de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500EA DEN HAAG
Voorstel van wet houdende wijziging van belastingwetten
c.a. (Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en vervoer
(28014)
Hierbij bied ik u de nota van wijziging aan inzake het voorstel van Wet houdende
wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en
vervoer (28 014).
De staatssecretaris van Financiën,
28 014 Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en
vervoer)
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A. Onderdeel A wordt vervangen
door:
A. In artikel 3.7 wordt in het eerst lid na "afdeling 3.4" ingevoegd:, afdeling
3.11.
Aa. In artikel 3.15 wordt in het zesde lid "¤ 0,27" vervangen door: ¤ 0,28.
B. In onderdeel C, lid 6, wordt 'minder' vervangen door: niet meer.
C. In onderdeel G, lid 6, wordt 'minder' vervangen door: niet meer.
II
In artikel III worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A. Onderdeel A komt te luiden:
A. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt "Tot afvalstoffen worden niet gerekend" vervangen door:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet
tot afvalstoffen gerekend.
2. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de bij de
aanvraag van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e, te
verstrekken gegevens.
B. Na onderdeel a wordt twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
Aa. In artikel 13, tweede lid, vervalt "definitieve".
Ab. Artikel 17 komt te luiden:
Artikel 17
Vrijgesteld is de verwijdering van:
a. baggerspecie voor zover de verwijdering geschiedt in een inrichting in de
territoriale zee van Nederland;
b. baggerspecie voor zover de verwijdering geschiedt in het kader van een door de
minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen
project inzake rivierverruiming, de baggerspecie afkomstig is uit het aangewezen
projectgebied, en de baggerspecie wordt geborgen in dat projectgebied;
c. niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie;
d. niet-reinigbare verontreinigde grond.
C. Onderdeel B komt te luiden:
B. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. Het storten van afvalstoffen: ¤ 78,81 per 1000 kilogram;.
2. Aan het tweede lid wordt, onder verlettering van onderdeel d in onderdeel e, een
nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
d. baggerspecie;.
D. Na onderdeel B worden twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
Ba. In artikel 18b, derde lid, vervalt telkens "definitieve".
Bb. In artikel 18c, eerste lid, vervalt "definitieve".
E. Onderdeel G, tweede lid, komt te luiden:
2. Onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot derde, vierde en
vijfde lid vervalt het derde lid.
F. Onderdeel I komt te luiden:
I. Aan artikel 36b wordt, onder vernummering van de bestaande tekst tot eerste lid,
een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt
als aardgas mede aangemerkt elk product dat direct of indirect is bestemd voor
gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als aardgas. Artikel 27,
zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
G. Na onderdeel I wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Ia. In artikel 36c, zesde lid, onderdeel a, vervalt ", kleinschalige waterkracht".
H. In onderdeel J worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met derde lid in tweede tot en met
vierde lid, wordt een nieuw eerste lid opgenomen, luidende:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas
als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende
tabel I, voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor
dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per
aansluiting dat:
- niet hoger is dan 5000 m3, per
m3
¤ 0,0005
- hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3 ¤ 0,0002
- hoger is dan 170 000 m3, per
m3
¤ 0,00004
2. In het tot derde lid vernummerde tweede lid wordt de aanhef vervangen door:
Onder vernummering van het zevende, achtste en negende lid tot achtste, negende en
elfde lid wordt na het zesde lid ingevoegd:.
3. Het tot vierde lid vernummerde derde lid wordt vervangen door:
4. Na het tot negende lid vernummerde achtste lid wordt een lid ingevoegd,
luidende:
10. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van
bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder het tarief, bedoeld in
het zesde lid, wordt toegepast.
4. Na het tot vierde lid vernummerde derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In het tot elfde lid vernummerde negende lid wordt "het derde, vierde en zesde
lid" vervangen door: het derde, vierde, zesde en zevende lid.
I. Na onderdeel J wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Ja. In artikel 36j, zesde lid, wordt "vrijstelling" vervangen door: vermindering.
J. In onderdeel L worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De bestaande tekst wordt genummerd tot tweede lid.
2. Voor het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
1. In het negende lid wordt "het eerste, derde, vijfde en zevende lid" vervangen
door: het eerste, derde, vijfde, zevende en twaalfde lid.
3. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Na het elfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
12. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas dat wordt gebruikt op een in artikel 36k, eerste lid, bedoelde wijze.
K. In onderdeel N worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. "AFDELING 14: BIJZONDERE REGELING VOOR KOLENCENTRALES" wordt vervangen door:
AFDELING 14: Bijzondere regeling voor Elektriciteitscentrales.
2. Het eerste lid van het in onderdeel N opgenomen artikel 36u komt te luiden:
1. Op de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van elektriciteit
wordt een vermindering toegepast voor zover in die levering elektriciteit is
begrepen die is opgewekt door een installatie met een elektrisch rendement van
minimaal 30% als bedoeld in artikel 27a en een elektrisch vermogen van minimaal 60
kW waarin biomassa met bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt
verwerkt onder omzetting in elektriciteit.
3. In het in onderdeel N opgenomen tweede lid van artikel 36u wordt "door de
kolencentrale" vervangen door: door de installatie. Voorts wordt "aan de
kolencentrale" vervangen door: aan degene die de elektriciteit op de in het eerste
lid bedoelde wijze heeft opgewekt.
4. In het in onderdeel N opgenomen derde lid van artikel 36u wordt "ingezette
brandstof" vervangen door: ingezette biomassa en secundaire brandstoffen.
III
In het in artikel IV, onderdeel D, opgenomen artikel 35a worden de volgende
wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, wordt na "blijkens de vermelding in het kentekenregister"
ingevoegd: op het tijdstip van de eerste tenaamstelling.
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde tot en met negende lid worden vernummerd tot derde tot en met achtste
lid.
IV
Na artikel VII wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 1A Sociale zekerheidswetgeving
Artikel VIIA
De Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel aa, vervalt onder verlettering van de onderdelen bb,
cc en dd tot de onderdelen aa, bb en cc.
2. In het achtste lid vervalt de zinsnede: ", waarbij kan worden afgeweken van het
eerste lid, onderdeel aa".
3. Het tiende lid vervalt, onder vernummering van het elfde tot en met veertiende
lid tot tiende tot en met dertiende lid.
4. De tot tiende tot en met twaalfde lid vernummerde leden komen te luiden:
10. Het in het eerste lid, onderdeel o, vermelde bedrag wordt bij het begin van het
kalenderjaar van rechtswege vervangen door het bedrag dat krachtens artikel 10.1
van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt vastgesteld ter vervanging van het in
artikel 3.143, eerste lid, van die wet vermelde bedrag.
11. Voorzover de aanspraken op vakantieverlof en compensatieverlof aan het einde
van het kalenderjaar in totaal de in het eerste lid, onderdeel bb, onder 1°,
opgenomen begrenzing overschrijden, wordt het meerdere geacht te zijn genoten bij
het einde van het kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de
loop van het kalenderjaar eindigt.
12. Onder spaarloonregeling wordt verstaan een schriftelijke regeling - niet zijnde
een pensioenregeling - die voorziet in sparen van loon (spaarloon) dat gedurende
ten minste vier jaar niet ter beschikking van de werknemer komt, tenzij het
spaarloon wordt opgenomen ter zake van de verwerving van zijn eigen woning als
hoofdverblijf, de aankoop van effecten, de voldoening van premies voor lijfrenten
als bedoeld in de artikelen 3.124, onderdeel b, en 3.125, eerste lid, onderdelen a,
c en d, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de voldoening van premies volgens bij
ministeriële regeling aan te wijzen overeenkomsten van levensverzekering waarbij
een kapitaalsuitkering is verzekerd, de door de werknemer vrijwillig betaalde
premies ingevolge een pensioenregeling, de start van een voor eigen rekening
gedreven onderneming, de opname van verlof, de financiering van scholingsuitgaven
als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of bij beëindiging
van zijn dienstbetrekking. Ingeval het spaarloon door de werknemer is opgenomen bij
beëindiging van zijn dienstbetrekking, wordt voor elke maand gedurende welke het
spaarloon voortijdig is opgenomen premie geheven van de werknemer ter zake van een
evenredig deel van het spaarloon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels
worden gesteld.
V
Na artikel IX worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel Ixa Wijziging van de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet
milieubeheer
In de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer
afvalstoffen) (Stb. 346) wordt artikel XI, onderdeel A, als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt "definitief verwijderen" vervangen door:
verwijdering.
