Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=423495


---

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling Afdeling Maatschappelijke Organisaties(DSI/MY) Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 22 november 2001 Auteur Jet van der Gaag
Kenmerk DSI/MY-509/01 Telefoon 070-348 4699
Blad /2 Fax 070-348 4883
Bijlage(n) 2 E-mail Jet-vander.gaag@minbuza.nl
Betreft MFP Breed Beleidskader en Subsidieregeling

Zeer geachte Voorzitter,

Op 11 mei 2001 bood ik U het nieuwe beleidskader MFP-breed aan (kamerstuk 27433, nr 2).

Daarmee werd recht gedaan aan de conclusies en aanbevelingen van het IBO-rapport en aan eerdere Kameruitspraken over het medefinancieringsprogramma.

Tijdens het AO van 26 september 2001 heb ik toegezegd het beleidskader op enkele punten aan te passen. De motie Dijksma c.s. over de wenselijkheid van een nieuwe subsidieregeling kan nu ook worden uitgevoerd.

De aanpassingen in het beleidskader en de vertaling daarvan in een nieuwe subsidieregeling hebben plaatsgevonden in goed overleg met het Gemeenschappelijk Overleg Medefinanciering (GOM).

Hierbij zend ik u de aangepaste tekst van het beleidskader MFP-breed en de concept-tekst subsidieregeling MFP-breed.

Conform de wensen van de Kamer is de tekst van het beleidskader aangepast op de volgende onderdelen:

bedrijfsplan en jaarplan (blz 8);

evaluaties door IOB (blz 8);

exitstrategie (blz 9);

rol NCDO (blz 9);

vervanging van "ministerie" door "minister" in de gehele tekst

Voorts zijn nog enkele andere aanpassingen in de tekst aangebracht met als doel:

humanitaire hulporganisaties buiten te sluiten (blz 4 en 8);

maximale sturingsmogelijkheden op kwaliteit te verzekeren door verheldering van de bandbreedte (blz 7);

de onafhankelijkheid van de Adviescommissie te waarborgen (blz 9); en

het tijdspad te verduidelijken (blz 9).

Tot slot is in een bijlage van het beleidskader de inhoudsopgave voor het bedrijfsplan en het jaarplan - inclusief begroting - opgenomen.

Conform het in de Subsidieregeling in Artikel 4.2 vermeldde, ben ik voornemens om uiterlijk 2 maanden voorafgaande aan het subsidietijdvak mijn beleidsvoornemens bekend te stellen (d.w.z. voor 31 December 2001 voor het komende subsidietijdvak 2003-2006).

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Eveline Herfkens

BELEIDSKADER MEDEFINANCIERINGSPROGRAMMA-BREED (MFP-BREED)


1. Doel


Het doel van het Medefinancieringsprogramma-breed is een bijdrage te leveren aan de structurele vermindering van armoede in de landen in het Zuiden en de armste landen in Midden en Oost Europa en aan de realisering van de internationaal erkende mensenrechten . Het MFP-breed verstaat onder structurele armoedebestrijding het verbeteren van levensomstandigheden en het bouwen aan sociale verbanden waardoor mensen die leven in armoede meer zeggenschap krijgen over hun eigen leven, opdat zij en volgende generaties op duurzame en menswaardige wijze in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Dit algemene doel kan verder gespecificeerd worden. Leidraad daarbij zijn de internationaal afgesproken doelen voor armoedereductie en duurzame ontwikkeling, -waaronder de seven pledges-; evenwel binnen een bredere set van doelstellingen (zie verder paragraaf 4). De ambitie is dat wezenlijke stappen gezet worden ten behoeve van armoedebestrijding op wereldschaal. Binnen het MFP wordt structurele armoedebestrijding vorm gegeven door middel van drie interventiestrategieën die een onderlinge samenhang vertonen: directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding.


2. Visie op armoede en structurele armoedebestrijding

Armoede

Het MFP-breed heeft deze doelstelling vanuit de analyse dat armoede veeldimensionaal en een zeer taai verschijnsel is. Zelfs de rijkste landen weten hun eigen armoede niet volledig op te lossen. Armoede in de wereld kent veel gradaties en is harder voor specifieke groepen zoals minderheden, vrouwen, kinderen, gehandicapten en ouderen. Het wordt in stand gehouden door uitbuiting en onrecht binnen sociale verbanden, een gebrek aan democratische verhoudingen op lokaal, nationaal en internationaal niveau en soms door absolute tekorten, of natuurrampen. Er bestaat een wederzijds versterkende samenhang tussen armoede en onrecht. Derhalve benadert het MFP-breed armoede en armoedebestrijding vanuit een rechtenperspectief: mensen hebben het recht op een duurzaam en menswaardig bestaan. Dit betekent dat mensen recht hebben op zeggenschap (ownership) over hun eigen ontwikkelingsproces, individueel en in groepsverband. Daarbij is de ommezijde van dergelijke rechten de verantwoordelijkheid voor eerlijke verhoudingen binnen families, organisaties, de samenleving - op welk niveau iemand zich ook bevindt.

Context

Armoede en armoedebestrijding vinden plaats in een context van een mondiale economie (globalisering) en de internationalisering van overige relaties tussen (groepen) mensen. Deze context biedt kansen en bedreigingen voor mensen die leven in armoede en voor arme landen. Globalisering leidt tot groei en nieuwe werkgelegenheid, maar dit heeft ook een keerzijde. Verschillende maatschappelijke geledingen maken zich zorgen dat de economische groei die ontstaat als gevolg van globalisering van de wereldeconomie erin resulteert dat de verschillen tussen arm en rijk alleen maar groter worden en leiden tot marginalisering van mensen en landen. En, hoewel de 'global governance' achterblijft bij de economische globalisering, neemt het besef toe dat veel problemen een mondiale dimensie hebben en gezamenlijk zullen moeten worden opgelost. ICT biedt hierbij kansen, maar toont ook in harde termen de uitsluiting van bijvoorbeeld mensen die niet kunnen lezen of schrijven. Zeggenschap van burgers over de opbouw van de eigen gemeenschap, op lokaal, nationaal en internationaal niveau is overal een knelpunt. De rol van burgers en hun organisaties dient juist vergroot te worden; zij moeten de mogelijkheid krijgen om grotere verantwoordelijkheid te nemen in hun eigen leven. Naast economische globalisering en versterkte global governance, moeten ook de mogelijkheden voor global citizenship worden versterkt.

Structurele armoedebestrijding

Structurele armoedebestrijding combineert directe hulp met duurzame verbetering van sociale verhoudingen en is gericht op rechtvaardige verdeling, economische groei, democratisering en ecologische duurzaamheid. Daarvoor moet er een democratisch samenspel, checks and balances, zijn tussen staat, markt en civiele samenleving waarbij deze partijen verschillende relevante functies hebben. De relaties tussen de partijen verschillen van land tot land, en zijn aan voortdurende veranderingen onderhevig maar er zijn enkele duidelijke patronen: daar waar politieke en economische elites geen verantwoordelijkheid voelen voor (soms specifieke delen van) de bevolking, en niet gecontroleerd worden binnen een democratisch bestel, is onrecht, uitbuiting en armoede aan de orde van de dag. Structurele armoedebestrijding gaat onder andere over het doorbreken van een dergelijk destructief patroon.

De functie van een civiele samenleving is een kader te bieden voor het zich organiseren van burgers in collectieve verbanden, voor vormen van zelfhulp, en voor het leveren van kritisch mee- en tegenspel, bijvoorbeeld het claimen van rechten en het eisen van democratisering. Telkens weer blijkt dat de veerkracht van groepen mensen sterk afhangt van de kwaliteit van het web van sociale verbanden dat tegenwoordig van het lokale tot het internationale niveau, van zuid naar noord en oost naar west reikt. Als het goed is werkt dit web niet als vangnet maar als trampoline.

Een goed functionerende overheid is niet alleen verantwoordelijk voor armoedebestrijding en basisvoorzieningen, maar zorgt eveneens voor democratische wet- en regelgeving waarmee de grenzen van marktmechanismen bepaald worden en uitbuiting wordt tegengegaan. Zo'n overheid stimuleert en faciliteert niet alleen economische bedrijvigheid, maar ook de opbouw van een civil society.

