herzien. Dit in verband met het invoeren van de
euro.
Deze herziening houdt verband met de vervanging
van de gulden door de euro per 1 januari 2002.
- Heffing van omzetbelasting ten aanzien van
verenigingen voor vreemdelingenverkeer.
Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2155M
(vervangt Besluit van 7 juni 1977, nr.
27?604692).
In onderdeel b is de verwijzing naar art. 15,
lid 1 OB geactualiseerd. Tevens is na punt b een
verwijzing naar het besluit van 30 december
1999, nr. VB1999/2649 toegevoegd;
- Heffing van omzetbelasting ten aanzien van het
verstrekken van spijzen en dranken aan
personeel.
Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2156M
(vervangt Besluit van 21 mei 1980, nr.
280?6178).
In dit besluit zijn punt 6 en de laatste zin van
punt 2 weggelaten. In punt 3 en punt 5 is het
percentage dat wordt genoemd in art. 3, lid 1
BUA geactualiseerd;
- Heffing van omzetbelasting ten aanzien van
amateursportverenigingen
Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2158M
(vervangt Besluit van 12 oktober 1982, nr.
282?12955).
Punt 1 en punt 7 zijn vervallen;
- Heffing van omzetbelating ten aanzien van het
verstrekken van zegels en waardebonnen.
Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2160M
(vervangt Besluit van 13 mei 1987, nr.
287?6448).
Onderdeel 7 en het voorbeeld in onderdeel 3 zijn
vervallen. Tevens is de inleiding
geactualiseerd, alsmede het percentage in
onderdeel 4 en 4.1.
Heffing van omzetbelasting ten aanzien van
verenigingen voor vreemdelingenverkeer
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen
Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2155M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
Dit besluit is een herziene versie van het
besluit van 7 juni 1977, nr. 27?604692. Het
besluit is herzien in verband met de vervanging
van de gulden door de euro per 1 januari 2002.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in
onderdeel b de verwijzing naar artikel 15,
eerste lid van de Wet op de omzetbelasting 1968
te actualiseren. Verder wordt na punt b een
verwijzing toegevoegd naar het besluit van
30 december 1999, nr. VB 1999/2649 (Mededeling
69, heffing van omzetbelasting met betrekking
tot cadeaubonnen).
Naar mij is gebleken geeft de heffing van
omzetbelasting ten aanzien van verenigingen voor
vreemdelingenverkeer in de praktijk aanleiding
tot vragen met betrekking tot de mate waarin
over de inkomsten van dergelijke verenigingen
omzetbelasting dient te worden voldaan en de
mate waarin die verenigingen de hen in rekening
gebrachte omzetbelasting in aftrek kunnen
brengen.
Teneinde in dezen tot een gelijke wetstoepassing
te komen, ontmoet het bij mij geen bezwaar dat
bedoelde verenigingen met betrekking tot de
omzetbelasting als volgt handelen:
a. De vereniging voldoet omzetbelasting over
alle inkomsten, onder welke benaming ook
genoten, echter met uitzondering van subsidies
verleend door de overheid. In dit verband keur
ik goed dat met betrekking tot door leden van de
vereniging betaalde contributies heffing van
omzetbelasting slechts plaatsvindt over het
bedrag dat het bedrag van de minimumcontributie
te boven gaat, met dien verstande dat
laatstbedoeld bedrag niet hoger gesteld kan
worden dan ¤ 11.
b. De vereniging brengt de haar in rekening
gebrachte belasting volledig in aftrek,
behoudens uiteraard de wettelijke beperkingen
die aan de uitoefening van het aftrekrecht zijn
gesteld. Ik merk hierbij op dat alle
werkzaamheden, welke door een vereniging voor
vreemdelingenverkeer plegen te worden verricht,
geacht kunnen worden in het kader van de
onderneming van een dergelijke vereniging te
worden verricht, zodat de beperking van de
aanspraak op aftrek van voorbelasting als
bedoeld in artikel 15, lid 1, voorlaatste zin,
laatste zinsnede, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 te dien aanzien toepassing
mist.
Volledigheidshalve merk ik op dat voor de
heffing van omzetbelasting bij de verstrekking
van VVV-geschenkbonnen het bepaalde geldt zoals
neergelegd in het besluit van 30 december 1999,
nr. VB1999/2649 (opgenomen als Mededeling 69 in
het boekwerk Omzetbelasting).
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002
Vervallen besluit
Het besluit van 7 juni 1977, nr. 27?604692
vervalt per 1 januari 2002.
Heffing van omzetbelasting ten aanzien van het
verstrekken van spijzen en dranken aan personeel
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen
Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2156M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
Dit besluit is een herziene versie van het
besluit van 21 mei 1980, nr. 280?6178. Het
besluit is herzien in verband met de vervanging
van de gulden door de euro per 1 januari 2002.
Daarbij zijn punt 6 en de laatste zin van punt 2
weggelaten, omdat deze hun belang hebben
verloren. Verder is in punt 3 en punt 5 de
vermelding geactualiseerd van het percentage
genoemd in artikel 3, eerste lid, van het
Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968.
1. Bij de aanschrijving van 6 december 1979,
nr. 079-2382 (BTW 18), is mededeling gedaan van
een wijziging van het Besluit uitsluiting aftrek
omzetbelasting 1968. Naar is gebleken geeft de
daarbij getroffen nieuwe regeling inzake het
verstrekken van spijzen en dranken door de
ondernemer aan zijn personeel aanleiding tot
verschillende vragen. In verband daarmede deel
ik u het volgende mede.
2. Door de wijziging per 1 januari 1979 van
artikel 11, letter c (thans artikel 11, eerste
lid, letter c van de Wet op de omzetbelasting
1968 is onder meer het verstrekken van spijzen
en dranken zonder winstoogmerk door de
ondernemer aan zijn personeel van genoemde datum
af aan heffing van omzetbelasting onderworpen.
