Ministerie van Financien

De staatssecretaris heeft twee besluiten herzien. Dit in verband met het invoeren van de euro per 1 januari 2002.

Het betreft:


- Toepassing van de wet op de omzetbelasting 1968 ten aanzien van zgn. Fleurop-orders.

Besluit van 26 november 2001, nr. CPP2001/2154M (vervangt Besluit van 9 mei 1980, nr. 280-5116).

Het in het besluit gebruikte BTW-tarief is geactualiseerd; daarnaast hebben enkele redactionele aanpassingen plaatsgevonden.


- Toepassing van art. 23, 1 SW 1956; opgeofferd bedrag bij lijfrenten tot het overlijden van de langstlevende van echtgenoten. Aanpassing van de gulden aan de euro.

Besluit van 26 november 2001, nr. CPP2001/3022M (vervangt Beschikking van 6 december 1967, nr. D7/8208).

Het besluit bevat nu geen bedragen meer. Toepassing van de wet op de omzetbelasting 1968 ten aanzien van zgn. Fleurop-orders

Belastingdienst/Centrum voor proces en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen

Besluit van 26 november 2001, nr. CPP2001-2154M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van Besluit van 9 mei 1980, nr. 280-5116. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per
1 januari 2002. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om, naast enkele redactionele
aanpassingen, het in de voorbeelden gehanteerde BTW-tarief te actualiseren. Overigens bevat het besluit geen inhoudelijke wijzigingen.

Inzake de toepassing van de Wet op de
omzetbelasting 1968 ten aanzien van de levering van sierteeltproducten en dergelijke door middel van de Fleurop/Interflora-organisatie alsook de overige daarmee samenhangende prestaties deel ik u het volgende mee.


1. Indien bij een bloemist een Fleurop-order wordt geplaatst, zal die bloemist aan de opdrachtgever ter zake een bedrag in rekening brengen dat als volgt is opgebouwd:

sierteeltprodukten e.d. (inclusief ¤ a bestelkosten)

bij: kosten (kosten CVK, telefoonkosten, ¤ b
e.d.) +
totaal te voldoen door de opdrachtgever ¤ c

(Bedrag ¤ a wordt ook wel het orderbedrag genoemd en wordt in het hierna volgende als zodanig aangeduid).

Vervolgens zal de bloemist ter zake een bedrag aan het Centraal Verrekenkantoor (CVK) van Fleurop/Interflora in Veenendaal moeten voldoen. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:

Orderbedrag ¤ a

af: provisie ¤ d
-
¤ e

bij: "heffing" ter dekking van de
kosten van het CVK, bestaande uit
een vast en een variabel gedeelte ¤ p

19% omzetbelasting van ¤ p ¤ q
+
¤ r
+
Aan het CVK te ¤ x voldoen

De bloemist die de Fleurop-order uitvoert ontvangt daarvoor van het CVK een bedrag dat gelijk is aan bedrag ¤ e in deze opstelling.

Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat het CVK de hiervoor bedoelde "heffing" alleen in rekening brengt aan de bloemist die de Fleurop-order in ontvangst heeft genomen.


2. De bloemist die bij het berekenen van de door hem verschuldigde omzetbelasting artikel 16 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het besluit) toepast, dient met betrekking tot de hiervoor bedoelde prestaties als volgt te handelen:

A. Bij orders binnen Nederland:

De bloemist die Fleurop-orders in ontvangst neemt, rekent tot de totale ontvangsten als bedoeld in artikel 16 van het besluit (verder te noemen: de totale ontvangsten) de door hem voor die orders van de opdrachtgevers ontvangen bedragen (het totaal van de hiervoor met ¤ c aangeduide bedragen). Op de totale ontvangsten brengt de bloemist in mindering: de
orderbedragen verminderd met de provisie (het totaal van de hiervoor met ¤ e aangeduide bedragen).
De omzetbelasting die door het CVK ter zake van de door haar jegens die bloemist verrichte prestatie in rekening wordt gebracht
(19% van ¤ p), kan door die bloemist op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) als voorheffing in aftrek worden gebracht.

De bloemist die Fleurop-orders uitvoert rekent tot de totale ontvangsten het bedrag dat hij voor die orders door tussenkomst van het CVK ontvangt (het totaal van de hiervoor met ¤ e aangeduide bedragen).

