Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

http://www.minszw.nl

MINSZW: Toespraak Hoogervorst Lisv

Nr. 2001/210
10 december 2001

Embargo:
10 december 2001 tot
15.00 uur

Staatssecretaris Hoogervorst op Lisv-symposium: idealistisch stelsel uit den boze.

Een vernieuwd stelsel voor arbeidsongeschiktheidsverzekering moet vooral aansporen tot werkhervatting en behoud van werk. Dat stelsel moet worden gekenmerkt door eenvoud en doorzichtigheid. 'Een te ingewikkeld stelsel lokt calculerend gedrag uit en is belastend voor de uitvoering.'
Dat zei staatssecretaris J.F. Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 10 december 2001 bij het Lisv in Amsterdam. Hij wees erop dat dankzij de inspanningen van de uitvoeringsorganisaties het sterk gestegen aantal aanvragen voor een WAO-uitkering niet heeft geleid tot een overeenkomstige stijging van het aantal uitkeringen.

Toespraak door staatssecretaris J.F. Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het symposium van het Lisv op 10 december 2001 in Amsterdam.

Over drie weken bereiken we een belangrijke mijlpaal in een turbulente periode in de geschiedenis van de sociale zekerheid. Een periode waarin veel veranderingen in gang zijn gezet. De turbulentie van de afgelopen jaren in de sociale zekerheid is in belangrijke mate veroorzaakt door Flip Buurmeijer. Want hij stond met de conclusies van zijn parlementaire enquêtecommissie in 1993 aan de wieg van het proces van herbezinning en vernieuwing bij de uitvoering van de sociale verzekeringen.

De benoeming van Buurmeijer op 1 januari 1995 tot voorzitter van het Tica, het Tijdelijk Instituut voor coördinatie en afstemming, lag daarom voor de hand. Het Tica heeft bestaan tot maart 1997. Maar Flip Buurmeijer was ook daarna niet meer weg te denken uit de wereld van de sociale verzekeringen. Hij werd voorzitter van het Lisv en bleef - gevraagd en ongevraagd - iedereen die wilde luisteren of lezen, adviseren over de uitvoering van de sociale zekerheid. Ik kan niet uitsluiten dat er ooit een forum is gehouden over sociale zekerheid zonder Flip, maar het lijkt me eerlijk gezegd sterk. In ieder geval was Flips bijdrage altijd inspirerend en welkom. Met de start van het UWV op 1 januari houdt het Lisv op te bestaan. Daarom is dit een goed moment om stil te staan bij de betekenis van het Lisv voor de nieuwe uitvoering van de sociale verzekeringen die straks gestalte krijgt.

Rechtstreeks gevolg van de bevindingen van de enquêtecommissie is geweest dat bestuur en uitvoering bij de sociale verzekeringen werden gescheiden. Bedrijfsverenigingen moesten in het vervolg de uitvoering in handen geven van uitvoeringsinstellingen. Kerngedachte was dat de sociale partners geen directe invloed meer zouden mogen hebben op de individuele gevalsbehandeling.

De feitelijke uitvoering van de werknemersverzekeringen kwam in handen van de uitvoeringsinstellingen, die werkten in opdracht van de bedrijfsverenigingen. Het Tica moest het contract tussen bedrijfsvereniging en uitvoeringsinstelling goedkeuren. Die nieuwe taakverdeling noopte tot de roemruchte ontvlechting van bedrijfsverenigingen en uitvoeringsinstellingen.

Er ontstond een betere verantwoordelijkheidsverdeling, maar de uitvoeringsstructuur werd zeer complex. In 1997 verdwenen de bedrijfsverenigingen en werd ook het Tica opgeheven. Taken en bevoegdheden van bedrijfsverenigingen en Tica werden overgenomen door het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De verantwoordelijkheidsverdeling raakte iets minder versnipperd maar bleef sterk gelaagd. Het Lisv zat in een zeer moeilijke positie. Het was tegelijkertijd opdrachtgever, toezichthouder en externe concernstaf van de uitvoeringsinstellingen. Een vrijwel onmogelijke combinatie van verantwoordelijkheden. Toch heeft het Lisv veel voor elkaar gekregen.

