European Commission

DOC: FR EN DE DA ES PT NL IT SW FI EL

IP/01/1626

Brussel, 21 november 2001

Richtsnoeren inzake een doorzichtige en billijke behandeling bij de invordering van schulden

De Commissie heeft vandaag een reeks objectieve criteria goedgekeurd, die ten doel hebben per geval een besluit te nemen, wanneer de volledige invordering van een schuld geen haalbare oplossing is, met andere woorden wanneer als algemeen rechtsbeginsel evenredigheid moet worden toegepast. In alle gevallen waarin wordt overwogen van een schuldvordering af te zien, zal de Commissie rekening houden met de feiten (ernst van de onregelmatigheid, herhaalde inbreuken, opzet,...) en de gevolgen van de afstand van invordering van de schuld (betrokken bedrag, risico een precedent te scheppen, ondermijning van het gezag van de wet,...). Behalve deze criteria, die in alle omstandigheden van toepassing zijn, zullen bij de beoordeling ook de economische gevolgen van de volledige invordering voor de schuldenaar, eventuele verstoringen van de concurrentie die uit de afstand van invordering van de schuld kunnen voortvloeien en de economische en sociale consequenties van volledige invordering in aanmerking worden genomen. Voorts is in de goedgekeurde richtsnoeren bepaald dat besluiten waardoor van belangrijke schuldvorderingen wordt afgezien, in de toekomst zullen worden genomen op het niveau van het College van de leden van de Commissie. Commissielid Michaele Schreyer, die de richtsnoeren aan de Commissie heeft voorgelegd, verklaarde dat doorzichtigheid en billijkheid de basisbeginselen zijn voor de invordering van schulden en dat de criteria die vandaag werden goedgekeurd duidelijk op deze beginselen zijn gebaseerd en niet alleen de diensten van de Commissie tot richtsnoer zullen dienen, maar ook het College wanneer dit besluiten neemt. De Commissie had zich ertoe verbonden vóór het einde van 2001 richtsnoeren goed te keuren.

De aan de begrotingsautoriteit van de EU verschuldigde bedragen die als 'diverse ontvangsten' in de begroting zijn vermeld, belopen elk jaar gemiddeld 2% van de totale in de begroting opgenomen ontvangsten. Elke dag stellen de diensten van de Commissie schuldvorderingen op derden vast. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om dienstverleners of subsidieontvangers die hun verplichtingen jegens de Commissie niet of niet volledig zijn nagekomen. De Commissie hechtte in december 2000 haar goedkeuring aan een hervorming van de procedures voor de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen. Door deze hervorming krijgen de administratieve diensten meer verantwoordelijkheid bij het invorderen van schulden, wordt de rol van de rekenplichtige diensten duidelijker en krijgen de Juridische dienst en het OLAF meer middelen tot hun beschikking voor de behandeling van geschillen.

De financieel beheerders worden echter af en toe geconfronteerd met het feit dat de bestaande regels geen afdoende antwoord verschaffen. Wanneer bijvoorbeeld aan een economische eenheid een boete wordt opgelegd die het bestaan van deze eenheid in gevaar brengt, maakt dit de boete ontoepasselijk.

Het is een algemeen rechtsbeginsel dat een optreden "niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen ... te verwezenlijken"(1) en dat "alle lasten, zij het financiële of administratieve, voor de Gemeenschap en burgers tot een minimum moeten worden beperkt en evenredig moeten zijn met het te bereiken doel"(2). Dit beginsel wordt het evenredigheidsbeginsel genoemd.

Het evenredigheidsbeginsel is een fundamenteel rechtsbeginsel. Het moet door de Commissie ook in acht worden genomen in geval van terugvordering van ten onrechte uit de begroting betaalde bedragen of bij andere invorderingen.

De toepassing van het evenredigheidsbeginsel in de context van de invordering van schulden is onlangs besproken en bekritiseerd door het Europees Parlement en de Rekenkamer (zie de achtergrondinformatie over de zaak Fléchard).

