Samenvatting:
Antwoorden op Kamervragen die zijn gesteld over het Besluit Financiële Bijsluiter dat aan de Kamer is verzonden.
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum
Uw brief
(Kenmerk)
Ons kenmerk
19 november
2001
FM 2001-1885 M
Onderwerp
Beantwoording Kamervragen Besluit Financiële Bijsluiter
Hierbij zend ik u de antwoorden op de kamervragen d.d. 19 oktober jl., die zijn gesteld naar aanleiding van de indiening van het Besluit Financiële Bijsluiter , dat in het kader van de voorhangprocedure aan uw Kamer is verzonden.
1
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van de brief van de minister van
Financiën. Op jaarbasis worden 25 miljoen financiële
producten verhandeld. Onderscheidt de regering nog
diverse productsoorten, met mogelijke gevolgen voor de
vormgeving van de financiële bijsluiter?
Het Besluit Financiële Bijsluiter geeft het juridische kader
waarbinnen de toezichthouders de bevoegdheid wordt
gegeven om, door het vaststellen van nadere regels, de
financiële bijsluiter te concretiseren. Voor wat betreft de
vormgeving van de financiële bijsluiter heeft de RFT
inmiddels laten weten vier modellen te hebben ontwikkeld
voor de weergave van rendement en kosten. Deze wijken
alleen van elkaar af voor zover een exact identieke
weergave afbreuk zou doen aan het specifieke karakter van
deze verschillende producttypen en de consument onnodig
een verkeerde indruk zou geven, ten aanzien van de hoogte
van rendement en kosten van het aan te schaffen product.
Onderscheiden worden hierbij respectievelijk het model
voor beleggingsverzekeringen, een model voor winstdelende
verzekeringen, een model voor beleggingsinstellingen en een
model voor effectenleaseproducten. Voor de inhoudelijke
elementen is bij de vormgeving van de financiële bijsluiter
geen onderscheid gemaakt tussen productsoorten.
Daarnaast biedt het Besluit de mogelijkheid om voor
bepaalde productsoorten additionele eisen te stellen. Zo is
het bijvoorbeeld wenselijk om voor producten met een
kredietcomponent informatievoorschriften op te nemen ten
aanzien van de aflossing van het krediet. Dergelijke eisen
zijn niet van belang voor producten zonder
kredietcomponent.
2
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling
kennis genomen van het Besluit Financiële Bijsluiter. Het
besluit vormt een belangrijke stap in de totstandkoming
van een financiële bijsluiter in de financiële
dienstverlening.
Deze leden onderschrijven de noodzaak tot actieve
verstrekking van de financiële bijsluiter. Hierdoor kan de
financiële bijsluiter een vaste positie krijgen in de
financiële dienstverlening.
Niet alleen verstrekking bij complex samengestelde
producten, maar ook bij producten die complex van aard
zijn zouden tot de reikwijdte van de financiële bijsluiter
moeten horen. Daartoe moeten ook de hypotheken worden
gerekend, aldus de leden van de VVD-fractie.
Het kabinet heeft er voor gekozen de verplichting tot het verstrekken van een financiële bijsluiter vooralsnog te beperken tot zogenaamde "complexe" financiële producten. Bij deze producten zijn de financiële risico's veelal het grootst en het minst eenvoudig te doorgronden. Dit betekent dat voor deze producten de toegevoegde waarde van de extra informatieverstrekking aan de consument heel zwaar weegt en de stijging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven rechtvaardigt. Voor producten zonder beleggingscomponent is dit niet direct evident en is een zekere terughoudendheid uit het oogpunt van administratieve lasten op zijn plaats. Voorts wordt een zo hoog mogelijk maar, wel reëel, ambitieniveau nagestreefd, zowel wat betreft de mogelijkheden tot handhaving van de regels als de inspanning voor de sector (administratieve lasten en logistieke inspanning). De definitie van "complex" bepaalt aldus voor een belangrijk deel de reikwijdte van de verplichting tot het verstrekken van een financiële bijsluiter.