De verhouding tussen eerst de bedrijfsverenigingen en later het Lisv en de uitvoeringsinstellingen is sinds de ontvlechting zakelijker geworden. Het feit dat het Lisv jaarlijks contracten sloot met de uitvoeringsinstellingen heeft ertoe geleid dat de uitvoering veel doorzichtiger is geworden. Producten en prijzen werden sindsdien immers in contracten vastgelegd. Er kwam veel meer statistische informatie op centraal niveau beschikbaar. De informatievoorziening in uvi-land is nog steeds niet optimaal, maar voor de komst van het Lisv wist de politiek vrijwel niets.

Dankzij het Lisv kwam er voor het eerst centrale regie op de uitvoeringsinstellingen. Van zowel de centrale aansturing als de transparantie die het Lisv heeft ontwikkeld, zullen het UWV en mijn ministerie in de toekomst de vruchten kunnen plukken.

Sommigen vermoeden zelfs dat het Lisv een soort geheim wapen is geweest om de weg te bereiden voor de vorming van het UWV. Niets is echter minder waar. Tot 1999 hebben alle betrokkenen ingezet op marktwerking tussen de uitvoeringsinstellingen. Niemand had echter duidelijk voor ogen tot hoe ver die marktwerking kon gaan.

In het regeerakkoord van 1998 werd door de huidige coalitie gekozen voor een politiek compromis. De uitvoeringsinstellingen zouden worden geprivatiseerd. Maar de beoordeling van het recht op een uitkering zou een publieke taak blijven. Het ging dus eigenlijk om een halve privatisering. Want bijna de helft van het personeel van de uitvoeringsinstellingen is betrokken bij het vaststellen van het recht op een uitkering.

De uitvoeringsinstellingen wezen de publiek-private constructie uit het regeerakkoord af. Zij waren ervan overtuigd dat de splitsing van taken tussen privaat en publiek zou leiden tot onwerkbare verhoudingen. Ik was het daarmee eens. De structuur was te hybride. Ik zag al aankomen dat ik zo ongeveer elke week naar de Tweede Kamer zou worden geroepen om me te verantwoorden voor wat een particuliere verzekeraar nu weer had gedaan met een arbeidsongeschikte.

Nu is iedereen tevreden als er door de uitvoeringsinstellingen streng wordt gekeurd. Als een bankverzekeraar zijn strengste artsen had ingezet, was de wereld te klein geweest.

Ik heb daarom in het voorjaar van 1999 samen met minister De Vries uit volle overtuiging gekozen voor een volledig publieke uitvoering van de uitkeringsverzorging en premie-inning. Om twee redenen: in de eerste plaats omdat ik me moeilijk een meer publieke taak kan indenken dan het innen en toekennen van publieke gelden. Er is toch ook niemand die voorstelt de belastingdienst te privatiseren?

Ook was ik ervan overtuigd dat we zoveel bureaucratische regels nodig zouden hebben gehad om publiek en privaat goed te kunnen scheiden dat privatisering een drama zou zijn geworden.

De uitvoeringsstructuur waarvoor we in 1999 uiteindelijk hebben gekozen biedt zowel grote bestuurlijke als organisatorische voordelen. De vijf uitvoeringsinstellingen gaan samen in één Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het aantal zelfstandige bestuursorganen wordt teruggebracht van negen tot drie: het UWV, de Sociale Verzekeringsbank en de Centra voor Werk en Inkomen. Het Ctsv fuseert met de directie Toezicht van mijn ministerie tot een departementale inspectie die integraal en onafhankelijk toezicht gaat houden op het hele terrein van werk en inkomen.

