Ministerie van Financien

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Plein 2

2511 CR Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

5 december 2001 PTG 2001- 563 M

Onderwerp

Voortgang Stichting Joods Humanitair Fonds en

Stichting Maror-gelden Overheid


1. Stichting Joods Humanitair Fonds (SJHF)





In vervolg op de voorhangprocedure die afgelopen najaar werd afgerond (27420, nr. 1), doe ik u hierbij ter kennisneming de definitieve statuten en het uitkeringsreglement toekomen van de stichting Joods Humanitair Fonds. Bij brief van 21 maart 2000 heeft het kabinet voor deze stichting een bedrag van f 50 mln ter
beschikking gesteld ten behoeve van humanitaire projecten in het buitenland (25839, nr. 13). Een nadere invulling van de doelstelling is opgenomen in artikel 3 van de bijgevoegde statuten.

Ik ben voornemens de statuten en het
uitkeringsreglement op korte termijn vast te stellen waarna het bestuur van de SJHF haar werkzaamheden kan aanvangen. Het bestuur zal vanaf volgend jaar één maal per jaar beslissen over de binnengekomen subsidieaanvragen.

Inmiddels zijn acht personen voorgedragen voor het bestuur (zie bijlage). Ik kan mij vinden in de voordracht. Op korte termijn zullen nog drie personen voor het bestuur worden voorgedragen waarmee het aantal bestuursleden op elf zal uitkomen.

Conform de statuten van de stichting zullen de bestuursleden uit hun midden een voorzitter kiezen.

Over de statuten is constructief overleg gevoerd met het Centraal Joods Overleg en de stichting Platform Israël. Bij de opstelling van de stukken is advies ingewonnen van de
landsadvocaat. Ook heeft in het kader van de genoemde voorhangprocedure overleg
plaatsgevonden met de Algemene Rekenkamer in het kader van artikel 63 van de Comptabiliteitswet (Cw). De Algemene Rekenkamer heeft
controlerechten bij de stichting op grond van artikel 59, eerste lid, Cw.

Ik zal u aan de hand van de jaarverslagen van het stichtingsbestuur informeren over de werkzaamheden van de SJHF.


2. Stichting Maror-gelden Overheid (SMO)





Bij de reeds genoemde brief van 21 maart 2000 heeft het kabinet voor deze stichting een bedrag van f 350 mln ter beschikking gesteld ten behoeve van

individuele uitkeringen alsmede uitkeringen aan collectieve doelen.

2.1. Individuele uitkeringen

Bij de activiteiten van SMO is onverminderd voorrang gegeven aan de verificatie en uitbetaling van individuele uitkeringen. Inmiddels zijn bijna 32.000 uitkeringen door SMO betaald aan ruim 18.000 belanghebbenden en ruim 13.000 plaatsvervangers. Op dit moment zijn nog iets meer dan 1.500 aanvragen in behandeling. Een deel daarvan bestaat uit moeilijk
verifieerbare aanvragen. Een team van
deskundigen van Bureau Maror werkt hard aan een spoedige afhandeling van de resterende zaken.

In september heeft een tweede, aanvullende, publiciteitscampagne plaatsgevonden. Deze was vooral gericht op die landen waar SMO nog plaatsvervangers verwachtte. Een grote stroom nieuwe aanvragen wordt nu niet meer verwacht.

Op 31 december a.s. sluit dan ook de
aanvraagtermijn voor individuele uitkeringen. SMO heeft inmiddels in verschillende media mogelijke rechthebbenden hierop gewezen.

Nadat alle aanvragen zijn geverifieerd zal de tweede uitkeringsronde plaatsvinden. Hierbij zullen degenen die reeds een individuele Maror-uitkering ontvingen, een aanvullende tweede uitkering ontvangen. Voor de
overheidsgelden zal deze aanvullende uitkering enige duizenden guldens bedragen. De precieze hoogte wordt bepaald door de afspraken die hierover bij aanvang zijn vastgelegd in het uitkeringsreglement.

2.2. Collectieve uitkeringen

Na de zomer is - met enige vertraging - begonnen met de uitwerking van de uitkeringsreglementen voor de collectieve uitkeringen in met name Nederland (kamer II) en Israël (kamer III). Ik verwacht deze uitkeringsreglementen begin volgend jaar aan Uw Kamer toe te kunnen sturen.


3. Toezicht op SMO en SJHF

Concluderend constateer ik dat het individuele uitkeringstraject bevredigend verloopt. Ik verwacht dat de verificatie komend voorjaar zal worden afgerond. De taak van kamer I
(individuele uitkeringen) van SMO zal daarmee worden beëindigd.

Bij uitkeringen voor collectieve doelen hebben de twee stichtingen (SMO en SJHF i.o.) mij verzocht om fondsvorming mogelijk te maken. Dat houdt in dat het thans beschikbare bedrag (ca. f 130 mln) niet al binnen enkele jaren zal zijn uitgegeven, maar dat elk jaar de rente en slechts een beperkt deel van het vermogen wordt uitgekeerd aan collectieve doelen.

Hiermee kan de ondersteuning van collectieve doelen voor een langere termijn worden gewaarborgd. Ik kan mij vinden in die keuze.

Met deze keuze hangt tevens de duur van het overheidstoezicht samen. Gelet op de basis waarop het bedrag van f 400 mln is gebaseerd, ben ik van mening dat de toekomstige
eindverantwoordelijkheid voor de verdeling primair bij de joods gemeenschap kan komen te liggen. Daarom is ook al in eerste instantie gekozen voor een zelfstandig bestuursorgaan, dat een grote betrokkenheid door joodse organisaties mogelijk maakte.

Na de afronding van het individuele
uitkeringstraject (voorjaar 2002), resteert het collectieve uitkeringstraject bij a) de kamers II en III van SMO en b) de SJHF. Ik zie het als overheidstaak om een goede organisatiestructuur op te zetten die een rechtmatige en transparante verdeling van de 'collectieve gelden' kan waarborgen. Ik denk daarbij in het bijzonder aan goed doordachte statuten en
uitkeringsreglementen, en een representatief bestuur.

Als aan deze uitgangspunten zal zijn voldaan en de verdeling enkele jaren naar behoren functioneert, is het mijn bedoeling het overheidstoezicht op de SMO en SJHF te beëindigen, en de verdere verdeling geheel over te laten aan de betrokken stichtingen. Ik zal u hierover te zijner tijd vooraf informeren.