Een marktsector zorgt voor economische groei, werkgelegenheid, goederen en diensten. Maar winst kan niet meer de enige doelstelling zijn. Bedrijven hebben ook een sociale en ecologische verantwoordelijkheid. Steeds meer bedrijven doen aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Lokale maatschappelijke organisaties kunnen een belangrijke rol spelen bij de ontplooiing van lokaal ondernemerschap.

In een goed samenspel tussen deze actoren kan armoede structureel bestreden worden. Dat van structurele armoedebestrijding en waar de effectiviteit van afzonderlijke functies erkend samenspel wordt daar gevonden waar gemeenschappelijke doelstellingen bestaan ten aanzien worden. Zulke opbouwprocessen kunnen wreed verstoord worden door negatieve (sociale) effecten van het internationale handelsbeleid, door politieke en sociale conflicten, door

natuurrampen en door ingrijpende ziektes zoals AIDS.

Particuliere ontwikkelingssamenwerking: Zuidelijke en internationale actoren

De basis van particuliere ontwikkelingssamenwerking is de onderkenning van het belang van de burger die in georganiseerd verband bepaalde doelen nastreeft: emancipatie (de eigen situatie verbeteren), solidariteit (die van anderen) of bredere doelen (rechtvaardigheid, duurzaamheid, veiligheid, etc.).

De primaire rol van Zuidelijke en internationale organisaties, werkzaam in particuliere ontwikkelingssamenwerking, is het stimuleren dat mensen die leven in armoede zich kunnen scholen, organiseren en participeren in besluitvormingsprocessen (ownership), waardoor zij beter in hun primaire levensbehoeften kunnen voorzien: voedsel, water, gezondheidszorg, een veilige leefomgeving, scholing en inkomen. Door middel van verbindingen met processen van maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding kan deze directe armoedebestrijding leiden tot structurele ontwikkeling. De organisaties zijn dragers van verandering in hun eigen maatschappij. De organisaties zijn onderling verschillend, en dragen daarin bij aan de pluriformiteit en democratie van de eigen samenleving. Zij verbinden zich met specifieke achterbannen en vinden hun wortels in verschillende sociale, politieke en/of levensbeschouwelijke stromingen. Maar deze organisaties hebben gemeen dat zij zich inzetten voor structurele armoedebestrijding waarbij de rechten van kinderen, vrouwen en mannen die gemarginaliseerd worden, centraal staan. De organisaties zullen, ter versterking, bondgenootschappen opbouwen met aanpalende bewegingen en organisaties die door hun kennis en ervaring een bijzondere bijdrage kunnen leveren. Dit zijn bewegingen zoals vakbonden, vrouwenbeweging, progressieve sociale, politieke, en/of levensbeschouwelijke stromingen, milieu- en consumentenorganisaties. Bondgenootschap betreft deze organisaties in zoverre zij zich verbinden met doelstellingen als een rechtvaardige wereld en structurele armoedebestrijding. Allianties worden tevens aangegaan met overheids- en marktpartijen en internationale instellingen, ook weer onder voorwaarde dat doelstellingen gedeeld worden. Het bouwen van deze strategische dwarsverbanden is een fragiel en complex spel waarvoor ruimte nodig is. Een bestuurlijke ordening zou dergelijke dwarsverbindingen moeten stimuleren en zeker niet hinderen.

Civiele organisaties die sterk naar voren komen in dit soort processen zijn in staat geweest hun organisaties te ontwikkelen, contact te onderhouden met hun achterban, met bondgenoten, onderzoek en scholing te (laten) doen en politieke processen te volgen. Soms vervullen zij niet al deze rollen zelf, maar geven zij hier vorm aan in intensieve samenwerking met andere organisaties (waaronder ook lokale overheden). Samenwerking vergt specifieke deskundigheid en vaardigheden, en dat betekent tijd en dus geld.

Particuliere ontwikkelingssamenwerking: Noordelijke actoren

De Noordelijke particuliere ontwikkelingsorganisaties hebben de verantwoordelijkheid die organisaties en mensen te vinden die bovenstaande op doeltreffende en doelmatige wijze waar kunnen maken. Om dan daaraan bij te dragen middels financiering, kritische dialoog, kennisuitwisseling en stimulering van contacten en netwerken (linking & learning). Noordelijke organisaties zijn niet alleen donor. Zij vervullen ook een functie als Noordelijke civiele organisatie als zodanig.

Het belang van de rol en (meer-)waarde van Noordelijke civiele organisaties komt op verschillende manieren tot uiting:

Ten eerste kunnen Noordelijke particuliere ontwikkelingsorganisaties zorgen dat, dankzij hun financieringsstromen, een pluriform scala van Zuidelijke organisaties meer autonomie en vrijheid van handelen heeft. De Zuidelijke partnerorganisaties die hun legitimatie, en soms gedeeltelijk hun geld krijgen van de eigen achterban, worden dan niet te afhankelijk van geldstromen van hun eigen overheid of van andere overheden die beschuldigd kunnen worden van interventionisme. Geldstromen tussen civiele organisaties die zich ten doel stellen een countervailing power te zijn versterken het principe van checks and balances in landen. Bij repressieve overheden is dat evident en gaat het niet alleen om de bescherming van civiele mensenrechten maar ook om ondersteuning van elementaire levensbehoeften. Bij zwakke overheden (bureaucratische onmacht en corruptie) zullen NGO's afstand willen houden om de kwaliteit van hun eigen werk te kunnen beschermen. Zich goed ontwikkelende overheden zullen ter versterking van zichzelf baat hebben bij een kritische dialoog met krachtige autonome civiele actoren, die hun wortels hebben in verschillende delen van de eigen samenleving, en die vanuit die pluriformiteit bijdragen aan een vitale democratie.

Ten tweede bezitten effectieve Noordelijke particuliere ontwikkelingsorganisaties de ervaring en professionaliteit om goede Zuidelijke civiele actoren te identificeren, te faciliteren en mee samen te werken. Goed donorschap uit zich o.a. in: realistische groeistrategieën overeen komen, bureaucratische subsidiesystemen vermijden die strategisch en effectief handelen belemmeren, Zuidelijke stakeholders consulteren, een balans vinden tussen enerzijds continuïteit bieden (meerjarige financieringen) en anderzijds flexibel zijn en innovatieve risico's willen nemen, zich niet beperken tot outputfinanciering maar deze inbedden in financiering van organisatieontwikkeling, capaciteitsopbouw en opbouw van strategische verbanden (linking & learning) en ondersteuning bieden bij inbedding in eigen maatschappij.

Ten derde zijn mondiale verbanden tussen civiele actoren van groeiend belang vooral vanwege de negatieve gevolgen van globalisering en een zwakke global governance. Civiele organisaties moeten een mondiaal samenspel organiseren dat enorme impact kan hebben. Schuldencampagnes, campagnes voor onderwijs, voor goede gezondheidszorg en betaalbare medicijnen, voor coherentie in hulp en handel en voor eerlijke handel en campagnes tegen kinderarbeid en wapenhandel en voor de uitbanning van landmijnen zijn daar voorbeelden van; en ook de stille diplomatie door vrouwengroepen, vredesbeweging en/of religieuze actoren voor preventie of de-escalatie van conflicten in en tussen staten. Noordelijke organisaties nemen daarin bovendien verantwoordelijkheid voor het beïnvloeden van noordelijke overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en individuele burgers. Zuidelijke, internationale en Noordelijke NGO's werken met elkaar samen op mondiaal niveau en kunnen dankzij hun contacten die zich tot op micro niveau uitstrekken, standpunten zeer goed onderbouwen en illustreren. Deze internationale dimensie maakt dat de Nederlandse NGO's steeds meer afstemming zoeken in de internationale netwerken waarvan zij deel uitmaken.

Tenslotte is een belangrijke rol van Noordelijke NGO's het zorgen dat in eigen land aandacht en steun voor armoedebestrijding en een rechtvaardige wereld op de agenda's blijven staan van overheden, bedrijven, politiek en burgers. De eigen Nederlandse rol binnen ontwikkelingssamenwerking (particulier, bilateraal, multilateraal) maar ook breder binnen het buitenlandbeleid zoals handel, landbouw en diplomatie, wordt kritisch gevolgd. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de in Nederland bestaande grondwettelijke verplichting de internationale rechtsorde te bevorderen en de daarvan afgeleide inzet voor een coherent buitenlands beleid en een coherente opstelling van overheid, bedrijven, politiek en burgers. Nederlandse burgers worden aangesproken in hun rollen als consumenten, als werknemers, als ondernemers, als reizigers en als ouders. Belangrijk hierbij is contact tussen organisaties en tussen mensen wereldwijd. Noordelijke organisaties steunen en bemiddelen daarbij.


