resultaten in een vervolgoverleg vastgesteld. Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer informeer ik u over deze resultaten.
datum
09-11-2001
kenmerk
TRCDL/2001/4836
bijlage
Aanvragen voor voorlopige toelatingen van middelen op basis van nieuwe
stoffen
In de bijgevoegde rapportage 'Inventarisatie ruimte binnen
toelatingsbeleid nieuwe werkzame stoffen' hebben Nefyto, CTB, VROM en
LNV gezamenlijk de knelpunten geanalyseerd die thans optreden bij de
beoordeling van aanvragen voor voorlopige toelatingen van
gewasbeschermingsmiddelen op basis van nieuwe werkzame stoffen (in het
vervolg: nieuwe middelen). Naar aanleiding van deze rapportage trek ik
de volgende conclusies:
* In de analyse is vastgesteld dat de aanvragen voor voorlopige
toelatingen op het moment van indienen in veel gevallen nog niet
volledig waren. Deze bevindingen van het CTB staan voor mij niet
ter discussie.
* Ik constateer dat de knelpunten voor het overgrote deel
veroorzaakt worden doordat het CTB, bij het ontbreken van Europees
geharmoniseerde beoordelingsmethoden, volgens het vigerende
nationale beleid op onderdelen heeft gekozen voor een eigen wijze
van risicobeoordeling.
* De voortgang van de behandeling van voorlopige toelatingsaanvragen
had kunnen worden versneld met meer en gestructureerd overleg
tussen de aanvrager en het CTB.
* Verder past het CTB het beoordelingsinstrumentarium geregeld
tussentijds aan waarbij in een aantal gevallen geen sprake is van
een overgangsbeleid voor reeds ingediende en in behandeling
genomen aanvragen. Door de voortschrijding van de stand van de
wetenschap en de techniek kan tijdens de behandeling blijken dat
dossiers op grond van het aangepaste beoordelingsinstrumentarium
niet meer volledig zijn. Hierdoor kan de beoordeling van een
aanvraag stokken.
Om de voorlopige toelating van nieuwe middelen te bespoedigen zijn in
overleg met Nefyto en CTB de volgende vervolgacties in gang gezet:
1. Voor de beoordeling van de criteria, waarvoor nog geen
geharmoniseerde beoordelingsmethoden bestaan, zal het CTB een
werkwijze gaan toepassen waarbij uitgegaan wordt van een andere
benadering in plaats van de thans gehanteerde standaardwerkwijze.
Het CTB geeft de beoordeling op een andere wijze vorm door zoveel
mogelijk aan te sluiten bij de beoordelingsmethoden die andere
lidstaten voor deze criteria toepassen. Expert judgement zal bij
deze wijze van beoordelen een belangrijke rol spelen. Uitgangspunt
blijft dat voor een aanvraag tot voorlopige toelating voor nieuwe
middelen een volledig standaarddossier moet worden ingediend en
dat het huidige beschermingsniveau voor mens, dier en milieu
gehandhaafd wordt. Voor deze andere werkwijze is een
beleidsbesluit van het CTB nodig. Dit is mogelijk zonder een
wijziging van wet- en regelgeving.
2. Het CTB zal een gestructureerde voorziening creëren voor overleg
met (potentiële) aanvragers.
3. Het CTB zal voor beleidswijzigingen met betrekking tot
dossiereisen en risicobeoordelingsmethoden een transparant
overgangsbeleid ontwikkelen.
4. Voorts zal het CTB waar mogelijk gebruik maken van onderbouwde
beoordelingen en evaluaties van studies die andere lidstaten
hebben gebruikt bij het verlenen van voorlopige toelatingen.
Hierbij zal het CTB altijd naar specifieke Nederlandse
omstandigheden kijken. Dubbel werk wordt voorkomen en de
behandeling van aanvragen kan worden versneld. Een wederzijdse
erkenning van voorlopige toelatingen, die door andere lidstaten al
zijn verleend, is volgens de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn
(richtlijn 91/414/EG) niet mogelijk omdat de betreffende nieuwe
werkzame stoffen nog niet door de EU zijn beoordeeld en op bijlage
I van deze richtlijn zijn geplaatst.
In het bestuurlijk overleg op 8 november jl. met Nefyto en CTB is de
verwachting uitgesproken dat met het doorvoeren van de voorgestelde
wijzigingen in de werkwijze van het CTB de geïdentificeerde knelpunten
met betrekking tot de behandeling van voorlopige toelatingsaanvragen
van nieuwe middelen worden opgelost. Het CTB zal deze wijzigingen
omstreeks 15 december a.s. nader hebben uitgewerkt en vastleggen in
een beleidsbesluit. Voorts zal de voortgang worden gevolgd aan de hand
van driemaandelijkse rapportages van het CTB.
Fact finding
In de eveneens bijgevoegde rapportage 'Telers aan het woord, fact
finding knelpunten geïntegreerde gewasbescherming' is geïnventariseerd
welke knelpunten koploperbedrijven ervaren in het middelenpakket bij
de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming. Nevendoel was het
zoeken naar oplossingsrichtingen om gewasbeschermingsmiddelen en
niet-chemische bestrijdingsmethoden beschikbaar te krijgen voor
geïntegreerde gewasbescherming.
Het onderzoek is in een zeer kort tijdsbestek uitgevoerd en onder een
beperkt aantal telers. Het beeld komt naar voren dat ook telers die al
geïntegreerde gewasbescherming toepassen, in diverse teelten
knelpunten ervaren met de beschikbaarheid van
gewasbeschermingsmiddelen en andere niet-chemische
bestrijdingsmethoden. Ook voorlopers blijken bij het toepassen van
geïntegreerde gewasbescherming nog sterk te leunen op de inzet van
chemische middelen. Het kunnen kiezen uit een breed pakket
gewasbeschermingsmiddelen, weliswaar onder scherpe randvoorwaarden,
wordt als een belangrijke oplossing gezien. Er worden naast
gewasbeschermingsmiddelen ook niet-chemische bestrijdingsmethoden als
mogelijke alternatieven genoemd.
Over de aanbevelingen in de rapportage zal ik nog nader overleg voeren
met de betrokken partijen.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
G.H. Faber
Bijlage:
Rapportage 'Inventarisatie ruimte binnen toelatingsbeleid nieuwe
werkzame stoffen'
Rapportage 'Telers aan het woord, fact finding knelpunten
geïntegreerde gewasbescherming'
(De rapportages zijn niet in elektronische vorm beschikbaar)
---