In het Besluit is daarnaast voor de toezichthouders de
mogelijkheid gecreëerd ook niet-complexe producten onder
de reikwijdte van de financiële bijsluiter te brengen, daar
waar dit uit een oogpunt van onderlinge vergelijkbaarheid
van producten wenselijk is, zoals bij beleggingsproducten
het geval is. De verplichting tot het verstrekken van een
financiële bijsluiter is door de toezichthouders voor de
volgende producten aangewezen: rechten van deelneming in
een beleggingsinstelling en levensverzekeringen met
winstdeling.
Hypotheken zijn financiële producten waarmee doorgaans
voor de consument aanzienlijke financiële belangen zijn
gemoeid. De hypothecaire lening is echter in zichzelf een
betrekkelijk eenvoudig product, welke veelal door koppeling
met een
beleggingsproduct aan transparantie verliest. Juist voor deze
categorie is de financiële bijsluiter daarom verplicht. Een
zelfde argumentatie geldt ten aanzien van de
levensverzekering.
Voor hypotheken en levensverzekeringen worden overigens
reeds inspanningen verricht om op basis van zelfregulering
de transparantie te vergroten.
Met betrekking tot hypotheken kan in deze melding worden
gemaakt van het 'single page information sheet'. Dit betreft
zelfregulering op EU niveau voor hypotheekproducten, die
naar verwachting vanaf september 2002 geïmplementeerd
wordt. Voor levensverzekeringen wordt momenteel gewerkt
aan de uitwerking van een aangepaste versie van de
financiële bijsluiter. Hierdoor wordt ook voor deze
niet-complexe producten voorzien in een verbetering in de
informatieverstrekking aan consumenten.
De financiële bijsluiter is uitvoerig getest. Dit neemt niet weg dat het in de toekomst wenselijk kan blijken om ook voor andere financiële producten de financiële bijsluiter in te voeren. Alvorens een dergelijk besluit wordt overwogen is het wenselijk eerst ervaring op te doen met de financiële bijsluiter zoals deze thans wordt voorgesteld. Deze afweging kan in ieder geval plaatsvinden in het kader van de aangekondigde evaluatie na 2 jaar.
3
De leden van de D66-fractie vragen of het ter beschikking
stellen van een financiële bijsluiter zo moet worden
begrepen dat een bijsluiter op aanvraag bij het product
schriftelijk moet worden versterkt of is een verwijzing naar
een internetsite voldoende?
De financiële bijsluiter zal in principe vooraf ter beschikking
moeten worden gesteld. Dat kan schriftelijk maar ook op
andere dragers (compact disc, via e-mail, etc). Op verzoek
dient echter altijd een papieren versie te worden verstrekt.
Wel kan de toezichthouder bepalen uitzonderingen te maken
op deze regel. Daarin wordt meegewogen dat consumenten
in die gevallen voldoende in staat moet worden geacht om
kennis te nemen van de financiële bijsluiter. Zo geldt een
uitzondering op de regel bij het verwerven van producten
via secundaire handel. Zie voor nadere bepalingen en de
overwegingen hierbij ook het antwoord op vraag 18.
4
Is er al een voorbeeld-exemplaar of richtsnoer van de
financiële bijsluiter beschikbaar, zo vragen de leden van de
VVD-fractie.
Er zijn ten behoeve van het onderzoek dat door het NIPO is
verricht een groot aantal voorbeelden gemaakt, die zijn
weergegeven in het rapport van de RFT. De definitieve
modellen zullen ter beschikking komen bij de publicatie van
de nadere regelgeving door de toezichthouders, medio
december.
5
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nader
kan ingaan op de berekening en presentatie van het
"voorbeeldrendement"?
