PERSBERICHT
---
Onderzoek toxiciteit van stoffen op nieuwe leest te schoeien
Tekortkomingen van het huidige stelsel van richtlijnen voor het onderzoek naar de toxiciteit van chemische stoffen maken een strategische heroriëntatie wenselijk. De starheid van die richtlijnen belemmert het benutten van nieuwe toxicologische inzichten. Ook is de tijdrovendheid van veel voorgeschreven testprocedures niet meer te rijmen met het enorme en nog steeds groeiende aantal te beoordelen stoffen. Er moet meer gebruik worden gemaakt van informatie over zowel het werkingsmechanisme van een stof als de mate waarin blootstelling van mensen zal plaatsvinden. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een vandaag verschenen advies aan de Minister van VROM.
Ongeveer een halve eeuw geleden ontstond grote bezorgdheid over de
mogelijke giftigheid van tal van, merendeels industrieel bereide,
chemicaliën. Sedertdien is, geleidelijk aan, een internationaal
aanvaard stelsel van richtlijnen en principes voor de beoordeling van
die toxiciteit tot stand gekomen. Hoewel dat stelsel in de praktijk
zijn waarde heeft bewezen, blijkt steeds duidelijker dat het
belangrijke tekortkomingen vertoont. Nieuwe wetenschappelijke
inzichten, ook op het gebied van de genetica, zijn moeilijk in te
passen omdat een zekere mate van starheid onmiskenbaar is. Een ander
groot bezwaar schuilt in de tijdrovendheid van sommige voorgeschreven
testprocedures. Die tijdrovendheid is er mede debet aan dat over een
groot aantal stoffen te weinig bekend is om hun toxiciteit te kunnen
beoordelen.
De Gezondheidsraad bepleit een strategische heroriëntatie op het
aan de orde gestelde vraagstuk. In die heroriëntatie spelen twee
sleutelbeginselen een rol. Ten eerste zou de toepassing van dure of
tijdrovende analysetechnieken, zoals het doen van uitvoerige
dierproeven, sterker afhankelijk moeten worden gesteld van globale
bevindingen - vooral aangaande het biologische werkingsmechanisme van
een stof - die sneller te verkrijgen zijn. Ten tweede zou het
onderzoek naar de toxiciteit van een stof beperkter moeten zijn of een
lagere prioriteit moeten krijgen naarmate de blootstelling van mensen
aan die stof geringer zal zijn.
Het advies mondt uit in een stroomschema waarin verschillende
methodieken en bijbehorende niveaus van veiligheidsevaluatie zijn
gespecificeerd. Dat schema, bedoeld als pragmatisch richtsnoer,
behoeft op tal van onderdelen protocollering en harmonisatie. De
commissie die het advies heeft opgesteld, heeft allerminst een
dwingend protocol voor ogen. Zij meent, integendeel, dat flexibiliteit
en standaardisatie veeleer een twee-eenheid vormen dan dat ze elkaar
in de weg staan.
Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit: dr WRF
Notten, TNO Preventie en Gezondheid, voorzitter · dr WFJPM ten Berge,
DSM, Heerlen · dr BJ Blaauboer, IRAS, Universiteit Utrecht · prof. dr
VJ Feron, Universiteit Utrecht · prof. dr ir PHM Lohman, Universiteit
Leiden · dr ir G de Mik, RIVM, Bilthoven · dr GMH Swaen, Universiteit
Maastricht · dr RA Woutersen, TNO Voeding, Zeist · prof. dr WF
Passchier, Gezondheidsraad, adviseur · mevrouw dr ir MN Pieters, RIVM,
Bilthoven, adviseur · dr JA van Zorge, Ministerie van VROM, adviseur ·
drs EJ Schoten, Gezondheidsraad, secretaris · dr ir PW van Vliet,
Gezondheidsraad, secretaris.
Nadere inlichtingen verstrekt de heer drs EJ Schoten, tel 070 - 340 71
80, e-mail e.j.schoten@gr.nl
---