2. Het vijfde lid vervalt.
Artikel IXb Samenloop Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer
Indien het onderhavige wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt
voordat artikel XI van de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet
milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) in werking treedt, wordt,
tot het tijdstip waarop artikel XI van die wet in werking treedt, in artikel 17 van
de Wet belastingen op milieugrondslag telkens "verwijdering" vervangen door:
definitieve verwijdering.
VI
In artikel X wordt onder vernummering van het achtste tot negende lid na het
zevende lid een lid ingevoegd, luidende:
8. In afwijking van het eerste lid treden artikel III, onderdelen Aa, Ba en Bb in
werking op het tijdstip waarop artikel XI van de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging
van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) in werking
treedt.
Toelichting
.
Onderdeel I (Artikel I inzake Wet inkomstenbelasting 2001)
Onderdeel A (Artikel I,onderdeel A en Aa inzake artikel 3.7 en 3.15 van de Wet
inkomstenbelasting 2001)
De wijziging van artikel 3.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 betreft een
technische aanpassing, waarmee wordt bereikt dat de in artikel 3.7 opgenomen
definitie van het begrip reisafstand ook geldt voor de toepassing van artikel
3.145. Het thans met Aa aangeduide onderdeel was reeds in het oorspronkelijke
wetsvoorstel opgenomen als onderdeel A.
Onderdelen B en C (Artikel I, onderdelen C en G inzake artikel 3.20 en artikel
3.145 Wet inkomstenbelasting 2001)
Met deze redactionele wijzigingen wordt bereikt dat de regeling die geldt voor het
met een auto van de zaak afgelegde woon-werkverkeer overeenkomstig de bedoeling van
deze onderdelen van het wetsvoorstel zoveel mogelijk wordt afgestemd op de regeling
die geldt voor het met de eigen auto afgelegde woon-werkverkeer. Bij de
laatstgenoemde regeling is bij een reisafstand van exact 10 kilometer geen
onbelaste vergoeding mogelijk. Met de bepaling dat het met de auto van de zaak auto
afgelegde woon-werkverkeer wordt aangemerkt als voor privé-doeleinden gereden
kilometers, indien de reisafstand niet meer dan - in plaats van minder dan - 10
kilometer beloopt, worden de beide regelingen zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.
Onderdeel II (Artikel III inzake de Wet belastingen op milieugrondslag)
De wijzigingen in artikel III (Wet belastingen op milieugrondslag) houden onder
meer verband met het van toepassing worden van de afvalstoffenbelasting op
baggerspecie en met de inwerkingtreding van een aantal bepalingen van de Wet van 21
juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen)
(Stb. 346). Voorts wordt voorzien in een vrijstelling REB voor als aardgas
aangemerkte producten die als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij
zijn ontstaan.
Onderdeel A (Artikel III, onderdeel A inzake artikel 12 van de Wet belastingen op
milieugrondslag)
Aan de in het wetsvoorstel reeds opgenomen bepaling met betrekking tot het tweede
lid wordt een nieuwe wijziging toegevoegd. Met ingang van 1 januari 2002 vervalt
de gelijkstelling van alle baggerspecie met niet-reinigbare verontreinigde
baggerspecie. Vanaf die datum wordt baggerspecie met een zandgehalte van 60% of
meer als reinigbaar beschouwd. Zie in dit verband de brief van de minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 oktober 2001 aan de
Tweede Kamer (kamerstukken II 2001/2002, 26 401, nr. 27). Om na die datum
baggerspecie zonder belasting te mogen storten, moet een verklaring van
niet-reinigbaarheid, die wordt afgegeven door een door de minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instantie,
worden overgelegd. In de hiervoor genoemde brief heeft de minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gezegd het voornemen te
hebben het Service Centrum Grond, dat deze taak al uitvoert voor de beoordeling van
de reinigbaarheid van verontreinigde grond, aan te wijzen als de beoordelende
instantie. Het nieuwe derde lid van artikel 12 geeft de bevoegdheid bij
ministeriële regeling voorschriften te geven met betrekking tot de gegevens die
dienen te worden overgelegd bij de aanvraag van een verklaring van
niet-reinigbaarheid.