Teneinde te garanderen dat alle soortgelijke gevallen op dezelfde wijze worden behandeld, heeft de Commissie vandaag haar goedkeuring gehecht aan richtsnoeren over de toepassing van het evenredigheidsbeginsel in geval van afstand van invordering van de schuld of van een deel daarvan. In alle gevallen waarin overwogen af te zien van schuldvorderingen, houdt de Commissie rekening met de feiten (ernst van de onregelmatigheid, herhaalde inbreuken, opzet, ...) en met de gevolgen van afstand van invordering van de schuld (betrokken bedrag, risico een precedent te scheppen, ondermijning van het gezag van de wet, ...). Behalve deze criteria, die in alle omstandigheden van toepassing zijn, zullen bij de beoordeling, afhankelijk van de omstandigheden, ook de economische gevolgen van de volledige invordering op de schuldenaar, eventuele verstoringen van de concurrentie die uit de afstand van invordering kunnen voortvloeien en de economische en sociale consequenties van volledige invordering in aanmerking worden genomen.

Besluiten om af te zien van de invordering van schulden van 1 miljoen euro of meer, en van 100 000 euro of meer, indien dit een verlaging van de schuld met 25% of meer betekent, worden aan het College overgelaten.

In besluiten waarbij van de invordering van een schuld wordt afgezien met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, moeten bovendien de juridische en feitelijke gronden daarvoor worden aangeven; deze besluiten moeten tevens met redenen worden omkleed.

Achtergrond:

In de zaak Fléchard ging het om de behandeling door de diensten van de Commissie van een boterexporttransactie in 1991-94. Bij Verordening nr. 863/91 van de Commissie van 8 april 1991 werd een speciale verkoop van 124 000 ton interventieboter toegestaan voor levering aan de Sovjet-Unie. Teneinde te garanderen dat de bestemming van de boter niet werd verlegd, dienden de geselecteerde inschrijvers bij de betrokken interventiebureaus een zekerheid te stellen. Op grond van de inschrijvingsprocedure verkocht het Ierse ministerie van Landbouw en voedselvoorziening 6 750 ton Ierse interventieboter aan de Franse onderneming Fléchard. Fléchard voldeed aan haar verplichting door een inschrijvingszekerheid van 17,6 miljoen ECU te stellen. De goederen moesten in de haven van Riga worden geleverd aan twee Poolse marktdeelnemers om te worden verkocht op de markt van de voormalige Sovjet-Unie. De bestemming van de goederen werd echter verlegd en de boter werd verkocht in Polen.

De zaak werd in 1992 onderzocht door de Onderzoeksafdeling van de Ierse douane en door het Directoraat-generaal Landbouw. De bevoegde nationale autoriteiten stelden geen strafvervolging in. Het bevel van het High Court in Dublin van 12 juni 1992 verhinderde dat de zekerheid werd verbeurdverklaard op basis van een klacht die door Fléchard op grond van overmacht en onevenredigheid werd ingediend. De Ierse autoriteiten beslechtten de zaak in 1994 op grond van een advies van de diensten van de Commissie door van Fléchard een betaling van 3 miljoen ECU te aanvaarden, waardoor een einde werd gemaakt aan de gerechtelijke procedure.

De zaak Fléchard leidde tot kritiek van het Europees Parlement en de Rekenkamer. De Commissie heeft erkend dat het procedurele kader voor dergelijke zaken moet worden verbeterd en dat de toepassing van het evenredigheids- en het billijkheidsbeginsel moet worden gebaseerd op richtsnoeren, teneinde doorzichtigheid en rechtszekerheid te waarborgen. De Commissie had zich ertoe verbonden vóór het einde van 2001 dergelijke richtsnoeren te publiceren.

(1)
Artikel 5 van het EG-Verdrag

(2)
Protocol nr. 7 gehecht aan het Verdrag van Amsterdam