Dit betreft niet alleen ondernemers die
overigens ook reeds (andere) belaste prestaties
verrichten, maar daarnaast eveneens ondernemers
die voor het overige vrijgestelde prestaties
verrichten, alsmede instellingen en andere
(rechts)personen die slechts met betrekking tot
bedoelde verstrekking als ondernemer zijn aan te
merken. In het bijzonder wordt er de aandacht op
gevestigd dat ook de overheid wat dit betreft
als ondernemer in de heffing van omzetbelasting
zal dienen te worden betrokken (vgl. artikel 4,
vijfde lid, juncto bijlage D, nr. 12, van de
Zesde Richtlijn).
3. De in het Besluit uitsluiting aftrek
omzetbelasting 1968 neergelegde nieuwe regeling
inzake het verstrekken van spijzen en dranken
door de ondernemer aan zijn personeel gaat er
vanuit dat gedurende de loop van een boekjaar op
de gebruikelijke wijze aangifte wordt gedaan van
de ter zake van die verstrekking verschuldigde
omzetbelasting, waarbij ook in beginsel op de
voet van artikel 15, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 aftrekbare belasting tot de
ingevolge die bepaling toegestane omvang in
aanmerking wordt genomen.
Ten aanzien van de aan te geven omzet kan voor
wat betreft de onder post b 12 van de bij
voornoemde wet behorende tabel I te rangschikken
spijzen en dranken het verlaagde tarief
toepassing vinden. Het ontmoet voorts geen
bezwaar, dat de regeling mede toepassing vindt
ten aanzien van versnaperingen en
gebruiksartikelen van geringe waarde, welke tot
het normale assortiment van bedrijfskantines
kunnen worden gerekend. Ten aanzien van deze
goederen is het normale tarief van toepassing,
tenzij de goederen onder één der posten van
vorenbedoelde tabel I zijn te rangschikken,
terwijl ten aanzien van de in artikel 28 van de
wet bedoelde tabaksartikelen uiteraard geen
belasting (meer) behoeft te worden afgedragen.
Mocht het maken van een splitsing op deze punten
bijzondere problemen opleveren, dan ontmoet het
geen bezwaar dat ten aanzien van de gehele omzet
d.w.z. het totaal van de ontvangen bedragen, de
verkoop van tabaksartikelen daaronder begrepen,
het in artikel 3, eerste lid, van het besluit
vermelde percentage van 6 wordt toegepast.
Tenslotte wordt er de aandacht op gevestigd, dat
het vorenstaande niet alleen op de omzetten van
de eigenlijke bedrijfskantine van toepassing is,
maar op alle verstrekkingen van spijzen en
dranken aan het personeel, ongeacht op welke
wijze zulks geschiedt (bijv. via automaten of
anderszins) en ongeacht of een kantine in
eigenlijke zin aanwezig is.
4. Of en in hoeverre het Besluit uitsluiting
aftrek omzetbelasting 1968 ten aanzien van het
verstrekken van spijzen en dranken aan het
personeel toepassing dient te vinden wordt eerst
aan het einde van het boekjaar bezien.
Overeenkomstig hetgeen in artikel 3 van het
besluit is bepaald worden daartoe de
aanschaffingskosten van de spijzen en dranken
c.q. van de grondstoffen daarvoor, de
omzetbelasting niet daaronder begrepen,
vermeerderd met 25% en vergeleken met het totaal
van hetgeen ter zake van de verstrekking van
spijzen en dranken aan het personeel in rekening
werd gebracht (in dit bedrag is de
omzetbelasting derhalve wel begrepen). In
vorenbedoelde bedragen dient de in- en verkoop
van tabaksartikelen niet te worden begrepen.
Indien echter het maken van een splitsing op dit
punt bijzondere problemen oplevert, bestaat er
overigens geen bezwaar tegen dat wordt uitgegaan
van bedragen waarin de in- resp. verkopen van
bedoelde artikelen wél zijn begrepen (vgl. ook
het onder punt 3. vermelde).
5. Het bedrag waarmee de onder punt 4 bedoelde
met 25% verhoogde aanschaffingskosten van
spijzen en dranken c.q. van de grondstoffen
daarvoor het totaal van de aan het personeel in
rekening gebrachte bedragen te boven gaat dient
voor de toepassing van artikel 4 van het Besluit
uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 te worden
toegerekend aan de personeelsleden die voor de
verstrekking van de spijzen en dranken in
aanmerking komen. Bij toetsing van de aldus
gevonden bedragen aan het in artikel 4, eerste
lid, van het besluit vermelde bedrag van ¤ 227,
dienen overigens ook de aan bedoelde
personeelsleden ten goede komende voorzieningen
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter c
in aanmerking te worden genomen. Indien de
desbetreffende bedragen per personeelslid te
samen genomen bedoeld bedrag van ¤ 227 niet
overschrijden, blijft uitsluiting van aftrek van
voorbelasting zowel wat de verstrekking van
spijzen en dranken als wat de overige
voorzieningen betreft achterwege. Indien echter
het bedrag van ¤ 227 per personeelslid wordt
overschreden, dient in elk geval over het
verschil tussen de met 25% vermeerderde
aanschaffingskosten van spijzen en dranken c.q.
van grondstoffen daarvoor en het totaal van de
aan het personeel in rekening gebrachte bedragen
het in artikel 3, eerste lid, van het besluit
vermelde gemiddelde percentage van 6 te worden
voldaan. In dat geval kunnen blijkens artikel 4,
tweede lid, van het besluit de overige
voorzieningen afzonderlijk opnieuw aan het
bedrag van ¤ 227 worden getoetst.
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002
Vervallen besluit
Het besluit van 21 mei 1980, nr. 280-6178,
vervalt per 1 januari 2002.
Heffing van omzetbelasting ten aanzien van
amateursportverenigingen
Belastingdienst/Centrum voor proces en
productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen
Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2158M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
Dit besluit is een herziene versie van het
besluit van 12 oktober 1982, nr. 282?12955. Het
besluit is herzien in verband met de vervanging
van de gulden door de euro per 1 januari 2002.
