Ministerie van Financien

herzien. Dit in verband met het invoeren van de euro.

Deze herziening houdt verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002.


- Heffing van omzetbelasting ten aanzien van verenigingen voor vreemdelingenverkeer.

Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2155M (vervangt Besluit van 7 juni 1977, nr. 27?604692).

In onderdeel b is de verwijzing naar art. 15, lid 1 OB geactualiseerd. Tevens is na punt b een verwijzing naar het besluit van 30 december 1999, nr. VB1999/2649 toegevoegd;


- Heffing van omzetbelasting ten aanzien van het verstrekken van spijzen en dranken aan personeel.

Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2156M (vervangt Besluit van 21 mei 1980, nr. 280?6178).

In dit besluit zijn punt 6 en de laatste zin van punt 2 weggelaten. In punt 3 en punt 5 is het percentage dat wordt genoemd in art. 3, lid 1 BUA geactualiseerd;


- Heffing van omzetbelasting ten aanzien van amateursportverenigingen

Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2158M (vervangt Besluit van 12 oktober 1982, nr. 282?12955).

Punt 1 en punt 7 zijn vervallen;


- Heffing van omzetbelating ten aanzien van het verstrekken van zegels en waardebonnen.

Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2160M (vervangt Besluit van 13 mei 1987, nr. 287?6448).

Onderdeel 7 en het voorbeeld in onderdeel 3 zijn vervallen. Tevens is de inleiding
geactualiseerd, alsmede het percentage in onderdeel 4 en 4.1.

Heffing van omzetbelasting ten aanzien van verenigingen voor vreemdelingenverkeer

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen

Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2155M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 7 juni 1977, nr. 27?604692. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in onderdeel b de verwijzing naar artikel 15, eerste lid van de Wet op de omzetbelasting 1968 te actualiseren. Verder wordt na punt b een verwijzing toegevoegd naar het besluit van 30 december 1999, nr. VB 1999/2649 (Mededeling 69, heffing van omzetbelasting met betrekking tot cadeaubonnen).

Naar mij is gebleken geeft de heffing van omzetbelasting ten aanzien van verenigingen voor vreemdelingenverkeer in de praktijk aanleiding tot vragen met betrekking tot de mate waarin over de inkomsten van dergelijke verenigingen omzetbelasting dient te worden voldaan en de mate waarin die verenigingen de hen in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kunnen brengen.

Teneinde in dezen tot een gelijke wetstoepassing te komen, ontmoet het bij mij geen bezwaar dat bedoelde verenigingen met betrekking tot de omzetbelasting als volgt handelen:


a. De vereniging voldoet omzetbelasting over alle inkomsten, onder welke benaming ook genoten, echter met uitzondering van subsidies verleend door de overheid. In dit verband keur ik goed dat met betrekking tot door leden van de vereniging betaalde contributies heffing van omzetbelasting slechts plaatsvindt over het bedrag dat het bedrag van de minimumcontributie te boven gaat, met dien verstande dat
laatstbedoeld bedrag niet hoger gesteld kan worden dan ¤ 11.


b. De vereniging brengt de haar in rekening gebrachte belasting volledig in aftrek, behoudens uiteraard de wettelijke beperkingen die aan de uitoefening van het aftrekrecht zijn gesteld. Ik merk hierbij op dat alle
werkzaamheden, welke door een vereniging voor vreemdelingenverkeer plegen te worden verricht, geacht kunnen worden in het kader van de onderneming van een dergelijke vereniging te worden verricht, zodat de beperking van de aanspraak op aftrek van voorbelasting als bedoeld in artikel 15, lid 1, voorlaatste zin, laatste zinsnede, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 te dien aanzien toepassing mist.

Volledigheidshalve merk ik op dat voor de heffing van omzetbelasting bij de verstrekking van VVV-geschenkbonnen het bepaalde geldt zoals neergelegd in het besluit van 30 december 1999, nr. VB1999/2649 (opgenomen als Mededeling 69 in het boekwerk Omzetbelasting).

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002


Vervallen besluit

Het besluit van 7 juni 1977, nr. 27?604692 vervalt per 1 januari 2002.

Heffing van omzetbelasting ten aanzien van het verstrekken van spijzen en dranken aan personeel

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen

Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2156M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 21 mei 1980, nr. 280?6178. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. Daarbij zijn punt 6 en de laatste zin van punt 2 weggelaten, omdat deze hun belang hebben verloren. Verder is in punt 3 en punt 5 de vermelding geactualiseerd van het percentage genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968.


1. Bij de aanschrijving van 6 december 1979, nr. 079-2382 (BTW 18), is mededeling gedaan van een wijziging van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968. Naar is gebleken geeft de daarbij getroffen nieuwe regeling inzake het verstrekken van spijzen en dranken door de ondernemer aan zijn personeel aanleiding tot verschillende vragen. In verband daarmede deel ik u het volgende mede.


2. Door de wijziging per 1 januari 1979 van artikel 11, letter c (thans artikel 11, eerste lid, letter c van de Wet op de omzetbelasting 1968 is onder meer het verstrekken van spijzen en dranken zonder winstoogmerk door de ondernemer aan zijn personeel van genoemde datum af aan heffing van omzetbelasting onderworpen. Dit betreft niet alleen ondernemers die overigens ook reeds (andere) belaste prestaties verrichten, maar daarnaast eveneens ondernemers die voor het overige vrijgestelde prestaties verrichten, alsmede instellingen en andere (rechts)personen die slechts met betrekking tot bedoelde verstrekking als ondernemer zijn aan te merken. In het bijzonder wordt er de aandacht op gevestigd dat ook de overheid wat dit betreft als ondernemer in de heffing van omzetbelasting zal dienen te worden betrokken (vgl. artikel 4, vijfde lid, juncto bijlage D, nr. 12, van de Zesde Richtlijn).