3. De aard en strategie van het MFP-breed

Het MFP-breed is een programma van een aantal brede ontwikkelingsorganisaties die ieder voor zich en gezamenlijk een bepaald draagvlak vertegenwoordigen in de Nederlandse samenleving en werken aan de doelstelling van het programma (een aantoonbare bijdrage leveren aan structurele armoedebestrijding) . Zij werken binnen een vastgesteld beleidskader van het MFP-breed dat gebaseerd is op het hierboven omschreven doel en de visie.

Een medefinancieringsorganisatie (MFO), die het MFP-breed uitvoert, steunt mensen die in armoede leven via hun organisaties en organisaties die dienstverlenend zijn. Het MFP-breed definieert partnerorganisaties als organisaties van burgers die werkzaam zijn op het gebied van structurele armoedebestrijding middels directe armoedebestrijding en/of maatschappijopbouw en/of beleidsbeïnvloeding en daarmee een bijdrage leveren aan de internationale doelstellingen vanuit een eigen autonome positionering . Daartoe onderhouden deze partnerorganisaties strategische samenwerkingsverbanden met civiele netwerken en allianties (waar relevant op meerdere niveaus: lokaal, nationaal en internationaal) en met overheden, bedrijven en internationale instellingen.

Het MFP-breed kent als programma een regelmatig overleg met de Minister, waarbij onder andere de beleidsmatige samenhang en samenwerkingsmogelijkheden met andere delen van het particuliere, bilaterale en multilaterale veld besproken worden.

Het MFP-breed onderkent de volgende samenhangende interventiestrategieën:

Directe armoedebestrijding is rechtstreeks gericht op het verbeteren van de levensomstandigheden van mensen die in armoede leven middels gerichte dienstverlening, dan wel het versterken van het vermogen van mensen om zelf te kunnen voorzien in hun basisbehoeften.

Maatschappijopbouw is het versterken van pluriforme en democratische maatschappelijke structuren en organisaties met als doel het bewerkstelligen van rechtvaardiger machtsverhoudingen en zeggenschap van gemarginaliseerde groepen in sociale, economische en politieke besluitvorming. Dit kan bijvoorbeeld gaan over het verkrijgen van zeggenschap over de kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg die door lokale en nationale overheden geboden worden, maar ook over mensenrechten, stemrecht, biodiversiteit, toegang tot duurzame hulpbronnen en ICT ontwikkeling.

Beleidsbeïnvloeding heeft tot doel het veranderen van lokaal, nationaal en internationaal beleid en processen en structuren die armoede en ongelijkheid in stand houden of verergeren. Binnen het MFP-breed wordt beleidsbeïnvloeding uitgeoefend door partnerorganisaties, MFO's en hun netwerken.

Het MFP-breed zal vanuit de eigen positionering oordelen ontwikkelen en die in adviserende zin wereldkundig maken over de rol, kwaliteit en financiële verhoudingen van particuliere, bilaterale en multilaterale actoren. Het MFP-breed samen en desgewenst de individuele MFO's, adviseren de Minister over inhoudelijke zaken van het ontwikkelingsbeleid

De MFO's ondersteunen particuliere organisaties in het Zuiden en wereldwijd, voor zover gericht op structurele armoedebestrijding; financieel, middels kritische dialoog, door uitwisseling en stimulering van onderlinge contacten en netwerken (linking&learning), en als samenwerkingspartners in internationale campagnes. Goed donorschap, zoals eerder gedefinieerd, vormt de basis van de kwaliteitsgarantie die het MFP-breed biedt. Dit impliceert zowel donorschap als zodanig, als de wijze waarop de MFO's dit met andere functies, zoals samenwerkingspartner zijn, combineren. Ook betekent het dat de MFO's zelf lerende organisaties zijn.

De MFO's werken zelf actief aan structurele en incidentele internationale allianties als strategie en als antwoord op toenemende mondialisering en internationaliserende verhoudingen. De afzonderlijke MFO's zorgen voor voortschrijdende afstemming binnen hun eigen internationale netwerken waarbij zij afwegingen maken over de wijze van samenwerken met 'like-minded' internationale en Nederlandse organisaties. Ook hebben de individuele MFO's specifieke achterbannen en partnerorganisaties. Dus heeft iedere MFO een eigen profiel met daarbij behorende specialisaties. Binnen het MFP-breed vindt hierover onderlinge afstemming plaats, maar wel in samenhang met de internationale samenwerkingsverbanden van iedere MFO.

De MFO's spelen een rol in het bouwen van sterkere verbanden tussen civiele, bilaterale en multilaterale actoren. De MFO's kunnen deze rol (beter) vervullen naarmate de andere partijen die taakstelling (inhoudelijk en financieel) ook meer hebben en realiseren. Zo kan een sterker web van strategische en praktische verbanden ontstaan. Op deze wijze worden samenwerking en synergie binnen ontwikkelingssamenwerking gestimuleerd en worden afspraken gemaakt op basis van gelijkwaardigheid zodat partijen geen onderaannemers van elkaar hoeven te worden.

De MFO's versterken hun strategische allianties met die delen van het bedrijfsleven die interesse tonen in het ontwikkelen van een aantoonbare invulling van het begrip 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' en samen met ontwikkelingsorganisaties en anderen (vakbonden, consumenten-, vrouwen-, levensbeschouwelijke bewegingen en dergelijke) willen werken aan duurzame en eerlijke verhoudingen in de wereld.

De MFO's doen dit alles door zorg te dragen voor een permanente en groeiende verankering en draagvlak voor structurele armoedebestrijding in Nederland. Een deel van het MFP-breed bestaat dan ook uit educatieve en beleidsbeïnvloedende activiteiten in Nederland en elders in het Noorden. De MFO's zullen in hun verslaglegging uitleg geven over het strategische belang van de gemaakte keuzen en de nodige gegevens aanleveren voor OESO/DAC categorisering.

De MFO's zullen samen met relevante anderen (zoals de NCDO) een 'front-office' organiseren voor de afhandeling van verzoeken om financiering van kleine Nederlandse initiatieven op het gebied van ontwikkelingssamenwerking die nu aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking worden voorgelegd. Het betreft hier werkzaamheden buiten het reguliere MFP-breed die, behalve aan noties van structurele armoedebestrijding en ownership in het Zuiden, getoetst worden aan de wens om draagvlak te vergroten in Nederland.

Vanuit de hier beschreven visie op armoede, de rol van particuliere organisaties, en de inhoud van het MFP-breed is het duidelijk dat de MFO's een vanuit de Nederlandse overheid erkende strategische autonomie hebben. Dat houdt in dat zij een kritische dialoog voeren met verschillende stakeholders over visie zoals vastgelegd in meerjarenplannen, aan hen verantwoording afleggen maar uiteindelijk zelf verantwoordelijk zijn voor genomen besluiten. Hierbij kan gedacht worden aan stakeholders als partners, allianties, vrijwilligers en donateurs, overheid en politiek.

Strategische autonomie en belang van samenwerking vertalen de MFO's ook in het aanboren van andere financieringsbronnen dan die van de Nederlandse overheid.

Uit deze visie volgt een bestuurlijk model dat hierbij past.


4. Resultaten

Het MFP-breed wil bijdragen aan verwezenlijking en versterking van de internationale rechten van de mens en daartoe op aantoonbare en plausibele wijze :

mensen die leven in armoede ondersteunen om op duurzame en menswaardige wijze in hun basisbehoeften en levensonderhoud te kunnen voorzien;

een actieve participatie en zeggenschap van mensen bevorderen in de ontwikkelingen van hun maatschappij en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van democratische samenlevingen in het Zuiden;

werken in conflictgebieden aan preventie en de-escalatie van conflicten om te komen tot samenlevingen waar vrede en veiligheid heerst, waar mensen kunnen voorzien in hun bassisbehoeften en waar sprake is van duurzame sociale, economische en ecologische ontwikkeling;

de ontwikkeling van draagvlak in Nederland, en (inter)nationale netwerken, en bewegingen stimuleren;

een bijdrage leveren aan de realisering van de internationale doelstellingen voor armoede reductie en duurzame ontwikkeling zoals overeengekomen in de wereldconferenties georganiseerd door de VN in de jaren '90 en vastgelegd in internationale verdragen. Een aantal hebben internationaal een zeer breed draagvlak gekregen (The seven pledges):

halveren van extreme armoede vóór 2015;

basis onderwijs voor iedereen vóór 2015;

beëindigen van gender ongelijkheid in het onderwijs vóór 2005;

terugdringen kindersterfte met tweederde vóór 2015;

terugdringen 'maternal mortality' met driekwart vóór 2015;

basisgezondheidszorg voor iedereen vóór 2015;

een duurzame ontwikkelingsstrategie op nationaal niveau in ieder land vóór 2005 om te verzekeren dat de huidige trends in de verliezen van natuurlijke hulpbronnen effectief omgekeerd worden zowel op globaal als op nationaal niveau vóór 2015.


5. Bestuurlijk model

Hoofdlijnen

De onderbouwing van het bestuurlijke model van het MFP-breed en dus ook van de toetredings- en toetsingscriteria, komt voort uit het hierboven beschreven inhoudelijke beleidskader. Het MFP-breed is een programma in de bestuurlijke zin van het woord, en kent een daarmee sterk verbonden hoge mate van zelfsturing binnen afgesproken beleidsmatige en bestuurlijke kaders. Het MFP-breed is gebaseerd op strategisch autonome keuzen, ook in de landen waar Nederland bilateraal actief is - zoals al neergelegd in de werkafspraken tussen de Minister en het MFP vastgesteld in mei 1999. Wel wordt de kritische dialoog actief gezocht, zoals ook de mogelijkheden tot structurele samenwerking met andere particuliere, bilaterale en multilaterale actoren. De MFO's kunnen deze rol (beter) vervullen naarmate de andere partijen die taakstelling (inhoudelijk en financieel) ook meer hebben en realiseren.

Het MFP-breed is een programma dat een aantal brede ontwikkelingsorganisaties omvat die ieder voor zich, en gezamenlijk, een bepaald draagvlak vertegenwoordigen in de Nederlandse samenleving en werken aan de doelstelling van het MFP-breed. De Minister beoordeelt eens per vier jaar of toetreding van nieuwe potentiële deelnemers tot en uittreding uit het programma gewenst is. Daartoe raadpleegt zij een adviescommissie. Het MFP-breed kent een gezamenlijk ontwikkeld kwaliteitssysteem. Iedere MFO legt achteraf aan de Minister verantwoording af, over de bedrijfspraktijk en de resultaten van het voorgaande jaar.

De MFO's krijgen core-funding. Dit bedraagt 11-14 % van de ODA. Hierbij geldt een bandbreedte: minimaal 11 % en maximaal 14 % , afhankelijk van het aantal en de kwaliteit van de aanvragen. Dit is een algemene bijdrage aan organisaties, in dit geval brede organisaties, gericht op structurele armoedebestrijding. Hierbij wordt uitgegaan van het algehele Bedrijfsplan en het Jaarplan en -Begroting voor het eerste jaar van het subsidie tijdvak. Voor de goedkeuring van bijdragen voor ieder volgend jaar van het subsidietijdvak zal de Minister het Jaarplan- en Begroting eveneens als uitgangspunt nemen.

Criteria voor toetreding en toetsing

Het MFP-breed wordt vorm gegeven door Medefinancieringsorganisaties die breed zijn. De MFO's voldoen aan de volgende toetredingscriteria:

zij werken aan structurele armoedebestrijding, en de daaruit afgeleide doelen, binnen het vastgestelde beleidskader van het MFP;

zij werken via de drie interventiestrategieën (directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding);

zij hebben financierings- en samenwerkingsrelaties met (netwerken van) civiele organisaties in het Noorden en Zuiden;

zij werken op verschillende niveaus (lokaal, nationaal en internationaal) en met verschillende actoren (overheid, bedrijven, internationale instellingen en civiele actoren en hun netwerken) vanuit de eigen civil society positionering in Nederland;

zij werken in meerdere landen/ continenten en in meerdere sectoren en thema's;

zij werken aan samenhang tussen beleidsontwikkelingen in het Noorden en Zuiden;

zij betrekken eigen achterban bij (onderdelen van) het beleid en de uitvoering daarvan;

zij werken aan het vergroten van draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, vanuit een eigen herkenbaar profiel

Tevens voldoen zij aan de volgende minimale kwaliteitscriteria:

zij zijn een rechtspersoon;

zij leggen publiekelijk verantwoording af over het door hen gevoerde beleid; ze zijn daarop aanspreekbaar en controleerbaar (accountable);

er is continuïteit en kwaliteit van bedrijfsvoering (o.a. ISO-certificering);

samenwerkings- en donorrelaties zijn van goede kwaliteit (goed donorschap, code of conduct);

zij werken doelmatig, doeltreffend en professioneel;

zij hebben een aantoonbare verankering in de Nederlandse samenleving, met de mogelijkheid draagvlak te verbreden en te verdiepen.

Toegetreden organisaties zullen beoordeeld worden op basis van toetsingscriteria die een afspiegeling zijn van bovengenoemde en waaraan toegevoegd dient te worden:

het plausibel en aantoonbaar kunnen maken van de geleverde bijdrage aan structurele armoedebestrijding via resultaatindicatoren die beschreven en toetsbaar zijn.

Het kwaliteitssysteem en het proces van toetsing

De MFO's ontwikkelen een kwaliteitssyteem in samenspraak met de Minister en andere stakeholders. Dit systeem bouwt voort op wat er ook nu al in de huidige subsidieregeling aan kwaliteitsbewaking en toetsing gebeurt. De subsidieaanvraag zal een bedrijfsplan bevatten dat de gehele subsidieperiode betreft. Daarnaast zullen de organisaties jaarlijks een jaarplan indienen en leggen zij jaarlijks verantwoording af over de uitvoering van de jaarplannen af in jaarverslagen en wordt in de Jaarrekening verantwoording afgelegd over de besteding van de middelen in relatie tot de afspraken die daarover in de subsidiebeschikking werden gemaakt. De Jaarrekening is onderworpen aan controle door een externe accountant.

Er worden regelmatig programma-evaluaties gedaan en effect-rapportages gemaakt. De verantwoordelijkheid voor vaststelling van het nieuwe, uitgebreide kwaliteitssysteem ligt bij de MFO's. De Minister houdt op grond van het kwaliteitssysteem in algemene zin toezicht. Het kwaliteitssyteem omvat de volgende aspecten:

De MFO's dragen ieder voor zich verantwoording voor de eigen bedrijfsprocessen en resultaten en rapporteren jaarlijks hierover aan de Minister volgens afgesproken inhoudelijke en financiële standaarden. Doeltreffendheid en doelmatigheid (inclusief overhead) komen hierbij aan bod.

De MFO's zijn ieder verantwoordelijk voor een eigen systeem van multi-stakeholderaccountability (donateurs, lidorganisaties, besturen, partners, samenwerkingsrelaties).

De MFO's hebben een evaluatiesysteem waarin evaluaties plaatsvinden op verschillende niveaus (partnerorganisaties, de MFO's en de relatie tussen hen). De resultaten van deze evaluaties voorzien van beleidsconclusies worden aan de Minister ter beschikking gesteld.

IOB inspecteert en toetst de kwaliteit van het geleverde werk, op basis van eigen evaluaties en met gebruikmaking van de uitkomsten van het samenhangende evaluatiesysteem dat de MFO's zelf hanteren.

Eens per vier jaar vindt een externe audit plaats ten behoeve van het vergroten van het inzicht van de doelmatigheid van het MFP.

Core-funding en financieel volume

De MFO's ontvangen core-funding. Dit is een algemene bijdrage aan organisaties. Deze is gebaseerd op het algehele bedrijfsplan, en voor zover specifieke programma's daarbij aan de orde komen, wordt het oordeel daarover meegenomen in het algehele oordeel.

