Provincie Drenthe

ONGECORRIGEERD EXEMPLAAR

Extract uit het verslag van de vergadering van de Interprovinciale Statencommissie, gehouden op 20 november 2001

8. Technische aanpassingen subsidieregelingen SNN

De heer ENGELS: Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie heeft de voorgestelde technische aanpassingen uitvoerig bestudeerd en is tot de conclusie gekomen zich daar wel in te kunnen vinden. Ik wil echter nog wel over een ander punt een opmerking maken.
In de staten van Drenthe is een discussie gevoerd over een probleem dat is gerezen naar aanleiding van het verstrekken van voorschotten aan een failliet bedrijf; ik kom daar bij een ander agendapunt nog op terug. Ik wil ook in deze vergadering vragen - ik probeer op twee schaakborden tegelijk te spelen - of er al enige vorderingen zijn gemaakt bij het komen tot aanpassing van de toepasselijke subsidieregeling waar het gaat om het bevoorschotten van bedrijven die zich, laat ik het zo zeggen, in financiële moeilijkheden bevinden.

De heer WEGGEMANS, gedeputeerde: Mevrouw de voorzitter. Op zich is in elke regeling iets opgenomen over bevoorschotting en in de paragraaf over bevoorschotting staat ook dat de bestuurscommissie kan besluiten niet tot bevoorschotting over te gaan. Dit behoeft dan verder ook niet gemotiveerd te worden. Mocht er dus subsidie zijn toegezegd en om een voorschot worden gevraagd dan kan, als er nieuwe feiten bekend zijn of wanneer er nog maar weinig vertrouwen is, of wanneer de bestuurscommissie het nodig acht dat eerst nog aanvullende stukken worden overgelegd, de commissie besluiten dat er niet bevoorschot wordt. Dat gebeurt geregeld. Er wordt ook wel eens een subsidie voorlopig toegekend, waarbij wordt opgedragen nog nadere gegevens te verstrekken en dan moeten die gegevens eerst binnen zijn voordat tot bevoorschotting wordt overgegaan. In die zin hoeven wij dus niet per se de regeling aan te passen. Er wordt heel zorgvuldig gehandeld en soms wordt, terwijl een aanvraag wel aan de IPR-criteria voldoet, op aandrang van een gedeputeerde van een provincie besloten geen voorschot te geven, want het is ook ons bekend: als het misgaat is het veel lastiger om een voorschot terug te krijgen dan het verlenen van een premie als een project slaagt.
Het is niet zo dat het vaak misgaat en dan is ook niet bepalend of er sprake is van een faillissement. Het gaat erom of er sprake is van voortgang van het project. Het kan zelfs zo zijn dat een IPR-premie die verleend is aan een bedrijf dat failliet gaat en wordt opgekocht door een ander bedrijf dat hetzelfde gaat doen, wordt overgedragen aan het nieuwe bedrijf. Dat zijn allemaal mogelijkheden van de IPR, want de IPR gaat meer om de activiteit dan om wat een bepaalde onderneming ervan terecht brengt. Het is een sluitende regeling en in die zin hoeven er ook geen artikelen aangepast te worden, maar er blijft natuurlijk altijd enige spanning zitten in hoe met de bevoorschotting wordt omgegaan. Wij kunnen natuurlijk niet alles voorkomen, maar het is ook niet zo dat het ons om de haverklap overkomt dat een bedrijf failliet gaat en dat wij niet kunnen terugvorderen. Het komt ook voor dat een project is afgerond, dat er is afgerekend en dat het een halfjaar later te koop staat omdat het failliet is gegaan. Bij de IPR is dit risico niet groot, omdat het daarbij gaat om een langdurige controle. Het zal niet mogelijk zijn alles te voorkomen, maar de regelingen steken wel heel zorgvuldig in elkaar.

TWEEDE TERMIJN

De heer ENGELS: Mevrouw de voorzitter. De discussie die hierover in de statencommissie in Drenthe is gevoerd was dat het ingeval van Independant Brains beter was geweest het geld niet te geven, maar dat het nalaten daarvan juridisch aanvechtbaar was en dat het geld daarom toch is verstrekt. Het was dus eigenlijk slecht maar het kon niet anders. Ik heb het college toen gevraagd of het niet beter zou zijn de verordening zodanig aan te passen dat, als je het gevoel hebt dat je risico's gaat lopen, je niet verplicht bent subsidie te verstrekken of te bevoorschotten, of in ieder geval de mogelijkheid hebt na te gaan of je in dat geval geen juridische risico's loopt. De gedeputeerde heeft toen toegezegd dat te zullen bekijken, terwijl hij nu zegt dat de regeling eigenlijk geen problemen geeft en dat het daarom niet hoeft. Als dat zo is, dan is mijn vraag wanneer wij het geld dat aan het bedrijf is gegeven, terugkrijgen. Heeft de gedeputeerde hierover al iets van de curator gehoord? Mijn inschatting is dat de gedeputeerde dat niet weet en dat ik over enige tijd de conclusie moet trekken dat wij dat geld nooit meer terugzien. Als de gedeputeerde mij ervan kan overtuigen dat het anders is, mag hij nalaten de verordening aan te passen. Maar voorlopig houd ik daar nog aan vast.