Als bijlage bij de lagere regelgeving worden voorschriften
gevoegd over de wijze waarop de tabellen in de bijsluiter
moeten worden uitgevoerd en ingevuld. Voor het vaststellen
van de voorbeeldrendementen zelf worden regels opgesteld,
onder andere ten aanzien van het vermelden van historische
rendementen. De getoonde rendementen zullen voor alle
producten van een bepaalde soort uniform zijn.
6
Kan de regering nader ingaan op de kwantitatieve
risico-indicator, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Wordt daarbij gedacht aan een bètawaarde en
standaarddeviatie, zoals die bekend is in het CAPM-model
uit de financieringsleer?
Een standaarddeviatiemodel is in principe goed bruikbaar
voor gestandaardiseerde producten. Er zijn evenwel
producten die zich niet lenen voor een dergelijke benadering
omdat zij niet voldoen aan de bij deze berekeningsmethode
gehanteerde achterliggende veronderstelling van een
standaardnormale verdeling van de verwachte uitkomsten.
Het gaat dan bijvoorbeeld om een product als een
aandelenleaseplan. Dit product kent een eenzijdige
kansverdeling of hoog 'catastrofe risico'. Om dit te kunnen
ondervangen zullen geavanceerde technieken nodig zijn.
Voorts bestaat de kans dat aanbieders producten
ontwikkelen die door de mazen van het doorgaans
gehanteerde 95% betrouwbaarheidsinterval heen glippen.
Met name de handhaafbaarheid van een indicator is
derhalve nog een moeilijke kwestie. Het onderzoek naar de
kwantitatieve risico-indicator wordt hierop dan ook gericht.
7
Op welke termijn verwacht de minister dat er een
kwantitatieve risico-indicator beschikbaar komt, zo vragen
de leden van de VVD-fractie.
Het streven van de RFT is om eind 2002 de systematiek
van een kwantitatieve risico-indicator ontwikkeld te hebben.
De Raad is voornemens de implementatie en invoering van
de risico-indicator te laten samenvallen met eventuele
wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie van de
financiële bijsluiter.
8
Indien een kwalitatieve (tekstuele) risico-indicator gebruikt
wordt, wie bepaalt dan de kwalificatie per product, zo willen
de leden van de PvdA-fractie weten.
De kwalitatieve risico-indicator bestaat uit de
hoofdkenmerken van het product. In de regelgeving zijn
hiervoor standaardformuleringen opgenomen, die gebruikt
moeten worden als het product bepaalde kenmerken
vertoont. De bepaling welke standaardformuleringen voor
een product worden opgenomen, gebeurt door de financiële
aanbieders zelf. Wel wordt door de toezichthouder
steekproefsgewijs gecontroleerd of dit op een correcte wijze
is geschied.
9
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de
kwalitatieve risico-indicator zal worden gepresenteerd?
Wordt hierbij gebruik gemaakt van door de RFT
vastgestelde definities?
Zie het antwoord op vraag 8.
10
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een financiële
bijsluiter alleen verplicht is indien sprake is van een
beleggingscomponent?
Zie het antwoord op vraag 2.
11
Is het de bedoeling om ook voor zogenaamde samenstel
producten, waarin ieder product op zich niet wordt
aangemerkt als complex, te verplichten een financiële
bijsluiter ter beschikking te stellen, zo vragen de leden van
de D66-fractie. Zo ja, kan worden toegelicht wie
verantwoordelijk is voor het ter beschikking stellen van een
financiële bijsluiter als het samenstel producten betreft die
door een tussenpersoon worden geleverd? Wie is dan in de
zin van de financiële bijsluiter de aanbieder?
Indien een samenstel van producten door een aanbieder als
één pakket wordt gepresenteerd zal op deze aanbieder de
verplichting rusten een financiële bijsluiter te verstrekken.
Wordt ditzelfde samenstel via een tussenpersoon aan de
consument aangeboden, dan rust op de aanbieder een
zorgplicht om te bevorderen dat de tussenpersoon de
bijbehorende bijsluiter versterkt. Van een zelfstandige
verplichting voor alle tussenpersonen is thans geen sprake.