Onderdelen B en.D (Artikel III, onderdeel Aa, Ba en Bb inzake de artikelen 13, 18b
en 18c van de Wet belastingen op milieugrondslag)
Deze wijzigingen betreffen een aanpassing in verband met de inwerkingtreding van de
Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer
afvalstoffen) (Stb. 346). In die wet wordt een aantal begrippen met betrekking tot
afvalstoffen aangepast aan de terminologie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Omdat de Wet belastingen op milieugrondslag dezelfde begrippen hanteert, worden de
bepalingen daarmee in overeenstemming gebracht. Er is geen inhoudelijke wijziging
beoogd.
Onderdeel B (Artikel III, onderdeel Ab inzake artikel 17 van de Wet belastingen op
milieugrondslag)
Artikel 17 van de Wet belastingen op milieugrondslag bevat een opsomming van de
vrijstellingen van afvalstoffenbelasting. De opsomming wordt uitgebreid met een
tweetal vrijstellingen betreffende baggerspecie. Deze vrijstellingen zijn
toegelicht in de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer van 22 oktober jl. aan de Tweede Kamer (kamerstukken II 2001/2002,
26 401, nr. 27). De eerste toevoeging betreft een vrijstelling voor het storten van
baggerspecie in een inrichting in de territoriale zee van Nederland. Het gaat hier
om het brengen van verspreidbare baggerspecie in begrensde gebieden in zee, die
mogelijk als een inrichting kunnen worden beschouwd. De berging van baggerspecie in
een begrensd gebied verdient de voorkeur boven de verspreiding ervan in zee, om het
terugspoelen van de baggerspecie tegen te gaan. De baggerspecie wordt weer
zeebodem. De tweede toevoeging betreft het storten van baggerspecie in het kader
van een door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
aangewezen project inzake rivierverruiming. Het betreft eenmalige projecten ten
behoeve van veiligheid waarbij de uit die projecten vrijkomende baggerspecie binnen
de ruimtelijke begrenzing van het desbetreffende project wordt geborgen. De
projecten betreffen maatregelen ter bescherming van het land tegen overstroming
door extra ruimte voor waterberging te creëren in verband met de verwachte
veranderingen van het klimaat. Het gaat hier onder andere om
rivierverruimingsprojecten in het kader van de PKB-Rivieren. Voorwaarde is dat de
baggerspecie afkomstig is uit het aangewezen projectgebied en dat de baggerspecie
wordt geborgen in dat projectgebied. Baggerspecie afkomstig uit deze projecten die
elders wordt gestort is wel onderhevig aan het regime van de Wbm evenals
baggerspecie afkomstig van buiten het gebied die wordt gestort in een
baggerspeciestortplaats die is gelegen binnen het betreffende gebied.
Onderdeel C (Artikel III, onderdeel B inzake artikel 18 van de Wet belastingen op
milieugrondslag)
De eerste wijziging van artikel 18 aangaande de tariefverhoging was reeds in het
wetsvoorstel opgenomen. De nu voorgestelde aanvullende wijziging van artikel 18,
tweede lid, ziet op baggerspecie. Met ingang van 1 januari 2002 is het storten van
reinigbare baggerspecie belast met afvalstoffenbelasting. De Wet belastingen op
milieugrondslag kent een hoog en een laag tarief voor het storten van afvalstoffen.
Onder andere afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100 kilogram per
kubieke meter vallen op grond van artikel 18, tweede lid, onderdeel c, onder het
lage tarief. De volumieke massa van baggerspecie in situ varieert van 1200 tot 2000
kilogram per kubieke meter en is met name afhankelijk van het watergehalte, het
organisch stofgehalte en de mate van verdichting. Wanneer het gestort zou worden in
die hoedanigheid zou daarop het lage tarief van toepassing zijn. Het is bij
baggerspecie zoals die uiteindelijk wordt gestort, niet mogelijk de volumieke massa
op de wettelijk voorgeschreven wijze vast te stellen. Dit wordt veroorzaakt door de
wijze van storten (veelal per pijp)endoor de omstandigheid dat er in bepaalde
gevallen water wordt toegevoegd tijdens het baggerproces of om transport mogelijk
te maken. Dit water wordt niet gestort, maar wordt als retourwater uit het depot
geloosd. Met name het storten per pijpleiding laat het niet toe om de volumieke
massa vast te stellen en derhalve zou zonder nadere regeling het lage tarief niet
van toepassing zijn. Voorkomen moet worden dat de wijze van storten van
baggerspecie bepalend wordt voor het toe te passen tarief. Door baggerspecie
expliciet te noemen in het tweede lid van artikel 18 wordt geregeld dat ongeacht de
wijze van aanvoer het lage tarief van toepassing is.
