Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

PIM. 2001/199
datum
29-11-2001

onderwerp
Regeling beëindiging veehouderijtakken
TRC 2001/11141 doorkiesnummer

bijlagen

Geachte Voorzitter,

In antwoord op uw verzoek om een reactie te geven op de brief van de gemeente Gilze en Rijen, d.d. 10 oktober 2001, inzake de regeling beëindiging veehouderijtakken (RBV), deel ik u het volgende mede. Het gemeentebestuur van Gilze en Rijen is van mening dat een deel van de doelstellingen van de RBV teniet wordt gedaan en subsidiegelden ten goede komen aan niet beoogde doelen van individuen. Ook maakt het gemeentebestuur melding van inbreuken op de regeling en vraagt naar aanleiding van haar bevindingen actie te ondernemen.

De hoofddoelstelling van de RBV is het aan de markt onttrekken van mestproductierechten met het oog op de noodzakelijk geachte herstructurering van de intensieve veehouderij. Veehouders, die een of meerdere intensieve veehouderijtakken wensen te beëindigen, kunnen hun fosfaatproductierechten tegen een vergoeding aanbieden aan de overheid. Om te voorkomen dat de hierbij leegkomende bedrijfsgebouwen verkrotten en dit leidt tot verrommeling van het landelijk gebied wordt de mogelijkheid geboden om, in samenhang met de verkoop van de fosfaatproductierechten, subsidie aan te vragen voor de sloop van deze gebouwen. Tevens wordt een vergoeding gegeven voor de resterende getaxeerde waarde van gebouwen en inventaris. Voorwaarde van de RBV is dat in principe alle gebouwen, die in gebruik waren voor de te beëindigen veehouderijtak, worden gesloopt. Eventuele herinvestering van (een deel van) deze gelden in andere agrarische activiteiten is niet strijdig met de doelstellingen van de regeling.

datum
29-11-2001

kenmerk
PIM. 2001/199

bijlage

Ten tijde van de uitvoering van de 1e tranche van de RBV werd door de betrokken provincies en de VNG kenbaar gemaakt, dat zij tijdelijk over onvoldoende instrumenten beschikten om ongewenste (her)bouw van opstallen in het landelijk gebied tegen te gaan. Vastgesteld werd daarbij dat zodra de noodzakelijk geachte wijziging van bestemmings-plannen plaats zou hebben gevonden, de geconstateerde problemen konden worden ondervangen. Bij de voorbereiding van de 2e tranche van de RBV zijn daarom na intensief overleg met IPO en VNG aanpassingen doorgevoerd in de regeling, met het oog op het tegen gaan van eventuele, ongewenste bouwactiviteiten.
Uit contacten van mijn departement met de gemeente Gilze en Rijen is inmiddels gebleken, dat de u toegezonden brief betrekking heeft op de situatie die bestond voor de RBV werd gewijzigd.

Ten aanzien van de opmerkingen van het gemeentebestuur van Gilze en Rijen over het intrekken, danwel aanpassen van de milieuvergunningen conform de voorwaarden van de RBV, wil ik erop wijzen dat het de competentie van de gemeenten is om te beoordelen of een herziene milieuvergunning kan worden afgegeven ten behoeve van nieuwe of gewijzigde agrarische activiteiten.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst