Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
DL. 2001/5361
datum
11-12-2001

onderwerp
Legkippenbesluit inclusief antwoord op de vraag van de heer Stellingwerf (CU) inzake groephuisvesting
TRC 2001/12506 doorkiesnummer

bijlagen

Geachte Voorzitter,

Deze brief geeft antwoord op de vragen gesteld door de heer Stellingwerf (CU) tijdens de begrotingsbehandeling. Ook zal ik ingaan op een aantal zorgen die uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg van 27 november jl. heeft geuit en op een aantal zorgen waarvan ik weet dat deze leven in de sector.

datum
11-12-2001

kenmerk
DL. 2001/5361

bijlage

Dynamiek en ontwikkeling in de sector
De introductie - zo'n 30 jaar geleden - van de legbatterij vormde voor de legpluimveesector een uitkomst, toen bleek dat daarmee veel voorkomende problemen eenvoudig waren op te lossen. De hennen kwamen niet meer in aanraking met de grond of met elkaars mest en werden dus minder vaak ziek. Bovendien hadden zij minder gelegenheid tot pikkerij en kannibalisme. De uitval is toen enorm verlaagd. Dat was niet alleen winst voor de pluimveehouder, maar ook voor de hennen zelf. Nadeel was wel dat de hennen met een klein groepje in een krappe kooi werden opgesloten. Er was geen ruimte voor natuurlijk gedrag.

Inmiddels zijn we zo'n 30 jaar verder. We zien in de vleeskuikensector, en dan vooral bij de ouderdieren, dat het heel goed mogelijk blijkt om dieren in grotere groepen te houden en om hen de gelegenheid te geven hun gedragsrepertoir (scharrelen, bodempikken en stofbaden) vergaand te vertonen. Dit gebeurt nu onder veel beter gecontroleerde omstandigheden dan vroeger: het klimaat in de stallen wordt beter beheerst, de stallen zijn beter te ontsmetten, de ammoniakuitstoot is enorm verlaagd, het voer is verbeterd en de arbeidsomstandigheden zijn verbeterd. Het eind van deze ontwikkelingen is trouwens nog niet in zicht.

Ook in de scharrel- en volièresector is de afgelopen jaren grote vooruitgang geboekt.
En ook hier is nog grote vooruitgang te verwachten. Ik verwacht veel van het door mij medegefinancierde onderzoeksprogramma 'Veehouderijsystemen van de toekomst'. In dit programma worden verschillende systemen van groepshuisvesting voor kleinere groepen leghennen (tot zo'n honderd stuks) ontwikkeld.

In deze systemen staat niet alleen dierenwelzijn voorop, maar moet ook aan zeer hoge standaards ten aanzien van voedselveiligheid, milieu, en arbeidsomstandigheden worden voldaan. De uiteindelijke systemen moeten op alle fronten goed scoren. En dat kan door de omstandigheden waaronder de dieren worden gehouden zeer goed beheersbaar te maken, zonder concessies te doen aan dierenwelzijn. In dergelijke systemen zie ik de toekomst van de legpluimveesector.

Het Legkippenbesluit
Het Legkippenbesluit stelt in artikel 4 een aantal randvoorwaarden voor het houden van legkippen. De belangrijkste daarvan zijn de minimumruimte waarover de kippen moeten kunnen beschikken (t.w. 1111 cm2 per kip, dit is bijna 2 A4-tjes) en de omvang van de strooiselvoorziening (t.w. 250 cm2 per kip).

Het besluit stelt geen beperkingen ten aanzien van het toe te passen huisvestingsysteem. De dieren kunnen worden gehouden in de gebruikelijke scharrel- en volièrestallen, maar ook op banden, in groepen in een beperkte ruimte of in lagen boven elkaar. Al de eieren die zijn geproduceerd in deze systemen zullen het predikaat scharrelei mogen voeren.
De amvb biedt dus de ruimte om leghennen in groepen te huisvesten, waardoor een belangrijke zorg van de sector op het gebied van voedselveiligheid wordt weggenomen. Immers, bij kippen die in kleinere groepen worden gehouden zijn de infectiedruk en besmettingen met ongewenste bacteriën gemakkelijker te controleren. Dit biedt mogelijkheden voor bedrijven met werknemers, die veelal de voorkeur geven aan eenvoudig te beheersen systemen. Daarnaast constateer ik dat al veel gezinsbedrijven zijn overgestapt naar een bestaand alternatief huisvestingssysteem.

Marktsituatie
Een andere zorg van de sector, die ook in uw Kamer werd geuit, is de onzekere marktsituatie voor legkippenhouders.

Van de eierproductie wordt 47% in Nederland afgezet, waarvan bijna 50% (dit is 23% van de productie) als tafelei rechtstreeks aan de detailhandel. De export bedraagt 53% van de productie, waarvan 70% (dit is 38% van de productie) zijn weg vindt naar Duitsland. Duitsland vormt daarmee onze belangrijkste afzetmarkt die qua omvang zelfs in de buurt komt van de thuismarkt.
Het LEI geeft in het rapport 'Toekomstige marktpositie van het Nederlandse tafelei' geen exacte gegevens over de verdeling van de export over tafeleieren en industriëel verwerkte eieren. Geschat wordt dat de verhouding ook hier 50/50 ligt. Dit betekent dat uiteindelijk circa 50% van de Nederlandse productie als tafelei via de detailhandel wodt afgezet en eveneens circa 50% bij de verwerkende industrie terecht komt.

