Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

MINISTERIE VWS http://minvws.nl

MinVWS: Speech Minister Borst - Hospicezorg

Vandaag heeft minister E. Borst-Eilers het advies van de projectgroep Integratie Hospicezorg in ontvangst genomen. De bijbehorende speech is hieronder integraal weergegeven.

Speech voor de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dr. E. Borst-Eilers, ter gelegenheid van het in ontvangst nemen van het advies van de Projectgroep Integratie Hospicezorg op 19 november 2001 in Den Haag (VWS), aanvang 15.00 uur. Wijzigingen voorbehouden. Alléén de uitgesproken tekst geldt!

Mijnheer Beelaerts van Blokland, leden van de Projectgroep en andere aanwezigen,

Allereerst heet ik u hartelijk welkom. In de tweede plaats wil ik de Projectgroep bedanken voor het advies over de integratie van de hospicezorg in de reguliere gezondheidszorg. Ik heb het advies al even kunnen doorkijken en daarbij zag ik dat het een gedegen rapport is geworden. Er staat duidelijk in beschreven hoe de organisatie en bekostiging van de palliatieve zorg in Nederland eruit zou moeten zien. Maar het straalt ook de betrokkenheid uit van de projectgroep bij het onderwerp. En het maakt duidelijk dat u de afgelopen 2,5 jaar hard gewerkt hebt! Dat maakt het tot een waardevol advies dat de basis kan vormen voor een verdere verbetering van de zorg aan mensen in hun laatste levensfase.

Ik heb naar dit advies uitgekeken, omdat ik palliatieve zorg een wezenlijk onderdeel vind van onze gezondheidszorg. Palliatieve zorg is een intensieve vorm van zorg, die niet is gericht op genezing. Het wordt daarom ook wel 'leedverzachtende' zorg genoemd. Centraal staan het verminderen van het lijden en de verbetering van de levenskwaliteit; twee kerndoelstellingen van de geneeskunde. Om P.A. Keown te citeren: 'The role of medicine is to assist us to come safely into the world and comfortably out of it (and during life: to protect the well and care for the sick and disabled)'.

Palliatieve zorg staat bijna altijd in het perspectief van het nabije levenseinde. De mensen om wie het gaat, ontvangen die zorg dan ook het liefste thuis. De eigen, vertrouwde omgeving is de beste plek om afscheid van het leven te nemen. Maar in de gevallen waarin dat niet mogelijk is, zijn er altijd nog de palliatieve afdelingen in de ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen en uiteraard de hospices en bijna-thuishuizen.

In Nederland is de aandacht voor palliatieve zorg gelukkig enorm toegenomen. Er gebeurt veel op dit terrein. Ik denk dan onder meer aan het stimuleringsprogramma palliatieve zorg. Dat programma moet ervoor zorgen dat de verschillende initiatieven in de zorgsector op het gebied van palliatieve zorg worden ondersteund en op elkaar afgestemd. Daar was natuurlijk ook geld voor nodig. Begin 1998 heb ik daarom 35 miljoen gulden beschikbaar gesteld voor een periode van vijf jaar.

Wat is er tot nu toe met dat geld gebeurd en welke ontwikkelingen zijn in gang gezet? Ik noem u de drie belangrijkste.

24)-Als eerste het driejarige programma palliatieve zorg van Zorgonderzoek Nederland. Dit programma is er onder meer op gericht om inzicht te krijgen in de behoeften van mensen in de terminale fase en op het vergroten van de deskundigheid van zorgverleners. Ook lopen er projecten over de palliatieve zorg aan kinderen en allochtonen. En ZON subsidieert projecten van het steunpunt Vrijwilligers Terminale Zorg.

26)-Als tweede noem ik de zes Centra voor Ontwikkeling van Palliatieve zorg. Deze centra zijn verbonden aan academische ziekenhuizen, verspreid over Nederland. In samenwerking met instellingen in de regio voeren zij projecten uit, zoals de consultatieteams voor palliatieve zorg. Zorgverleners kunnen daar terecht voor advies en ondersteuning.

28)-De derde ontwikkeling betreft de integratie van de hospicezorg in de reguliere gezondheidszorg. In tien proefregio's is onderzocht hoe netwerken rond palliatieve zorg tot stand kunnen komen. Dat is belangrijk, want de voorzieningen op het gebied van palliatieve zorg moet geen geïsoleerd bestaan leiden. Aparte hospicezorg en gewone zorg moeten samengaan, zodat ze van elkaar kunnen leren.

Met het noemen van die integratie ben ik weer terug bij het advies van uw Projectgroep. Zoals ik al zei moet palliatieve zorg naar mijn mening zo veel mogelijk worden ingebouwd in de reguliere zorg.

Daarom ben ik blij dat de Projectgroep in haar advies het uitgangspunt bevestigt dat ik zelf altijd heb gehanteerd, namelijk dat palliatieve zorg geen aparte activiteit is binnen de zorg.

Het is belangrijk, zoals de Projectgroep ook constateert, dat palliatieve zorg naadloos aansluit bij andere vormen van zorg, zoals psychosociale of verpleegkundige zorg. Terminale patiënten hebben recht op de best mogelijke vorm van ondersteuning. Daarbij mag het niet uitmaken wie die zorg levert en waar dat gebeurt. Als de kwaliteit maar goed is. En dat kan alleen als alle disciplines samenwerken en bereid zijn van elkaar te leren.