3. De in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 neergelegde nieuwe regeling inzake het verstrekken van spijzen en dranken door de ondernemer aan zijn personeel gaat er vanuit dat gedurende de loop van een boekjaar op de gebruikelijke wijze aangifte wordt gedaan van de ter zake van die verstrekking verschuldigde omzetbelasting, waarbij ook in beginsel op de voet van artikel 15, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 aftrekbare belasting tot de ingevolge die bepaling toegestane omvang in aanmerking wordt genomen.
Ten aanzien van de aan te geven omzet kan voor wat betreft de onder post b 12 van de bij voornoemde wet behorende tabel I te rangschikken spijzen en dranken het verlaagde tarief toepassing vinden. Het ontmoet voorts geen bezwaar, dat de regeling mede toepassing vindt ten aanzien van versnaperingen en
gebruiksartikelen van geringe waarde, welke tot het normale assortiment van bedrijfskantines kunnen worden gerekend. Ten aanzien van deze goederen is het normale tarief van toepassing, tenzij de goederen onder één der posten van vorenbedoelde tabel I zijn te rangschikken, terwijl ten aanzien van de in artikel 28 van de wet bedoelde tabaksartikelen uiteraard geen belasting (meer) behoeft te worden afgedragen. Mocht het maken van een splitsing op deze punten bijzondere problemen opleveren, dan ontmoet het geen bezwaar dat ten aanzien van de gehele omzet
d.w.z. het totaal van de ontvangen bedragen, de verkoop van tabaksartikelen daaronder begrepen, het in artikel 3, eerste lid, van het besluit vermelde percentage van 6 wordt toegepast. Tenslotte wordt er de aandacht op gevestigd, dat het vorenstaande niet alleen op de omzetten van de eigenlijke bedrijfskantine van toepassing is, maar op alle verstrekkingen van spijzen en dranken aan het personeel, ongeacht op welke wijze zulks geschiedt (bijv. via automaten of anderszins) en ongeacht of een kantine in eigenlijke zin aanwezig is.


4. Of en in hoeverre het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 ten aanzien van het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel toepassing dient te vinden wordt eerst aan het einde van het boekjaar bezien. Overeenkomstig hetgeen in artikel 3 van het besluit is bepaald worden daartoe de
aanschaffingskosten van de spijzen en dranken
c.q. van de grondstoffen daarvoor, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, vermeerderd met 25% en vergeleken met het totaal van hetgeen ter zake van de verstrekking van spijzen en dranken aan het personeel in rekening werd gebracht (in dit bedrag is de
omzetbelasting derhalve wel begrepen). In vorenbedoelde bedragen dient de in- en verkoop van tabaksartikelen niet te worden begrepen. Indien echter het maken van een splitsing op dit punt bijzondere problemen oplevert, bestaat er overigens geen bezwaar tegen dat wordt uitgegaan van bedragen waarin de in- resp. verkopen van bedoelde artikelen wél zijn begrepen (vgl. ook het onder punt 3. vermelde).


5. Het bedrag waarmee de onder punt 4 bedoelde met 25% verhoogde aanschaffingskosten van spijzen en dranken c.q. van de grondstoffen daarvoor het totaal van de aan het personeel in rekening gebrachte bedragen te boven gaat dient voor de toepassing van artikel 4 van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 te worden toegerekend aan de personeelsleden die voor de verstrekking van de spijzen en dranken in aanmerking komen. Bij toetsing van de aldus gevonden bedragen aan het in artikel 4, eerste lid, van het besluit vermelde bedrag van ¤ 227, dienen overigens ook de aan bedoelde
personeelsleden ten goede komende voorzieningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter c in aanmerking te worden genomen. Indien de desbetreffende bedragen per personeelslid te samen genomen bedoeld bedrag van ¤ 227 niet overschrijden, blijft uitsluiting van aftrek van voorbelasting zowel wat de verstrekking van spijzen en dranken als wat de overige
voorzieningen betreft achterwege. Indien echter het bedrag van ¤ 227 per personeelslid wordt overschreden, dient in elk geval over het verschil tussen de met 25% vermeerderde aanschaffingskosten van spijzen en dranken c.q. van grondstoffen daarvoor en het totaal van de aan het personeel in rekening gebrachte bedragen het in artikel 3, eerste lid, van het besluit vermelde gemiddelde percentage van 6 te worden voldaan. In dat geval kunnen blijkens artikel 4, tweede lid, van het besluit de overige voorzieningen afzonderlijk opnieuw aan het bedrag van ¤ 227 worden getoetst.

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002


Vervallen besluit

Het besluit van 21 mei 1980, nr. 280-6178, vervalt per 1 januari 2002.

Heffing van omzetbelasting ten aanzien van amateursportverenigingen

Belastingdienst/Centrum voor proces en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen

Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2158M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 12 oktober 1982, nr. 282?12955. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. In punt 2 zijn de tot 1 januari 2002 geldende bedragen vermeld in twee noten. In de noten bij de vervallen punten 1 en 7 wordt gerefereerd aan de herziening van de daar genoemde besluiten per
1 januari 2002.







1. (Vervallen) 1)


.....


