Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
http://www.minszw.nl
MINSZW: Toespraak staatssecretaris Hoogervorst
Nr. 2001/210
10 december 2001
Embargo:
10 december 2001 tot
15.00 uur
Verbeterde versie met nieuwe inleiding.
Staatssecretaris Hoogervorst: toekomstige WAO mag niet te zwaar leunen
op keuring.
Een nieuw WAO-stelsel mag niet te zwaar leunen op de medische keuring.
Want ziekte en gebrek zijn bijna nooit te vrijwaren van subjectieve
beoordelingen. Bovendien hebben ziekte en arbeidsongeschiktheid veel
te maken met sociaal gedrag en wordt ziekte vaak aangegrepen als
excuus om arbeidsconflicten niet op te hoeven lossen. Een nieuw
stelsel moet zoveel mogelijk zelfcorrigerend zijn en via adequate
prikkels zowel werkgevers als werknemers aansporen tot aanvaarding,
behoud en zo nodig aanpassing van werk.
Dat zei staatssecretaris J.F. Hoogervorst van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid op een symposium van het Lisv op 10 december 2001 in
Amsterdam. Hoogervorst verwees in dat verband naar de adviesaanvraag
over de toekomst van de WAO waarover de Sociaal-Economische Raad zich
buigt.
In zijn toespraak op het symposium prees de staatssecretaris het werk
dat het Lisv en zijn voorganger Tica de afgelopen zeven jaar hebben
verricht. 'Dankzij het Lisv kwam er voor het eerst centrale regie op
de uitvoeringsinstellingen. Van zowel de centrale aansturing als de
transparantie die het Lisv heeft ontwikkeld zullen het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en mijn ministerie
in de toekomst de vruchten kunnen plukken,' aldus Hoogervorst.
Bij de nieuwe uitvoeringsstructuur voor werk en inkomen die op 1
januari van kracht wordt gaan de vijf uitvoeringsinstellingen samen in
één UWV. Het Lisv verdwijnt en het College van toezicht sociale
verzekeringen (Ctsv) fuseert met de directie Toezicht van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Toespraak door staatssecretaris J.F. Hoogervorst van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid op het symposium van het Lisv op 10 december 2001 in
Amsterdam.
Over drie weken bereiken we een belangrijke mijlpaal in een turbulente
periode in de geschiedenis van de sociale zekerheid. Een periode
waarin veel veranderingen in gang zijn gezet. De turbulentie van de
afgelopen jaren in de sociale zekerheid is in belangrijke mate
veroorzaakt door Flip Buurmeijer. Want hij stond met de conclusies van
zijn parlementaire enquêtecommissie in 1993 aan de wieg van het proces
van herbezinning en vernieuwing bij de uitvoering van de sociale
verzekeringen.
De benoeming van Buurmeijer op 1 januari 1995 tot voorzitter van het
Tica, het Tijdelijk Instituut voor coördinatie en afstemming, lag
daarom voor de hand. Het Tica heeft bestaan tot maart 1997. Maar Flip
Buurmeijer was ook daarna niet meer weg te denken uit de wereld van de
sociale verzekeringen. Hij werd voorzitter van het Lisv en bleef -
gevraagd en ongevraagd - iedereen die wilde luisteren of lezen,
adviseren over de uitvoering van de sociale zekerheid. Ik kan niet
uitsluiten dat er ooit een forum is gehouden over sociale zekerheid
zonder Flip, maar het lijkt me eerlijk gezegd sterk. In ieder geval
was Flips bijdrage altijd inspirerend en welkom.
Met de start van het UWV op 1 januari houdt het Lisv op te bestaan.
Daarom is dit een goed moment om stil te staan bij de betekenis van
het Lisv voor de nieuwe uitvoering van de sociale verzekeringen die
straks gestalte krijgt.
Rechtstreeks gevolg van de bevindingen van de enquêtecommissie is
geweest dat bestuur en uitvoering bij de sociale verzekeringen werden
gescheiden. Bedrijfsverenigingen moesten in het vervolg de uitvoering
in handen geven van uitvoeringsinstellingen. Kerngedachte was dat de
sociale partners geen directe invloed meer zouden mogen hebben op de
individuele gevalsbehandeling.