Hiervoor is aangegeven dat het aan de baggerspecie toegevoegde water niet wordt gestort, maar als retourwater wordt geloosd. In verband hiermee zal in de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag een rekenmethode worden vastgelegd waarbij de aan het baggerdepot aangeboden hoeveelheid vloeibare baggerspecie wordt omgerekend naar steekvast, ofwel naar de verschijningsvorm van de specie in de bodem voordat de specie is gebaggerd.
Onderdeel E (Artikel III, onderdeel G inzake artikel 28a van de Wet belastingen op
milieugrondslag)
Deze wijziging betreft een redactionele aanpassing die ertoe strekt de leden na het
vervallen derde lid te hernummeren.
Onderdeel F (Artikel III, onderdeel I inzake artikel 36b van de Wet belastingen op
milieugrondslag)
In artikel III, onderdeel I, is de heffingsgrondslag van de regulerende
energiebelasting (REB) uitgebreid met producten die direct of indirect als
vervanging van aardgas worden gebruikt (artikel 36b, tweede lid, van de Wet
belastingen op milieugrondslag). Hiermee wordt bereikt dat producten die geheel of
voor een deel uit waterstof bestaan en als vervanging van aardgas worden gebruikt
ten onrechte buiten de heffing zouden vallen. Deze uitbreiding van de
heffingsgrondslag heeft echter ook tot gevolg dat aardgasvervangers die als
brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan (de
restbrandstoffen c.q. restgassen) aan de heffing van REB worden onderworpen. In het
nieuwe zesde lid van artikel 27 is voor de toepassing van de brandstoffenbelasting
een nihiltarief opgenomen voor dit soort situaties. Met de onderhavige wijziging
wordt geregeld dat deze regeling ook van toepassing is op de heffing van REB.
Onderdeel G (Artikel III, onderdeel Ia, inzake artikel 36c van de Wet belastingen
op milieugrondslag)
Deze wijzing betreft een technische aanpassing die verband houdt met de
voorgestelde wijziging van artikel 36i, zesde lid, om het nihiltarief niet langer
van toepassing te laten zijn op elektriciteit die is opgewekt door middel van
waterkracht.
Onderdeel H (Artikel III, onderdeel J, inzake artikel 36i van de Wet belastingen op
milieugrondslag)
In dit onderdeel wordt het vierde lid van artikel 36i, waarin het gemitigeerde
tarief voor aardgas dat wordt gebruikt in de glastuinbouw is opgenomen, vervangen.
De vervangen tekst verwees voor het op de verbruikte hoeveelheden toe te passen
tarief naar de tarieven in het eerste lid. Thans is ervoor gekozen een op zichzelf
staande tariefbepaling op te nemen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Voorts is in artikel 36i een delegatiebepaling opgenomen. Op grond van het nieuw
ingevoegde tiende lid kunnen in het uitvoeringsbesluit nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de toepassing van artikel 36i, zesde lid. Hierbij kan worden
gedacht aan eisen ten behoeve van de controle op het gebruik van groencertificaten
opdat deze slechts éénmaal kunnen worden gebruikt en aan eisen aan de administratie
van de belastingplichtige.
Onderdeel I (Artikel III, onderdeel Ja, inzake artikel 36j van de Wet belastingen
op milieugrondslag)
Deze wijziging betreft een technische aanpassing die verband houdt met de
vervanging van de belastingvrije voet van het eerste lid door een
belastingvermindering per 1 januari 2001.
Onderdeel J (Artikel III, onderdeel L, inzake artikel 36l van de Wet belastingen op
milieugrondslag)
De wijziging voorziet erin dat de heffing van BSB en REB met elkaar in
overeenstemming wordt gebracht, ingeval aardgas wordt gebruikt voor het opwekken
van elektriciteit in een installatie met een rendement van minimaal 30%. Artikel
27a, eerste lid, voorziet in een vrijstelling van BSB en artikel 36k, eerste lid,
eerste zinsdeel, in een vrijstelling van REB. Voor de BSB is daarnaast in artikel
28a, tweede lid, voorzien in een teruggaafregeling indien de aldaar bedoelde
brandstoffen niet door de belastingplichtige voor de BSB rechtstreeks worden
geleverd aan de producent van elektriciteit, maar via een of meer tussenschakels.