1) Dit punt had betrekking op toepassing van een forfaitair percentage op kantineactiviteiten van sportverenigingen. Deze faciliteit is bij besluit van 29 december 1998, nr. VB 98/2719, opgenomen in punt 10 van het besluit van 27 juni
1980, nr. 080-1088. Laatstgenoemd besluit is in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002 vervangen door het besluit CPP2001-2157M, waarbij genoemd punt 10 is geactualiseerd.


2. Sinds 1 januari 1979 is in artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet op de omzetbelasting 1968 voor de bijkomstige activiteiten van onder meer sportverenigingen, die dienen ter verkrijging van financiële steun, een vrijstelling opgenomen. Deze vrijstelling bedraagt ¤ 68.067 per jaar voor leveringen 1) en ¤ 31.765 per jaar voor diensten 2) door sportverenigingen.

.....


1) Per 1 januari 1996 werd dit bedrag in artikel 11, eerste lid, onderdeel v, verhoogd van f 125.000 naar f 150.000 per jaar.


2) Op grond van artikel 11, eerste, onderdeel v, van de Wet, bedroeg de omzetgrens voor vrijgestelde fondswervende diensten tot
1 januari 1996 f 25.000; goedgekeurd was dat deze grens voor sportverenigingen met ingang van
1 juli 1980 werd gesteld op f 45.000. Per
1 januari 1996 werd de grens voor vrijgestelde fondswervende diensten van sportverenigingen opgenomen in de Wet en vastgesteld op een bedrag van f 70.000.

Voor de levering van goederen, zoals speldjes, lepeltjes en glazen, kan thans gebruik worden gemaakt van de grens van ¤ 68.067 van genoemd artikel 11, lid 1, onderdeel v.
Voor diensten (b.v. fancyfairs en bingoavonden) kan gebruik worden gemaakt van de in dat artikel vermelde grens van ¤ 31.765. Ook entreegelden en sportsponsoring (waaronder begrepen het gelegenheid geven tot het plaatsen van reclameborden en shirtreclame) kunnen hieronder worden gerangschikt.

Voor zover nodig, wordt er nog de aandacht op gevestigd dat het verstrekken van goederen door de sponsor, zoals schoenen en trainingspakken, in beginsel ook (mede) leidt (en leidde) tot heffing van omzetbelasting over de daaraan toe te kennen waarde.


3. Het in enig jaar overschrijden van de in punt 2 genoemde grenzen brengt met zich dat de vereniging voor de desbetreffende prestaties in de heffing van omzetbelasting dient te worden betrokken. Indien men echter als gevolg van bijzondere eenmalige omstandigheden één of meer van die grenzen overschrijdt, dan kan daarin aanleiding worden gevonden de heffing in dat jaar achterwege te laten. In andere gevallen van overschrijding kan de heffing van omzetbelasting in het desbetreffende jaar eveneens achterwege blijven indien de overschrijding redelijkerwijs niet te voorzien was. Indien in een dergelijk geval echter het volgende jaar zich opnieuw een overschrijding voordoet, dan dient in dat jaar in elk geval heffing plaats te vinden. Indien achteraf blijkt dat prestaties ten onrechte in de heffing zijn betrokken, omdat de meerbedoelde grenzen niet werden overschreden, kan een verzoek om teruggaaf worden gedaan bij de inspecteur. Als facturen met berekening van omzetbelasting zijn uitgereikt, dan dienen er verbeterde facturen te worden uitgereikt alvorens daarvoor teruggaaf wordt verleend.


4. Veel van de hier bedoelde sportverenigingen verstrekken ook bladen aan de leden met informatie over de activiteiten van de vereniging. Ten aanzien van ledenbladen, waarvan de informatieverstrekking een bijkomstige activiteit is in de totaliteit van het verlenen van diensten aan leden, kan heffing van omzetbelasting achterwege blijven. Dit geldt ook voor incidentele losse verkoop aan niet-leden. Voorwaarde hiervoor is, dat wordt afgezien van aftrek van de terzake betrekking hebbende voorbelasting. Eenzelfde standpunt kan worden ingenomen ten aanzien van het opnemen van advertenties in die bladen.


5. Een aantal van de vorenbedoelde sportverenigingen en de afdelingen van de KNVB verrichten tevens prestaties met betrekking tot de sporttotalisator. Ten aanzien van die prestaties kan, evenals in het verleden geschiedde, heffing van omzetbelasting achterwege blijven. Voor die prestaties kan dan uiteraard ook geen aanspraak op aftrek van voorbelasting worden gemaakt.

Ter zake van de wederverkoop van loten, zoals loten voor de Grote-Clubactie of krasloten, worden sportverenigingen, wier fondswervende prestaties, op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel v, van de Wet van omzetbelasting zijn vrijgesteld, ongeacht de omvang van de hiermee behaalde opbrengst, niet in de heffing van omzetbelasting betrokken, mits terzake geen voorbelasting in aftrek wordt gebracht. De opbrengst van de wederverkoop van deze loten blijft ook buiten beschouwing bij de beoordeling of de omzetgrens voor fondswervende prestaties door de desbetreffende sportvereniging wordt overschreden.


6. Binnen de georganiseerde sportwereld (d.w.z. de in verenigingsverband georganiseerde takken van sport) worden sportcursussen verzorgd. Het gaat hierbij om de door (regionale afdelingen van) sportbonden jegens de bij hen aangesloten sportverenigingen en de door sportverenigingen jegens hun leden verzorgde sportcursussen. Deze cursussen zijn onder te verdelen in sporttechnische en
niet-sporttechnische cursussen.