In punt 2 zijn de tot 1 januari 2002 geldende
bedragen vermeld in twee noten. In de noten bij
de vervallen punten 1 en 7 wordt gerefereerd aan
de herziening van de daar genoemde besluiten per
1 januari 2002.
1. (Vervallen) 1)
.....
1) Dit punt had betrekking op toepassing van
een forfaitair percentage op kantineactiviteiten
van sportverenigingen. Deze faciliteit is bij
besluit van 29 december 1998, nr. VB 98/2719,
opgenomen in punt 10 van het besluit van 27 juni
1980, nr. 080-1088. Laatstgenoemd besluit is in
verband met de vervanging van de gulden door de
euro per 1 januari 2002 vervangen door het
besluit CPP2001-2157M, waarbij genoemd punt 10
is geactualiseerd.
2. Sinds 1 januari 1979 is in artikel 11,
eerste lid, onderdeel v, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 voor de bijkomstige
activiteiten van onder meer sportverenigingen,
die dienen ter verkrijging van financiële steun,
een vrijstelling opgenomen. Deze vrijstelling
bedraagt ¤ 68.067 per jaar voor leveringen 1) en
¤ 31.765 per jaar voor diensten 2) door
sportverenigingen.
.....
1) Per 1 januari 1996 werd dit bedrag in
artikel 11, eerste lid, onderdeel v, verhoogd
van f 125.000 naar f 150.000 per jaar.
2) Op grond van artikel 11, eerste, onderdeel
v, van de Wet, bedroeg de omzetgrens voor
vrijgestelde fondswervende diensten tot
1 januari 1996 f 25.000; goedgekeurd was dat
deze grens voor sportverenigingen met ingang van
1 juli 1980 werd gesteld op f 45.000. Per
1 januari 1996 werd de grens voor vrijgestelde
fondswervende diensten van sportverenigingen
opgenomen in de Wet en vastgesteld op een bedrag
van f 70.000.
Voor de levering van goederen, zoals speldjes,
lepeltjes en glazen, kan thans gebruik worden
gemaakt van de grens van ¤ 68.067 van genoemd
artikel 11, lid 1, onderdeel v.
Voor diensten (b.v. fancyfairs en bingoavonden)
kan gebruik worden gemaakt van de in dat artikel
vermelde grens van ¤ 31.765. Ook entreegelden en
sportsponsoring (waaronder begrepen het
gelegenheid geven tot het plaatsen van
reclameborden en shirtreclame) kunnen hieronder
worden gerangschikt.
Voor zover nodig, wordt er nog de aandacht op
gevestigd dat het verstrekken van goederen door
de sponsor, zoals schoenen en trainingspakken,
in beginsel ook (mede) leidt (en leidde) tot
heffing van omzetbelasting over de daaraan toe
te kennen waarde.
3. Het in enig jaar overschrijden van de in
punt 2 genoemde grenzen brengt met zich dat de
vereniging voor de desbetreffende prestaties in
de heffing van omzetbelasting dient te worden
betrokken. Indien men echter als gevolg van
bijzondere eenmalige omstandigheden één of meer
van die grenzen overschrijdt, dan kan daarin
aanleiding worden gevonden de heffing in dat
jaar achterwege te laten. In andere gevallen van
overschrijding kan de heffing van omzetbelasting
in het desbetreffende jaar eveneens achterwege
blijven indien de overschrijding redelijkerwijs
niet te voorzien was. Indien in een dergelijk
geval echter het volgende jaar zich opnieuw een
overschrijding voordoet, dan dient in dat jaar
in elk geval heffing plaats te vinden.
Indien achteraf blijkt dat prestaties ten
onrechte in de heffing zijn betrokken, omdat de
meerbedoelde grenzen niet werden overschreden,
kan een verzoek om teruggaaf worden gedaan bij
de inspecteur. Als facturen met berekening van
omzetbelasting zijn uitgereikt, dan dienen er
verbeterde facturen te worden uitgereikt
alvorens daarvoor teruggaaf wordt verleend.
4. Veel van de hier bedoelde sportverenigingen
verstrekken ook bladen aan de leden met
informatie over de activiteiten van de
vereniging. Ten aanzien van ledenbladen, waarvan
de informatieverstrekking een bijkomstige
activiteit is in de totaliteit van het verlenen
van diensten aan leden, kan heffing van
omzetbelasting achterwege blijven. Dit geldt ook
voor incidentele losse verkoop aan niet-leden.
Voorwaarde hiervoor is, dat wordt afgezien van
aftrek van de terzake betrekking hebbende
voorbelasting. Eenzelfde standpunt kan worden
ingenomen ten aanzien van het opnemen van
advertenties in die bladen.
5. Een aantal van de vorenbedoelde
sportverenigingen en de afdelingen van de KNVB
verrichten tevens prestaties met betrekking tot
de sporttotalisator. Ten aanzien van die
prestaties kan, evenals in het verleden
geschiedde, heffing van omzetbelasting
achterwege blijven. Voor die prestaties kan dan
uiteraard ook geen aanspraak op aftrek van
voorbelasting worden gemaakt.
Ter zake van de wederverkoop van loten, zoals
loten voor de Grote-Clubactie of krasloten,
worden sportverenigingen, wier fondswervende
prestaties, op grond van artikel 11, lid 1,
onderdeel v, van de Wet van omzetbelasting zijn
vrijgesteld, ongeacht de omvang van de hiermee
behaalde opbrengst, niet in de heffing van
omzetbelasting betrokken, mits terzake geen
voorbelasting in aftrek wordt gebracht. De
opbrengst van de wederverkoop van deze loten
blijft ook buiten beschouwing bij de beoordeling
of de omzetgrens voor fondswervende prestaties
door de desbetreffende sportvereniging wordt
overschreden.