Deze oplossing is eenvoudig en overzichtelijk. Het aantal wetsartikelen rond de uitvoering van de sociale zekerheid is met zestig procent teruggebracht. En mijn opvolger zal veel minder afkortingen uit zijn hoofd hoeven te leren.

Dankzij die bestuurlijke opschoning krijgen we nu heldere en korte lijnen tussen uitvoering en politiek verantwoordelijke. De minister sluit voortaan een direct prestatiecontract met de uitvoering. Omgekeerd kan de uitvoering nu direct bij de politiek haar klachten kwijt als we in Den Haag weer eens onmogelijke regels verzinnen. De uitvoering zit niet langer in het schemergebied tussen markt en overheid waar de eindverantwoordelijkheid niet duidelijk is vastgelegd.
De sociale partners blijven met adviserende taken betrokken bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen. In de Raad voor Werk en Inkomen zullen ze op een breed terrein adviseren over zaken die te maken hebben met werkgelegenheid en inkomen. De RWI krijgt bovendien een belangrijke rol bij het toewijzen van reïntegratiesubsidies.

Waar de uitvoering van de werknemersverzekeringen in publieke handen blijft, wordt de reïntegratiemarkt wel geheel geprivatiseerd. Arbeidsvoorziening gaat privaat. Publieke reïntegratiemiddelen worden openbaar aanbesteed en het bedrijfsleven kan de reïntegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers in hoge mate in eigen hand houden.

Het bedrijfsleven kan ook veel verdienen met een actief reïntegratiebeleid. Dankzij Wulbz en Pemba wordt globaal de helft van de totale kosten van ZW en WAO aan het individuele bedrijf toegerekend. Met goed management en een goede arbo-inzet kan de werkgever deze variabele kosten aanmerkelijk terugdringen. Nog nooit hebben werkgevers zo sterk de mogelijkheid gehad zelf vorm te geven aan de reïntegratie van hun werknemers en daar zelf de vruchten van te plukken. Ik neem dan ook aan dat de werkgeversorganisaties - die zo teleurgesteld waren dat de uitvoeringsinstellingen niet werden geprivatiseerd - er in de SER alles aan zullen doen om collectivisering van de ziekte- en WAO-kosten te voorkomen.

De nieuwe uitvoeringsstructuur betekent natuurlijk niet dat vanaf 1 januari alle problemen bij de uitvoering van de sociale zekerheid zullen zijn opgelost.

In de eerste plaats gaat het bij de nieuwe uitvoeringsstructuur om een reorganisatie die zijn weerga in de wereld van de sociale verzekeringen niet kent. Zo.n veranderingsoperatie kost tijd en energie.

Bovendien kunnen niet alle problemen in onze sociale zekerheid door verbetering van de uitvoering worden opgelost. Het is ook vaak de aard van de materiewetgeving die de uitvoering voor zware problemen stelt.

De WAO is daarvan een goed voorbeeld. De afgelopen drie jaar is het aantal aanmeldingen voor de WAO met zestig procent gestegen van 110.00 naar 180.000 per jaar. Dit lijkt niet ondanks, maar juist dankzij de economische voorspoed te zijn gebeurd. Op de huidige krappe arbeidsmarkt kunnen werkgevers hun werknemers minder scherp selecteren en dat heeft grote gevolgen voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Veel mensen lijken op hun eerste baan af te knappen. Ruim vijftien procent van de WAO-instroom heeft minder dan vier jaar werkervaring.

De uitvoering heeft op deze scherpe stijging van het aantal WAO aanmeldingen gereageerd met een aanscherping van de keuringen. Het aantal afwijzingen is toegenomen van ongeveer 21 procent tot 29 procent en het aantal volledige WAO-toekenningen is gedaald van ongeveer 72 tot 57 procent. Dankzij deze krachtsinspanning is de financiële schade van de stormloop op de WAO beperkt gebleven. Maar het is duidelijk dat het stelsel in zichzelf niet noodt tot een terughoudend gebruik.
De SER denkt nu na over de fundamenten van de WAO. Ik weet dat er grondig en constructief wordt gewerkt. Ik zal deze broedende kip dan ook niet storen. Maar ik wil u wel deelgenoot maken van een aantal observaties.