Buiten het bestek van core-funding vallen:

Noodhulp;

Technische assistentie lopend via PSO

Additionele financieringen waardoor een MFO in een verhouding van onderaannemerschap treedt tot de Minister.

Alleen nog deze financieringen kunnen apart worden aangevraagd door de MFO's, of zij worden apart verzocht om dergelijke werkzaamheden te doen.

Het MFP-breed ontvangt tussen 11% en 14% van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking (ODA), dat gerelateerd is aan het Nederlandse BNP, inclusief een overhead percentage (AKV) gebaseerd op werkelijk gemaakte kosten, en gemaximaliseerd op 9%.

Besluitvorming over toetreding, uittreding en verdeling van middelen

De volgende stappen zullen worden ondernomen voor besluitvorming inzake toe- en uittreding en verdeelsleutel:

De commissie adviseert eens per vier jaar de Minister over toetreding en uittreding van (potentiële) MFO's.

De commissie adviseert tevens eens per vier jaar de Minister over de verdeling van het MFP-breed budget onder de kwalificerende MFO's. De voorgestelde verdeelsleutel zal ondermeer tot stand komen op grond van de volgende overwegingen:

Kwaliteit van geleverde bedrijfsvoering en resultaten in de afgelopen periode.

Aantoonbare strategische samenwerkingsverbanden die effectief bijdragen aan de doelstelling van structurele armoedebestrijding (het effect van de inhoudelijke en financiële taakstelling tot samenwerking).

Verankering in de Nederlandse samenleving, waarbij strategische dwarsverbanden, levensbeschouwelijke of maatschappelijke stroming en hoeveelheid donateursgeld tellen als bewijslast, maar niet als meetinstrument, omdat anders de concurrentie op de chari-markt onnodig verscherpt zou kunnen worden.

Speciale innovatieplannen waarvoor extra financiële middelen nodig zijn.

Indien de commissie aanbeveelt een organisatie te laten uittreden of tot een substantiële

vermindering van het financieringsniveau, zal een exit strategie worden geformuleerd om de continuiteit van de werkzaamheden van partners niet in gevaar te brengen.

De Minister neemt op grond van dit advies een beslissing.

Jaarlijks stelt het Ministerie op grond van de jaarverslagen van de MFO's een advies op aan de Minister over de kwaliteit van het geleverde werk van het afgelopen jaar. Dit advies wordt eerst in conceptvorm besproken met de MFO's. De MFO's kunnen desgewenst een eigen advies formuleren over de jaarverslagen en dit aan de Minister sturen. Deze stukken worden samen met de jaarverslagen van de MFO's, en met een begeleidend schrijven van de Minister, doorgestuurd aan de Tweede Kamer.

Adviescommissie

De Minister stelt een adviescommissie in. De Minister benoemt de Commissie die zal bestaan uit zeven leden en die zo zal zijn samengesteld dat onafhankelijke en deskundige oordeelsvorming is gewaarborgd. De Minister benoemt de leden en wijst uit hun midden een voorzitter aan, na de MFO's te hebben gehoord. De commissie heeft een mandaat om advies uit te brengen over toetreding tot en uittreding van het MFP en over de hoogte en de verdeelsleutel van het MFP, en de aan de subsidieverlening te verbinden verplichtingen.

Uiterlijk 12 maanden voorafgaand aan het nieuwe subsidietijdvak publiceert de Minister het beleidskader voor het eerstvolgende subsidietijdvak. Deelnemers en kandidaat-deelnemers aan het MFP dienen in het jaar voorafgaande aan het nieuwe subsidietijdvak voor 15 April hun subsidieaanvragen bij de Minister in. De Minister zendt de tijdig en volledig ingediende aanvragen voor advies aan de commissie. De commissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van de toetsingscriteria en brengt de Minister - voor 1 september - advies uit. Voor 1 november stelt de Minister de besluiten op de subsidieaanvragen vast.

MFP Breed

Bijlage 1

BEDRIJFSPLAN

SUBSIDIE AANVRAAG MEDEFINANCIERINGSPROGRAMMA-BREED

Achtergrond Bedrijfsplan

De wettelijke basis voor de toekenning van subsidies wordt gevormd door de Algemene Wet Bestuursrecht, de Kaderwet Subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidie Regeling Ministerie van Buitenlandse Zaken. Onder deze regeling valt ook de Subsidieregeling Algemene organisaties. Het Beleidskader hiervoor werd op 11 Mei 2001 aangeboden aan de Tweede Kamer door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, hierna te noemen de Minister.

In het Beleidskader is opgenomen dat de subsidie aanvraag voor het MFP breed o.a. een Bedrijfsplan en een jaarplan en -begroting voor het eerste jaar van het subsidietijdvak dient te bevatten.

De hierna omschreven inhoudsopgave voor het Bedrijfsplan is opgesteld ten behoeve van de indiening van de subsidie aanvraag bij de Minister.

Het Bedrijfsplan heeft als doel de Minister inzicht te geven in de te bereiken doelen, resultaten, de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de beheersbaarheid. Een Adviescommissie zal de Minister adviseren over de subsidie aanvragen. De Adviescommissie zal tevens andere documenten ontvangen (jaarverslagen, accountants rapporten, evaluatie- rapporten e.d.) om tot een advies te komen.

In het Bedrijfsplan kan bij de opzet rekening worden gehouden met verschillende invalshoeken (regio, land, thema, aandachtsgebied, etc). De relaties tussen de verschillende onderdelen van het Bedrijfsplan zullen expliciet worden genoemd (context, beleid, doelstellingen op lange en korte termijn, resultaten, middelen, begroting).

De hoofdstuk indeling dient zoveel mogelijk te worden gevolgd, maar het staat de subsidie aanvrager vrij om de genoemde aandachtspunten per hoofdstuk naar eigen inzicht te rangschikken (en/of te combineren) en meer of minder aandacht te geven. Uiteraard kan een Subsidie aanvrager haar beleid in andere documenten nader uitwerken. Beleidskeuzes, -strategieën en methodes dienen in het Bedrijfsplan te worden samengevat en meer gedetailleerde beleids- en andere documenten kunnen in een Bijlage worden opgenomen of vermeld.

De tekst van het Bedrijfsplan zal zoveel mogelijk gebruik maken van meetbare indicatoren. Bij voorkeur dienen deze "SMART " te zijn (Specific, Measurable, Agreed upon, Realistic, Time bound).

Opzet Bedrijfplan met Aandachtspunten voor de Subsidie aanvraag Tijdvak 2003-2006

Inleiding (max. 1 blz)1 blz.)

Relatie met MFP breed subsidie aanvraag

wie is betrokken geweest bij de opstelling van het bedrijfsplan

hoe zal het bedrijfsplan gebruikt/eventueel bijgesteld worden

opzet van het bedrijfsplan

Missie en doelstellingen van de subsidie aanvrager (max. 6 blz.)

korte historie

missie, op welke wijze wordt bijgedragen aan duurzame armoede bestrijding en hoe zijn beleidskeuzes keuzes tot stand gekomen

aandachtsgebieden/prioritieiten en hoe zijn keuzes tot stand gekomen

doelstellingen lange termijn

doelstellingen korte termijn (2003-2006)

te bereiken resultaten (2003-2006)

vertaling van de keuzes in activiteiten en werkmethode

partnerbeleid, hoe zijn keuzes van partners tot stand gekomen (incl. beleidsmatige criteria)

geografische spreiding en bereik

capaciteitsopbouw, lerend vermogen van de subsidie aanvrager alsmede wijze van delen met/follow up van geleerde lessen door partners en doelgroepen in de betrokken landen (netwerken, kennisuitwisseling etc)

flexibiliteit/innovatief

duurzaamheid en hoe worden randvoorwaarden ingevuld

verankering in de Nederlandse samenleving

toegevoegde waarde subsidie aanvrager

Bestuurlijk model en ontwikkelingen (max. 4 blz.)

rechtspersoonlijkheid en statuten

rechtspersoonlijkheid partners

verantwoordelijkheden beleidskeuzes

uitvoerings- en samenwerkingsverbanden en hoe zijn keuzes tot stand gekomen (incl. Beheersmatige criteria, beoordeling voorstellen en rapportages e.d.)

expertise

organisatie structuur in Nederland en desbetreffende landen v.w.b. besluitvorming en uitvoering (organigram in Bijlage) met korte beschrijving verantwoordelijkheden

betrokkenheid doelgroepen /partners bij beleidsvorming en uitvoering

ontwikkelingen t.a.v. ISO certificering en/of keurmerk Centraal Bureau Fondsenwerving

personeelsbeleid en bezetting kritische functies

systeem voor inhuur van diensten/aanschaf goederen

lopende of verwachte nieuwe ontwikkelingen/procedures binnen de organisatie (reorganisatie, automatisering, juridisch e.d.)