6. Binnen de georganiseerde sportwereld
(d.w.z. de in verenigingsverband georganiseerde
takken van sport) worden sportcursussen
verzorgd. Het gaat hierbij om de door (regionale
afdelingen van) sportbonden jegens de bij hen
aangesloten sportverenigingen en de door
sportverenigingen jegens hun leden verzorgde
sportcursussen. Deze cursussen zijn onder te
verdelen in sporttechnische en
niet-sporttechnische cursussen.
Sporttechnische cursussen zijn gericht op het
bijbrengen of het op peil houden van kennis en
vaardigheden met betrekking tot het lesgeven en
leidinggeven aan sportbeoefenaren in de functie
van trainer, coach, leraar of instructeur.
Afhankelijk van het niveau van deze cursussen
kan het hierbij gaan om cursussen voor in de
sportwereld werkzame vrijwilligers en
(semi-)professionals.
De niet-sporttechnische cursussen zijn gericht
op het bijbrengen of het op peil houden van
kennis en vaardigheden betreffende de vervulling
van de overige met sportbeoefening verband
houdende functies, zoals scheidsrechter,
jurylid, wedstrijdorganisator,
materiaalbeheerder, bestuurslid van een
sportvereniging e.d. Deze cursussen kunnen een
specifiek karakter dragen, d.w.z. dat de inhoud
van deze cursussen betrekking heeft op de
uitoefening van een specifieke functie binnen
een bepaalde tak van sport. Het is echter ook
mogelijk dat deze cursussen ten doel hebben meer
algemene (d.w.z. ook buiten de sportwereld aan
te wenden) kennis en vaardigheden bij te brengen
c.q. op peil te houden; dit is het geval bij
managements-, marketing-, bestuurderskader-,
sponsoring- en dergelijke cursussen. De
niet-sporttechnische cursussen worden zowel aan
vrijwilligers als aan (semi?)professionals
gegeven.
De provinciale sportraden en de zogenoemde
sportstimulerings-organisaties, alsmede de NFWS
(de Nationale Federatie van Werkers in de Sport)
verzorgen ten behoeve van de in de
georganiseerde sportwereld werkzame
vrijwilligers en (semi) professionals
vergelijkbare cursussen.
Een deel van de onderhavige cursussen is als een
kortdurende beroepsopleiding in de zin van
artikel 8, lid 1, onderdeel a, van het
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 te
beschouwen en is als zodanig vrijgesteld van
omzetbelasting. Het gaat hier om de opleidingen
voor binnen de sportwereld werkzame
professionals, zoals de opleiding tot golf-,
tennis- en zwemleraar, en tot coach betaald
voetbal.
De cursussen voor de binnen de sportwereld
werkzame vrijwilligers zijn in principe niet als
een beroepsopleiding te beschouwen. Ten aanzien
van de aan semi-professionele functionarissen
gegeven cursussen is in een aantal gevallen
eveneens twijfel mogelijk. Gelet op de binnen de
georganiseerde sportwereld bestaande situatie,
wordt vooralsnog goedgekeurd dat zowel de
sporttechnische als de niet-sporttechnische
cursussen die worden gegeven aan de binnen de
georganiseerde sportwereld werkzame
vrijwilligers en semi-professionals buiten de
heffing blijven, op voorwaarde dat wordt
afgezien van aftrek van de terzake betrekking
hebbende voorbelasting. Deze goedkeuring geldt
zowel voor de door de sportbonden en
-verenigingen verzorgde cursussen als voor de
door de provinciale sportraden, de
sport-stimuleringsorganisaties en de NFWS
aangeboden cursussen 1).
.....
1) Tot 1 juli 1993 werden conferenties en
andere bijeenkomsten, die door vorenbedoelde
sportverenigingen werden georganiseerd voor de
opleiding en de vorming van deelnemers,
gerangschikt onder de vrijstelling van artikel
11, lid 1, onderdeel o, van de Wet, juncto
artikel 8, lid 1, onderdeel c, van het
Uitvoeringsbesluit, indien aan de voorwaarde was
voldaan dat daarmee geen winst werd beoogd of
gemaakt.
7. (Vervallen) 1)
.....
1) In dit punt was aangegeven dat de
aanschrijvingen OB/BTW-100 en OB/BTW-206 met
ingang van 12 oktober 1982 geen toepassing meer
konden vinden ten aanzien van sportverenigingen.
Beide aanschrijvingen zijn ingetrokken bij het
besluit van 4 augustus 1999, nr. VB 99/1303
(mededeling 65; in verband met de vervanging van
de gulden door de euro is dit besluit per
1 januari 2002 vervangen door het besluit
CPP2001-2181M).
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002
Vervallen besluit
Het besluit van 12 oktober 1982, nr.282-12955
vervalt per 1 januari 2002.
Heffing van omzetbelasting ten aanzien van het
verstrekken van zegels en waardebonnen
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen
Besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001/2160M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
Dit besluit is een herziene versie van het
besluit van 13 mei 1987, nr. 287?6448. Het
besluit is herzien in verband met de vervanging
van de gulden door de euro per 1 januari 2002.
In dit geval is er voor gekozen om de in
onderdeel 3 als voorbeeld genoemde
aankoopbedragjes voor zgn. koopzegels niet meer
op te nemen. Van de gelegenheid is gebruik
gemaakt om de inleiding en het in de onderdelen
4 en 4.1 vermelde percentage van het algemene
tarief te actualiseren. Punt 7 heeft zijn belang
verloren en is vervallen.
1. Inleiding
Met ingang van 18 april 1987 is bij besluit van
9 april 1987 (Stb. 1987, 158) de opzet van het
in artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit
vervatte zegelsysteem ingrijpend gewijzigd. Ik
acht het gewenst nader in te gaan op de aard van
de wijziging alsmede op de uit deze wijziging in
omzetbelastingtechnisch opzicht voor de
betrokken ondernemers voortvloeiende
consequenties. Het lijkt mij tevens nuttig in
dit kader eveneens aandacht te besteden aan de
andere zegelsystemen.