Sporttechnische cursussen zijn gericht op het bijbrengen of het op peil houden van kennis en vaardigheden met betrekking tot het lesgeven en leidinggeven aan sportbeoefenaren in de functie van trainer, coach, leraar of instructeur. Afhankelijk van het niveau van deze cursussen kan het hierbij gaan om cursussen voor in de sportwereld werkzame vrijwilligers en
(semi-)professionals.

De niet-sporttechnische cursussen zijn gericht op het bijbrengen of het op peil houden van kennis en vaardigheden betreffende de vervulling van de overige met sportbeoefening verband houdende functies, zoals scheidsrechter, jurylid, wedstrijdorganisator,
materiaalbeheerder, bestuurslid van een sportvereniging e.d. Deze cursussen kunnen een specifiek karakter dragen, d.w.z. dat de inhoud van deze cursussen betrekking heeft op de uitoefening van een specifieke functie binnen een bepaalde tak van sport. Het is echter ook mogelijk dat deze cursussen ten doel hebben meer algemene (d.w.z. ook buiten de sportwereld aan te wenden) kennis en vaardigheden bij te brengen
c.q. op peil te houden; dit is het geval bij managements-, marketing-, bestuurderskader-, sponsoring- en dergelijke cursussen. De niet-sporttechnische cursussen worden zowel aan vrijwilligers als aan (semi?)professionals gegeven.

De provinciale sportraden en de zogenoemde sportstimulerings-organisaties, alsmede de NFWS (de Nationale Federatie van Werkers in de Sport) verzorgen ten behoeve van de in de
georganiseerde sportwereld werkzame
vrijwilligers en (semi) professionals
vergelijkbare cursussen.

Een deel van de onderhavige cursussen is als een kortdurende beroepsopleiding in de zin van artikel 8, lid 1, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 te beschouwen en is als zodanig vrijgesteld van omzetbelasting. Het gaat hier om de opleidingen voor binnen de sportwereld werkzame
professionals, zoals de opleiding tot golf-, tennis- en zwemleraar, en tot coach betaald voetbal.
De cursussen voor de binnen de sportwereld werkzame vrijwilligers zijn in principe niet als een beroepsopleiding te beschouwen. Ten aanzien van de aan semi-professionele functionarissen gegeven cursussen is in een aantal gevallen eveneens twijfel mogelijk. Gelet op de binnen de georganiseerde sportwereld bestaande situatie, wordt vooralsnog goedgekeurd dat zowel de sporttechnische als de niet-sporttechnische cursussen die worden gegeven aan de binnen de georganiseerde sportwereld werkzame
vrijwilligers en semi-professionals buiten de heffing blijven, op voorwaarde dat wordt afgezien van aftrek van de terzake betrekking hebbende voorbelasting. Deze goedkeuring geldt zowel voor de door de sportbonden en

-verenigingen verzorgde cursussen als voor de door de provinciale sportraden, de
sport-stimuleringsorganisaties en de NFWS aangeboden cursussen 1).

.....


1) Tot 1 juli 1993 werden conferenties en andere bijeenkomsten, die door vorenbedoelde sportverenigingen werden georganiseerd voor de opleiding en de vorming van deelnemers, gerangschikt onder de vrijstelling van artikel
11, lid 1, onderdeel o, van de Wet, juncto artikel 8, lid 1, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit, indien aan de voorwaarde was voldaan dat daarmee geen winst werd beoogd of gemaakt.


7. (Vervallen) 1)

.....


1) In dit punt was aangegeven dat de aanschrijvingen OB/BTW-100 en OB/BTW-206 met ingang van 12 oktober 1982 geen toepassing meer konden vinden ten aanzien van sportverenigingen. Beide aanschrijvingen zijn ingetrokken bij het besluit van 4 augustus 1999, nr. VB 99/1303 (mededeling 65; in verband met de vervanging van de gulden door de euro is dit besluit per
1 januari 2002 vervangen door het besluit CPP2001-2181M).

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002


Vervallen besluit

Het besluit van 12 oktober 1982, nr.282-12955 vervalt per 1 januari 2002.

Heffing van omzetbelasting ten aanzien van het verstrekken van zegels en waardebonnen

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen

Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2160M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 13 mei 1987, nr. 287?6448. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. In dit geval is er voor gekozen om de in onderdeel 3 als voorbeeld genoemde
aankoopbedragjes voor zgn. koopzegels niet meer op te nemen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de inleiding en het in de onderdelen
4 en 4.1 vermelde percentage van het algemene tarief te actualiseren. Punt 7 heeft zijn belang verloren en is vervallen.


1. Inleiding


Met ingang van 18 april 1987 is bij besluit van
9 april 1987 (Stb. 1987, 158) de opzet van het in artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit vervatte zegelsysteem ingrijpend gewijzigd. Ik acht het gewenst nader in te gaan op de aard van de wijziging alsmede op de uit deze wijziging in omzetbelastingtechnisch opzicht voor de betrokken ondernemers voortvloeiende
consequenties. Het lijkt mij tevens nuttig in dit kader eveneens aandacht te besteden aan de andere zegelsystemen.