B. Bij orders naar en vanuit het buitenland:

Bij een bestelling bij een Nederlandse bloemist ten behoeve van iemand in het buitenland vindt de levering in het buitenland plaats, zodat over het in Nederland van de opdrachtgever ontvangen bedrag geen omzetbelasting is verschuldigd. Dat bedrag behoeft derhalve niet tot de totale ontvangsten te worden gerekend. Het op de totale ontvangsten in mindering brengen van ¤ e (het orderbedrag verminderd met de provisie) blijft in dit geval uiteraard achterwege. Wel kan de omzetbelasting die door het CVK ter zake van de door haar jegens die bloemist verrichte prestatie in rekening wordt gebracht (19% van ¤ p) door die bloemist op de voet van artikel 15 van de wet als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Bij een bestelling vanuit het buitenland ten behoeve van iemand in Nederland vindt de levering hier te lande plaats. De Nederlandse bloemist die de order uitvoert dient, evenals bij orders binnen Nederland, het bedrag dat hij voor die order door tussenkomst van het CVK ontvangt (¤ e) tot de totale ontvangsten te rekenen.


3. De door het CVK te verrichten dienst bestaande uit het administratief en financieel afwikkelen van de onder 2 bedoelde orders is, evenals alle overige door het CVK te verrichten prestaties, onderworpen aan de heffing van omzetbelasting. Over de vergoeding die het CVK ter zake van het afwikkelen van de orders aan de bloemisten in rekening brengt (¤ p) dient derhalve omzetbelasting te worden berekend en wel naar het algemene tarief.


4. Opgemerkt zij dat uitwisseling van facturen tussen de bloemisten onderling ter zake van Fleurop-orders achterwege kan blijven. Volstaan kan worden met de afrekeningen die door het CVK worden uitgereikt.


5. (vervallen)

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002.


Vervallen besluit

Het besluit van 9 mei 1980, nr. 280-5116 vervalt per 1 januari 2002.

Toepassing van art. 23, 1 SW 1956; opgeofferd bedrag bij lijfrenten tot het overlijden van de langstlevende van echtgenoten. Aanpassing van de gulden aan de euro

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein Belastingen op arbeid en vermogen

Besluit van 26 november 2001, nr. CPP2001/3022M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van de beschikking van 6 december 1967, nr. D7/8208. De beschikking is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per
1 januari 2002. In het besluit zijn geen bedragen meer genoemd; het bevat geen
inhoudelijke wijzigingen.


1. Inleiding


Bij beschikking van 6 december 1967 heeft de staatssecretaris naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 1 november 1967, BNB1968/6, PW 17853 (na het eerdere verwijzingsarrest van 19 oktober 1966, PW 17785) een mededeling gedaan over de berekening van het opgeofferde bedrag in de zin van art. 23 Successiewet 1956. De verkrijging krachtens levensverzekering of derdenbeding mag worden verminderd met de bedragen welke de rechthebbende verkrijger werkelijk heeft opgeofferd. In de beschikking keurt de staatssecretaris goed dat ook het gedeelte van de betaalde premie dat toe te rekenen is aan de overlevingsrente op het leven van belanghebbende (de echtgenoot), die zou zijn ingegaan bij het eerdere overlijden van zijn echtgenote, in mindering op de heffingsgrondslag mag worden gebracht.


2. Berekening opgeofferde bedrag

In de procedure die leidde tot de arresten van de Hoge Raad van 19 oktober 1966 en 1 november 1967 (BNB1967/4 en 1968/6) werd beslist dat de verkrijging door belanghebbende van een jaarlijkse rente op zijn leven belast werd met toepassing van art. 13 Successiewet 1956.

De betaalde koopsom voor de bedongen lijfrente op het leven van belanghebbende en zijn echtgenote, de erflaatster (gehuwd in algehele gemeenschap van goederen), te betalen aan de man of na zijn overlijden aan de vrouw, kon als volgt gesplitst worden in:


- a, een premiebedrag voor de direct ingaande halve lijfrente op het leven van belanghebbende,


- b, idem op het leven van de erflaatster,

- c, een premiebedrag voor een overlevingsrente op het leven van
belanghebbende, ingaande bij eerder overlijden van zijn echtgenote, en


- d, een premiebedrag voor een overlevingsrente op het leven van de echtgenote, ingaande bij eerder overlijden van
belanghebbende.

Het Gerechtshof verleende vermindering op grond van art. 23 SW voor de helft van het onder c bedoelde bedrag. De Hoge Raad heeft het door belanghebbende tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie verworpen.

Gezien het beginsel dat het werkelijk door levensverzekering genoten voordeel aan de rechtsheffing ten grondslag wordt gelegd, keur ik goed dat in gevallen als hiervoor bedoeld, bij het berekenen van de vermindering ook in aanmerking wordt genomen het gedeelte van de koopsom (c.q. premies) dat is betaald voor de overlevingsrente welke zou zijn ingegaan indien de langstlevende echtgenoot vóór de erflater zou zijn overleden.

In een situatie als hierboven omschreven betekent dat de verkrijging ook verminderd kan worden met (de gemeenschapshelft van) het premiegedeelte als bedoeld onder d.


3. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002.



4. Vervallen besluit

De beschikking van 6 december 1967, nr. D7/8208, vervalt per 1 januari 2002.