DE MINISTER VAN FINANCIËN

UITKERINGSREGLEMENT STICHTING JOODS HUMANITAIR FONDS

Het bestuur van de Stichting Joods Humanitair Fonds, gevestigd te 's-Gravenhage,

in aanmerking nemende


- dat de Joodse gemeenschap beschikt over een bedrag van vijftig miljoen gulden (tweeentwintigmiljoen
zeshonderdnegenentachtigduizend tien euro en tachtig eurocent) ten behoeve van humanitaire doelen;


- dat de achtergrond hiervan is omschreven in de preambule zoals opgenomen in artikel 1 van de statuten van de op (invullen) opgerichte Stichting Joods Humanitair Fonds;


- dat het beheer en het (doen) verdelen van dit bedrag zal geschieden door de Stichting Joods Humanitair Fonds, een en ander overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen en door de Minister van Financiën goed te keuren uitkeringsreglement, dat de instemming behoeft van het CJO, na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd en het Platform Israël;


- dat de uitvoering hiervan zal plaatsvinden binnen een publiekrechtelijk kader;


- dat het CJO en het Platform Israël met het uitkeringsreglement hebben ingestemd;

besluit, met goedkeuring van de Minister van Financiën, het navolgende uitkeringsreglement vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:


a. Stichting: de Stichting Joods Humanitair Fonds, gevestigd te 's-Gravenhage.


b. Bestuur: het bestuur van de Stichting Joods Humanitair Fonds.


c. vermogen van de Stichting: het in artikel 4 van de statuten van de Stichting genoemde vermogen.


d. belanghebbenden: de belanghebbenden als bedoeld in artikel 2 van dit reglement.


e. uitkering: een uitkering ten laste van het vermogen van de Stichting.


f. aanvrager: degene die op basis van dit reglement een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend.


g. project: een project of activiteit ten behoeve waarvan een uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 2 Belanghebbenden

Als belanghebbenden in de zin van dit reglement worden beschouwd niet in Nederland gevestigde instellingen/organisaties die zich ten doel stellen projecten te ondersteunen of te verrichten die worden uitgevoerd buiten Nederland en geen verband houden met de Nederlands-Joodse gemeenschap in Israël, met het oog op onder meer


a. de opbouw en continuïteit van Joodse gemeenschappen, op het gebied van onder meer cultuur, kennisoverdracht en versterking van de immateriële infrastructuur en/of


b. Joodse educatie en/of

c. het bevorderen van tolerantie tussen mensen en/of


d. het ondersteunen van burgers die slachtoffer zijn van conflictsituaties

Artikel 3 Aanvraag uitkering


1. De belanghebbende die ten behoeve van een project voor een uitkering ten laste van het vermogen van de Stichting in aanmerking wenst te komen dient daartoe een schriftelijke aanvraag in bij de Stichting. De aanvraag wordt ingediend door middel van een door het Bestuur vastgesteld aanvraagformulier dat bij de Stichting (adres invullen) verkrijgbaar is.


2. Het aanvraagformulier dient ingevuld en ondertekend door Stichting te zijn ontvangen vóór 1 juli van het kalenderjaar waarin een besluit omtrent verlening van een uitkering wordt verlangd.
Indien een aanvraag is gehonoreerd en daarbij ten behoeve van dat project een tweejarige uitkering is verleend, kan ten behoeve van dat project met één aanvraag worden volstaan.


3. De aanvrager dient bij het aanvraagformulier een projectvoorstel of activiteitenplan, een begroting en een liquiditeitsprognose te voegen. De begroting reflecteert zowel de gewenste uitkering van de Stichting als de eigen inbreng van de aanvrager en de middelen verschaft door derden. Voorts wordt in het aanvraagformulier aangegeven of en zo ja, in hoeverre aan de in artikel 4 lid 3 genoemde beoordelingscriteria is voldaan. Daarnaast dienen alle gegevens te worden verstrekt waarnaar in het aanvraagformulier wordt gevraagd.


4. Door de ondertekening van het aanvraagformulier verklaart de aanvrager dat hij/zij bekend is met deze regeling en de verplichtingen die deze regeling jegens hem/haar in het leven roept en verbindt hij/zij zich om zich aan deze verplichtingen te houden.


5. Het Bestuur bevestigt de ontvangst van het aanvraagformulier schriftelijk binnen een maand aan de aanvrager en geeft daarbij aan dat in beginsel binnen vier maanden na verloop van de in lid 2 genoemde datum, derhalve vóór 1 november van het desbetreffende jaar omtrent het al dan niet verlenen van de uitkering zal worden beslist.

Artikel 4 Verlening uitkering en
beoordelingscriteria


1. Het Bestuur beoordeelt binnen vier maanden na verloop van de in artikel 3 lid
2 genoemde datum, derhalve vóór 1 november van het desbetreffende jaar, welke aanvragen worden gehonoreerd en welke aanvragen niet worden gehonoreerd.

2. Het totaal aan verleende uitkeringen in een kalenderjaar zal niet hoger zijn dan het rendement dat in dat jaar op het vermogen van de Stichting wordt behaald minus de in het desbetreffende jaar te maken kosten. In afwijking van de eerste volzin kan het Bestuur, mits gedragen door minimaal een 2/3 meerderheid, besluiten in een kalenderjaar maximaal 10% van het vermogen van de Stichting bij aanvang van het desbetreffende jaar minus de in dat jaar gemaakte kosten, uit te keren.


3. Acceptatie van een project hangt onder meer af van:


a. de doelstelling van een project waarbij rekening gehouden wordt met de volgorde van de doelstelling zoals geformuleerd in artikel 2 sub a t/m d van dit reglement. De eerstgenoemde doelstellingen wegen zwaarder dan de latere, terwijl een project om voor acceptatie in aanmerking te kunnen komen minimaal een van de in artikel 2 sub a t/m d genoemde doelstellingen zal moeten hebben;


b. de locatie van het project, waarbij Centraal- en Oost-Europa voorrang krijgen;


c. de mate waarin sprake is van cofinanciering, waarbij een grote mate van financiering van buiten de Stichting, de voorkeur geniet;


d. de kwaliteit van het project ten behoeve waarvan een uitkering wordt aangevraagd, waarbij projecten met de hoogste slagingskans van de opgegeven doelstelling de voorkeur genieten;


e. het bereik van het project gerelateerd aan de daaraan verbonden kosten;


f. de hoedanigheid van de aanvrager, waarbij private
instellingen/organisaties de voorkeur genieten boven
(semi-)overheidsinstellingen/-organisaties.