2. De verstrekking van gratis zegels die bij inwisseling het recht geven op geld of geldswaardige papieren

Artikel 20, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit, een van artikel 29, lid 1, letter b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 afwijkende bepaling, staat een vermindering van omzetbelasting toe en regelt de wijze waarop deze vermindering toepassing vindt, in het geval dat bij de levering van goederen en het verrichten van diensten gratis zegels worden verstrekt bij de inwisseling waarvan aanspraak bestaat op geld of geldswaardige papieren. Waar het oude artikel 20 ter zake van dit soort zegelverstrekking in slechts één regeling voor alle gevallen voorzag, maakt het per 18 april 1987 van toepassing zijnde artikel 20 een specifiek onderscheid tussen twee gevallen, ten aanzien waarvan afzonderlijke regelingen zijn getroffen.

De eerste regeling, opgenomen in punt 1 van artikel 20, lid 1, letter b, van het
Uitvoeringsbesluit, geeft aan dat de
omzetbelasting over het bedrag van de in een tijdvak bij een ondernemer ingewisselde zegels in mindering wordt gebracht op de door hem in dat tijdvak verschuldigd zijnde omzetbelasting, ingeval de geldswaarde van de zegels pas te zijnen laste komt bij de inwisseling van de zegels.

De tweede regeling, opgenomen in punt 2 van voornoemde bepaling, staat daarentegen een vermindering toe van de door een ondernemer in een tijdvak verschuldigd zijnde omzetbelasting met de omzetbelasting over het bedrag van de in dat tijdvak door hem verstrekte zegels, ingeval de geldswaarde van de zegels reeds te zijnen laste komt voor de verstrekking van de zegels. Er zij op gewezen dat deze regeling in grote lijnen overeenkomt met de in het oude artikel 20 voorkomende regeling en evenzo het oog heet op het zgn. traditionele zegelsysteem.


2.1. De begrippen "te zijnen laste", "inwisseling" en "verstrekking"

Blijkens de bewoordingen van artikel 20, lid 1, aanhef en letter b, van het Uitvoeringsbesluit en hetgeen hieromtrent in de toelichting op het in punt 1 vermelde wijzigingsbesluit is opgemerkt strekken de in deze bepaling vervatte regelingen er toe uitsluitend een vermindering van omzetbelasting toe te kennen aan de ondernemer die bij zijn leveringen en diensten gratis zegels verstrekt en te wiens laste daadwerkelijk en ook uiteindelijk de geldswaarde van de ingewisselde respectievelijk verstrekt zegels komt. Daarbij is het niet van belang door welke ondernemer de zegels feitelijk worden overhandigd dan wel bij welke ondernemer de zegels in eerste instantie door degene die de zegelkorting geniet (moeten) worden ingeleverd. De opzet van voornoemde bepaling brengt tevens met zich dat van inwisseling eerst sprake is, indien de ondernemer te wiens laste de geldswaarde van de ingewisselde zegel komt daadwerkelijk tot betaling van de zegelkorting is overgegaan. Voorts heeft een en ander mede tot gevolg dat pas van verstrekking kan worden gesproken, indien de zegel is overhandigd aan degene die de zegelkorting ook behoort te genieten.


2.2. De vermindering van omzetbelasting in het traditionele zegelsysteem

In het traditionele zegelsysteem koopt een daarbij aangesloten ondernemer al dan niet door tussenkomst van zijn leverancier bij een centrale instantie, de zgn. zegelcentrale, de gratis aan zijn klanten te verstrekken zegels in voor het geldbedrag dat de klanten bij inlevering van de op een kaart of in een boekje geplakte zegels ontvangt. Aan dit zegelsysteem zijn verscheidene ondernemers verbonden en de zegels kunnen naar keuze bij al deze ondernemers worden ingeleverd. De ondernemer die alsdan de geldswaarde van de desbetreffende zegels uitbetaalt levert vervolgens op zijn beurt al dan niet door tussenkomst van zijn leverancier de ingenomen zegels in bij de zegelcentrale die daarvoor het door de leverancier uitbetaalde bedrag restitueert. Het blijkt dat uiteindelijk het merendeel van de in het hier omschreven zegelsysteem verstrekte zegels wordt
ingewisseld. Aangezien uit dit systeem van zegelverstrekking bovendien voortvloeit dat het naderhand bij inwisseling van de zegels uit te betalen bedrag reeds voor het tijdstip van verstrekking daadwerkelijk voor rekening komt van de ondernemer die de zegels heeft verstrekt, kan deze ondernemer aanspraak maken op de toepassing van de regeling welke een
vermindering van omzetbelasting toestaat op het moment waarop de zegels worden verstrekt, en wel op de hiervoor in punt 2 omschreven wijze.

De waarde van de aldus aan de klanten verstrekte gratis zegels kan de ondernemer bepalen door uit te gaan van de voorraad ongebruikte zegels aan het begin van het belastingtijdvak, vermeerderd met de in dat tijdvak van de zegelcentrale ingekochte zegels, en verminderd met de voorraad ongebruikte zegels aan het einde van het tijdvak.


2.3. De berekening van de vermindering van omzetbelasting in het algemeen

In de gevallen waarin de gratis zegels worden verstrekt zowel bij goederen die naar het algemene tarief van omzetbelasting zijn belast als bij goederen die aan het verlaagde tarief zijn onderworpen, dient ter bepaling van de vermindering als bedoeld in de punten 1 en 2 van artikel 20, lid 1, letter b, van het
Uitvoeringsbesluit het bedrag van de
ingewisselde respectievelijk verstrekte zegels te worden gesplitst in dezelfde verhouding als de verhouding tussen de omzetten in normaal belaste en laagbelaste goederen, met dien verstande dat te dezen de omzet in goederen waarbij geen zegels worden verstrekt niet in aanmerking wordt genomen. Voor alle
duidelijkheid zij er nog op gewezen dat zowel het inwisselen als het verstrekken van de zegels, afgezien van de bij artikel 20 toegestane vermindering van de omzetbelasting, niet van invloed is op de hoogte van de normaal verschuldigde omzetbelasting. Zo dient het bij de inwisseling van een met zegels volgeplakte kaart aan de klant betaalde bedrag wel degelijk te worden gerekend tot de met omzetbelasting belaste omzet. Teneinde misverstanden op dit punt te voorkomen, kan bijvoorbeeld de ingewisselde kaart als kasgeld worden beschouwd.