In dat geval kan de brandstof niet worden geleverd met toepassing van een
vrijstelling. Voor de REB is nog niet voorzien in een vergelijkbare
teruggaafregeling, maar in de praktijk is gebleken dat daaraan wel behoefte is. Het
nieuwe twaalfde lid van artikel 36l bevat een teruggaafregeling voor deze gevallen.
Evenals bij de in artikel 36k, eerste lid, eerste zinsdeel, opgenomen vrijstelling
zal ook voor de toepassing van de teruggaafregeling gelden dat installaties met een
vermogen van minder dan 60 kW niet in aanmerking komen. Het twaalfde lid is zodanig
geformuleerd dat ook de ingevolge het nieuwe tweede lid van artikel 36b als aardgas
aangemerkte producten onder de teruggaafregeling vallen.
Onderdeel K (Artikel III, onderdeel N, inzake artikel 36u van de Wet belastingen op
milieugrondslag)
De regeling opgenomen in artikel 36u vloeit voort uit een toezegging bij het
zogenoemde kolenconvenant, zoals vermeld in de memories van toelichting bij het
Belastingplan 2001 en Belastingplan 2002 (kamerstukken II 2000/2001, 27 431, nr. 3,
blz. 16-17, en 2001/2002, 28 014, nr. 3, blz. 7). Met de regeling wordt beoogd de
inzet van secundaire brandstoffen in de elektriciteitsproductie te vergroten en
daarmee de CO2-emissies bij de productie van elektriciteit te verminderen. De
eigenaren van kolencentrales, partij in het kolenconvenant, zijn tevens eigenaar
van gascentrales. In het kolenconvenant is om die reden de mogelijkheid opgenomen
een deel van de overeengekomen vermindering van de CO2-emissie te realiseren met
maatregelen aan gascentrales. Tot die maatregel kan de inzet van secundaire
brandstoffen in gascentrales behoren. Om hiervoor een met inzet van secundaire
brandstoffen in kolencentrales vergelijkbare stimulans te verstrekken wordt de
reikwijdte van artikel 36u verbreed van kolencentrales naar
elektriciteitscentrales.
De wijziging van het derde lid van artikel 36u betreft het herstel van een omissie.
Onderdeel III (Artikel IV, onderdeel D inzake artikel 35a van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992)
Zoals in de artikelsgewijze toelichting op het derde lid van artikel 35a is
aangegeven is er bij de uitwerking van de bijzondere regeling voor energiezuinige
personenauto's van uitgegaan dat bepalend is voor de toekenning van de
gedeeltelijke teruggaaf de aanduiding op deel I van de energie-efficiëntieklasse
(het label). Gebleken is dat de vermelding van de energie-efficiëntieklasse op deel
I niet mogelijk is. Dit zou tot gevolg hebben dat personenauto's waarvan deel I
vóór 1 januari 2002 is opgemaakt en waarvan het kentekenbewijs na 31 december 2001
te naam worden gesteld, niet in aanmerking zouden komen voor de gedeeltelijke
teruggaaf indien zij tot de energie-efficiëntieklasse A of B behoren. Ik vind deze
gevolgen niet aanvaardbaar. Derhalve stel ik voor het voorgestelde derde lid te
laten vervallen en aan te sluiten bij het tijdstip van de tenaamstelling. Dit wordt
thans in het eerste lid van artikel 35a tot uiting gebracht. Zoals aangegeven, zal
het kentekenbewijs dus niet de aanduiding van de van toepassing zijnde
energie-efficiëntieklasse bevatten. Teneinde de koper, die via het label in de
showroom van de dealer reeds geïnformeerd is over de van toepassing zijnde
energie-efficiëntieklasse, goed te informeren zal bij de verzending van de
mededeling van de gedeeltelijke teruggaaf van BPM, expliciet melding worden gemaakt
van de toegepaste indeling.
Onderdeel IV (Artikel VIIA Wijziging Coördinatiewet Sociale verzekering)
In het Belastingplan 2002, deel III Natuur, milieu en vervoer wordt voorgesteld de carpoolbonusregeling te laten vervallen.