2. De verstrekking van gratis zegels die
bij inwisseling het recht geven op geld of
geldswaardige papieren
Artikel 20, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit,
een van artikel 29, lid 1, letter b, van de Wet
op de omzetbelasting 1968 afwijkende bepaling,
staat een vermindering van omzetbelasting toe en
regelt de wijze waarop deze vermindering
toepassing vindt, in het geval dat bij de
levering van goederen en het verrichten van
diensten gratis zegels worden verstrekt bij de
inwisseling waarvan aanspraak bestaat op geld of
geldswaardige papieren. Waar het oude artikel 20
ter zake van dit soort zegelverstrekking in
slechts één regeling voor alle gevallen voorzag,
maakt het per 18 april 1987 van toepassing
zijnde artikel 20 een specifiek onderscheid
tussen twee gevallen, ten aanzien waarvan
afzonderlijke regelingen zijn getroffen.
De eerste regeling, opgenomen in punt 1 van
artikel 20, lid 1, letter b, van het
Uitvoeringsbesluit, geeft aan dat de
omzetbelasting over het bedrag van de in een
tijdvak bij een ondernemer ingewisselde zegels
in mindering wordt gebracht op de door hem in
dat tijdvak verschuldigd zijnde omzetbelasting,
ingeval de geldswaarde van de zegels pas te
zijnen laste komt bij de inwisseling van de
zegels.
De tweede regeling, opgenomen in punt 2 van
voornoemde bepaling, staat daarentegen een
vermindering toe van de door een ondernemer in
een tijdvak verschuldigd zijnde omzetbelasting
met de omzetbelasting over het bedrag van de in
dat tijdvak door hem verstrekte zegels, ingeval
de geldswaarde van de zegels reeds te zijnen
laste komt voor de verstrekking van de zegels.
Er zij op gewezen dat deze regeling in grote
lijnen overeenkomt met de in het oude artikel 20
voorkomende regeling en evenzo het oog heet op
het zgn. traditionele zegelsysteem.
2.1. De begrippen "te zijnen laste",
"inwisseling" en "verstrekking"
Blijkens de bewoordingen van artikel 20, lid 1,
aanhef en letter b, van het Uitvoeringsbesluit
en hetgeen hieromtrent in de toelichting op het
in punt 1 vermelde wijzigingsbesluit is
opgemerkt strekken de in deze bepaling vervatte
regelingen er toe uitsluitend een vermindering
van omzetbelasting toe te kennen aan de
ondernemer die bij zijn leveringen en diensten
gratis zegels verstrekt en te wiens laste
daadwerkelijk en ook uiteindelijk de geldswaarde
van de ingewisselde respectievelijk verstrekt
zegels komt. Daarbij is het niet van belang door
welke ondernemer de zegels feitelijk worden
overhandigd dan wel bij welke ondernemer de
zegels in eerste instantie door degene die de
zegelkorting geniet (moeten) worden ingeleverd.
De opzet van voornoemde bepaling brengt tevens
met zich dat van inwisseling eerst sprake is,
indien de ondernemer te wiens laste de
geldswaarde van de ingewisselde zegel komt
daadwerkelijk tot betaling van de zegelkorting
is overgegaan. Voorts heeft een en ander mede
tot gevolg dat pas van verstrekking kan worden
gesproken, indien de zegel is overhandigd aan
degene die de zegelkorting ook behoort te
genieten.
2.2. De vermindering van omzetbelasting in
het traditionele zegelsysteem
In het traditionele zegelsysteem koopt een
daarbij aangesloten ondernemer al dan niet door
tussenkomst van zijn leverancier bij een
centrale instantie, de zgn. zegelcentrale, de
gratis aan zijn klanten te verstrekken zegels in
voor het geldbedrag dat de klanten bij
inlevering van de op een kaart of in een boekje
geplakte zegels ontvangt. Aan dit zegelsysteem
zijn verscheidene ondernemers verbonden en de
zegels kunnen naar keuze bij al deze ondernemers
worden ingeleverd. De ondernemer die alsdan de
geldswaarde van de desbetreffende zegels
uitbetaalt levert vervolgens op zijn beurt al
dan niet door tussenkomst van zijn leverancier
de ingenomen zegels in bij de zegelcentrale die
daarvoor het door de leverancier uitbetaalde
bedrag restitueert. Het blijkt dat uiteindelijk
het merendeel van de in het hier omschreven
zegelsysteem verstrekte zegels wordt
ingewisseld. Aangezien uit dit systeem van
zegelverstrekking bovendien voortvloeit dat het
naderhand bij inwisseling van de zegels uit te
betalen bedrag reeds voor het tijdstip van
verstrekking daadwerkelijk voor rekening komt
van de ondernemer die de zegels heeft verstrekt,
kan deze ondernemer aanspraak maken op de
toepassing van de regeling welke een
vermindering van omzetbelasting toestaat op het
moment waarop de zegels worden verstrekt, en wel
op de hiervoor in punt 2 omschreven wijze.
De waarde van de aldus aan de klanten verstrekte
gratis zegels kan de ondernemer bepalen door uit
te gaan van de voorraad ongebruikte zegels aan
het begin van het belastingtijdvak, vermeerderd
met de in dat tijdvak van de zegelcentrale
ingekochte zegels, en verminderd met de voorraad
ongebruikte zegels aan het einde van het
tijdvak.