Monitoring en evaluatie systeem (max. 3 blz.)

monitoring systeem met meetbare indicatoren om zowel inputs, resultaten (outputs), doelstellingen op korte en op lange termijn te monitoren

verantwoordelijkheden, frequentie en follow up

evaluatie systeem en planning met meetbare indicatoren

verantwoordelijkheden, frequentie en follow up

follow up in het verleden (periode 1997-2001) uitgevoerde evaluaties

5. Inzet middelen en begroting (max. 5 blz.)

interventie strategieën

hoe de ingezette middelen leiden tot het bereiken van resultaten en doelstellingen

kritische factoren voor succes, risico's en maatregelen om risico's te beperken

verhouding tussen benodigde middelen/fondsen en beoogde resultaten en doelstellingen

veronderstellingen over bijdragen doelgroepen en partners (mede gebaseerd op ervaringen in verleden)

toelichting en veronderstellingen over bijdragen anderen (andere organisaties, donateurs etc) en beleid/prognose voor de toekomst

begroting 2003-2006 op hoofdlijnen met toelichting op inkomsten en uitgaven

gevraagde subsidie bedrag

Beheer en verantwoording (max. 4 blz.)

inzet interne accountants, lokale accountants, externe accountants en verankering/follow up aanbevelingen

sanctie beleid (procedure en beleid bij niet nakomen van verplichtingen van partners)


- klachtenprocedure


- procedure voor afsluiting/overdracht van projecten
interne organisatie v.w.b. Interne Controle alsmede accountantscontroles (organigram in Bijlage) met korte beschrijving van verantwoordelijkheden

financieel gezond (inkomsten/uitgaven 1997-2001)

treasury beleid (beheer liquide middelen)

beleggings richtlijnen en resultaten (periode 1997-2001)

Rapportage systeem (betrokkenheid doelgroepen, partners, kwaliteitscontrole etc)

Hoe en hoe vaak verantwoording wordt afgelegd aan betrokken doelgroepen, partners, de achterban (leden/donateurs etc), het Nederlandse publiek etc over gevoerde beleid, gebruik van middelen, en behaalde resultaten

Bijlagen

organigram

overzicht uitvoerende partners

overzicht netwerken en strategische samenwerkingsverbanden

scenario planning (in geval van meer of minder inkomsten)

beleidsdocumenten

overige documenten

MFP Breed

Bijlage 2

JAARPLAN en -BEGROTING

MFP Breed

Achtergrond

Het Jaar plan en - Begroting voor het eerste jaar van het subsidietijdvak van het MFP breed (2003) zullen onderdeel uitmaken van de subsidie aanvraag voor de periode 2003-2006. De subsidie aanvraag zal ook het Bedrijfsplan voor de periode 2003-2006 bevatten.

Derhalve kan in het Jaarplan/begroting worden volstaan met verwijzingen naar het Bedrijfsplan voor zover relevant, en wordt in het Jaarplan-en Begroting meer in detail ingegaan op de concrete plannen voor het jaar 2003, alsmede op die punten voor zover die verder gaan dan of afwijken van het Bedrijfsplan 2003-2006.

In het Jaarplan kan bij de opzet rekening worden gehouden met verschillende invalshoeken (regio, land, thema, aandachtsgebied, etc). De relaties met het Bedrijfsplan en tussen de verschillende onderdelen van het Jaarplan zullen explicitiet worden genoemd (context, beleid, doelstellingen op lange en korte termijn, en relatie met geplande activiteiten, resultaten, middelen, en begroting).

De tekst van het Jaarplan zal zoveel mogelijk gebruik maken van meetbare indicatoren. Bij voorkeur dienen deze "SMART" te zijn (Specific, Measurable, Agreed upon, Realistic, Time bound). In ieder geval dienen de resultaatsindicatoren beschreven en toetsbaar te zijn (zie Beleidskader MFP Breed).

Inhoudsopgave

Inleiding

Achtergrond

Relatie tussen Jaarplan en -Begroting en de Missie/visie op armoede bestrijding

Wie is betrokken geweest bij opstellen Jaarplan en-Begroting

Leerpunten en veranderingen t.o.v. voorgaand jaar

Bijdrage aan duurzame armoedebestrijding en Beleidskeuzes (sectoren, strategien, etc)

Beleidsontwikkeling

Gemaakte keuzes (doelstellingen, thema's, regio's, partners, activiteiten etc)

Operationaliseren van de keuzes

Toegevoegde waarde (incl. lokale context)

Doelstellingen

Doelstellingen 2003 en relatie met korte en lange termijn doelstellingen

Te bereiken resultaten

Resultaten 2003 en relatie met doelstellingen

Partnerorganisaties (lopend en nieuw)


- Gemaakte keuzes


- Rol in beleidsontwikkeling


- Rol in kennisuitwisseling, netwerken, donorcoordinatie etc

- Rol in uitvoering


- Rol in Monitoring en Evaluatie

Regio's/landen

Activiteiten


- Aard,omvang, fasering, en onderling verband


- Relatie met beoogde resultaten en doelstellingen
Organisatie structuur

Inzet middelen en Financieel beheer

Verankering/draagvlak in de Nederlandse samenleving

Monitoring en evaluatie systeem

geleerde lessen en follow up

toelichting monitoring en evaluatie plan

geplande evaluaties

Begroting

veronderstellingen over bijdragen doelgroepen en partners (mede gebaseerd op ervaringen in verleden)

toelichting en veronderstellingen over bijdragen anderen (andere organisaties, donateurs etc)

begroting 2003 met toelichting op inkomsten en uitgaven


- gevraagd subsidie bedrag

Bijlagen

Netwerken en strategische partners

Overige documenten

Concept 15-11-01

Regeling van (datum)

nr. DJZ/BR/

houdende regels met betrekking

tot subsidiëring van algemene

organisaties voor ontwikkelingssamenwerking

(Subsidieregeling algemene organisaties

voor ontwikkelingssamenwerking)

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

de Minister: de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking;

ontwikkelingslanden: landen, vermeld in deel I, Developing Countries and Territories, van de in het kader van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) door het Development Assistence Committee (DAC) meest recent vastgestelde List of Aid Recipients.

Artikel 2

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door middel van de samenhangende interventiestrategieën directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding. De activiteiten omvatten de ondersteuning van een breed scala van thematische en op specifieke doelgroepen gerichte organisaties op meerdere continenten, per continent binnen meerdere landen en in diverse sectoren.

Artikel 3

Voor subsidie op grond van deze regeling komen in aanmerking particuliere organisaties die aantoonbaar voldoen aan de volgende eisen:

in Nederland gevestigd,

rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht,

niet op het maken van winst gericht,

naar statutaire doelstelling, beleid, feitelijke werkzaamheden en bestedingspatroon geheel of overwegend gericht op structurele armoedebestrijding in de zin van artikel 2,

beschikt over ervaring over een tijdvak van twee of meer jaren op het terrein van structurele armoedebestrijding,

is verankerd in de Nederlandse samenleving,

beschikt over samenwerkingsrelaties met een breed en pluriform scala van particuliere organisaties of groepen op meerdere continenten en per continent binnen meerdere landen, zowel binnen ontwikkelingslanden als in ontwikkelde landen, waaronder Nederland,

draagt zorg voor een doelgerichte en doelmatige uitvoering van haar werkzaamheden en beschikt daartoe over een afdoende professionele staf en een hoogwaardige bedrijfsvoering,

is bereid en in staat om in samenwerking met andere krachtens deze regeling gesubsidieerde instellingen een stelsel van kwaliteitszorg te ontwikkelen en toe te passen,

legt periodiek en stelselmatig verantwoording af aan leden, donateurs en andere financiers en aan de organisaties en groepen waarmee de organisatie samenwerkingsrelaties onderhoudt over de realisatie van haar doelstellingen, de bereikte resultaten, de uitvoering van haar werkzaamheden, de besteding van haar middelen en het voorgenomen beleid van de organisatie, mede in het licht van de uitkomsten van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in onderdeel i.