4. In het besluit tot verlening van de uitkering kunnen in verband met de in lid 3 genoemde criteria verplichtingen en voorwaarden worden opgenomen.


5. Het Bestuur kan een beleidsplan opstellen waarin de in lid 3 genoemde criteria en hun onderlinge verhouding nader worden uitgewerkt. In het beleidsplan kunnen ook andere criteria worden opgenomen die nodig zijn om te komen tot een goede beoordeling als bedoeld in lid 1. In het beleidsplan kunnen in verband met genoemde criteria verplichtingen en voorwaarden worden opgenomen, waaraan de belanghebbende aan wie een uitkering wordt verleend, zal zijn gebonden.


6. De belanghebbende wiens aanvraag op basis van de hiervoor genoemde beoordeling wordt gehonoreerd ontvangt van het Bestuur een besluit tot verlening van de uitkering, in welk besluit in ieder geval zal worden vermeld:


a. het maximale bedrag van de uitkering;


b. indien gezien de aard van het project van toepassing: het uitkeringstijdvak;


c. de wijze waarop de aanvrager omtrent de voortgang van het project of de activiteiten dient te rapporteren;


d. de andere voorwaarden en verplichtingen waaronder de uitkering wordt verleend.


7. Indien een uitkeringstijdvak van toepassing is kan voor een project niet langer dan twee jaar een uitkering worden verstrekt.


8. Het Bestuur kan de aanvrager wiens aanvraag tot verlening van de uitkering geheel of gedeeltelijk is gehonoreerd een of meer voorschotten toekennen. De toekenning van voorschotten vindt zo mogelijk bij het besluit tot verlening van de uitkering plaats, in welk geval in dit besluit tevens de hoogte van de eventueel toegekende voorschotten, het tempo van de bevoorschotting en de wijze waarop de voorschotten worden uitbetaald zullen worden vermeld. Het totaal aan voorschotten zal nimmer hoger liggen dan een bedrag ter grootte van 80% van het maximale bedrag van de uitkering dat in de beschikking tot verlening van de uitkering is vermeld.

Artikel 5 Weigeringsgronden


1. De toekenning van een uitkering kan in ieder geval worden geweigerd, indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:


a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;


b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen;


c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voorzover deze voor de vaststelling van de uitkering van belang zijn.


2. De toekenning van een uitkering zal voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:


a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid;


b. in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend danwel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 6 Verplichtingen ontvanger van de uitkering

De ontvanger van de uitkering is in ieder geval verplicht ervoor zorg te dragen dat:


a. de doeleinden gesteld in de uitkeringsaanvraag op doelmatige wijze worden nagestreefd;


b. de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer wordt gevoerd;


c. de uitkering op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend;


d. zijn of haar administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd en de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling/organisatie;


e. van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.

Artikel 7 Mogelijk op te leggen verplichtingen


1. Het Bestuur kan onverminderd het bepaalde in artikel 4 leden 4 en 5 en artikel 6 de ontvanger van de uitkering (aanvullende) verplichtingen opleggen met betrekking tot:


a.aard en omvang van de activiteiten waarvoor de uitkering wordt verleend;


b.de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;


c. het vóór de vaststelling van de uitkering verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de uitkering;


d. de te verzekeren risico's;

e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;


f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de uitkering van belang zijn;


g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de uitkering voor derden;


h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het Bestuur gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.


2. Het Bestuur kan de ontvanger van de uitkering ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de uitkering.

Artikel 8 Mededelingsplicht ontvanger van de uitkering

De ontvanger van de uitkering is verplicht zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het Bestuur te doen van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 9 Controle Bestuur

Het Bestuur kan een onderzoek (doen) instellen betreffende de in het kader van een

verleende uitkering uitgevoerde projecten en/of activiteiten, daaronder begrepen de door

de aanvrager van een uitkering bijgehouden rapportage en financiële administratie ter

zake. De aanvrager verleent medewerking aan de door het Bestuur aan te wijzen

functionaris(sen) bij de uitvoering van het onderzoek en verleent inzage in de op de uitkering betrekking hebbende stukken. De onderzoeksfunctionaris(sen) dient / dienen tevens toegang te krijgen tot het project zelf. De aan dit onderzoek verbonden kosten komen voor rekening van de Stichting.

Artikel 10 Wijziging of intrekking besluit tot verlening uitkering


1. Zolang de uitkering niet overeenkomstig artikel 11 definitief is vastgesteld, kan het Bestuur de verlening van de uitkering intrekken of ten nadele van de aanvrager wijzigen indien:


a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;


b. de aanvrager één of meer uit dit uitkeringsreglement en/of uit de beschikking tot verlening van de uitkering voortvloeiende verplichtingen niet dan wel niet tijdig nakomt;


c. de aanvrager de middelen besteedt aan een ander doel dan waarvoor deze door de Stichting ter beschikking zijn gesteld;


d. de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de uitkering zou hebben geleid;


e. de verlening van de uitkering anderszins onjuist was en de aanvrager dit wist of behoorde te weten.


2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de uitkering is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.


3. In het geval zich een van de in lid 1 genoemde omstandigheden voordoet is het Bestuur tevens gerechtigd de betaling van voorschottermijnen op te schorten dan wel reeds overgemaakte voorschotten geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Het terug te vorderen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf de datum van uitbetaling van het voorschot.

Artikel 11 Vaststelling van de uitkering


1. De aanvrager aan wie een uitkering is verleend verzoekt binnen drie maanden na afronding van het project of, indien van toepassing, na afloop van het
uitkeringstijdvak, om vaststelling van de uitkering aan de hand van een goed
gedocumenteerd eindverslag, bevattende een inhoudelijke rapportage waarin de bereikte resultaten worden samengevat en vergeleken met de bij de aanvang van het project en/of activiteiten geformuleerde en goedgekeurde doelstellingen en eventueel tussentijds gewijzigde en goedgekeurde doelstellingen, alsmede een financiële rapportage in de vorm van een financiële verantwoording voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring van een registeraccountant of een vergelijkbaar document. De kosten die verbonden zijn aan de accountantscontrole worden gedragen door de aanvrager en maken deel uit van de uitkering die voor het desbetreffende project of activiteit is verleend.