De feitelijke uitvoering van de werknemersverzekeringen kwam in handen
van de uitvoeringsinstellingen, die werkten in opdracht van de
bedrijfsverenigingen. Het Tica moest het contract tussen
bedrijfsvereniging en uitvoeringsinstelling goedkeuren. Die nieuwe
taakverdeling noopte tot de roemruchte ontvlechting van
bedrijfsverenigingen en uitvoeringsinstellingen.
Er ontstond een betere verantwoordelijkheidsverdeling, maar de
uitvoeringsstructuur werd zeer complex. In 1997 verdwenen de
bedrijfsverenigingen en werd ook het Tica opgeheven. Taken en
bevoegdheden van bedrijfsverenigingen en Tica werden overgenomen door
het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De
verantwoordelijkheidsverdeling raakte iets minder versnipperd maar
bleef sterk gelaagd. Het Lisv zat in een zeer moeilijke positie. Het
was tegelijkertijd opdrachtgever, toezichthouder en externe
concernstaf van de uitvoeringsinstellingen. Een vrijwel onmogelijke
combinatie van verantwoordelijkheden. Toch heeft het Lisv veel voor
elkaar gekregen.
De verhouding tussen eerst de bedrijfsverenigingen en later het Lisv
en de uitvoeringsinstellingen is sinds de ontvlechting zakelijker
geworden. Het feit dat het Lisv jaarlijks contracten sloot met de
uitvoeringsinstellingen heeft ertoe geleid dat de uitvoering veel
doorzichtiger is geworden. Producten en prijzen werden sindsdien
immers in contracten vastgelegd. Er kwam veel meer statistische
informatie op centraal niveau beschikbaar. De informatievoorziening in
uvi-land is nog steeds niet optimaal, maar voor de komst van het Lisv
wist de politiek vrijwel niets.
Dankzij het Lisv kwam er voor het eerst centrale regie op de
uitvoeringsinstellingen. Van zowel de centrale aansturing als de
transparantie die het Lisv heeft ontwikkeld, zullen het UWV en mijn
ministerie in de toekomst de vruchten kunnen plukken.
Sommigen vermoeden zelfs dat het Lisv een soort geheim wapen is geweest om de weg te bereiden voor de vorming van het UWV. Niets is echter minder waar. Tot 1999 hebben alle betrokkenen ingezet op marktwerking tussen de uitvoeringsinstellingen. Niemand had echter duidelijk voor ogen tot hoe ver die marktwerking kon gaan.
In het regeerakkoord van 1998 werd door de huidige coalitie gekozen
voor een politiek compromis. De uitvoeringsinstellingen zouden worden
geprivatiseerd. Maar de beoordeling van het recht op een uitkering zou
een publieke taak blijven. Het ging dus eigenlijk om een halve
privatisering. Want bijna de helft van het personeel van de
uitvoeringsinstellingen is betrokken bij het vaststellen van het recht
op een uitkering.
De uitvoeringsinstellingen wezen de publiek-private constructie uit
het regeerakkoord af. Zij waren ervan overtuigd dat de splitsing van
taken tussen privaat en publiek zou leiden tot onwerkbare
verhoudingen. Ik was het daarmee eens. De structuur was te hybride. Ik
zag al aankomen dat ik zo ongeveer elke week naar de Tweede Kamer zou
worden geroepen om me te verantwoorden voor wat een particuliere
verzekeraar nu weer had gedaan met een arbeidsongeschikte.
Nu is iedereen tevreden als er door de uitvoeringsinstellingen streng
wordt gekeurd. Als een bankverzekeraar zijn strengste artsen had
ingezet, was de wereld te klein geweest.
Ik heb daarom in het voorjaar van 1999 samen met minister De Vries uit
volle overtuiging gekozen voor een volledig publieke uitvoering van de
uitkeringsverzorging en premie-inning. Om twee redenen: in de eerste
plaats omdat ik me moeilijk een meer publieke taak kan indenken dan
het innen en toekennen van publieke gelden. Er is toch ook niemand die
voorstelt de belastingdienst te privatiseren?
Ook was ik ervan overtuigd dat we zoveel bureaucratische regels nodig
zouden hebben gehad om publiek en privaat goed te kunnen scheiden dat
privatisering een drama zou zijn geworden.
De uitvoeringsstructuur waarvoor we in 1999 uiteindelijk hebben
gekozen biedt zowel grote bestuurlijke als organisatorische voordelen.