2.3. De berekening van de vermindering van
omzetbelasting in het algemeen
In de gevallen waarin de gratis zegels worden
verstrekt zowel bij goederen die naar het
algemene tarief van omzetbelasting zijn belast
als bij goederen die aan het verlaagde tarief
zijn onderworpen, dient ter bepaling van de
vermindering als bedoeld in de punten 1 en 2 van
artikel 20, lid 1, letter b, van het
Uitvoeringsbesluit het bedrag van de
ingewisselde respectievelijk verstrekte zegels
te worden gesplitst in dezelfde verhouding als
de verhouding tussen de omzetten in normaal
belaste en laagbelaste goederen, met dien
verstande dat te dezen de omzet in goederen
waarbij geen zegels worden verstrekt niet in
aanmerking wordt genomen. Voor alle
duidelijkheid zij er nog op gewezen dat zowel
het inwisselen als het verstrekken van de
zegels, afgezien van de bij artikel 20
toegestane vermindering van de omzetbelasting,
niet van invloed is op de hoogte van de normaal
verschuldigde omzetbelasting. Zo dient het bij
de inwisseling van een met zegels volgeplakte
kaart aan de klant betaalde bedrag wel degelijk
te worden gerekend tot de met omzetbelasting
belaste omzet. Teneinde misverstanden op dit
punt te voorkomen, kan bijvoorbeeld de
ingewisselde kaart als kasgeld worden beschouwd.
2.4. Keuze tussen geld en geldswaardige
papieren
Het komt in de praktijk voor dat er gratis
zegels worden verstrekt die de klant bij
inwisseling naar keuze recht geven op geld of op
een geldswaardig papier, zoals een reischeque
waarmee bijvoorbeeld een spoorkaartje kan worden
betaald, dat in veel gevallen boven het bedrag
aan geld voor de klant een extra waarde
vertegenwoordigt. De ondernemer die aanspraak
kan maken op de toepassing van de regeling welke
een vermindering van omzetbelasting toestaat op
het moment waarop de zegels worden verstrekt
dient in dergelijke gevallen in beginsel het
bedrag aan geld bij de bepaling van de
vermindering van omzetbelasting in aanmerking te
nemen, tenzij hij aantoont dat in de praktijk
een hogere korting pleegt te worden verleend.
2.5. Keuze tussen geld en goederen
Het komt eveneens voor dat er gratis zegels
worden verstrekt die de klant bij inwisseling
naar keuze recht geven op geld of op goederen.
Naar mijn mening missen in zo'n geval de beide
in artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit
opgenomen regelingen toepassing. Deze regelingen
zien immers enkel op zegels die tegen geld of
geldswaardige papieren kunnen worden
ingewisseld. Overigens geldt ter zake evenmin
het bepaalde in artikel 21 van het
Uitvoeringsbesluit, inhoudende een regeling
inzake de verstrekking van gratis zegels welke
kunnen worden ingewisseld tegen goederen.
Teneinde toch een vanuit omzetbelastingtechnisch
oogpunt bezien aanvaardbare oplossing te
realiseren, kan ik mij er mee verenigen dat i.c.
de ondernemer, ingeval van inwisseling tegen
geld, de in punt 1 van artikel 20, lid 1, letter
b, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen regeling
inzake de vermindering van omzetbelasting op het
moment waarop de zegels worden ingewisseld en,
ingeval van inwisseling tegen goederen, die
regeling als bedoeld in artikel 21 van het
Uitvoeringsbesluit op overeenkomstige wijze
toepast.
Overigens ontmoet het bij mij geen bezwaar dat
de ondernemer die is aangesloten bij een
traditioneel zegelsysteem, d.w.z. te wiens laste
de zegelkorting reeds voor de verstrekking van
de zegels komt met ingang van 1 september 1988
de vermindering van omzetbelasting geniet op
basis van de verstrekte zegels overeenkomstig de
in punt 2 van artikel 20, lid 1, letter b, van
het Uitvoeringsbesluit opgenomen regeling.
Uiteraard is het in die situatie niet toegestaan
dat de ondernemer bij inwisseling van de zegels
tegen goederen wederom een vermindering claimt
op basis van artikel 21 van het
Uitvoeringsbesluit. Tevens verbind ik aan deze
goedkeuring de voorwaarde dat alle bij het
desbetreffende zegelsysteem aangesloten
ondernemers dezelfde gedragslijn volgen.
2.6. Het begrip "zegel"
Op grond van artikel 20, lid 2, van het
Uitvoeringsbesluit worden onder zegels begrepen
andere voorwerpen welke een soortelijke functie
vervullen. Zo kunnen de op de verpakking van
goederen aangebrachte bonnen die door de klant
moeten worden uitgeknipt en, opgeplakt op een
kaart, recht geven op uitbetaling van een zeker
bedrag aan geld als een zegel in de zin van
voornoemde bepaling worden aangemerkt tot de
voorwerpen welke een soortgelijke functie als
een zegel vervullen kunnen eveneens worden
gerekend de in de verpakking van bepaalde
goederen voorkomende formulieren welke dienen te
worden ingevuld en bij inwisseling recht geven
op de uitkering van een premie. In dit verband
wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad
van 25 september 1985, nr. 22.539.
2.7. De prestatie van de zegelcentrale en
de andere bij de verstrekking van zegels
betrokken ondernemers
De in dit bestek besproken zegels hebben naar
mijn oordeel niet het karakter van
waardepapieren in de zin van artikel 11, lid 1,
letter i, punt 2, van de Wet, daarbij mede in
aanmerking nemende de in de jurisprudentie
omtrent het begrip waardepapieren ontwikkelde
criteria. Dit betekent dat de in deze
wetsbepaling neergelegde vrijstelling toepassing
mist ten aanzien van de op deze zegels
betrekking hebbende handelingen welke worden
verricht door de bij het verstrekken van de
zegelkorting betrokken ondernemers, waaronder
begrepen de zegelcentrale. Wellicht ten
overvloede zij er in dit verband op gewezen dat
de vergoeding voor de door de zegelcentrale in
dit kader verrichte prestatie slechts wordt
gevormd door het bedrag dat boven de nominale
waarde van de zegels in rekening wordt gebracht.
Het bedrag dat overeenkomt met de nominale
waarde van de zegels is immers een waarborgsom
en behoort derhalve als zodanig niet tot de
vergoeding.
2.8. Overgangsregeling
In artikel II van het in punt 1 vermelde besluit
ter wijziging van artikel 20 van het
Uitvoeringsbesluit is een overgangsregeling
opgenomen. Deze regeling beoogt onder meer te
voorkomen dat in gevallen waarin op de voet van
het oude artikel 20 vermindering van
omzetbelasting is genoten op basis van de
verstrekte zegels, met toepassing van het
gewijzigde artikel 20 ten aanzien van dezelfde
zegels wederom een vermindering wordt geclaimd
op basis van de inwisseling van deze zegels op
of na 18 april 1987. Het bepaalde in artikel II
sluit dan ook uitdrukkelijk deze mogelijkheid
uit. Met betrekking tot de zegels die op of na
18 april 1987 worden verstrekt en niet zijn te
onderscheiden van de zegels die voor dat
tijdstip zijn verstrekt bevat artikel II
eveneens een regeling. Deze regeling houdt in
dat in dergelijke gevallen slechts de
vermindering op basis van de ingewisselde zegels
kan worden genoten, voor zover het totale aantal
ingewisselde zegels het aantal voor 18 april
1987 verstrekte zegels overtreft. De na 18 april
1987 ingewisselde zegels worden derhalve geacht
de voor dat tijdstip verstrekte zegels te zijn
tot het moment waarop evenveel zegels zijn
ingewisseld als dat er voor bedoeld tijdstip
zijn verstrekt.
3. De verstrekking van zegels tegen
betaling die bij inwisseling het recht geven op
geld of geldswaardige papieren (de zgn.
koopzegels)
Per besteed bedrag kan de klant een spaarzegel
bij de winkelier kopen. Opgeplakt geven deze
zegels recht op de uitbetaling van een zeker
bedrag dat hoger is dan het bedrag dat de klant
voor de zegels heeft betaald. Aangenomen kan
worden dat het meerdere de zegelkorting
vertegenwoordigt die de winkelier aan de klant
geeft. Het bedrag dat de klant aan de winkelier
voor de zegels heeft betaald behoort niet tot de
belaste omzet van de winkelier, zodat deze dat
bedrag op zijn kasontvangsten in mindering kan
brengen. Dat bedrag is te bepalen door de
voorraad ongebruikte zegels bij het begin van
het belastingtijdvak te nemen, vermeerderd met
de in dat tijdvak betrokken zegels en verminderd
met de voorraad ongebruikte zegels aan het einde
van het tijdvak, waarna het aldus verkregen
aantal wordt vermenigvuldigd met het bedrag dat
de klant per zegel moet voldoen.
3.1. Behandeling van de bij
koopzegels verleende zegelkorting
De in artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit
opgenomen regelingen hebben geen betrekking op
de verstrekking van koopzegels. De wijze waarop
bij koopzegels de zegelkorting wordt verleend
komt evenwel in belangrijke mate overeen met de
wijze waarop de korting bij gratis zegels wordt
verstrekt, zodat een gelijke
omzetbelastingtechnische behandeling is
gerechtvaardigd. In deze omstandigheid heb ik
dan ook aanleiding gevonden goed te keuren dat
voornoemde regelingen van overeenkomstige
toepassing zijn op de bij koopzegels verleende
korting. Dit betekent dat ter zake een
vermindering van omzetbelasting wordt verleend
op basis van de ingewisselde zegels, ingeval de
zegelkorting pas bij inwisseling van de zegels
voor rekening komt van de ondernemer en op basis
van de verstrekte zegels, ingeval de
zegelkorting reeds voor de verstrekking van de
zegels voor rekening komt van de ondernemer.
Laatstgenoemde omstandigheid kan zich slechts
voordoen, indien de koopzegels worden verstrekt
in een soortgelijk systeem als het traditionele
zegelsysteem met een zegelcentrale, zoals
hiervoor omschreven in punt 2.2. Overigens zij
opgemerkt dat bij toepassing van de vermindering
op basis van de verstrekte zegels uiteraard
slechts rekening mag worden gehouden met de
normale zegelkorting en niet met een, bij
koopzegels wel eens voorkomend, eventueel te
betalen bedrag aan rente. Voorts dient bij
toepassing van beide regelingen te worden
gehandeld met inachtneming van hetgeen in de
overige punten van hoofdstuk 2 uiteen is gezet.
4. De verstrekking van gratis zegels die
bij inwisseling het recht geven op goederen
(zgn. premie-artikelen)
In gevallen waarin gratis verstrekte zegels of
waardebonnen uitsluitend tegen goederen
inwisselbaar zijn (eventueel met een
bijbetaling) en die goederen aan de klant worden
geleverd door degene die hem ook de zegels heeft
verstrekt, vindt artikel 21 van het
Uitvoeringsbesluit toepassing. Met betrekking
tot de keuze tussen geld en goederen wordt naar
punt 2.5 verwezen.
Indien de zegels worden verstrekt zowel bij
goederen die aan het algemene tarief van 19%
zijn onderworpen als bij goederen die naar het
verlaagde tarief van 6% zijn belast, kan de op
de voet van genoemd artikel te betalen c.q.
terug te geven omzetbelasting van het verschil
tussen 19/119 en 6/106 van de resterende
winkelwaarde van de geleverde premie-artikelen
(de winkelwaarde verminderd met de bijbetaling)
in dezelfde verhouding worden verdeeld als de
verhouding bedraagt tussen de omzetten van de 19
percents- en de 6 percentsgoederen waarbij de
zegels zijn verstrekt.