De heer WEGGEMANS, gedeputeerde: Mevrouw de voorzitter. Ik heb slechts geciteerde uit het artikel waarin sprake is van bevoorschotting en waarin sprake is van het stellen van nadere regels aan die bevoorschotting. Die nadere regels kunnen natuurlijk gesteld worden, maar dan moet een bedrijf wel duidelijk worden gemaakt waarom niet tot bevoorschotting wordt overgegaan. Als dat niet wordt gedaan en het bedrijf vraagt om bevoorschotting dan moeten er wel bijzondere redenen zijn willen wij die bevoorschotting kunnen weigeren. In het voortraject, dus op het moment dat de subsidie wordt verleend, moet dan dus worden aangegeven hoe ten aanzien van de bevoorschotting wordt gehandeld. Dat is nu niet gebeurd, maar als de heer Engels daar nadere regels voor wil hebben opdat er helemaal niets mis kan gaan dan wil ik wil toezeggen daar nog eens naar te kijken, maar onze conclusie was dat dit niet nodig is als aan het begin maar goede voorwaarden worden gesteld. Ik zeg toe dat wij




---

zullen rapporteren of de bevoorschottingsparagraaf nog strenger gemaakt kan worden. Of het geld terugkomt, hangt heel vaak van de voortgang van het geheel af. Als een bedrijf onder een andere noemer en met een andere persoon wordt voortgezet en er is verder niets mis, dan hoeft het IPR-geld niet terugbetaald te worden. Maar meestal is het mis als een bedrijf wordt verkocht en dan staan wij redelijk achteraan in de rij als het gaat om de betaling van vorderingen.

10. Verordening Plattelandsontwikkelingsplan SNN

De VOORZITTER: De heer Calon moest helaas onze vergadering verlaten wegens verplichtingen elders. Dit onderwerp zal op 12 december a.s. ook aan de orde komen in de verschillende staten. De afspraak is dat de vragen en opmerkingen van de Ipsc schriftelijk beantwoord worden en wel ruim voor 12 december.

De heer DE VRIES: Mevrouw de voorzitter. Met de ontwerp-Verordening Plattelandsontwikkelingsplan SNN kunnen wij wel uit de voeten. Zij zit vrij duidelijk in elkaar. Uit de artikelsgewijze opzet blijkt dat er van een stapeling van subsidies geen sprake kan zijn. De opsomming in de artikelen 6 tot en met 9 in combinatie met de zinsnede op pagina 2 van de toelichting: "Het PLOP bestaat uit een gedeelte met Rijksregelingen en een deel met provinciale maatregelen" roept de vraag op in hoeverre deze verordening zich verhoudt met de reguliere subsidies voor deze doelgroep - het gaat hoofdzakelijk om landbouwachtige activiteiten, gezien de structuur van het EOGFL - voor de energie- en milieu-investeringen waar deze doelgroep ook nogal eens met te maken heeft. Wij horen graag duidelijk uitgelegd dat de ene subsidieregeling de andere niet dwarsboomt.

De heer TERPSTRA: Mevrouw de voorzitter. Ik vind het jammer dat de heer Calon niet aanwezig is, want per slot van rekening is deze vergadering ook een zwaarwegend argument. Maar misschien horen wij later nog wel eens waarom hij moest vertrekken.
Mevrouw de voorzitter. Uit de toelichting bij de verordening zijn twee punten ons niet helemaal duidelijk. Het eerste punt betreft hetgeen in de vijfde alinea op pagina 1 staat. Daar staat: "Om de bevoegdheid terzake van het SNN vast te leggen en in concrete gevallen PLOP-middelen te kunnen besteden is een formele aanpassing van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerkingsverband Noord-Nederland noodzakelijk. Daartoe strekt art. 20 tot wijziging van art. 5, lid 1 van de Gemeenschappelijke Regeling SNN (zie toelichting art. 20)." Gaat het om artikel 20 uit de Gemeenschappelijke Regeling SNN, of gaat het om een artikel 20, dat ik in de voorliggende verordening niet kan terugvinden?
Ik kom dan nu op mijn tweede punt.
In de laatste alinea van pagina 2 van de toelichting - het gaat om de werkwijze rond subsidieaanvragen - staat dat wanneer er sprake is van overtekening nadere prioriteitsstelling plaatsvindt, waarbij, indien nodig, door de Bestuurscommissie criteria worden geformuleerd. De vraag is dan welke criteria geformuleerd worden, hoe daarmee wordt omgegaan en wat voorrang boven wat krijgt. Gaat biologische landbouw boven gewone landbouw, gaat een bepaalde opleiding voor een andere? Ik zie graag dat dit iets substantiëler wordt geformuleerd. In artikel 9, lid 1 wordt bebossing van landbouwgrond uitgezonderd van susbidie, terwijl in lid 4 sprake is van het wel verlenen van subsidie voor de bebossing van landbouwgrond. Misschien was het wetstechnisch wel noodzakelijk de regeling zo op te zetten, maar wij vroegen ons toch af waarom het op deze manier was geformuleerd.