De financiële verantwoording bevat ten minste de navolgende posten:


a. het totaalbedrag van de door de Stichting verstrekte voorschotten;


b. het totaalbedrag van de door de aanvrager zelf en door derden verstrekte middelen;


c. een gespecificeerd overzicht van alle door de aanvrager bij het Bestuur ingediende financiële verslagen terzake van de uitkering;


d. een overzicht van de ten laste van de uitkering gedane uitgaven.

Het Bestuur kan op gemotiveerd verzoek van de aanvrager de termijn voor indiening van het verzoek om vaststelling van de uitkering eenmaal met een door hem te bepalen termijn verlengen.


2. Na ontvangst en goedkeuring van het in lid 1 genoemde eindverslag stelt het Bestuur binnen drie maanden het definitieve bedrag van de uitkering vast. Op dit bedrag zullen de reeds uitbetaalde voorschotten in mindering worden gebracht.


3. Indien na verrekening van de uitbetaalde voorschotten met het definitief vastgestelde uitkeringsbedrag een positief saldo resteert, zal dit positieve saldo binnen vier weken na vaststelling van de definitieve uitkering door de Stichting aan de aanvrager worden overgemaakt.


4. Indien na verrekening van de uitbetaalde voorschotten met het definitief vastgestelde uitkeringsbedrag een negatief saldo resteert, zal dit negatieve saldo binnen vier weken na vaststelling van de definitieve uitkering door de aanvrager aan de Stichting worden terugbetaald.

Artikel 12 Wijziging of intrekking besluit tot vaststelling uitkering


1. Het Bestuur kan het besluit tot vaststelling van de uitkering intrekken of ten nadele van de aanvrager wijzigen:


a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het Bestuur bij de vaststelling van de uitkering redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de definitieve uitkering lager zou zijn vastgesteld;


b. indien de vaststelling van de uitkering onjuist was en de aanvrager dit wist of behoorde te weten;


c. indien de aanvrager na de vaststelling van de uitkering niet heeft voldaan aan de aan de uitkering verbonden
verplichtingen.


2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de uitkering is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.


3. Het besluit tot vaststelling van de uitkering kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de aanvrager worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit tot vaststelling van de uitkering is verzonden dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid onder c, sinds de dag waarop de handeling in strijd met de
verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.


4. Indien een besluit is genomen als bedoeld in lid 1 van dit artikel is het Bestuur gerechtigd onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen, vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de datum dat deze bedragen zijn uitbetaald.

Artikel 13 Bezwaar en beroep

Tegen besluiten van het Bestuur kan bezwaar worden gemaakt en, na het doorlopen van de bezwaarschriftprocedure, beroep worden ingesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 14 Slotbepalingen


1. Alle stukken die in het kader van dit reglement bij het Bestuur worden ingediend dienen te zijn gesteld in de Engelse taal.


2 De Stichting is belast met de uitvoering van deze regeling. In alle gevallen, waarin de regeling niet voorziet beslist het Bestuur van de Stichting.


3 Deze regeling kan worden aangehaald als "Uitkeringsreglement Stichting Joods Humanitair Fonds" en treedt in werking op het moment van publicatie in de Staatscourant.

Aldus vastgesteld door het Bestuur van de Stichting Joods Humanitair Fonds, in vergadering bijeen te ** op ** 2001.

OPRICHTING

van de stichting:

STICHTING JOODS HUMANITAIR FONDS,

gevestigd te 's-Gravenhage

Heden, ** tweeduizend één, zijn voor mij, mr. Frank Jan Oranje, notaris te 's?Gravenhage, verschenen:


1. a. **, wonende te (**) **, **, geboren te ** op **, van wie de identiteit is vastgesteld aan de hand van een op
** te ** afgegeven ** met nummer **, en


1. b. **, wonende te (**) **, **, geboren te ** op **, van wie de identiteit is vastgesteld aan de hand van een op
** te ** afgegeven ** met nummer **,
ieder van hen te dezen handelend als bestuurder van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid: Centraal Joods Overleg Externe Belangen, statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te (1081 BT) Amsterdam, Van der Boechorststraat 26, ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam onder nummer 33306792, en als zodanig deze vereniging gezamenlijk vertegenwoordigend;


2. a. **, wonende te (**) **, **, geboren te ** op **, van wie de identiteit is vastgesteld aan de hand van een op
** te ** afgegeven ** met nummer **, en


2. b. **, wonende te (**) **, **, geboren te ** op **, van wie de identiteit is vastgesteld aan de hand van een op
** te ** afgegeven ** met nummer **,
ieder van hen te dezen handelend als bestuurder van de naar het recht van Israël opgerichte rechtspersoon:
Stichting Platform Israël (A.R.), gevestigd te Ramat Gan (Israël), kantoorhoudende te **, Tel Aviv (Israël), ingeschreven in het "Registrar of Amutot" te Jeruzalem onder nummer
58-035-457-9, en als zodanig deze rechtspersoon gezamenlijk vertegenwoordigend.

De comparanten, handelend als gemeld, hebben verklaard,

in aanmerking nemende,


- dat partijen een stich­ting wensen op te richten met de navolgende statuten;


- dat de uitvoering van het bepaalde in artikel 1, derde lid, van de navolgende statuten van de stichting zal plaatsvinden binnen een publiekrechtelijk kader;


- dat de stichting, door haar taak de in artikel 1, eerste lid, letter d, van de navolgende statuten bedoelde gelden te (doen) verdelen, wordt geacht met openbaar gezag te zijn bekleed en dat zij dientengevolge, vanaf het moment waarop zij deze taak uitoefent, is aan te merken als een zelfstandig
bestuursorgaan;


- dat de formele handeling tot oprichting van deze stichting niet door de Staat der Nederlanden zal worden verricht;


- dat de oprichting van de stichting in termen van artikel 29, eerste lid, van de Comptabiliteitswet, hierna aan te duiden als: "de Wet", niettemin is te karakteriseren als het doen oprichten van een privaatrechtelij­ke rechtspersoon door de Staat der Nederlanden;


- dat dit doen oprichten van de stichting dientengevolge niet eerder zal plaatsvinden dan dertig dagen nadat van het voornemen daartoe door de betrokken ministers, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad,
schriftelijk mededeling is gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal;


- dat deze schriftelijke mededeling heeft plaatsgevonden, waarvan blijkt uit een brief van de Ministers van Financiën en van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, gericht aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, daterend van eenentwintig september tweeduizend, welke brief in kopie aan deze akte wordt gehecht;


- dat geen van beide Kamers als haar oordeel heeft uitgesproken dat de voorgenomen rechtshandeling van oprichting een voorafgaande machtiging bij de wet behoeft,

ter uitvoering van de hiervoor vermelde overwegingen bij dezen op te richten een stichting en voor deze stichting vast te stellen de navolgende statuten:

Preambule.