4.1. Inwisseling bij een andere
ondernemer van gratis zegels die bij inwisseling
het recht geven op goederen
In gevallen waarin gratis verstrekte zegels of
waardebonnen uitsluitend tegen goederen
inwisselbaar zijn (eventueel met een
bijbetaling) en de premie-artikelen aan de
consument daarentegen worden geleverd door een
andere ondernemer dan degene die hem de zegels
heeft verstrekt (veelal worden alsdan de
premie-artikelen door een verzendhuis geleverd),
kan artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit om
praktische redenen geen toepassing vinden, omdat
het verzendhuis in het algemeen niet bekend is
met de omstandigheid of de ingenomen zegels of
waardebonnen zijn verstrekt bij 19 percents- of
bij 6 percentsgoederen, dan wel bij beide. Het
verzendhuis is dan ter zake van de levering van
het premie-artikel omzetbelasting verschuldigd
over de waarde van de tegenprestatie, t.w. de
nominale waarde van de ingenomen zegels,
vermeerderd met het eventueel aan de consument
en/of aan een derde (bijvoorbeeld de
zegelcentrale) in rekening gebracht bedrag.
Daartoe zal degene van wie de zegelactie uitgaat
het verzendhuis met de nominale waarde van de
zegels bekend moeten maken. Aangezien de
zegelkorting op de wijze eveneens wordt belast,
keur ik, mede gelet op de in artikel 20 van het
Uitvoeringsbesluit aangebrachte wijziging en de
tekst van artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit,
goed dat degene die de zegels aan de consument
heeft verstrekt een vermindering van
omzetbelasting geniet op basis van de door het
verzendhuis bij hem ingewisselde zegels, een en
ander op de in punt 1 van artikel 20, lid 1,
letter b, van het Uitvoeringsbesluit aangegeven
wijze. Zie verder ook hoofdstuk 2. Wellicht ten
overvloede zij opgemerkt dat de omzetbelasting
over het bedrag dat het verzendhuis bij de
levering van een premie-artikel aan de consument
eventueel aan een andere ondernemer berekent,
bij laatstbedoelde ondernemer niet voor aftrek
op de voet van artikel 15 van de Wet in
aanmerking komt.
4.2. Behandeling van koopzegels die
het recht geven op goederen
Ter zake van de verstrekking van koopzegels
welke uitsluitend tegen goederen kunnen worden
ingewisseld (al dan niet met een bijbetaling)
bestaat er, daarbij de overweging in punt 3.1 in
aanmerking nemende, geen bezwaar tegen dat met
betrekking tot de zegelkorting het vermelde in
punt 4 c.q. punt 4.1 op overeenkomstige wijze
wordt toegepast. Indien het gestelde in punt 4
van toepassing is, is de ondernemer ter zake van
de levering van het premie-artikel
omzetbelasting verschuldigd over de koopprijs
van de zegels, vermeerderd met het eventueel
door de klant bijbetaalde bedrag. Bij toepassing
van punt 4.1 dient het verzendhuis evenwel
omzetbelasting te voldoen over de volle waarde
van de zegels, dus met inbegrip van de
zegelkorting, eveneens vermeerderd met het
eventueel door de klant bijbetaalde bedrag.
5. Reductiebonnen of -zegels
Bij sommige reclame-acties komt het voor dat er
huis aan huis reductiebonnen of -zegels worden
verspreid. De consument kan tegen inlevering van
een reductiebon bij de winkelier een merkartikel
kopen tegen een gereduceerde prijs, dan wel
gratis. Het bedrag van de reductie staat op de
bon vermeld. De winkelier die aldus een goed met
reductie heeft geleverd, onderscheidenlijk de
grossier, ontvangt tegen inlevering van de bon
bij de grossier, onderscheidenlijk de fabrikant
van het merkartikel, het op de bon afgedrukte
reductiebedrag benevens soms nog een klein
bedrag extra. Uiteraard behoort het bedrag dat
de winkelier van de grossier of de fabrikant
ontvangt tegen inlevering van de reductiebon,
tegen inname waarvan hij aan de klant een goed
tegen verminderde prijs heeft geleverd, tot de
belaste omzet van de winkelier. Er bestaat geen
bezwaar tegen dat i.c. de fabrikant de in punt 1
van artikel 20, lid 1, letter b, van het
Uitvoeringsbesluit opgenomen regeling inzake de
vermindering van omzetbelasting op het moment
waarop de zegels worden ingewisseld toepast. Zie
voor de verdere gang van zaken hoofdstuk 2.
6. Toegiftartikelen
Wordt een goed geleverd waarbij - soms bij wijze
van een tijdelijke reclame-actie - gratis een
ander goed met een verhoudingsgewijs geringe
waarde is gevoegd (bijvoorbeeld een pak
wasmiddel met een sleutelhanger o.i.d.), dan is
omzetbelasting verschuldigd over het in rekening
gebrachte bedrag naar het percentage hetwelk
geldt voor het belangrijkste goed. In het geval
dat van het "bij-artikel" niet meer kan worden
gezegd dat het een verhoudingsgewijs geringe
waarde heeft ten opzichte van de waarde van het
goed waarbij het gratis wordt verstrekt, keur ik
goed dat het vorenstaande overeenkomstige
toepassing vindt, mits de voor het belangrijkste
goed in rekening gebrachte vergoeding niet in
betekenende mate afwijkt van de vergoeding welke
in rekening zou zijn gebracht wanneer er geen
gratis artikelen zouden zijn bijgeleverd.
Wordt bij een goed een ander goed geleverd voor bijvoorbeeld de halve prijs of tegen een geringe bijbetaling en vallen de goederen onder een verschillend tarief, dan dient het totaal in rekening gebrachte bedrag te worden gesplitst en wordt de omzetbelasting over dat gesplitste bedrag berekend naar de tarieven die voor ieder van de geleverde goederen van toepassing zijn.
7. (Vervallen) 1)
.....
1) In het Besluit van 18 april 1987 werd
aangegeven dat de aanschrijving van 13 november
1969, nr. B 69/19002, OB-BTW-190, en het
antwoord op vraag nr. 63, opgenomen in de Band
Vragen en Antwoorden Omzetbelasting 1968 hun
belang hadden verloren.
8. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002.
9. Vervallen besluit
Het besluit van 13 mei 1987, nr. 287-6448
vervalt per 1 januari 2002.