2.4. Keuze tussen geld en geldswaardige papieren

Het komt in de praktijk voor dat er gratis zegels worden verstrekt die de klant bij inwisseling naar keuze recht geven op geld of op een geldswaardig papier, zoals een reischeque waarmee bijvoorbeeld een spoorkaartje kan worden betaald, dat in veel gevallen boven het bedrag aan geld voor de klant een extra waarde vertegenwoordigt. De ondernemer die aanspraak kan maken op de toepassing van de regeling welke een vermindering van omzetbelasting toestaat op het moment waarop de zegels worden verstrekt dient in dergelijke gevallen in beginsel het bedrag aan geld bij de bepaling van de vermindering van omzetbelasting in aanmerking te nemen, tenzij hij aantoont dat in de praktijk een hogere korting pleegt te worden verleend.


2.5. Keuze tussen geld en goederen

Het komt eveneens voor dat er gratis zegels worden verstrekt die de klant bij inwisseling naar keuze recht geven op geld of op goederen. Naar mijn mening missen in zo'n geval de beide in artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit opgenomen regelingen toepassing. Deze regelingen zien immers enkel op zegels die tegen geld of geldswaardige papieren kunnen worden
ingewisseld. Overigens geldt ter zake evenmin het bepaalde in artikel 21 van het
Uitvoeringsbesluit, inhoudende een regeling inzake de verstrekking van gratis zegels welke kunnen worden ingewisseld tegen goederen. Teneinde toch een vanuit omzetbelastingtechnisch oogpunt bezien aanvaardbare oplossing te realiseren, kan ik mij er mee verenigen dat i.c. de ondernemer, ingeval van inwisseling tegen geld, de in punt 1 van artikel 20, lid 1, letter b, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen regeling inzake de vermindering van omzetbelasting op het moment waarop de zegels worden ingewisseld en, ingeval van inwisseling tegen goederen, die regeling als bedoeld in artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit op overeenkomstige wijze toepast.

Overigens ontmoet het bij mij geen bezwaar dat de ondernemer die is aangesloten bij een traditioneel zegelsysteem, d.w.z. te wiens laste de zegelkorting reeds voor de verstrekking van de zegels komt met ingang van 1 september 1988 de vermindering van omzetbelasting geniet op basis van de verstrekte zegels overeenkomstig de in punt 2 van artikel 20, lid 1, letter b, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen regeling. Uiteraard is het in die situatie niet toegestaan dat de ondernemer bij inwisseling van de zegels tegen goederen wederom een vermindering claimt op basis van artikel 21 van het
Uitvoeringsbesluit. Tevens verbind ik aan deze goedkeuring de voorwaarde dat alle bij het desbetreffende zegelsysteem aangesloten ondernemers dezelfde gedragslijn volgen.


2.6. Het begrip "zegel"


Op grond van artikel 20, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit worden onder zegels begrepen andere voorwerpen welke een soortelijke functie vervullen. Zo kunnen de op de verpakking van goederen aangebrachte bonnen die door de klant moeten worden uitgeknipt en, opgeplakt op een kaart, recht geven op uitbetaling van een zeker bedrag aan geld als een zegel in de zin van voornoemde bepaling worden aangemerkt tot de voorwerpen welke een soortgelijke functie als een zegel vervullen kunnen eveneens worden gerekend de in de verpakking van bepaalde goederen voorkomende formulieren welke dienen te worden ingevuld en bij inwisseling recht geven op de uitkering van een premie. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 25 september 1985, nr. 22.539.


2.7. De prestatie van de zegelcentrale en de andere bij de verstrekking van zegels betrokken ondernemers

De in dit bestek besproken zegels hebben naar mijn oordeel niet het karakter van
waardepapieren in de zin van artikel 11, lid 1, letter i, punt 2, van de Wet, daarbij mede in aanmerking nemende de in de jurisprudentie omtrent het begrip waardepapieren ontwikkelde criteria. Dit betekent dat de in deze
wetsbepaling neergelegde vrijstelling toepassing mist ten aanzien van de op deze zegels betrekking hebbende handelingen welke worden verricht door de bij het verstrekken van de zegelkorting betrokken ondernemers, waaronder begrepen de zegelcentrale. Wellicht ten overvloede zij er in dit verband op gewezen dat de vergoeding voor de door de zegelcentrale in dit kader verrichte prestatie slechts wordt gevormd door het bedrag dat boven de nominale waarde van de zegels in rekening wordt gebracht. Het bedrag dat overeenkomt met de nominale waarde van de zegels is immers een waarborgsom en behoort derhalve als zodanig niet tot de vergoeding.