De wenselijkheid om nadere eisen te stellen aan de
informatie die door een tussenpersoon aan de consument
wordt verstrekt, is één van de onderwerpen die aan de orde
komen in de consultatienota 'bemiddeling in financiële
diensten'. Over de uitkomsten van deze consultatie en de
daaruit voortvloeiende beleidsinitiatieven wordt u later dit
jaar geïnformeerd.
12
Deelt de regering de mening van de leden van de
PvdA-fractie dat levensverzekeringen en hypotheken
gepaard gaan met langjarige financiële verplichtingen die een
relatief groot deel van het besteedbaar inkomen in beslag
kunnen nemen? Deelt de regering de mening dat juist
hypotheken en levensverzekeringen onder de FB-plicht
moeten vallen, ook in het kader van de gelijk speelveld
gedachte?
Zie het antwoord op vraag 2.
13
De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan
aangeven welke overwegingen centraal staan bij een op zich
wenselijke uitbreiding van de financiële bijsluiter naar
andere producten dan complex samengestelde, zoals
bijvoorbeeld de hypotheken?
Zie het antwoord op vraag 2.
14
Waarom wordt niet overgegaan tot het verplicht ter
beschikking stellen van een financiële bijsluiter voor ieder
product, zodat praktijkproblemen waarbij aanvankelijk
eenvoudig gekenmerkte producten toch veel onduidelijkheid
bij de consument oproepen kunnen worden voorkomen, zo
vragen de leden van de D66-fractie. Is de regering van
mening dat eenduidige ter beschikking stelling bijdraagt aan
het streven naar optimale transparantie?
Zie het antwoord op vraag 2.
15
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier op
elektronische wijze de financiële bijsluiter zal worden
aangeboden? Wordt hiervoor een format ontwikkeld hoe bij
online dienstverlening de presentatie moet geschieden?
Bij elektronische aanbieding van de financiële bijsluiter kan worden gedacht aan het verzenden per e-mail. Aanbieders die consumenten de mogelijkheid bieden hun producten via internet te bestellen zullen een systeem moeten hanteren waarbij de consument, voor aanschaf van een product, eerst een financiële bijsluiter gepresenteerd krijgt. Voor de elektronische verstrekking van een financiële bijsluiter gelden wat de inhoud en vormgeving betreft dezelfde regels die ook op de papieren versie van toepassing zijn.
16
De leden van de D66-fractie vragen of kan worden
toegelicht hoe het verschil in kostprijs van een financiële
bijsluiter zoals berekend door de NVB en door het Verbond
van Verzekeraars tot stand is gekomen?
De cijfers zijn afkomstig van het Verbond van Verzekeraars en van de NVB. Een analyse van deze cijfers leert dat het verschil in variabele kostprijs per verstrekte financiële bijsluiter grotendeels kan worden verklaard door de wijze waarop de kostprijzen zijn opgebouwd. Deze verschilt per sector. De variabele kostprijs voor de verzekeringssector bevat drukkosten, papierkosten en kosten voor de beantwoording van vragen van call centra en kantoren (totaal euro 0,71). Voor de bancaire sector bevat de variabele kostprijs daarnaast enkel kostenposten die in de verzekeringssector zijn opgenomen in de vaste kosten, nl. de verzendkosten, kosten transport kantorennet, kosten van het op voorraad en in opslag houden van de financiële bijsluiters en de kosten van het bijbestellen (totale variabele kosten 4 euro per financiële bijsluiter). Een nadere analyse van de cijfers leert dat deze kosten door de verzekeraars deels worden verantwoord onder de post ontwikkelingskosten. Voorts verwachten de verzekeraars de financiële bijsluiter gezamenlijk met ander materiaal aan cliënten te kunnen toesturen. Dit bespaart verzendkosten en kosten voor het transport binnen het kantorennet, aangezien verzending in dit geval veelal centraal kan plaatsvinden.