Mevrouw DE RIDDER: Mevrouw de voorzitter. In aanvulling op de vraag van de heer Terpstra horen wij graag welke criteria dan gehanteerd worden en hoe wij daarin gekend worden. In de regeling staat dat voor de diverse letters door het SNN verschillende subsidieplafonds worden vastgesteld. Wij horen graag op welke gronden de hoogte van die plafonds bepaald worden. Volgens de PLOP-verordening is het mogelijk subsidie te verstrekken aan bedrijven die niet noodzakelijkerwijs de duurzaamheid ten goede komen. Er moet wel rekening worden gehouden met de bestaande eisen ten aanzien van milieu en dierwelzijn, maar het SNN had toch ook een algemene duurzaamheidstoets? Komt die algemene duurzaamheidstoets hier nog overheen of wordt de regeling inderdaad zodanig dat het voor kan komen dat subsidie wordt verleend aan bedrijven die de milieubelasting verhogen?

De heer SPOELTMAN: Mevrouw de voorzitter. De heer Calon nam bij de behandeling van het vorige agendapunt als een voorschotje op de bespreking van deze verordening. Blijkbaar is de Kaderverordening subsidies niet voldoende en moet er van Europa nog een extra regeling worden gemaakt voor deze activiteiten. Ik neem aan dat het juridisch allemaal wel klopt, maar het probleem is dat wanneer de PvdA over plattelandsontwikkeling spreekt, zij het niet alleen heeft over land- en tuinbouwbedrijven, maar ook over ontwikkeling van de dorpen, over culturele ontwikkeling en over ontwikkeling van de recreatie. Ik neem aan dat Europa niet zover gaat dat het ons voorschrijft welke naam wij dit moeten geven. Laten wij het beestje gewoon bij zijn naam noemen en spreken over "Subsidieverordening voor landbouwbedrijven", dan zijn wij in ieder geval van die verwarring af. Ik sluit mij aan bij de vragen die de heer Terpstra heeft gesteld. Ook wij zijn van mening dat als er een plafond wordt vastgesteld, de criteria van tevoren duidelijk moeten zijn. De heer Calon heeft al gezegd dat dit plafond waarschijnlijk overschreden zal worden en in dat geval hebben mensen die subsidie aanvragen het recht te weten waarom hun aanvraag, die wel voldoet aan alle in de verordening genoemde criteria, wordt afgewezen. Mevrouw de voorzitter. In artikel 8 staat in punt 2 onder c dat geen subsidie wordt verleend voor investeringen in de verwerking of afzet van producten uit derde landen. Als onder "derde landen" derdewereldlanden of ontwikkelingslanden wordt verstaan waarom zou het dan niet zo kunnen zijn dat uit die landen basisproducten worden gehaald en dat die hier verder worden verwerkt? Dat kan goed zijn voor het milieu, voor het product zelf




---

en voor een heleboel andere zaken en waarom zou hiervoor dan geen subsidie kunnen worden gegeven? Het kan zijn dat het om een Europese maatregel gaat, maar laten wij dan in ieder geval ons best doen om de mogelijkheid om het anders te doen, te scheppen.

De VOORZITTER: Omdat ik de commissieleden geen vragen aan elkaar heb horen stellen, constateer ik dat hiermee de behandeling van dit agendapunt kan worden afgesloten. De vragen zijn helder en die zullen ruim voor 12 december schriftelijk beantwoord worden.

De heer TERPSTRA: Mevrouw de voorzitter. Geldt dat ook voor de vraag waarom de heer Calon nu niet meer aanwezig is?

De VOORZITTER: Ik zal hem vragen of hij die reden openbaar kan maken. Hij moest naar een andere bijeenkomst, maar welke dat was, ben ik nu even kwijt. Het klonk heel belangrijk, maar natuurlijk zijn wij belangrijker.

De heer TERPSTRA: Ik ben blij dat u die conclusie zelf trekt.

Mevrouw VAN WIJNGAARDEN: Mevrouw de voorzitter. Het valt mij op dat het achter de tafel van het bestuur steeds leger wordt. De heer Nijpels was al niet aanwezig en nu zijn ook de heren Alders, Jansen en Calon vertrokken. Ik ben natuurlijk heel blij dat de heer Weggemans er nog wel is maar ik ben benieuwd of ook hij blijft.

De heer WEGGEMANS: Ik blijf.

Mevrouw VAN WIJNGAARDEN: Gelukkig. Ik heb altijd geleerd dat de belangrijkheid van een vergadering ook af te meten is aan de aanwezigen. Als van de bestuurders de een na de ander vertrekt dan vraag ik mij af wat wij hier nog doen.

De VOORZITTER: Ik vraag de heer Weggemans bij dezen dit signaal mee te nemen naar het DB. Maar ik kan het ook zelf overbrengen.

De heer LOS: Mevrouw de voorzitter. Ik wil de opmerkingen van mevrouw Van Wijngaarden van harte ondersteunen. Wat nu gebeurt, deugt natuurlijk voor geen meter.

De VOORZITTER: Het signaal van de Ipsc is duidelijk.