In 2001 bestaan voor de premieheffing werknemersverzekeringen naast elkaar twee
fiscale carpoolregelingen: de bonusregeling en de kilometerregeling. Door de
staatssecretaris van Financiën is aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toegezegd
dat het gebruik door werkgevers van beide regelingen in de loop van 2001
geëvalueerd zal worden.
Aan de hand van de resultaten van de evaluatie en het bespreken van deze resultaten
met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers wordt geconcludeerd dat het
gebruik van de bonusregeling slechts een fractie bedraagt van het gebruik van de
kilometerregeling, en dat het continueren van een carpoolregeling in de vorm van
een kilometerregeling de voorkeur heeft van genoemde vertegenwoordigers.
Vanuit het oogpunt van coördinatie met de Wet op de loonbelasting 1964, wordt
daarom mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
voorgesteld met ingang van 1 januari 2002 de bonusregeling eveneens uit artikel 6
van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) te verwijderen door het laten
vervallen van het eerste lid, onderdeel aa, en het tiende lid. De kilometerregeling
blijft van kracht op grond van een ministeriële regeling op basis van artikel 6,
eerste lid, onderdeel k, van de CSV.
Met het vervallen van het tiende lid in artikel 6 van de CSV worden de
daaropvolgende leden vernummerd tot tiende tot en met twaalfde lid. In het vierde
subonderdeel worden die leden opnieuw vastgesteld. Bij de aanpassing van de CSV in
het kader van de Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 is het hier
voorgestelde elfde lid, dat met de Wet tot wijziging van de Wet op de belastingen
van rechtsverkeer, de Natuurschoonwet 1928, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969 en de Coördinatiewet Sociale Verzekering in
artikel 6 van de CSV was opgenomen, ten onrechte weer vervallen. Door deze
wijziging van de CSV wordt deze onjuistheid weggenomen.
Onderdeel V (Artikel IXa inzake wijziging Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de
Wet milieubeheer en artikel Ixb inzake samenloop Wet van 21 juni 2001 tot wijziging
van de Wet milieubeheer)
In artikel XI van deWet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer
(structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) wordt een aantal begrippen in de Wet
belastingen op milieugrondslag aangepast aan de nieuwe terminologie die in de Wet
milieubeheer wordt gehanteerd wanneer eerstgenoemde wet in werking treedt. Daarbij
is ook de definitie van (definitief) verwijderen herzien. Gebleken is dat die
herziening een onbedoelde beperking inhoudt van de handelingen die als belastbaar
feit voor de Wet belastingen op milieugrondslag gelden. Dit abuis wordt hersteld in
artikel IXa van het onderhavige voorstel van wet.
Artikel IXb regelt de samenloop tussen het onderhavige wetsvoorstel en de Wet van
21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen)
(Stb. 346). De artikelen van laatstgenoemde wet zullen op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Dit kan voor verschillende artikelen
of onderdelen daarvan op verschillende tijdstippen plaats vinden. In het
onderhavige wetsvoorstel kent onderdeel Ab inzake artikel 17 van de Wet belastingen
op milieugrondslag een samenloop met de Wet van 21 juni 2001. Deze bepalingen sluit
aan op de tekst zoals die luidt na inwerkingtreding van de Wet van 21 juni 2001.
Als het onderhavige wetsvoorstel eerder in werking treedt dan de Wet van 21 juni
2001, wordt voor de tussenliggende periode geregeld dat voor artikel 17 voor die
periode wordt uitgegaan van de huidige terminologie, dus zonder aanpassing aan de
Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Onderdeel VI (Artikel X inzake inwerkingtreding)
In onderdeel 1.B en 1.D zijn wijzigingen opgenomen die verband houden met de Wet
van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer
afvalstoffen) (Stb. 346). Deze wet zal op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip in werking treden. Dit kan voor verschillende onderdelen op verschillende
tijdstippen plaats vinden. Het nieuwe achtste lid van artikel X zorgt ervoor dat de
wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel die voortvloeien uit de Wet van 21 juni
2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer worden gekoppeld aan de inwerkingtreding
van artikel XI van diezelfde wet, waarin de wijzigingen in de Wet belastingen op
milieugrondslag zijn opgenomen.
De Staatssecretaris van Financiën,