2.8. Overgangsregeling


In artikel II van het in punt 1 vermelde besluit ter wijziging van artikel 20 van het
Uitvoeringsbesluit is een overgangsregeling opgenomen. Deze regeling beoogt onder meer te voorkomen dat in gevallen waarin op de voet van het oude artikel 20 vermindering van
omzetbelasting is genoten op basis van de verstrekte zegels, met toepassing van het gewijzigde artikel 20 ten aanzien van dezelfde zegels wederom een vermindering wordt geclaimd op basis van de inwisseling van deze zegels op of na 18 april 1987. Het bepaalde in artikel II sluit dan ook uitdrukkelijk deze mogelijkheid uit. Met betrekking tot de zegels die op of na
18 april 1987 worden verstrekt en niet zijn te onderscheiden van de zegels die voor dat tijdstip zijn verstrekt bevat artikel II eveneens een regeling. Deze regeling houdt in dat in dergelijke gevallen slechts de
vermindering op basis van de ingewisselde zegels kan worden genoten, voor zover het totale aantal ingewisselde zegels het aantal voor 18 april
1987 verstrekte zegels overtreft. De na 18 april
1987 ingewisselde zegels worden derhalve geacht de voor dat tijdstip verstrekte zegels te zijn tot het moment waarop evenveel zegels zijn ingewisseld als dat er voor bedoeld tijdstip zijn verstrekt.


3. De verstrekking van zegels tegen betaling die bij inwisseling het recht geven op geld of geldswaardige papieren (de zgn. koopzegels)

Per besteed bedrag kan de klant een spaarzegel bij de winkelier kopen. Opgeplakt geven deze zegels recht op de uitbetaling van een zeker bedrag dat hoger is dan het bedrag dat de klant voor de zegels heeft betaald. Aangenomen kan worden dat het meerdere de zegelkorting vertegenwoordigt die de winkelier aan de klant geeft. Het bedrag dat de klant aan de winkelier voor de zegels heeft betaald behoort niet tot de belaste omzet van de winkelier, zodat deze dat bedrag op zijn kasontvangsten in mindering kan brengen. Dat bedrag is te bepalen door de voorraad ongebruikte zegels bij het begin van het belastingtijdvak te nemen, vermeerderd met de in dat tijdvak betrokken zegels en verminderd met de voorraad ongebruikte zegels aan het einde van het tijdvak, waarna het aldus verkregen aantal wordt vermenigvuldigd met het bedrag dat de klant per zegel moet voldoen.


3.1. Behandeling van de bij koopzegels verleende zegelkorting

De in artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit opgenomen regelingen hebben geen betrekking op de verstrekking van koopzegels. De wijze waarop bij koopzegels de zegelkorting wordt verleend komt evenwel in belangrijke mate overeen met de wijze waarop de korting bij gratis zegels wordt verstrekt, zodat een gelijke
omzetbelastingtechnische behandeling is gerechtvaardigd. In deze omstandigheid heb ik dan ook aanleiding gevonden goed te keuren dat voornoemde regelingen van overeenkomstige toepassing zijn op de bij koopzegels verleende korting. Dit betekent dat ter zake een vermindering van omzetbelasting wordt verleend op basis van de ingewisselde zegels, ingeval de zegelkorting pas bij inwisseling van de zegels voor rekening komt van de ondernemer en op basis van de verstrekte zegels, ingeval de
zegelkorting reeds voor de verstrekking van de zegels voor rekening komt van de ondernemer. Laatstgenoemde omstandigheid kan zich slechts voordoen, indien de koopzegels worden verstrekt in een soortgelijk systeem als het traditionele zegelsysteem met een zegelcentrale, zoals hiervoor omschreven in punt 2.2. Overigens zij opgemerkt dat bij toepassing van de vermindering op basis van de verstrekte zegels uiteraard slechts rekening mag worden gehouden met de normale zegelkorting en niet met een, bij koopzegels wel eens voorkomend, eventueel te betalen bedrag aan rente. Voorts dient bij toepassing van beide regelingen te worden gehandeld met inachtneming van hetgeen in de overige punten van hoofdstuk 2 uiteen is gezet.


4. De verstrekking van gratis zegels die bij inwisseling het recht geven op goederen (zgn. premie-artikelen)

In gevallen waarin gratis verstrekte zegels of waardebonnen uitsluitend tegen goederen inwisselbaar zijn (eventueel met een
bijbetaling) en die goederen aan de klant worden geleverd door degene die hem ook de zegels heeft verstrekt, vindt artikel 21 van het
Uitvoeringsbesluit toepassing. Met betrekking tot de keuze tussen geld en goederen wordt naar punt 2.5 verwezen.

Indien de zegels worden verstrekt zowel bij goederen die aan het algemene tarief van 19% zijn onderworpen als bij goederen die naar het verlaagde tarief van 6% zijn belast, kan de op de voet van genoemd artikel te betalen c.q. terug te geven omzetbelasting van het verschil tussen 19/119 en 6/106 van de resterende winkelwaarde van de geleverde premie-artikelen (de winkelwaarde verminderd met de bijbetaling) in dezelfde verhouding worden verdeeld als de verhouding bedraagt tussen de omzetten van de 19 percents- en de 6 percentsgoederen waarbij de zegels zijn verstrekt.