17
Hoe wordt "actieve verstrekking" gewaarborgd, zo vragen
de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering nader ingaan
op de wijze van verstrekking? Hoe wordt gewaarborgd dat
de financiële bijsluiter effectief is? Deelt de regering de
mening dat de financiële bijsluiter alleen effectief kan zijn
als er een voldoende bedenktijd is tussen het moment van
verstrekking en het moment dat beslist wordt over het al
dan niet aanschaffen van het financiële product?
De toezichthouders zullen er op toezien dat verstrekking
actief plaatsvindt, waar deze verplichting geldt. Dit kan deels
door te toetsen of een financiële instelling hierover intern
procedures heeft opgesteld voor haar medewerkers, welke
dienen te worden gevolgd bij het afsluiten van financiële
transacties met consumenten.
Daarnaast zal de consument alert moeten worden gemaakt
op het bestaan van de financiële bijsluiter. Hiertoe zal onder
meer de verplichting worden geïntroduceerd dat aanbieders
bij reclame voor complexe producten naar de financiële
bijsluiter verwijzen. Ook zullen de toezichthouders in het
voorjaar een mediacampagne starten die moet bevorderen
dat de consument zich bewust wordt van de mogelijkheden
en het belang van de financiële bijsluiter. Langs deze wegen
kan de consument er alert op worden gemaakt dat hij de
financiële bijsluiter moet bestuderen alvorens tot de
aanschaf van een product over te gaan. Zodra bekendheid is
gegeven aan het bestaan, het belang en de mogelijkheden
van de financiële bijsluiter mag van consumenten verwacht
worden dat zij deze betrekken in hun afwegingen bij de
aanschaf van een complex financieel product.
18
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom bij
beleggingsproducten wordt uitgegaan van "passieve
verstrekking"? Deelt de regering de mening dat juist bij
beleggingsproducten sprake is van een verhoogd financieel
risico? Het feit dat de primaire aanbieder hierbij niet degene
is die handel drijft, hoeft daarbij niet de doorslag te geven.
Indien het om beleggingsfondsen gaat, dan kunnen deze een
financiële bijsluiter ontwikkelen, en indien het om aandelen
gaat, dan kan de aandelenuitgevende onderneming deze taak
op zich nemen, waarbij b.v. banken of commissionairs
kunnen zorgen voor "actieve verstrekking". Wat verzet zich
hiertegen, zo vragen deze leden.
Het uitgangspunt is dat voor alle complexe producten van
financiële instellingen inclusief de beleggingsinstellingen een
financiële bijsluiter moet worden opgesteld. De verplichting
tot het maken van een financiële bijsluiter wordt opgelegd
aan onder toezicht staande financiële instellingen voor hun
eigen producten. Wanneer een consument het door hem
afgenomen product aan een andere consument verkoopt,
geschiedt dit buiten het gezichtsveld van de aanbieder.
Voor beleggingsinstellingen die niet-beursgenoteerd zijn, is
het ter beschikking stellen aan de (potentiële) consument
geen probleem. Actieve ter beschikkingstelling is dan ook
verplicht (zie vraag 3). Bij beursgenoteerde
beleggingsinstellingen is dit anders. De door hen aangeboden
beleggingsproducten kunnen immers eenvoudig worden
aangeschaft zonder tussenkomst van de aanbieder. De
handel in juist deze producten is omvangrijk, transacties
worden met grote snelheid gesloten en veel opdrachten
worden telefonisch verleend aan bemiddelaars. De plicht om
in die gevallen een bijsluiter ter beschikking te stellen zou de
handel fors vertragen en belemmeren. Voor consumenten
die een product via de beurs verwerven is overigens wel een
bijsluiter beschikbaar. De primaire aanbieder dient voor haar
producten namelijk een actuele financiële bijsluiter ter
beschikking te houden. Die kan vervolgens door de
consument worden opgevraagd.