Artikel 4

Subsidie wordt met toepassing van artikel 1.1.7, derde lid, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken eens in de vier jaar als instellingssubsidie verleend voor een subsidietijdvak van vier jaar.

In afwijking van artikel 1.1.6, eerste lid, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt de minister uiterlijk twaalf maanden voorafgaand aan het subsidietijdvak zijn beleidsvoornemens bekend.

Aanvragen kunnen tot uiterlijk 15 april in het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak bij de minister worden ingediend.

De minister legt de tijdig en volledig ingediende ingediende aanvragen om subsidie voor aan een adviescommissie.

De commissie bestaat uit zeven leden. De minister benoemt de leden en wijst uit hun midden een voorzitter aan, gehoord de op grond van deze regeling gesubsidieerde organisaties.

De minister draagt zorg dat de commissie zo is samengesteld dat een onafhankelijke en deskundige oordeelsvorming gewaarborgd is.

De minister voegt aan de commissie een secretariaat toe. Het secretariaat staat onder leiding van een secretaris. De minister stelt de commissie in de gelegenheid een voordracht voor de benoeming van de secretaris te doen.

De commissie stelt de minister uiterlijk vier maanden voorafgaand aan het subsidietijdvak in kennis van haar advies omtrent de ingediende aanvragen in het licht van de artikelen 2 en 3 en de door de minister bij de toepassing van artikel 1.1.7, derde lid, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken bekendgemaakte maatstaven, alsmede omtrent de omvang van de aan de afzonderlijke subsidieaanvragers te verlenen subsidie en de aan de subsidieverlening te verbinden verplichtingen.

De minister beslist uiterlijk twee maanden voorafgaand aan het subsidietijdvak.

Artikel 5

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omvat de subsidieaanvraag naast een jaarplan en een jaarbegroting als bedoeld in de artikelen 1.2.2 en 1.2.3 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken in elk geval een bedrijfsplan waarin de aanvrager zijn beleid, beoogde doelstellingen, resultaten , activiteiten en financiële raming voor het subsidietijdvak uiteenzet. De aanvrager besteedt daarbij aandacht aan de onderlinge samenhang van alle werkzaamheden en geeft inzicht in doeltreffendheid, doelmatigheid en beheersbaarheid.

Artikel 6

De Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:


1. Onderdeel b komt te luiden:


b. instellingssubsidie: subsidie ten behoeve van de integrale kosten van de werkzaamheden van een instelling;.

B

In artikel 1.1.3 wordt "in hoofdstuk II" vervangen door: krachtens artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken.

C

In artikel 1.1.6, eerste lid, wordt "ten aanzien van elk van de in hoofdstuk II, afdelingen 1 tot en met 13, bedoelde activiteiten" vervangen door: ten aanzien van elk van de krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken nader bepaalde activiteiten.

D

Het opschrift van hoofdstuk I, afdeling 3, komt te luiden:

Afdeling 3. Instellingssubsidies

E

Artikel 1.3.1, eerste lid, komt te luiden:

Instellingssubsidies kunnen slechts worden verstrekt aan instellingen die zich geheel of in overwegende mate richten op het uitvoeren van activiteiten waarvoor krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie kan worden verleend.

E

Artikel 1.3.2, tweede lid, komt te luiden:

Voor de toepassing van artikel 1.1.7, eerste lid, geldt als datum van ontvangst van aanvragen die eerder dan dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak waarin de activiteiten zullen worden uitgevoerd zijn ingediend de dag waarop die termijn van dertien weken aanvangt.

F

Hoofdstuk II, afdeling 6, paragraaf 1, vervalt.

Artikel 7

Deze regeling vindt voor de eerste maal toepassing met het oog op subsidieverlening voor het subsidietijdvak dat aanvangt met ingang van 1 januari 2003. Het overleg, bedoeld in artikel 4, derde lid, voert de minister met de op het tijdstip van inwerkingtreding krachtens hoofdstuk II, afdeling 6, paragraaf 1, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken gesubsidieerde organisaties.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling algemene organisaties voor ontwikkelingssamenwerking.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Eveline Herfkens

TOELICHTING

Algemeen

Bij brief van 11 mei 2001 (kamerst. II, 2000/01, 27433, nr. 2) bood de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een beleidskader voor het medefinancieringsprogramma aan de Tweede Kamer aan. De onderhavige regeling strekt ertoe dat beleidskader "MFP-breed" in de subsidieregelgeving te verankeren. Dat brengt een drietal belangrijke wijzigingen mee.

Voorzien is in een aanpassing van de procedure waarop aanvragen om subsidie ten laste van het programma worden ingediend en beoordeeld. In de regeling is vastgelegd dat de minister een keer in de vier jaar beslist over subsidieverlening in het kader van deze regeling.

Ter voorbereiding van de besluiten inzake subsidieverlening zal de minister een adviescommissie in de zin van afdeling 3 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid stellen haar zienswijze omtrent de ingediende aanvragen kenbaar te maken.

Voorts is vastgelegd dat subsidie als instellingssubsidie wordt verleend. In verband daarmee zijn de drempels voor het verlenen van een dergelijke subsidie - tot dusverre aangeduid als exploitatiesubsidie - verlaagd. In de tot dusverre geldende regeling is vastgelegd dat uitsluitend een exploitatiesubsidie kan worden verleend aan instellingen die

een essentiële bijdrage leveren aan het realiseren van de activiteiten waarvoor op grond van de regeling subsidie kan worden verleend en

waarvan de continuïteit zonder exploitatiesubsidie niet is gewaarborgd,

voor uitgaven die niet kunnen worden toegerekend aan bepaalde activiteiten.

Deze bepaling staat in de weg aan de verlening van zogenaamde "core" bijdragen aan instellingen waarvan het voortbestaan niet wordt bedreigd. Ook het criterium dat de uitgaven niet toegerekend kunnen worden aan bepaalde activiteiten, staat een meer dan incidentele toepassing van het fenomeen exploitatiesubsidie in de weg. Met het oog daarop zijn deze drempels geslecht en wordt volstaan met de eis dat het moet gaan om instellingen die uitsluitend dan wel overwegend uit oogpunt van subsidiëring relevante activiteiten ontplooien. In verband hiermee is de term "exploitatiesubsidie" vervangen door: instellingssubsidie. Een instellingssubsidie is een bijdrage in de integrale kosten - personeel en materieel inclusief een in de subsidiebeschikking gemaximeerd percentage overheadkosten - die voortvloeien uit het pakket van werkzaamheden van de instelling.

Naast het nieuwe regime voor het medefinancieringsprogramma - gericht op algemene ontwikkelingsorganisaties - zullen ook aanpassingen tot stand worden gebracht voor de subsidiëring van gespecialiseerde organisaties en voor specifieke programma's en projecten op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking. De beoogde wijzigingen zijn niet zonder gevolgen voor de ordening van de materie in de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze regeling bevat naast een hoofdstuk (I) met algemene bepalingen die voor elke afzonderlijke subsidie van toepassing zijn, ook een hoofdstuk (II) waarin de subsidiabele activiteiten zijn gespecificeerd. Gelet op de gevolgen van de beoogde aanpassingen voor de ordening van hoofdstuk II, en in aanmerking genomen dat het aan de indeling van hoofdstuk II ten grondslag liggende ordeningsprincipe - de begrotingsindeling voor 1999 - is achterhaald, is ervoor gekozen om de specifieke bepalingen in afzonderlijke subsidieregelingen neer te leggen. Hoofdstuk I blijft van betekenis als "algemeen deel".

In verband met het voorgaande vervallen de op het MFP betrekking hebbende voorschriften in hoofdstuk II van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De relatie tussen minister en subsidieontvanger wordt derhalve beheerst door de Algemene wet bestuursrecht (titel 4.2), hoofdstuk I van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken, de onderhavige regeling en de subsidiebeschikking. Belangrijke elementen van deze relatie zijn:

Een subsidieaanvraag, omvattende

een bedrijfsplan,

een jaarplan en-begroting voor het eerste jaar van het subsidietijdvak,

een liquiditeitsprognose voor het eerste jaar van het subsidietijdvak,

De mnister zal een richtsnoer voor de inrichting van deze stukken bekendmaken.

