bedrijfsopvolging en reeds betaalde aanslagen
successie- en schenkingsrecht
Directoraat-generaal Belastingdienst, Team
ondernemingen
Besluit van 6 december 2001, nr. DGB2001/1010M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
1. Inleiding
Voor aanslagen in het successie- en
schenkingsrecht over het jaar 1997 of later, die
zijn betaald op of na 1 januari 1998, kunnen de
uitstel- en kwijtscheldingsfaciliteiten bij
bedrijfsopvolging niet meer worden toegepast
aangezien de belastingschuld door betaling
tenietgaat. Voornoemd standpunt is tot nu toe
ingenomen op grond van artikel VI en de daarbij
opgenomen toelichting van de "Wijziging
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en
enige andere regelingen" (Regeling van
24 december 1997, nr. WDB 97/596M, Stcrt. 250).
In een procedure voor het Hof 's-Gravenhage
heeft de Belastingdienst zich op voornoemd
uitgangspunt beroepen. In zijn uitspraak van
27 september 2001, nr. BK-00/00729, heeft het
Hof 's?Gravenhage geconcludeerd dat deze
stelling weliswaar civielrechtelijk juist is,
maar de vraag gesteld of deze strikt
civielrechtelijke benadering bij toepassing van
de onderhavige kwijtscheldingsfaciliteit wel
moet worden gevolgd. Het Hof heeft geoordeeld
dat deze vraag in dit geval ontkennend moet
worden beantwoord en de beschikking, waarbij het
verzoek om kwijtschelding is afgewezen,
vernietigd. Ik heb besloten tegen deze uitspraak
van het Hof geen cassatieberoep in te stellen,
mede gezien het inmiddels bij de Tweede Kamer
aangenomen Wetsvoorstel Belastingplan 2002, IV,
28 015, waarin is voorgesteld de
bedrijfsopvolgingsfaciliteiten over te brengen
naar de Successiewet 1956.
Naar aanleiding van de uitspraak heb ik het
volgende besloten.
2. Lopende procedures
De thans nog bij de diverse Hoven aanhangige
procedures, die zijn ingesteld naar aanleiding
van een bij voor bezwaar vatbare beschikking
genomen besluit om de gevraagde voorwaardelijke
kwijtschelding niet te verlenen, moeten worden
ingetrokken. Als een belastingschuldige in
aanmerking wenst te komen voor een
proceskostenvergoeding dan kan hij op grond van
art. 8:75a Awb een daartoe strekkend verzoek
indienen bij het Hof waar het beroepschrift is
ingediend. Ook is een vergoeding "buiten rechte"
mogelijk (zie § 3.1.1, Besluit van 19 juni 1995,
nr. 150DGM4, Stcrt. 1995, 124).
3. Onherroepelijk vaststaande
beschikkingen
In het onderschrift bij mijn brief van
6 november 2001, nr. DGB 2001/117 (zie
Infobulletin 23, onderdeel Invordering), heb ik
met betrekking tot bovenvermelde uitspraak
opgemerkt dat conform de gebruikelijke gang van
zaken op onherroepelijk vaststaande
beschikkingen niet wordt teruggekomen. Dit
standpunt leidt er echter toe dat
belastingschuldigen die zijn opgekomen tegen het
niet verlenen van de voorwaardelijke
kwijtschelding van reeds betaalde aanslagen in
het successie- of schenkingsrecht, en waarvan de
(afwijzende) beschikking inmiddels
onherroepelijk vaststaat, in een ongunstiger
positie komen te verkeren dan
belastingschuldigen die nog niet eerder om
voorwaardelijke kwijtschelding van een reeds
betaalde aanslag in het successie- of
schenkingsrecht hebben verzocht. Deze laatste
categorie belastingschuldigen kan immers op
grond van de uitspraak van het hof alsnog om
voorwaardelijke kwijtschelding verzoeken. Gezien
het vorenstaande heb ik in dit geval aanleiding
gevonden om ook verzoeken van
belastingschuldigen waarvan een eerder ingediend
verzoek om voorwaardelijke kwijtschelding voor
reeds betaalde aanslagen is afgewezen en waarvan
de afwijzende beschikking inmiddels
onherroepelijk vaststaat, te honoreren.
4. Restitutie betaalde aanslagen
Indien een belastingschuldige naar aanleiding
van de ingetrokken procedure alsnog verzoekt de
voorwaardelijke kwijtschelding te verlenen en
het reeds betaalde bedrag te restitueren, wordt
aan dat verzoek gevolg gegeven met inachtneming
van het navolgende. Het verzoek om
voorwaardelijk kwijtschelding wordt beoordeeld
conform het bepaalde in artikel 26, vierde lid
e.v. van de Invorderingswet 1990. Indien het
verzoek kan worden gehonoreerd, wordt het reeds
betaalde bedrag (tot maximaal het bedrag van de
voorwaardelijke kwijtschelding) alleen dan
gerestitueerd indien de belastingschuldige
schriftelijk verklaart dat de belastingaanslag
ten belope van het teruggegeven bedrag weer
openstaat. Het vorenstaande geldt ten aanzien
van belastingschuldigen waarvan de afwijzende
beschikking om toepassing van de onderhavige
kwijtscheldingsfaciliteit voor een reeds
betaalde aanslag in het successie- of
schenkingsrecht onherroepelijk vaststaat (zie
punt 3 hiervoor), nog niet onherroepelijk
vaststaat en voor belastingschuldigen die de
aanslag in het successie- of schenkingsrecht
inmiddels hebben betaald en nog niet eerder een
verzoek om toepassing van de
kwijtscheldingsfaciliteit hebben ingediend.
5. Rentevergoeding
Indien wordt besloten tot (gedeeltelijke)
restitutie van de reeds betaalde aanslag, wordt
over het te restitueren bedrag rente vergoed. De
te vergoeden rente wordt berekend op basis van
het percentage invorderingsrente zoals dat luidt
op het tijdstip waarop de restitutie
plaatsvindt. Het tijdvak waarover de rente wordt
vergoed vangt aan op de dag na de vervaldag van
de voor de aanslag geldende enige of laatste
betalingstermijn en eindigt op de dag van de
dagtekening van de kennisgeving waarmee de
beslissing op het verzoek wordt bekendgemaakt.
6. Verzoeken om toepassing
uitstelfaciliteit
Hetgeen in de punten 2 tot en met 5 van dit
besluit is neergelegd ten aanzien van verzoeken
om toepassing van de kwijtscheldingsfaciliteit
bij bedrijfsopvolging geldt eveneens ten aanzien
van verzoeken om toepassing van de
uitstelfaciliteit bij bedrijfsopvolging.
Voorzover aan het verzoek tot het verlenen van
uitstel tegemoet kan worden gekomen, vindt een
eventuele restitutie plaats tot het bedrag van
de op het moment van het verzoek nog niet
vervallen termijnen.