De vijf uitvoeringsinstellingen gaan samen in één Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen. Het aantal zelfstandige bestuursorganen wordt
teruggebracht van negen tot drie: het UWV, de Sociale Verzekeringsbank
en de Centra voor Werk en Inkomen. Het Ctsv fuseert met de directie
Toezicht van mijn ministerie tot een departementale inspectie die
integraal en onafhankelijk toezicht gaat houden op het hele terrein
van werk en inkomen.
Deze oplossing is eenvoudig en overzichtelijk. Het aantal
wetsartikelen rond de uitvoering van de sociale zekerheid is met
zestig procent teruggebracht. En mijn opvolger zal veel minder
afkortingen uit zijn hoofd hoeven te leren.
Dankzij die bestuurlijke opschoning krijgen we nu heldere en korte
lijnen tussen uitvoering en politiek verantwoordelijke. De minister
sluit voortaan een direct prestatiecontract met de uitvoering.
Omgekeerd kan de uitvoering nu direct bij de politiek haar klachten
kwijt als we in Den Haag weer eens onmogelijke regels verzinnen. De
uitvoering zit niet langer in het schemergebied tussen markt en
overheid waar de eindverantwoordelijkheid niet duidelijk is
vastgelegd.
De sociale partners blijven met adviserende taken betrokken bij de
uitvoering van de werknemersverzekeringen. In de Raad voor Werk en
Inkomen zullen ze op een breed terrein adviseren over zaken die te
maken hebben met werkgelegenheid en inkomen. De RWI krijgt bovendien
een belangrijke rol bij het toewijzen van reïntegratiesubsidies.
Waar de uitvoering van de werknemersverzekeringen in publieke handen blijft, wordt de reïntegratiemarkt wel geheel geprivatiseerd. Arbeidsvoorziening gaat privaat. Publieke reïntegratiemiddelen worden openbaar aanbesteed en het bedrijfsleven kan de reïntegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers in hoge mate in eigen hand houden.
Het bedrijfsleven kan ook veel verdienen met een actief reïntegratiebeleid. Dankzij Wulbz en Pemba wordt globaal de helft van de totale kosten van ZW en WAO aan het individuele bedrijf toegerekend. Met goed management en een goede arbo-inzet kan de werkgever deze variabele kosten aanmerkelijk terugdringen. Nog nooit hebben werkgevers zo sterk de mogelijkheid gehad zelf vorm te geven aan de reïntegratie van hun werknemers en daar zelf de vruchten van te plukken. Ik neem dan ook aan dat de werkgeversorganisaties - die zo teleurgesteld waren dat de uitvoeringsinstellingen niet werden geprivatiseerd - er in de SER alles aan zullen doen om collectivisering van de ziekte- en WAO-kosten te voorkomen.
De nieuwe uitvoeringsstructuur betekent natuurlijk niet dat vanaf 1
januari alle problemen bij de uitvoering van de sociale zekerheid
zullen zijn opgelost.
In de eerste plaats gaat het bij de nieuwe uitvoeringsstructuur om een
reorganisatie die zijn weerga in de wereld van de sociale
verzekeringen niet kent. Zo.n veranderingsoperatie kost tijd en
energie.
Bovendien kunnen niet alle problemen in onze sociale zekerheid door
verbetering van de uitvoering worden opgelost. Het is ook vaak de aard
van de materiewetgeving die de uitvoering voor zware problemen
stelt.
De WAO is daarvan een goed voorbeeld. De afgelopen drie jaar is het
aantal aanmeldingen voor de WAO met zestig procent gestegen van 110.00
naar 180.000 per jaar. Dit lijkt niet ondanks, maar juist dankzij de
economische voorspoed te zijn gebeurd. Op de huidige krappe
arbeidsmarkt kunnen werkgevers hun werknemers minder scherp selecteren
en dat heeft grote gevolgen voor ziekteverzuim en
arbeidsongeschiktheid. Veel mensen lijken op hun eerste baan af te
knappen. Ruim vijftien procent van de WAO-instroom heeft minder dan
vier jaar werkervaring.
