Ministerie van Financien

Persbericht

No 01/326
Den Haag
7 december 2001

Antwoorden van de staatssecretaris van Financiën op vragen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal De Vries en Weekers over nieuwe fiscale wetgeving Bondsrepubliek Duitsland

Vragen:


1.
Kent u Gesetz zur Eindämmung illegaler Betätigung im Baugewerbe die op 7 september 2001 in de Bondsrepubliek Duitsland in werking is getreden en die voorziet in de verplichting voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden om vanaf 1 januari 2002 15% van de bruto-aanneemsom op de betalingen aan de opdrachtnemer in te houden en af te dragen aan de Duitse fiscus?


2.
Is het u bekend dat het Finanzamt Kleve, dat voor de Nederlandse bedrijven met de uitvoering van de wetgeving belast is, nog geen maatregelen heeft getroffen ten behoeven van een efficiënte uitvoering van de wetgeving en de vrijstellingsprocedure omdat het ontbreekt aan de benodigde uitvoeringsrichtlijnen, aan mankracht en aan instrumenten om de regeling te kunnen uitvoeren?


3.
Kan de Nederlandse overheid de nadelige effecten voor het betrokken bedrijfsleven op enigerlei wijze beperken, nu er door de nieuwe wetgeving voor vele Nederlandse bedrijven een financiële en administratieve chaos dreigt te ontstaan?


4.
Deelt u de mening dat indien heldere uitvoeringsrichlijnen uitblijven, uitvoering van de wetgeving uitgesteld zou dienen te worden, totdat de benodigde richtlijnen bekend zijn bij het bedrijfsleven?

Antwoorden:


1.
Ja. De Duitse wet van 30 augustus 2001 (Gesetz zur Eindämmung illegaler Betätigung im Baugewerbe; Bundesgesetzblatt I S. 2267) voorziet in de invoering van de inhouding van 15% belasting op de bruto aanneemsom die door een Duitse ondernemer/opdrachtgever wordt betaald aan bouwondernemingen die in Duitsland werken uitvoeren. Deze maatregel zal van toepassing zijn op bouwwerken die na 31 december 2001 in Duitsland worden uitgevoerd. Doel van de maatregel is de bestrijding van belastingfraude in de bouw- en aannemingssector. De maatregel geldt in gelijke mate voor in Duitsland en in het buitenland gevestigde ondernemingen. De wet voorziet evenwel in de mogelijkheid dat een vrijstellingsbeschikking wordt afgegeven door de Duitse belastingdienst in gevallen dat de bouwondernemer aannemelijk maakt dat ter zake van de uitgevoerde bouwwerkzaamheden in Duitsland geen belasting verschuldigd zal zijn, of dat de voldoening van de eventueel in Duitsland verschuldigde belasting op andere wijze verzekerd is. Bij de aanvraag van een dergelijke vrijstellingsbeschikking dient een buitenlandse ondernemer een verklaring over te leggen dat de ondernemer als zodanig bekend is bij de belastingautoriteiten van het land waar hij gevestigd is. De Nederlandse Belastingdienst is hiervan op de hoogte gesteld en zal desgevraagd de benodigde verklaring aan de betrokken ondernemer verstrekken.


2.en 4. 
Nederlandse bouwondernemingen dienen hun verzoek om afgifte van een vrijstellingsbeschikking te richten tot het Finanzamt Kleve. Ook mij hebben berichten bereikt als zou dat Finanzamt nog niet in staat zijn om verzoeken om afgifte van vrijstellingsbeschikkingen op adequate wijze te behandelen. Ik heb daarvoor nadrukkelijk de aandacht gevraagd van mijn Duitse ambtgenoot. Deze heeft mij, bij brief van 14 november jl., medegedeeld dat Nederlandse ondernemingen met onmiddellijke ingang verzoeken (niet gebonden aan enige voorgeschreven vorm) om afgifte van een vrijstellingsbeschikking bij het Finanzamt Kleve kunnen indienen. Als de verzoeker tot dan toe bij geen Duits Finanzamt geregistreerd is, ontvangt hij een vragenformulier en, na invulling en beoordeling daarvan, de gevraagde vrijstellingsbeschikking. Is de verzoeker reeds bij een ander Finanzamt dan het Finanzamt Kleve geregistreerd (in veel gevallen zou dat het Finanzamt Wuppertal-Barmen kunnen zijn), dan wordt hij naar dat Finanzamt doorverwezen en wordt de vrijstellingsbeschikking in voorkomend geval door dat Finanzamt verstrekt. Mijn Duitse ambtgenoot heeft mij verder medegedeeld dat haar geen problemen bekend zijn bij de verstrekking van
vrijstellingsbeschikkingen door de Duitse belastingdienst. Overigens heeft het Duitse Bundesfinanzministerium op 1 november jl. richtlijnen aan de Duitse belastingdienst verstrekt voor de uitvoering van de hiervoor bedoelde wet.


3.  
Vanuit het streven om de gevolgen van de hiervoor bedoelde Duitse wet voor het Nederlandse bedrijfsleven zoveel mogelijk te beperken, heeft Nederland aan Duitsland voorstellen gedaan tot vereenvoudiging van de procedure voor de afgifte van een vrijstellingsbeschikking. In dat kader heeft Nederland voorgesteld dat de Duitse belastingdienst de vrijstellingsbeschikking zou kunnen afgeven op basis van de enkele verklaring van de Nederlandse belastingdienst dat een Nederlandse bouwonderneming in Nederland correct aan zijn fiscale verplichtingen voldoet. Dit voorstel is gedaan tegen de achtergrond van de inwerkingtreding van het op 23 juni 2001 in werking getreden Nederlands-Duitse verdrag voor wederzijdse bijstand bij invordering (Trb. 1999, 113). Op basis van dat verdrag zou Duitsland in voorkomend geval aan Nederland kunnen verzoeken om bijstand te verlenen bij de invordering van in Duitsland door een Nederlandse bouwonderneming verschuldigde belastingen, waarmee de voldoening van belastingverplichtingen in Duitsland in redelijke mate zou zijn verzekerd. Omdat de hiervoor bedoelde Duitse wet de voorwaarde stelt dat beoordeeld wordt of een onderneming, die om afgifte van een vrijstellingsbeschikking verzoekt, ook in Duitsland op correcte wijze aan zijn fiscale verplichtingen voldoet, kon Duitsland het Nederlandse voorstel niet overnemen. Duitsland heeft evenwel te kennen gegeven dat een verklaring van de Nederlandse belastingdienst, dat ten aanzien van een Nederlandse bouwonderneming in Nederland geen invorderingsproblemen bestaan, uiteraard wel door de Duitse belastingdienst kan worden meegenomen bij de beoordeling van de vraag of de voldoening van fiscale verplichtingen in Duitsland voldoende verzekerd is met betrekking tot bouwwerkzaamheden die door een Nederlandse onderneming in Duitsland worden verricht. De Nederlandse belastingdienst zal daarom op verzoek van een belanghebbende hem een verklaring verstrekken over het al dan niet bestaan van een achterstand bij de voldoening van door hem verschuldigde vennootschaps-, inkomsten-, loon-  of omzetbelasting ten tijde van de datum van het verzoek. Zo'n verklaring gaat vergezeld van een woonplaatsverklaring als bedoeld in het antwoord op vraag 1.