Ministerie van Financien

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

Besluit van 4 december 2001, nr. CPP2001/2126M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van het onder Wet IB 1964 geldende besluit van 25 maart 1991, nr. DB91/72.


1. Termijn voor indiening

Vanaf het belastingjaar 1988 is de termijn voor het inleveren van T-biljetten verruimd en gesteld op drie jaren na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.

Aangiften die zijn binnengekomen op de eerste werkdag na 1 januari na afloop van de termijn van drie jaar, kunnen als tijdig worden beschouwd.

Wordt het T-biljet uitgereikt in de maand december van het derde jaar, dan wijzigt de inspecteur tevens de op het biljet vermelde inleveringsdatum "vóór 1 januari" in "vóór
1 februari".



2. Gevolgen verlenging
inleveringstermijn

De verlenging van de inleveringstermijn tot drie jaar heeft in een aantal gevallen tot gevolg dat de aanslag eerst in het vierde jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar kan worden opgelegd. Dit ontmoet geen bezwaar aangezien de op te leggen aanslag in het voordeel van de belastingplichtige is.


3. Hardheidsclausule

Met betrekking tot te laat ingediende aangiften keur ik, met toepassing van artikel 63 AWR (de zgn. hardheidsclausule), goed dat inspecteurs van de Belastingdienst onder de hierna volgende voorwaarden eveneens een aanslag opleggen:


- de aangifte is ingeleverd na het verstrijken van de termijn van drie jaar maar binnen vijf jaar na afloop van het
desbetreffende kalenderjaar; en


- het terug te geven bedrag van de gezamenlijke voorheffingen bedraagt per jaar ¤ 454 (f 1.000) of meer.

Voldoet de aangifte niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden dan besluit de inspecteur geen aanslag op te leggen.

Artikel 63 AWR geeft mij de bevoegdheid om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwetten mochten voordoen. Zoals uit het voorgaande blijkt is de grens voor gevallen waarin een dergelijke onbillijkheid aanwezig wordt geacht, bepaald op ¤ 454 (f 1.000) en een termijn van vijf jaar.

Verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule omdat men niet voldoet aan voormelde
voorwaarden, geven mij dan ook geen aanleiding een verdergaande tegemoetkoming te verlenen.


4. Wijze van afhandeling; heffingsrente
De te laat ingediende aangiften die voldoen aan de voorwaarden van punt 3 van dit besluit, moeten als tijdig worden aangemerkt. Dit betekent dat ook in die gevallen een aanslag wordt opgelegd. Tevens wordt over de teruggaaf heffingsrente vergoed.


5. Relatie met besluit over ambtshalve verminderingen/ teruggaven

Gebleken is dat regelmatig verwarring ontstaat over de grens van ¤ 454 (f 1.000) voor de te laat ingediende aangiften en de grens van ¤ 113 (f 250) uit het besluit inzake het verlenen van ambtshalve verminderingen/teruggaven, het besluit van 25 maart 1991, nr. DB89/735 (laatstelijk gewijzigd bij het besluit van 3 juni 1996, nr. AFZ96/1125M).

Dienaangaande merk ik op dat het besluit inzake ambtshalve verminderingen/teruggaven niet van belang is bij de beoordeling van de vraag of een te laat ingeleverde aangifte alsnog in behandeling kan worden genomen. Bij te laat ingeleverde aangiften gaat het om de vraag of alsnog een aanslag kan worden opgelegd. Op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) is in punt 3 van dit besluit, onder bepaalde voorwaarden, een goedkeuring verleend.

In het besluit inzake ambtshalve
verminderingen/teruggaven gaat het echter om de toepassing van artikel 65 AWR.


6. Teveel ingehouden
loonbelasting(/premie volksverzekeringen)

Indien echter, als gevolg van een (al dan niet bewuste) onjuiste invulling van de
loonbelastingverklaring meer loonheffing is ingehouden dan op grond van de wettelijke bepalingen mogelijk was geweest, dan is sprake van te veel ingehouden loonheffing. In dat geval behoeft de belastingplichtige geen aangifte in te dienen, maar kan bezwaar gemaakt worden tegen de te veel ingehouden loonheffing (artikel 24 AWR). Wanneer in dit geval de termijn voor indiening van bezwaar tegen de inhouding wordt overschreden, dan is het besluit inzake ambtshalve verminderingen/teruggaven (besluit van 25 maart 1991, nr. DB89/735) uiteraard wel van toepassing.


7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2001.








| In Favorieten plaatsen | Stuur dit door