Artikel 1.


1.a. De Nederlandse regering, bij brief van de Minister-President, de Minister van Algemene Zaken en de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Financiën, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal van eenentwintig maart tweeduizend (Tweede Kamer, vergaderjaar
1999-2000, 25 839, nummer 13), ziet het ter beschikking stellen van een bedrag als erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen in het rechtsherstel.


1.b. De te Amsterdam gevestigde vereniging: Centraal Joods Overleg Externe Belangen, hierna te noemen: "het CJO", heeft zich in de gesprekken met de regering op het standpunt gesteld dat zaken en gelden die niet aan de oorspronkelijke rechthebbenden of hun erfgenamen kunnen worden teruggegeven, behoren te worden overgedragen aan de Joodse gemeenschap in Nederland, zijnde de morele erfgenaam van de Nederlandse holocaust-slachtoffers. Het CJO en de te Ramat Gan (Israël) gevestigde
rechtspersoon: Stichting Platform Israël (A.R.), hierna te noemen: "het Platform Israël", spreken ook in termen van restitutie, moreel recht en een finale kwijting.


1.c. De diverse commissies hebben onderstreept dat tegoeden langs wettelijke weg aan de Staat der Nederlanden vervallen, maar hebben daarbij tegelijk een moreel dilemma geschetst. De wet wijst de Staat der Nederlanden aan als gerechtigde tot de nalatenschap indien erfgenamen ontbreken, en niet een organisatie van de bevolkingsgroep waartoe de overledene behoorde.


1.d. De regering heeft echter begrip voor voornoemde gevoelens, die vanuit de Joodse gemeenschap naar voren zijn gebracht, en verwacht dat het ter beschikking stellen van een bedrag van vijftig miljoen gulden, hierna te noemen: "de gelden", ten behoeve van humanitaire doelen - naast driehonderdvijftig miljoen gulden voor individuele uitkeringen en projecten in Nederland en Israël - hieraan tegemoet komt; dit moet dus worden gezien als een erkenning van deze morele aanspraken.


2. De Nederlands-Joodse gemeenschap in Nederland en Israël wil met de gelden haar solidariteit tot uitdrukking brengen met de Joodse gemeenschappen en mensen in nood elders in de wereld.


3. Het beheer en het (doen) verdelen van de gelden zal geschieden door deze stichting.

Naam en zetel.

Artikel 2.


1. De stichting draagt de naam: Stichting Joods Humanitair Fonds en is in het buitenland aan te duiden als: Dutch Jewish Humanitarian Fund.


2. Zij heeft haar zetel in de gemeente 's-Gravenhage.

Doel en middelen.

Artikel 3.


1. De stichting heeft ten doel het beheren en (doen) verdelen van de gelden ten behoeve van humanitaire projecten in het buitenland, met het oog op onder meer:


a. de opbouw en continuïteit van de Joodse gemeenschappen, op het gebied van onder meer cultuur, kennisoverdracht en versterking van de immateriële infrastructuur;


b. de Joodse educatie;

c. het bevorderen van tolerantie tussen mensen;


d. het ondersteunen van burgers die slachtoffer zijn van conflictsituaties,

opdat daarmee de solidariteit van de Nederlands-Joodse gemeenschap in Nederland en Israël met de Joodse gemeenschappen en mensen in nood elders in de wereld tot uitdrukking zal worden gebracht. De verdeling van de gelden geschiedt overeenkomstig het door het bestuur vast te stellen en door de Minister van Financiën goed te keuren uitkeringsre­glement, hierna te noemen: "het Uitkeringsregle­ment", dat de instem­ming behoeft van het CJO, na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd, en van het Platform Israël, alles in de ruimste zin van het woord.


2. Zij tracht dit doel te bereiken door onder meer:


a. het overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid vaststellen van het vervolgens door de Minister van Financiën goed te keuren Uitkeringsreglement;


b. het beoordelen of een aanvraag voor een uitkering voldoet aan de in het Uitkeringsreglement voor toekenning van een uitkering vermelde criteria;


c. het op basis van het Uitkeringsreglement (doen) verstrekken van uitkeringen;


d. het vaststellen van de hoogte van het bedrag dat als uitkering aan een aanvrager wordt verstrekt.

Vermogen.

Artikel 4.


1. Het vermogen van de stichting wordt uitsluitend gevormd door:


a. de gelden als bedoeld in artikel
1, eerste lid, letter d, van deze statuten;


b. de gelden welke op basis van het Uitkeringsreglement zijn uitgekeerd en daarna aan de stichting zijn terugbe­taald, en


c. de renten van de hiervoor onder a en b bedoelde gelden.


2. Andere baten dan de in het vorige lid bedoelde gelden en renten zullen onverwijld na ontvangst daarvan door het bestuur worden overgemaakt naar een stichting met een zelfde of aanverwant doel als omschreven in het eerste lid van artikel 3 van deze statuten.

Bestuur: samenstelling, benoeming, defungeren.

Artikel 5.


1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het CJO en het Platform Israël gezamenlijk vast te stellen oneven aantal van ten minste drie natuurlijke personen, die niet onder verantwoordelijkheid van een minister werkzaam zijn en van wie de meerderheid woonplaats in Nederland heeft. Een
niet-voltallig bestuur behoudt zijn
bevoegdheden.


2. De bestuursleden worden benoemd door het bestuur. De benoeming van de bestuursleden geschiedt niet dan na:


a. overleg met het CJO, na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd;


b. overleg met het Platform Israël, en

c. goedkeuring van de Minister van Financiën.