De uitvoering heeft op deze scherpe stijging van het aantal WAO
aanmeldingen gereageerd met een aanscherping van de keuringen. Het
aantal afwijzingen is toegenomen van ongeveer 21 procent tot 29
procent en het aantal volledige WAO-toekenningen is gedaald van
ongeveer 72 tot 57 procent. Dankzij deze krachtsinspanning is de
financiële schade van de stormloop op de WAO beperkt gebleven. Maar
het is duidelijk dat het stelsel in zichzelf niet noodt tot een
terughoudend gebruik.
De SER denkt nu na over de fundamenten van de WAO. Ik weet dat er
grondig en constructief wordt gewerkt. Ik zal deze broedende kip dan
ook niet storen. Maar ik wil u wel deelgenoot maken van een aantal
observaties.
De WAO is naar zijn aard de sociale zekerheidswet die het moeilijkst
uit te voeren is. Ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn fenomenen waar
lastig greep op te krijgen is en die veel te maken hebben met sociaal
gedrag. Iedereen weet dat het verschijnsel ziekte vaak door werkgevers
en werknemers dankbaar wordt aangegrepen om de oplossing van een
arbeidsconflict uit de weg te gaan.
Een andere indicatie is de relatie tussen bedrijfsgrootte en
ziekteverzuim. In het kleinbedrijf is het ziekteverzuim door de sterke
sociale controle minder dan de helft van het verzuim in grote
bedrijven. Ziek is dus niet altijd ziek.
Ten tweede is de vaststelling van een ziekte of gebrek bijna nooit te
vrijwaren van subjectieve beoordelingen. De medische wetenschap erkent
ook ziektebeelden die niet objectief kunnen worden vastgesteld. Dat
maakt een medische keuring sterk bevattelijk voor ziektegedrag en
juridisering. Als verzekeringsartsen streng keuren stuiten ze in de
praktijk vaak op de rechter.
Mijn conclusie is niet dat de keuringen niet strenger zouden kunnen
worden. De afgelopen jaren hebben immers het tegendeel aangetoond.
Mijn stelling is wel dat wij ons WAO-stelsel nooit te zwaar mogen
laten leunen op die medische keuring. De verzekeringsarts kan in zijn
eentje niet opboksen tegen verkeerde financiële prikkels. Wij kunnen
van de uitvoering niet verwachten dat ze feilloos in staat zou zijn de
echte van de onechte WAO.ers te onderscheiden als het stelsel zelf het
ziektegedrag negatief beïnvloedt.
Waar het dus om gaat is dat het nieuwe stelsel werkgevers en
werknemers zoveel mogelijk aanspoort tot werkaanvaarding, behoud van
werk en zo nodig aanpassing van het werk. Het systeem moet
zelfcorrigerend zijn. Dat kan alleen als krachtige prikkels en heldere
toetredingsdrempels worden gecreëerd om onnodig ziekteverzuim terug te
dringen.
Het grote drama van de WAO is dat alle ingrepen van de laatste twintig
jaar vrijwel geheel bovenwettelijk zijn aangevuld of wegverzekerd. Wil
een volgende herziening wel succesvol zijn dan moeten de prikkels
eenduidig de goede richting opgaan, voor zowel werknemers als
werkgevers.
Belangrijke kenmerken van het nieuwe stelsel moeten voorts eenvoud en
transparantie zijn. Een te ingewikkeld stelsel lokt calculerend gedrag
uit en is belastend voor de uitvoering. Voor een ingewikkeld probleem
moet je altijd een eenvoudige oplossing zoeken.
Tenslotte zou een nieuwe stelsel moeten leiden tot een duidelijke
daling van het aantal arbeidsongeschikten en van de lasten. Een
volgende stelselwijziging zal weer veel vergen van de uitvoering die
toch al sterk onder druk staat. Het heeft alleen zin het stelsel
ingrijpend te wijzigen als daar overtuigende baten tegenover staan.
Ik kom tot een afronding.
Door de werkzaamheden van Tica en Lisv in de afgelopen jaren hebben we
meer kennis en inzicht verworven in de complexe wereld van de
uitvoering van de sociale verzekeringen. Die kennis en dat inzicht
zullen we de komende periode hard nodig hebben bij de voorbereiding
van de nieuwe structuur voor de uitvoering van werk en inkomen. Daarom
past tot slot een oprecht woord van dank aan allen die de afgelopen
jaren bij Tica en Lisv mee hebben gewerkt aan de vernieuwing van de
uitvoering.
10 dec 01 16:25