De WAO is naar zijn aard de sociale zekerheidswet die het moeilijkst uit te voeren is. Ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn fenomenen waar lastig greep op te krijgen is en die veel te maken hebben met sociaal gedrag. Iedereen weet dat het verschijnsel ziekte vaak door werkgevers en werknemers dankbaar wordt aangegrepen om de oplossing van een arbeidsconflict uit de weg te gaan.

Een andere indicatie is de relatie tussen bedrijfsgrootte en ziekteverzuim. In het kleinbedrijf is het ziekteverzuim door de sterke sociale controle minder dan de helft van het verzuim in grote bedrijven. Ziek is dus niet altijd ziek.

Ten tweede is de vaststelling van een ziekte of gebrek bijna nooit te vrijwaren van subjectieve beoordelingen. De medische wetenschap erkent ook ziektebeelden die niet objectief kunnen worden vastgesteld. Dat maakt een medische keuring sterk bevattelijk voor ziektegedrag en juridisering. Als verzekeringsartsen streng keuren stuiten ze in de praktijk vaak op de rechter.

Mijn conclusie is niet dat de keuringen niet strenger zouden kunnen worden. De afgelopen jaren hebben immers het tegendeel aangetoond. Mijn stelling is wel dat wij ons WAO-stelsel nooit te zwaar mogen laten leunen op die medische keuring. De verzekeringsarts kan in zijn eentje niet opboksen tegen verkeerde financiële prikkels. Wij kunnen van de uitvoering niet verwachten dat ze feilloos in staat zou zijn de echte van de onechte WAO.ers te onderscheiden als het stelsel zelf het ziektegedrag negatief beïnvloedt.

Waar het dus om gaat is dat het nieuwe stelsel werkgevers en werknemers zoveel mogelijk aanspoort tot werkaanvaarding, behoud van werk en zo nodig aanpassing van het werk. Het systeem moet zelfcorrigerend zijn. Dat kan alleen als krachtige prikkels en heldere toetredingsdrempels worden gecreëerd om onnodig ziekteverzuim terug te dringen.

Het grote drama van de WAO is dat alle ingrepen van de laatste twintig jaar vrijwel geheel bovenwettelijk zijn aangevuld of wegverzekerd. Wil een volgende herziening wel succesvol zijn dan moeten de prikkels eenduidig de goede richting opgaan, voor zowel werknemers als werkgevers.

Belangrijke kenmerken van het nieuwe stelsel moeten voorts eenvoud en transparantie zijn. Een te ingewikkeld stelsel lokt calculerend gedrag uit en is belastend voor de uitvoering. Voor een ingewikkeld probleem moet je altijd een eenvoudige oplossing zoeken.

Tenslotte zou een nieuwe stelsel moeten leiden tot een duidelijke daling van het aantal arbeidsongeschikten en van de lasten. Een volgende stelselwijziging zal weer veel vergen van de uitvoering die toch al sterk onder druk staat. Het heeft alleen zin het stelsel ingrijpend te wijzigen als daar overtuigende baten tegenover staan. Ik kom tot een afronding.
Door de werkzaamheden van Tica en Lisv in de afgelopen jaren hebben we meer kennis en inzicht verworven in de complexe wereld van de uitvoering van de sociale verzekeringen. Die kennis en dat inzicht zullen we de komende periode hard nodig hebben bij de voorbereiding van de nieuwe structuur voor de uitvoering van werk en inkomen. Daarom past tot slot een oprecht woord van dank aan allen die de afgelopen jaren bij Tica en Lisv mee hebben gewerkt aan de vernieuwing van de uitvoering.

10 dec 01 15:00