Een besluit van het bestuur tot benoeming van een bestuurslid behoeft een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen in een vergade­ring van het bestuur waarin ten minste tweederde van de bestuursleden aanwezig is. Is in een vergadering van het bestuur waarin een besluit tot benoeming van een bestuurslid aan de orde is voormeld quorum niet aanwezig, dan wordt een tweede vergadering bijeengeroepen, te houden niet eerder dan twee en niet later dan vier weken na de eerste vergadering, in welke tweede vergadering rechtsgeldig kan wor­den besloten met een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen, mits in deze vergadering ten minste de helft van de bestuursleden aanwezig is. Bij de oproeping tot de tweede vergadering moet wor­den vermeld dat en waarom een besluit tot benoeming van een bestuurslid kan worden genomen in een vergadering waarin slechts de helft van de bestuursleden aanwezig behoeft te zijn. In ontstane vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.


3. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan, die tezamen het dagelijks bestuur vormen.


4. Bestuursleden worden benoemd voor de tijd van maximaal vier jaar.


5. Bestuursleden treden af volgens een door het bestuur vast te stellen rooster van aftreden. Een volgens het rooster aftredend bestuurslid is terstond doch ten hoogste tweemaal herbenoembaar.


6. Een bestuurslid defungeert:


a. door zijn overlijden;

b. door zijn aftreden, al dan niet volgens het in het vorige lid bedoelde rooster;


c. doordat hij het vrije beheer over zijn vermogen verliest;


d. door zijn ontslag, verleend door de rechtbank in de gevallen in de wet voorzien;


e. door zijn ontslag, verleend door degene die hem heeft benoemd, om gewichtige redenen, doch niet dan na goedkeuring van de Minister van Financiën;


f. door zijn ontslag, verleend door degene die hem heeft benoemd, op verzoek van de Minister van Financiën om zwaarwegende redenen, welk verzoek moet worden gehonoreerd, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.

Bestuur: taak, en bevoegdheden en delegatie.

Artikel 6.


1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting, met dien verstande dat het bestuur zich daarbij moet gedragen naar de aanwijzingen van de Minister van Financiën betreffende de algemene lijnen van het te voeren beleid.


2. Het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoede­ren, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt en tot vertegenwoordiging van de stichting ter zake van deze handelingen.


3. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot:


a. a. het aangaan van kredietovereenkomsten en overeenkomsten van geldlening;


b. het doen van aangifte van het faillissement van de stichting en het aanvragen van haar surseance van betaling;


c. het vormen van fondsen,
doch niet dan na toestemming van de Minister van Financiën.


4. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel behoort in het bijzonder tot de taak van het bestuur:


a. het beoordelen of een aanvraag voor een uitkering voldoet aan de in het Uitkeringsreglement voor toekenning van een uitkering vermelde criteria;


b. het vaststellen van de hoogte van het bedrag dat als uitkering aan een aanvrager wordt verstrekt, en


c. het op basis van het Uitkeringsreglement (doen) verstrekken van een uitkering;


d. het jaarlijks vaststellen van de begroting, het jaarplan en de overige
jaarstukken;


e. het periodiek afleggen van verantwoording aan de Minister van Financiën over de uitvoering van de taak van het bestuur en het financiële beheer van de stichting;


f. het desgevraagd verstrekken aan de Minister van Financiën van de voor de uitoefening van zijn taak benodigde
inlichtingen, waaronder begrepen het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden van de stichting voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is, een en ander met inachtneming van het bepaalde in het zesde lid van dit artikel.


5. Het bestuur is bevoegd reglementen vast te stellen en te wijzigen, waarin de taken en de gang van zaken binnen de stichting nader worden geregeld, met dien verstande dat op een besluit tot wijziging van het Uitkeringsreglement het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid van artikel 13 van overeenkomstige toepassing is. De reglementen kunnen tevens de organisatie en werkwijze betreffen van de in deze statuten genoemde organen. Het bestuur stuurt elk reglement ter kennisneming aan de Minister van Financiën. Een bepaling in een reglement, welke in strijd is met de wet of deze statuten, is nietig.


6. Het bestuur kan aan het dagelijks bestuur de voorbereiding van de
bestuursvergaderingen en de uitvoering van de besluiten van het bestuur delegeren. Het dagelijks bestuur geeft aan het bestuur kennis van alle zaken betreffende aangelegenheden waarvan het belang of gewicht naar het oordeel van het dagelijks bestuur kennisneming door het bestuur wenselijk maakt en verder van alle zaken waarvan het bestuur dit aan het dagelijks bestuur heeft verzocht.


7. Het bestuur is verplicht erop toe te zien dat bij het verstrekken van inlichtingen en verlenen van inzage, zoals in het vierde lid van dit artikel bedoeld, alsmede bij het bewaren en doen archiveren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, zoals in het zesde lid van artikel 12 bedoeld, de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet zal worden geschaad.

Bestuur: vertegenwoordiging.

Artikel 7.


1. De stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur. De
vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan de voorzitter teza­men met de secretaris of met de penningmeester. In geval van belet of ontstentenis van de voorzitter komt de vertegenwoordigingsbevoegdheid mede toe aan de secretaris tezamen met de penningmeester.


2. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van volmacht aan een of meer
bestuursleden alsook aan derden, om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te
vertegenwoordigen.

Bestuur: vergaderingen.

Artikel 8.


1. Bestuursvergaderingen worden gehouden zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee van de overige bestuursleden een bestuursvergadering bijeenroepen, doch ten minste tweemaal per jaar. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls ten minste een van de leden van het dagelijks bestuur dit gewenst acht.


2. De bijeenroeping van een
bestuursvergadering geschiedt door de voorzitter of door ten minste twee van de overige bestuursleden, dan wel namens deze(n) door de secretaris, en wel schriftelijk onder opgaaf van de te behandelen onderwerpen, op een termijn van ten minste zeven dagen. Indien de bijeenroeping niet schriftelijk is geschied, of onderwerpen aan de orde komen die niet bij de oproeping werden vermeld, dan wel de bijeenroeping is geschied op een termijn korter dan zeven dagen, is besluitvorming niettemin mogelijk, mits de vergadering voltallig is en geen van de bestuursleden zich alsdan tegen besluitvorming verzet.


3. Bestuursvergaderingen worden gehouden ter plaatse te bepalen door degene die de vergadering bijeenroept.


4. Toegang tot de vergaderingen hebben de bestuursleden, de door de Minister van Financiën als waarnemer aan te wijzen personen, de voorzitter van de raad van advies, alsmede zij die door de ter vergadering aanwezige
bestuursleden worden toegelaten.


