Ministerie van Financien

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten Generaal

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

7 december 2001 WJB 2001-1350 M

Onderwerp

Voorstel van wet tot wijziging van de wet MOT en de WIF 1993 inzake melding en
identificatieplicht voor handelaren in zaken van grote waarde (28018).

Hierbij bied ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Justitie, de nota naar aanleiding van het verslag inzake het bovenvermelde voorstel aan.

De Minister van Financiën,

28018

Wijziging van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 met het oog op het verplichtstellen van de identificatieplicht en van de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties door handelaren in zaken van grote waarde

Nota naar aanleiding van het verslag

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA over onderhavig
wetsvoorstel. In deze memorie van antwoord zal ik, mede namens de Minister van Justitie, trachten de gestelde vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden.

De leden van de CDA-fractie stelden vast dat door dit wetsvoorstel het toepassingsgebied van zowel de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT) als de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 (WIF) verruimd wordt. Dit constaterende, vroegen deze leden zich af of het niet wenselijk zou zijn om de verantwoordelijkheid voor beide wetten over te laten gaan op de Minister van Justitie. In reactie hierop kan ik deze leden inderdaad bevestigen dat reikwijdte van beide wetten wordt uitgebreid. Dit neemt niet weg dat deze uitbreiding nog steeds in de sleutel staat van de tweeledige doelstelling van deze wetten, te weten het voorkomen van het misbruiken van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en het bestrijden van het witwassen zelf. Gelet op mijn algemene verantwoordelijkheid voor de integriteit van de financiële sector meen ik dat in het bijzonder ten aanzien van de
verwezenlijking van de eerstgenoemde
doelstelling van deze wetten er onverminderd reden blijft om (mede)verantwoordelijkheid te dragen voor de uitvoering van deze wetten. Het voorkomen van het misbruiken van het financiële stelsel voor het witwassen van geld bevordert de integriteit van de Nederlandse financiële dienstverlening. Naast deze preventie functie van genoemde wetten, waarvoor ik primaire verantwoordelijkheid draag, is er ook de repressieve functie die samenhangt met de meldings- en identificatieplicht. Door analyse van verstrekte gegevens en de vergelijking ervan met andere gegevensbestanden kunnen feiten worden ontdekt die voor de opsporing en vervolging van misdrijven van belang kunnen zijn. Het spreekt voor zich dat op dat ogenblik de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie in beeld komt. Concluderend ben ik van oordeel dat in de ondertekening van deze wetten de onderscheiden verantwoordelijkheden -gelet op het toepassingsbereik en doelstellingen van deze wetten- ook na de wijzigingen als gevolg van onderhavig wetsvoorstel nog steeds voldoende en evenwichtig tot uiting komen.

De leden van de fractie van het CDA merkten terecht op dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht het niet mogelijk is
rechtspersonen, zoals DNB en STE, aan te wijzen als toezichthouders. Ofschoon wellicht door hetgeen hierover in memorie van toelichting is opgemerkt een andere indruk wordt gewekt, is hiermee rekening gehouden door in beide wetsvoorstellen te bepalen dat de Minister van Financiën (in overeenstemming met de Minister van Justitie) personen kan aanwijzen welke belast zullen zijn met het toezicht op de naleving van deze wetten. In de regeling waarin de toezichthouders daadwerkelijk zullen worden benoemd, worden de werknemers van de instelling (bijvoorbeeld De Nederlandsche bank) aangewezen welke zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet. Met andere woorden, er zullen natuurlijke personen worden aangewezen, overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

Ik ben de leden van de CDA-fractie bijzonder erkentelijk voor de aandacht die zij hebben gevraagd voor de gevolgen van de naamswijziging van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 in relatie tot de met deze wet verband houdende strafbaarstellingen in de Wet op de economische delicten (WED). Door deze aandacht is aan het licht gekomen dat
abusievelijk achterwege is gelaten de naam «Wet identificatie bij dienstverlening» ook te verwerken in de strafbaarstellingen die in de WED zijn opgenomen. Het is uiteraard de bedoeling dat deze foutieve verwijzing zo spoedig mogelijk wordt rechtgezet. Ik stel mij voor deze reparatoire aanpassing mee te nemen in een reeds bij de Raad van State liggend wetsvoorstel. Dit neemt niet weg dat naar mijn oordeel gedurende de periode waarin deze aanpassing nog niet heeft plaatsgevonden overtreding van de WIF strafbaar zal blijven. Blijkens jurisprudentie pleegt de rechter dit soort kennelijke misslagen van de wetgever te sauveren, wanneer de evidente bedoeling van de wetgever kenbaar is. Gelet op het feit dat de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 niet zal vervallen, maar alleen een andere naam krijgt en in de wet zelf duidelijk wordt aangegeven dat niet-naleving van de wet verboden is, mag daarvan mijns inziens worden uitgegaan.

De Minister van Financiën

| In Favorieten plaatsen |