Via de reclamecampagnes van de beleggingsinstelling zal er
ook aandacht zijn voor het bestaan van de financiële
bijsluiters. De (actieve) belegger die via de beurs opdrachten
laat uitvoeren, zal dus van het bestaan van de financiële
bijsluiter op de hoogte zijn en zichzelf kunnen informeren,
bijvoorbeeld door via internet de betreffende bijsluiters te
raadplegen.
19
De leden van de D66-fractie vragen welke toezichthouder
verantwoordelijk is voor het toezicht op door
tussenpersonen geleverde complexe financiële producten en
de ter beschikking stelling van de financiële bijsluiter?
Op het merendeel van de tussenpersonen rust thans geen
zelfstandige verplichting tot het verstrekken van een
financiële bijsluiter. Ik verwijs in dit verband naar het
antwoord op vraag 11. Voor zover het de naleving van de
op de aanbieder rustende zorgplicht betreft voor de
producten die door een tussenpersoon worden aangeboden
is de toezichthouder van de aanbieder bevoegd om te bezien
of de aanbieder voldoende invulling geeft aan deze
zorgplicht.
20
Wanneer kan de uitslag verwacht worden van het nader
onderzoek naar de wenselijkheid van een uniform
regelgevend kader voor financiële producten, vragen de
leden van de PvdA-fractie.
Naar verwachting kan de uitslag van dit onderzoek in het
voorjaar van 2002 worden verwacht.
21
De daadwerkelijke verplichting tot invoering van de
financiële bijsluiter vindt plaats vanaf 1 juli 2002. De leden
van de VVD-fractie vragen op welke wijze de snelle
invoering in de implementatieperiode vanaf januari 2002
wordt gestimuleerd? Zal de minister tijdens de
implementatieperiode de voortgang op enige wijze toetsen?
De invoering van de financiële bijsluiter wordt ondersteund door een voorlichtingscampagne gericht op zowel consumenten als financiële instellingen. Deze campagne vindt plaats tijdens de implementatieperiode. Een gerichte campagne draagt bij aan een snelle invoering van de bijsluiter. Voorafgaand aan de implementatieperiode wordt er door de financiële toezichthouders regelmatig gecommuniceerd over de financiële bijsluiter.
Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om op
tijd de financiële bijsluiter bij de door haar aangeboden
complexe producten gereed te hebben. De toezichthouders
zullen in de aanloop naar de inwerkingtreding van de regels
rond de financiële bijsluiter, de instellingen begeleiden.
Interpretatievraagstukken en implementatieproblemen bij
instellingen kunnen zo in een vroeg stadium worden
onderkend en opgelost.
22
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de
minister de invoering van de financiële bijsluiter kan
stimuleren voor financiële dienstverleners die niet vanuit
Nederland opereren?
De plicht om een financiële bijsluiter te verstrekken geldt in
principe ook voor aanbieders die zich vanuit het buitenland
tot de Nederlandse markt wenden. Dit is slechts anders
indien er op grond van een Europese richtlijn geen eisen
mogen worden gesteld aan inkomende dienstverlening. Een
voorbeeld hiervan is de richtlijn elektronische handel ten
gevolge waarvan in principe geen eisen meer mogen worden
gesteld aan aanbieders uit EU-lidstaten die zich via het
internet tot de Nederlandse consument richten. Dergelijke
aanbieders dienen zich daarbij echter wel te houden aan de
regels van het land waar zij zijn gevestigd. Om te
bevorderen dat in alle lidstaten een adequaat niveau van
consumentenbescherming aanwezig is, ondersteunt de
Nederlandse regering actief de initiatieven om te komen tot
verdergaande harmonisatie van informatieverplichtingen. In
dat verband kan gewezen worden op de richtlijn "verkoop
op afstand van financiële diensten". Deze ontwerp-richtlijn,
waarover jl. september een politiek akkoord is bereikt, bevat
o.a. bepalingen die de aan consumenten van op afstand te
sluiten financiële dienstenovereenkomsten te verstrekken
informatie op een hoog niveau harmoniseren. De
ontwerp-richtlijn bevat een overgangsbepaling op basis
waarvan lidstaten uitsluitend tijdens de
implementatieperiode van de richtlijn aan financiële
dienstverleners
uit lidstaten die de richtlijn nog niet in hun nationale
wetgeving
hebben verwerkt, hun eigen (home state)
informatieverstrekkingsregels
mogen opleggen. De informatievoorschriften die
voortvloeien uit deze richtlijn zijn in lijn met het Besluit
Financiële bijsluiter.