Het vormen van netwerken is daarbij onontbeerlijk. In zo'n netwerk zitten alle instellingen en voorzieningen op het gebied van de palliatieve zorg. Dat zijn: de thuiszorg, het ziekenhuis, het verzorgingstehuis, het verpleeghuis en de diverse hospicevoorzieningen. Dit netwerkmodel is uitgeprobeerd in tien proefprojecten en blijkt goed te werken. Ook daar ben ik heel blij mee, want daarmee verbetert de kwaliteit van de palliatieve zorg.

Ik heb de Projectgroep ook gevraagd te kijken naar de bekostiging van de palliatieve zorg. De Projectgroep heeft een aantal knelpunten gesignaleerd. De heer Beelaerts van Blokland heeft daar net al het één en ander over gezegd. Het is echter dusdanig ingewikkelde materie, dat staatssecretaris Vliegenthart en ik er eerst nog eens goed naar willen kijken voordat we reageren. Wel wil ik hier nog opmerken dat de staatssecretaris momenteel bezig is de subsidieregeling intensieve thuiszorg op te heffen. Dat betekent dat iedereen aanspraak kan maken op meer dan drie uur thuiszorg per dag. Zeker voor ernstig zieke patiënten is dat vaak noodzakelijk. Eén van uw aanbevelingen is daarmee al gerealiseerd!

Verder adviseert de Projectgroep om zelfstandige hospices de thuiszorgstatus toe te kennen. Maar op dit punt staan er wetten in de weg en praktische bezwaren, om Willem Elsschot maar eens te citeren. Want als hospices de thuiszorgstatus zouden krijgen, moeten zij alle thuiszorgproducten leveren en dat zal een hospice waarschijnlijk niet willen en niet kunnen. De hospices kunnen beter samenwerkingsverbanden aangaan met de thuiszorg en verzorgings- en verpleeghuizen.

Maar naar verwachting is in 2003 het aanbieden van zorg niet langer instellingsgebonden. Dat biedt perspectieven voor hospices, omdat zij dan ook een enkel zorgproduct kunnen aanbieden en op basis daarvan een contract kunnen afsluiten met zorgkantoren.

Wat ik wel weer zonder reserves kan realiseren, is de aanbeveling van de Projectgroep om het in gang gezette verbeteringsproces in de palliatieve zorg voort te zetten. Daarbij stelt de Projectgroep terecht dat het vóór alles van belang is om deze zorg steeds beter af te stemmen op de problemen, behoeften en voorkeuren van mensen in de terminale fase en hun naasten. We moeten voorkómen dat we alleen óver hen praten in plaats van mét hen.

Dames en heren, We staan momenteel op een belangrijk punt in de palliatieve zorg. De afgelopen jaren stonden in het teken van de ontwikkeling en verbetering van palliatieve zorg.

Vanaf mijn aantreden in 1994 heb ik ernaar gestreefd, de omvang en de kwaliteit van palliatieve zorg te vergroten. Dat is gelukt en daarvan plukken we nu de vruchten.

Ik wil die verbeteringen gebruiken om het fundament onder de zorg aan mensen in hun laatste levensfase te versterken.

Het advies van de Projectgroep én het advies van de Toetsingscommissie COPZ, dat ik eerder dit jaar ontving, vormen daarvoor een belangrijke basis. Ik wil mede op grond van die adviezen de komende maanden knopen doorhakken over de inhoud, organisatie en financiering van palliatieve zorg. Rond de Kerst stuur ik de Kamer een standpunt op hoofdlijnen en in februari volgt dan een meer uitgewerkt standpunt.

Mijn uitgangspunt zal zijn dat de hulpverlening aan mensen in de terminale fase daadwerkelijk en aanwijsbaar is verbeterd, maar nog verder kan verbeteren. De kwaliteit van het leven is voor hen belangrijker dan de lengte ervan. Het streven moet steeds zijn het lijden van deze mensen te verzachten en hen uiteindelijk een natuurlijke, maar ook waardige dood te laten sterven. Soms lukt dat laatste niet, en komt het ultimum remedium: euthanasie, aan de orde. Want ook de béste palliatieve zorg kan niet alle euthanasie voorkómen. Er kan een moment komen dat alle middelen zijn uitgeput en er sprake is van een ondraaglijk en uitzichtloos lijden. In zo'n geval is euthanasie het waardige sluitstuk van goede palliatieve zorg.

Maar ik wil hier graag nogmaals benadrukken wat ik al sinds mijn aantreden in 1994 heb gezegd: het is niet goed dat een arts en een patiënt samen beslissen over euthanasie, terwijl de arts onvoldoende op de hoogte is van de mogelijkheden die palliatieve zorg biedt. Ik denk ook dat hoe meer kennis een arts heeft van de middelen om het lijden van de patiënt te verzachten, hoe kleiner de kans is dat euthanasie als laatste redmiddel nodig is.

Interessant vind ik de constatering van een aantal artsen, die als behandelend arts of consulent nauw bij euthanasie betrokken zijn. Zij hebben ervaren dat de regelgeving inzake euthanasie de aandacht voor palliatieve zorg heeft vergroot, waardoor het bij ernstig lijden minder vaak tot euthanasie lijkt te komen.

Als die observatie juist is - wat ik vurig hoop - zal dit moeten blijken uit het derde onderzoek naar het voorkomen van euthanasie, dat dit jaar van start is gegaan.

Ik hoop dat zorgverleners, patiënten- en mantelzorgorganisaties, artsen, vrijwilligers en verzekeraars ook in de toekomst willen blijven samenwerken om de palliatieve zorg verder te verbeteren.

Ik dank u voor uw aandacht en de Projectgroep nogmaals voor het doorwrochte rapport. Ik zal zo snel mogelijk, maar wel zorgvuldig, een standpunt op uw aanbevelingen formuleren.

-0-0-0-

19 nov 01 16:33