Een subsidiebeschikking, waarin de minister, conform de artikelen 4:30 en 4:31 van de Algemene wet bestuursrecht omschrijft voor welke activiteiten de subsidie wordt verleend en welk bedrag ten hoogste beschikbaar is - de verlening. De omschrijving van activiteiten zal - in het licht van het door de minister bekend gemaakte Beleidskader - globaal zijn. De beschikking omvat voorts een aantal verplichtingen. Deze verplichtingen kunnen onder meer betrekking hebben op een periodieke informatieverstrekking en omtrent medewerking aan een evaluatie van de subsidie door de minister. Daarin zullen ook de indieningstermijnen voor de jaarplannen en -begrotingen bepaald worden.

Aan het eind van het subsidietijdvak en na elk jaar zendt de subsidieontvanger een financieel en een inhoudelijk verslag aan de minister.

Aan de hand van deze rapportages, stelt de minister het definitieve subsidiebedrag vast - de vaststelling - en vindt afrekening plaats.

Naast deze "reguliere" instrumenten kan de minister tussentijds inzage vorderen in de boeken en een nader onderzoek instellen naar de besteding van de subsidiegelden en - indien daartoe aanleiding bestaat - sancties opleggen, zoals intrekking of verlaging van de subsidie onder gehele of gedeeltelijke terugvordering van reeds betaalde bedragen.

De minister voert tevens regelmatig een overleg met de medefinancieringsorganisaties, onder andere met betrekking tot regionale en sectorale beleidsprioriteiten, innovatieve activiteiten, de ontwikkeling van indicatoren en andere uit oogpunt van kwaliteit relevante aspecten. Teneinde de resultaten van dit overleg doorwerking laten vinden in het werk van de organisaties, zal in de afzonderlijke beschikkingen voorzien worden in de bevoegdheid tot het geven van algemene aanwijzingen door de minister aan de subsidieontvangers.

Artikelen

Artikel 1

De betekenis van het tot dusverre in de subsidieregelgeving onbepaalde begrip "ontwikkelingslanden" is verduidelijkt door verwijzing naar de zogenaamde DAC-lijst. Van de meest recente versie van die lijst kan kennis worden genomen via de internet-site van de OESO: www.oecd.org.

Artikel 2

Deze bepaling omschrijft de activiteiten waarvoor algemene ontwikkelingsorganisaties gesubsidieerd worden. In de op grond van artikel
1.1.6 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken te publiceren beleidsvoornemens - het Beleidskader - zal de minister hieraan een nadere invulling geven.

Artikel 3

Dit artikel bakent het begrip "algemene ontwikkelingsorganisatie" af.

Onderdeel d. Met "overwegend" wordt bedoeld: 60% of meer.

Onderdeel e. De formulering "beschikt over ervaring" impliceert dat uitsluitend organisaties met een staat van dienst op het terrein van structurele armoedebestrijding voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking kunnen komen.

Onderdeel f. Voorts is neergelegd dat de organisatie over een maatschappelijke verankering in Nederland moet beschikken. Die verankering kan blijken uit aard en omvang van de strategische dwarsverbanden die een organisatie in stand houdt, de omvang van het aantal leden of contribuanten of de representativiteit voor een maatschappelijke of levensbeschouwelijke stroming in Nederland.

Onderdeel j verankert de publieke verantwoordingsplicht van de organisatie jegens haar financiers en partners.

Artikel 4

In dit artikel is de "toetredingsprocedure" geregeld en is vastgelegd dat de subsidie als instellingssubsidie wordt verleend. Subsidie wordt telkens voor een periode van vier jaar verleend op grond van een periodieke "beoordelingsronde" die tijdig voor aanvang van het nieuwe subsidietijdvak zal worden afgewikkeld. Tussentijds kunnen geen nieuwe subsidieaanvragen voor subsidiërig op voet van deze regeling worden gehonoreerd. Aangezien de subsidie als instellingssubsidie wordt verleend, en dus strekt tot een integrale bekostiging van de werkzaamheden van de organisatie op het brede terrein van structurele armoedebestrijding bestaat geen grond voor additionele financiering door de minister van specifieke activiteiten, anders dan als betaling voor aan de minister verleende diensten - op basis van opdrachtverlening - en ten behoeve van werkzaamheden in het kader van noodhulp.

Bij de beoordeling van de afzonderlijke aanvragen zal de minister een onafhankelijke en deskundige commissie inschakelen. De samenstelling van de commissie is voorwerp van overleg met de gesubsidieerde organisaties. De samenstelling van de commissie zal van dien aard zijn dat een deskundige inbreng van mensen met ervaring met openbaar bestuur, de wetenschap, ontwikkelingssamenwerking en bedrijfseconomie is gewaarborgd. Bij de benoeming zal de minister de criteria onafhankelijkheid en deskundigheid het zwaarst laten wegen: geen van de leden van de commissie zal als vertegenwoordiger van belanghebbenden mogen optreden. Alleen dan kan het advies een zwaar gewicht in de schaal leggen. Dit laat de verantwoordelijkheid van de minister onverlet: uiteindelijk beslist de minister over de subsidieaanvragen.

De toetredings- en kwaliteitscriteria liggen vast in een door de minister vastgesteld beleidskader. De commissie zal ter operationalisering van deze criteria specifieke toetsingscriteria en een wegingssysteem ontwikkelen en deze aan de minister voorleggen.

De subsidieontvanger met wie de minister na afloop van een subsidietijdvak de relatie niet continueert, zal in de gelegenheid worden gesteld om aan lopende verplichtingen jegens derden te voldoen, binnen het raam van nader in de subsidiebeschikking te bepalen financiële kaders ("remweg").

Artikel 5

De subsidieaanvraag omvat conform de geldende regelgeving (artikel 1.3.2, derde lid, in samenhang met de artikelen 1.2.2 tot en met 1.2.4 Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken) een uiteenzetting over beleid, doelstellingen en activiteiten van de organisatie en een financiële onderbouwing daarvan. Uiteraard zijn ook de desbetreffende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing .

Artikel 6

Dit artikel behelst de noodzakelijke wijzigingen van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken:

verruiming van de toepassingsmogelijkheid voor exploitatiesubsidies - thans aangeduid als: instellingssubsidies - zoals uiteengezet in het algemeen deel en

het vervallen van de specifieke bepalingen met betrekking tot het medefinancieringsprogramma.

Voorts zijn enkele wijzigingen van technische aard aangebracht. Aangezien de bepalingen omtrent het medefinancieringsprogramma uit hoofdstuk II van de regeling zijn "gelicht", is het noodzakelijk om de verwijzing in artikel
1.1.3 aan te passen. Daardoor blijven een aantal "algemene" bepalingen van voornamelijk procedurele aard ook van toepassing op subsidiëring op voet van deze regeling.

de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Eveline Herfkens

Kenmerk
Blad /2
Verderop in de tekst zal geschreven worden over het Zuiden waaronder verstaan wordt het Zuiden èn Midden- en Oost-Europa.

Mensenrechten zoals die geschraagd zijn in het Internationaal Statuut voor de Rechten van de Mens. Het Statuut omvat de burgerlijke, politieke, sociale, economische en culturele mensenrechten, waarbij het gaat om respectering, bescherming èn realisering van deze rechten, en zoals die vertaald zijn in actie-programma's gedurende de wereldconferenties georganiseerd door de VN in de jaren '90.

Concrete voorbeelden zijn: Schuldencampagnes als Jubilee 2000, Global March against Child Labour, Education Now, Social Watch, Campagnes voor medicijnen en vaccins, Vlees- en viscampagnes, Fair Trade, Landmijnencampagne, Kleine wapenhandel.

Voor Voorlichting en Meningsvorming in Nederland blijft uiteraard de NCDO als loket eerst aangewezen

De regeling voor technische assistentie via PSO is geparkeerd.

Er zal een overgangsregeling getroffen worden waardoor de diverse huidige financiële relaties (zoals bv. de Oost-Europa fondsen die bij BZ zitten) tussen de Minister en MFO's geleidelijk aangepast kunnen worden aan de nieuwe regelingen.

===