De mogelijkheden om naast een harmonisering van de
inhoudelijke informatievereisten ook te komen tot een
harmonisatie van de vormgeving waarin de informatie wordt
gepresenteerd worden verkend. Het zwaartepunt ligt thans
evenwel op het bevorderen van harmonisatie van de
inhoudelijke informatievoorschriften.
23
De leden van de D66-fractie vragen of het in het voornemen
van de regering ligt om bij de nadere regelgeving inzake
tijdstip en wijze van beschikking stellen onderscheid te
maken naar de mate van complexiteit/karakteristiek van het
financiële product? Zo ja, kan worden aangegeven in
hoeverre een dergelijke invulling van de nadere regelgeving
tegemoet komt aan het streven naar optimale transparantie?
Er wordt ten aanzien van terbeschikkingstelling niet gekeken
naar de complexiteit van het product. (zie ook het antwoord
op vraag 18)
24
Deelt de regering de mening van de leden van de
PvdA-fractie dat het beter zou zijn om de eerste evaluatie
van de financiële bijsluiter reeds een jaar na invoering te
doen plaatsvinden? Deelt u de mening dat op deze wijze
sneller tot correcties gekomen kan worden, indien dit nodig
is?
Het kabinet is van mening dat een termijn van één jaar te
kort is om de effecten van de financiële bijsluiter goed te
kunnen beoordelen. De financiële bijsluiter is als zodanig
een nieuw verschijnsel en het zal enige tijd duren alvorens
consumenten voldoende doordrongen zijn van het nut en de
mogelijkheden van de financiële bijsluiter. Tevens zouden
de financiële instellingen hierdoor extra administratieve
lasten worden opgelegd.
Daarbij speelt mee dat reeds voorafgaand aan de invoering
de bijsluiter op begrijpelijkheid is getest in het
consumentenonderzoek. Om deze reden wordt niet
verwacht dat er op dit punt grote problemen zullen ontstaan.
Voor wat betreft de wijze waarop financiële instellingen
invulling geven aan de plicht om een financiële bijsluiter te
verstrekken kan voorts worden opgemerkt dat hierop
structureel toezicht zal worden gehouden door de
betreffende toezichthouder. De toezichthouders beschikken
daarbij over de bevoegdheid om, daar waar noodzakelijk,
een en ander bij te stellen. Met andere woorden, het feit dat
de bijsluiter na twee jaar wordt geëvalueerd betekent niet
dat er in de daaraan voorafgaande periode geen
mogelijkheden bestaan om eventuele gebreken in de
bijsluiter, of de wijze waarop hieraan invulling wordt
gegeven, te corrigeren.
25
Vinden naast de algehele evaluatie na twee jaar tijdens
deze periode periodieke evaluaties van het document
plaats, vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, waarop
hebben deze betrekking? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 24.
26
De leden van de PvdA-fractie vragen of het begrip
"eenvoudige wijzigingen" zich beperkt tot aanpassingen van
wettelijke informatiebepalingen met betrekking tot
reclame-uitingen en een verwijzing naar informatie over de
toezichthouders en klachten- en garantieregelingen?
Zoals de PvdA reeds aangeeft in haar vraag betreft het enkel
beperkte aanpassingen van wettelijke informatiebepalingen
met betrekking tot reclame-uitingen en een verwijzing naar
informatie over de toezichthouders en klachten- en
garantieregelingen.
De Minister van Financiën,
Kamerstukken II 2001/2002, 26 676, nr.5.