4.1. Inwisseling bij een andere ondernemer van gratis zegels die bij inwisseling het recht geven op goederen

In gevallen waarin gratis verstrekte zegels of waardebonnen uitsluitend tegen goederen inwisselbaar zijn (eventueel met een
bijbetaling) en de premie-artikelen aan de consument daarentegen worden geleverd door een andere ondernemer dan degene die hem de zegels heeft verstrekt (veelal worden alsdan de premie-artikelen door een verzendhuis geleverd), kan artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit om praktische redenen geen toepassing vinden, omdat het verzendhuis in het algemeen niet bekend is met de omstandigheid of de ingenomen zegels of waardebonnen zijn verstrekt bij 19 percents- of bij 6 percentsgoederen, dan wel bij beide. Het verzendhuis is dan ter zake van de levering van het premie-artikel omzetbelasting verschuldigd over de waarde van de tegenprestatie, t.w. de nominale waarde van de ingenomen zegels, vermeerderd met het eventueel aan de consument en/of aan een derde (bijvoorbeeld de
zegelcentrale) in rekening gebracht bedrag. Daartoe zal degene van wie de zegelactie uitgaat het verzendhuis met de nominale waarde van de zegels bekend moeten maken. Aangezien de zegelkorting op de wijze eveneens wordt belast, keur ik, mede gelet op de in artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit aangebrachte wijziging en de tekst van artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit, goed dat degene die de zegels aan de consument heeft verstrekt een vermindering van
omzetbelasting geniet op basis van de door het verzendhuis bij hem ingewisselde zegels, een en ander op de in punt 1 van artikel 20, lid 1, letter b, van het Uitvoeringsbesluit aangegeven wijze. Zie verder ook hoofdstuk 2. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat de omzetbelasting over het bedrag dat het verzendhuis bij de levering van een premie-artikel aan de consument eventueel aan een andere ondernemer berekent, bij laatstbedoelde ondernemer niet voor aftrek op de voet van artikel 15 van de Wet in aanmerking komt.


4.2. Behandeling van koopzegels die het recht geven op goederen

Ter zake van de verstrekking van koopzegels welke uitsluitend tegen goederen kunnen worden ingewisseld (al dan niet met een bijbetaling) bestaat er, daarbij de overweging in punt 3.1 in aanmerking nemende, geen bezwaar tegen dat met betrekking tot de zegelkorting het vermelde in punt 4 c.q. punt 4.1 op overeenkomstige wijze wordt toegepast. Indien het gestelde in punt 4 van toepassing is, is de ondernemer ter zake van de levering van het premie-artikel
omzetbelasting verschuldigd over de koopprijs van de zegels, vermeerderd met het eventueel door de klant bijbetaalde bedrag. Bij toepassing van punt 4.1 dient het verzendhuis evenwel omzetbelasting te voldoen over de volle waarde van de zegels, dus met inbegrip van de zegelkorting, eveneens vermeerderd met het eventueel door de klant bijbetaalde bedrag.


5. Reductiebonnen of -zegels

Bij sommige reclame-acties komt het voor dat er huis aan huis reductiebonnen of -zegels worden verspreid. De consument kan tegen inlevering van een reductiebon bij de winkelier een merkartikel kopen tegen een gereduceerde prijs, dan wel gratis. Het bedrag van de reductie staat op de bon vermeld. De winkelier die aldus een goed met reductie heeft geleverd, onderscheidenlijk de grossier, ontvangt tegen inlevering van de bon bij de grossier, onderscheidenlijk de fabrikant van het merkartikel, het op de bon afgedrukte reductiebedrag benevens soms nog een klein bedrag extra. Uiteraard behoort het bedrag dat de winkelier van de grossier of de fabrikant ontvangt tegen inlevering van de reductiebon, tegen inname waarvan hij aan de klant een goed tegen verminderde prijs heeft geleverd, tot de belaste omzet van de winkelier. Er bestaat geen bezwaar tegen dat i.c. de fabrikant de in punt 1 van artikel 20, lid 1, letter b, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen regeling inzake de vermindering van omzetbelasting op het moment waarop de zegels worden ingewisseld toepast. Zie voor de verdere gang van zaken hoofdstuk 2.


6. Toegiftartikelen


Wordt een goed geleverd waarbij - soms bij wijze van een tijdelijke reclame-actie - gratis een ander goed met een verhoudingsgewijs geringe waarde is gevoegd (bijvoorbeeld een pak wasmiddel met een sleutelhanger o.i.d.), dan is omzetbelasting verschuldigd over het in rekening gebrachte bedrag naar het percentage hetwelk geldt voor het belangrijkste goed. In het geval dat van het "bij-artikel" niet meer kan worden gezegd dat het een verhoudingsgewijs geringe waarde heeft ten opzichte van de waarde van het goed waarbij het gratis wordt verstrekt, keur ik goed dat het vorenstaande overeenkomstige toepassing vindt, mits de voor het belangrijkste goed in rekening gebrachte vergoeding niet in betekenende mate afwijkt van de vergoeding welke in rekening zou zijn gebracht wanneer er geen gratis artikelen zouden zijn bijgeleverd.

Wordt bij een goed een ander goed geleverd voor bijvoorbeeld de halve prijs of tegen een geringe bijbetaling en vallen de goederen onder een verschillend tarief, dan dient het totaal in rekening gebrachte bedrag te worden gesplitst en wordt de omzetbelasting over dat gesplitste bedrag berekend naar de tarieven die voor ieder van de geleverde goederen van toepassing zijn.


7. (Vervallen) 1)


.....


1) In het Besluit van 18 april 1987 werd aangegeven dat de aanschrijving van 13 november
1969, nr. B 69/19002, OB-BTW-190, en het antwoord op vraag nr. 63, opgenomen in de Band Vragen en Antwoorden Omzetbelasting 1968 hun belang hadden verloren.


8. Inwerkingtreding


Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002.



9. Vervallen besluit


Het besluit van 13 mei 1987, nr. 287-6448 vervalt per 1 januari 2002.