5. De vergaderingen worden geleid door de voorzitter; bij diens afwezigheid voorziet de vergadering zelf in haar leiding. Tot dat ogenblik wordt het voorzitterschap waargenomen door het ter vergadering aanwezige bestuurslid dat het langst als zodanig fungeert dan wel, indien twee of meer ter vergadering aanwezige bestuursleden even lang als zodanig fungeren, door de in leeftijd oudste van hen.

Bestuur: besluitvorming.

Artikel 9.


1. De voorzitter van de vergadering bepaalt de wijze waarop de stemmingen in de vergadering worden gehouden, met dien verstande dat op verzoek van een of meer bestuursleden stemmingen over personen schriftelijk
geschieden.


2. Voorzover in deze statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven, worden alle besluiten van het bestuur genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.


3. Ieder bestuurslid is bevoegd tot het uitbrengen van één stem. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Bij staking van stemmen over zaken is het voorstel verworpen. Staken de stemmen bij verkiezing van personen, dan is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Indien bij verkiezing tussen meer dan twee personen door niemand van hen een volstrekte meerderheid is verkregen, wordt herstemd tussen de twee personen die het groot­ste aantal stemmen kregen, zo nodig na tussenstemming.


4. Het bestuur kan slechts geldige besluiten nemen in een vergadering waar­in ten minste de helft van de bestuursleden aanwezig is. Is in een vergadering minder dan de helft van de bestuursleden aanwezig, dan wordt een tweede vergadering bijeenge­roe­pen, te houden niet eerder dan twee en niet later dan vier weken na de eerste vergadering, in wel­ke tweede vergadering ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden rechtsgeldig kan worden beslo­ten omtrent de onder­werpen welke in de eerste vergadering op de agenda waren ge­plaatst doch waar­over in die ver­gadering bij ontbreken van het quorum niet kon worden besloten. Bij de oproeping tot de tweede vergadering moet worden vermeld dat en waarom een besluit kan worden ge­nomen onafhankelijk van het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden.


5. Het door de voorzitter van de vergadering ter verga­dering uitgesproken oordeel omtrent de uitslag van een stemming is beslissend. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen be­sluit, voorzover werd gestemd over een niet schrifte­lijk vast­gelegd voorstel. Wordt onmiddellijk na het uitspreken van het oordeel van de voorzitter de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieu­we stemming plaats, indien de meerderheid der vergadering of, indien de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of schrifte­lijk geschiedde, een stemge­rechtigde aanwe­zige dit verlangt. Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming.


6. Van het verhandelde in de vergaderingen van het be­stuur worden door de secretaris of door de daartoe door de voorzitter van de vergadering aangewe­zen persoon notulen gehouden. De notulen worden vastgesteld in dezelfde of in de eerstvolgende vergadering en worden ten blijke daarvan door de voorzitter van die vergadering en de secretaris ondertekend.


7. Het bestuur kan ook op andere wijze dan in vergadering besluiten nemen, mits alle bestuursleden in de gelegenheid worden gesteld hun stem uit te brengen en zij allen
schriftelijk hebben verklaard zich niet tegen deze wijze van besluitvorming te verzetten. Een besluit is alsdan genomen zodra de vereiste meerderheid van alle bestuursleden zich schriftelijk vóór het voorstel heeft verklaard. Van een buiten vergadering genomen besluit wordt door de secretaris van het bestuur een relaas opgemaakt, dat in de eerstvolgende vergadering wordt vastgesteld en ten blijke daarvan door de voorzitter van die vergadering en de secretaris wordt ondertekend. Het aldus vastgestelde relaas wordt tezamen met de in de eerste zin van dit lid bedoelde stukken bij de notulen gevoegd.


8. Een bestuurslid mag deelnemen aan het beraad doch moet zich onthouden van stemming omtrent besluiten die worden genomen over het op basis van de Uitkeringsreglementen (doen) verstrekken van een uitkering, indien:


a. het bestuurslid of de echtgenoot of geregistreerde partner van het bestuurslid;


b. degene met wie het bestuurslid een gemeenschappelijke huishouding voert, dan wel


c. een bloed- of aanverwant van het bestuurslid tot in de tweede graad,

lid is of gedurende een jaar voorafgaande aan de stemming lid is geweest van het bestuur van de rechtspersoon door wie het betrokken project wordt uitgevoerd dan wel nauw betrokken is of gedurende een jaar voorafgaande aan de stemming nauw betrokken is geweest bij de betrokken projectorganisatie.

Raad van advies.

Artikel 10.

De stichting kent een raad van advies, waarvan de leden worden benoemd en ontslagen door het bestuur na overleg met het CJO (na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd) en het Platform Israël. De leden van de raad van advies staan het bestuur, gevraagd en ongevraagd, met raad ter zijde indien en voorzover het een of meer van de in artikel 3, eerste lid, van deze statuten bedoelde projecten betreft. Een advies van de raad van advies is niet bindend.

Bezwarencommissie.

Artikel 11.


1. Het bestuur stelt een bezwarencommissie in, bestaande uit een door het bestuur vast te stellen aantal onafhankelijke deskundigen.


2. De bezwarencommissie heeft tot taak het bestuur te adviseren omtrent de in het Uitkeringsreglement bedoelde bezwaarschriften. Een advies van de bezwarencommissie is niet bindend.

Boekjaar, begroting en jaarstukken.

Artikel 12.


1. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar.


2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van alles betreffende de werkzaamheden van de stichting, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een
administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.


3. Het bestuur is verplicht jaarlijks binnen twee maanden na afloop van het boekjaar de navolgende jaarstukken op te maken:


a. de balans en de staat van baten en lasten van de stichting per het einde van dit boekjaar;


b. een verslag van de werkzaamheden, van het gevoerde beleid in het algemeen en van de doelmatigheid en
doeltreffendheid van de werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder;


c. een begroting voor het daaropvolgende boekjaar,

en de sub a bedoelde balans en staat van baten en lasten te doen onderzoeken door een door hem aan te wijzen accountant als bedoeld in artikel 393 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze brengt omtrent zijn onderzoek verslag uit, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt het bestuur dat aan de Minister van Financiën desgevraagd inzicht wordt geboden in de onderzoekswerk­zaamheden van de accountant.


4. Het bestuur is verplicht de in het derde lid bedoelde jaarstukken ter kennisneming toe te sturen aan de Minister van Financiën. Deze jaarstukken worden zo spoedig mogelijk doch niet eerder dan een maand nadat zij aan de Minister van Financiën zijn toegestuurd door het bestuur vastgesteld, tenzij de Minister van Financiën daartegen binnen deze maand bezwaar maakt.


