Actueel
Opzettelijk een ander bij zelfmoord behulpzaam zijn
Bron: Gerechtshof Amsterdam
Datum actualiteit: 6-12-2001
PERSBERICHT
In de zaak van de Overveense huisarts S., die werd vervolgd wegens de
in 1998 verleende hulp bij zelfdoding aan de vroegere senator B.,
heeft het gerechtshof te Amsterdam het vonnis van de Haarlemse
rechtbank, die S. had ontslagen van rechtsvervolging, vernietigd. Het
hof achtte de huisarts wel schuldig aan dit feit,
maar legde hem geen straf op.
Het hof verwierp het standpunt van de verdediging dat S. zich
ruimschoots aan de in de rechtspraak ontwikkelde zorgvuldigheidsnormen
had gehouden en zelfs nog een psychiater had geraadpleegd om een
eventuele (behandelbare) depressie uit te sluiten zodat hij zich op
noodtoestand in de zin van een conflict van plichten mocht beroepen.
De kern van deze zaak was gelegen in de omstandigheid dat de
hoogbejaarde B. niet leed aan een lichamelijke ziekte of psychische
aandoening, maar aan de eenzaamheid, de leegte en zinloosheid van zijn
bestaan en de angst dat hij daarmee nog jaren zou moeten leven en hij
door toenemende aftakeling later wellicht niet meer in staat zou zijn
zelf zijn leven te beëindigen, hetgeen hij als ondraaglijk beleefde.
Reeds de door de rechtbank als deskundige benoemde emeritus hoogleraar
huisartsgeneeskunde Gill had in zijn rapport, waarbij hij overigens
een positief oordeel over de handelwijze van S. uitsprak, opgemerkt
dat levensproblemen geen medische problemen zijn en dat op het gebied
van bestaansvragen de huisarts nooit een ervaringsdeskundige kan
worden.
Hiermee rees voor het hof de vraag welke taak voor een (huis)arts is
weggelegd in gevallen waarin hij wordt geconfronteerd met een verzoek
tot levensbeëindiging van een patiënt wiens lijden bestaat uit een
existentieel lijden in de zin van ontbrekend levensperspectief, zonder
dat sprake is van ernstige psychische of lichamelijke ziektes of
aandoeningen. Over onder meer deze vraag heeft het hof zich laten
voorlichten door de hoogleraar integratie geneeskundige zorg voor
chronische zieken en vroegere hoogleraar huisartsgeneeskunde
Spreeuwenberg en de hoogleraar gezondheidsrecht Legemaate, die beiden
tot de conclusie komen dat de
arts die in dergelijke gevallen hulp bij zelfdoding verleent zich
buiten zijn medisch-professionele terrein begeeft. Volgens het hof
betekent dit niet dat een huisarts zich niet het lot van patiënten die
lijden aan het bestaan zonder dat sprake is van een lichamelijke
ziekte of psychische aandoening zou mogen aantrekken, maar zijn rol
zal zich in die gevallen vooral moeten toespitsen op ondersteuning bij
het functioneren of het inschakelen van anderen die behulpzaam kunnen
zijn bij het zoeken naar een zingevende invulling van het dagelijks
bestaan. Nu S. dit achterwege heeft gelaten en al in een vroeg stadium
zijn medewerking aan de vervulling van de euthanasiewens van B. had
toegezegd kon S., die zich daardoor wellicht zelf in een dwangpositie
had gemanoeuvreerd, zich niet op noodtoestand beroepen. Het hof achtte
het aan S. te maken verwijt echter zo gering dat iedere vorm van
bestraffing misplaatst zou zijn, nu duidelijk was dat S. had gehandeld
vanuit een grote betrokkenheid op zijn patiënt, die naar zijn vaste
overtuiging ernstig leed en die hij in deze omstandigheden niet in de
steek had willen laten. Bovendien nam het hof in aanmerking dat veel
er op wees dat de vervolging van S. vooral als proefproces was
bedoeld.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AD6753
(Zie het originele bericht)