5. Eenmaal per jaar, of zoveel vaker als de Minister van Financiën wenst, evalueren het bestuur en de Minister van Financiën de werkzaamheden van de stichting.


6. Het bestuur is verplicht de in de voorgaande leden bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers zeven jaar lang te bewaren, met dien verstande dat deze boeken, bescheiden en andere gegevensdragers naar de algemene rijksarchiefbewaarplaats als bedoeld in artikel 26 van de Archiefwet 1995 moeten worden overgebracht zodra dat naar het oordeel van het bestuur mogelijk is, doch in elk geval na afloop van deze zeven jaar.

Statutenwijziging.

Artikel 13.


1. De Minister van Financiën is na raadpleging van het CJO, en het Platform Israël, bevoegd de statuten te wijzigen. Het bestuur is eveneens bevoegd de statuten te wijzigen, doch niet dan na schriftelijke goedkeuring van:


a. het CJO, na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd;


b. het Platform Israël, en

c. de Minister van Financiën.

2. Een besluit van het bestuur tot statutenwijziging behoeft een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen in een vergade­ring van het bestuur waarin ten minste tweederde van de bestuursleden aanwezig is. Is in een vergadering van het bestuur waarin een besluit tot statutenwijziging aan de orde is voormeld quorum niet aanwezig, dan wordt een tweede vergadering bijeengeroepen, te houden niet eerder dan twee en niet later dan vier weken na de eerste vergadering, in welke tweede vergadering rechtsgeldig kan wor­den besloten met een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen, mits in deze vergadering ten minste de helft van de bestuursleden aanwezig is. Bij de oproeping tot de tweede vergadering moet wor­den vermeld dat en waarom een besluit tot statutenwijziging kan worden genomen in een vergadering waarin slechts de helft van de bestuursleden aanwezig behoeft te zijn.


3. Bij de oproeping tot de vergadering waarin een voorstel tot statutenwijziging zal worden gedaan, dient zulks steeds te worden vermeld. Te­vens dient een af­schrift van het voorstel, bevattende de woordelijke tekst van de voorgestelde wijziging, bij de oproeping te worden ge­voegd. De termijn van de oproeping be­draagt in dit geval ten minste twee weken.


4. Een statutenwijziging treedt eerst in werking nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt. Ieder bestuurslid is bevoegd deze akte te doen verlijden.


5. De bestuursleden zijn verplicht een authentiek af­schrift van de wijziging en de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het handelsregister.

Ontbinding.

Artikel 14.


1. De Minister van Financiën is na raadpleging van het CJO, en het Platform Israël, bevoegd de stichting te ontbinden. Het bestuur is eveneens bevoegd de stichting te ontbinden, doch niet dan na schriftelijke goedkeuring van:


a. het CJO, na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd;


b. het Platform Israël, en

c. de Minister van Financiën.

2. Op het besluit van het bestuur tot ontbinding is het bepaalde in het tweede lid van het vorige artikel van overeenkomstige toepassing.


3. Na de ontbinding geschiedt de vereffening door de bestuursleden.


4. Bij het besluit tot ontbinding wordt tevens de bestemming van het overschot na vereffening van de stichting vastgesteld, welke geschiedt in overeenstemming met het doel van de stichting en welke de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van:


a. het CJO, na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd;


b. het Platform Israël, en

c. de Minister van Financiën,
behoeft.


5. Na afloop van de vereffening worden de in artikel 12 bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden stichting overgebracht naar de algemene rijksarchiefbewaarplaats als bedoeld in artikel
26 van de Archiefwet 1995.



6. Op de vereffening zijn overigens de bepalingen van titel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Slotbepaling.

Artikel 15.

In alle gevallen waarin de wet noch deze statuten voorzien, beslist het bestuur.

Overgangsbepaling.

Artikel 16.


1. In afwijking van artikel 5, tweede lid, worden onderscheidenlijk wordt bij de oprichting van de stichting:


a. twee bestuursleden benoemd door het CJO (na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd);


b. één bestuurslid benoemd door het Platform Israël,

na goedkeuring van de Minister van Financiën.

Indien het bestuur uit meer dan drie personen bestaat, worden het vierde en volgende bestuurslid benoemd door het CJO (na zijn Adviescollege Restitutie en Verdeling te hebben geraadpleegd) en het Platform Israël
gezamenlijk, eveneens na goedkeuring van de Minister van Financiën.


2. Het eerste boekjaar van de stichting eindigt op eenendertig december tweeduizend één.


3. Na verloop van vijf jaar na oprichting van de stichting vervallen de
goedkeuringsrechten en andere bevoegdheden van de Minister van Financiën en verplichtingen van het bestuur jegens de Minister van Financiën, tenzij de Minister van Financiën anders besluit.

EINDE STATUTEN.

Slot akte.

De comparanten zijn mij, notaris, bekend.

WAARVAN AKTE in minuut is verleden te
's-Gravenhage op de datum in het hoofd dezer akte vermeld.

Na mededeling van de zakelijke inhoud van deze akte aan de comparanten en het geven van een toelichting daarop, hebben de comparanten verklaard tijdig voor het verlijden van deze akte gelegenheid te hebben gehad om van de inhoud van deze akte kennis te nemen en daarvan ook kennis te hebben genomen, met de inhoud van deze akte in te stemmen en op volledige voorlezing daarvan geen prijs te stellen.

Onmiddellijk na voorlezing van in elk geval die gedeelten van deze akte, waarvan de wet voorlezing verplicht stelt, is deze akte vervolgens eerst door de comparanten en onmiddellijk daarna door mij, notaris, ondertekend.

Bijlage

Bestuursleden stichting Joods Humanitair Fonds

de heer J. Meyers (bestuurslid Joods Historisch Museum)

de heer M. Chlenov (vice-voorzitter van de VA'D (koepel van joodse organisaties in Rusland)

rabbijn A. Dunner (voorzitter Europese Rabbijnenconferentie)

de heer A. Becker (algemeen directeur World Jewish Congress)

mevrouw L. van Bladel (oud-Europarlementarier)

de heer R.J. Wurms (voorzitter CJO)

de heer G. Peiper (vice-voorzitter Stichting Platform Israel)

de heer R. Naftaniël (penningmeester CJO)