Nu reeds koopt bijna de helft van de Nederlandse consumenten alternatief geproduceerde eieren. In Duitsland bedraagt dit percentage 30%. Het LEI signaleert in het genoemde onderzoek dat zowel eierhandelaren als inkopers van supermarkten verwachten dat de vraag naar eieren uit welzijnsvriendelijke houderijsystemen (in het bijzonder scharrelsystemen) nog geleidelijk zal toenemen, maar dat er ook nog vraag van prijskopers naar batterijeieren zal blijven.

Het LEI geeft ook aan dat er geen prijselasticiteit is voor eieren in het prijstraject waarbinnen batterijeieren, verrijkte kooi-eieren en scharreleieren vallen. Dat betekent dat de prijs van eieren geen invloed heeft op het aantal eieren dat de consument koopt. Ook bestaat er slechts een gering prijsverschil tussen verrijkte kooi-eieren en scharreleieren, te weten 0,6 cent in kostprijs en ongeveer 1,2 cent in winkelprijs. Om deze redenen mag mijns inziens worden verwacht dat supermarktenketens en andere aanbieders van tafeleieren hun maatschappelijke verantwoordelijkheid zullen nemen wanneer de overheid minimumregels stelt voor de productie van eieren. Bovendien kan ik mij voorstellen dat maatschappelijke organisaties in zowel Nederland als Duitsland de supermarktketens erop zullen aanspreken om uitsluitend alternatief geproduceerde eieren in de schappen te leggen.

De afzet van eieren voor de verwerkende industrie kent wel een grote prijselasticiteit.
Een minimale verhoging van de verkoopprijs bijvoorbeeld als gevolg van stijgende voerkosten maakt het voor de verwerkende industrie nu al interessant om eieren van buiten de EU te importeren. Eieren geproduceerd in een verrijkte kooi zullen dus op prijs nooit kunnen concurreren met goedkope batterijeieren van buiten de EU. De tussenstap van de verrijkte kooi biedt de sector dan ook geen oplossing. Een overstap naar alternatief geproduceerde eieren, die tegen een meerprijs kunnen worden afgezet, biedt mijns inziens ook voor de afzet naar de verwerkende industrie perspectief. Nu al worden in het huismerk van Albert Heijn overwegend scharreleieren verwerkt. Verwacht mag worden dat de A-merken óók hun maatschappelijke verantwoordelijkheid zullen nemen en dat de B-merken zullen volgen.

Als alle tafeleieren scharreleieren worden en een deel van de verwerkende industrie ook scharreleieren zal verwerken, dan zie ik een goed perspectief voor de Nederlandse eiersector.

Arbeidsintensiteit en ruimtebeslag
Alternatieve huisvesting vormt een arbeidsintensiever systeem en legt een groter beslag op de ruimte. Op dit moment verzorgt één arbeidskracht, bij een vergelijkbaar inkomen per arbeidskracht, 30% minder dieren in een alternatief huisvestingsysteem dan in een legbatterij.
Daarnaast vraagt een alternatief systeem tweemaal zoveel ruimte, immers leghennen gehouden in legbatterijen hebben de helft van de ruimte ter beschikking van alternatief gehuisveste leghennen. Kortom: bij een gelijkblijvende arbeidsinzet zal de leghennenstapel tot 70% afnemen en zal anderhalf keer zoveel ruimte nodig zijn als nu. Overigens zou ook het invoeren van de verrijkte kooi tot een anderhalf keer zo groot ruimtebeslag hebben geleid (het aantal leghennen blijft dan nagenoeg gelijk bij een gelijkblijvend aantal arbeidskrachten, maar de ruimte per hen wordt slechts anderhalf keer zo groot).

In de herziening van het Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) die eind dit jaar wordt uitgebracht, zal het ruimtelijke beleid voor de intensieve veehouderij worden uitgewerkt.
Uit economische, ruimtelijke, infrastructurele, logistieke en milieuoverwegingen streeft het Rijk naar concentratie van intensieve veehouderijbedrijven. Daarnaast zal afhankelijk van de ligging in Nederland al dan niet ruimte worden geboden voor uitbreiding en (her)vestiging van intensieve veehouderijbedrijven. Bij het formuleren van het ruimtelijk beleid zal rekening worden gehouden met de hierboven gesignaleerde groeiende ruimtevraag. Er blijft dus in beleidsmatige en fysieke zin ruimte voor de sector om zich aan te passen aan de te verwachten ontwikkelingen. Ik onderschrijf dan ook niet de conclusie van het LEI dat in verband met het ruimtebeslag slechts de helft van de productie in stand kan blijven. Ik acht dit een zeer statische benadering van de problematiek.

Gevolgen niet tijdig in werking treden Legkippenbesluit In het algemeen overleg van 5 juli jl. is het overslaan van de verrijkte kooi nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het Legkippenbesluit is in overeenstemming met hetgeen toen is besproken. Mocht uw Kamer besluiten dat het Legkippenbesluit bij wet in werking moet treden dan zal niet kunnen worden voldaan aan de EU-verplichting. Voor de sector betekent uitstel van inwerkingtreding op korte termijn dat met name de scharrelkippenhouders in een nadelige concurrentiepositie komen te verkeren ten opzichte van andere landen. Voor hen blijft de oude regelgeving gelden, die bepaalt dat slechts 7 kippen per m2 mogen worden gehouden in plaats van de 9 die de EU-richtlijn toelaat.

Flankerend beleid
Tijdens het algemeen overleg met de Kamer over het beleidsvoornemen dierenwelzijn op 27 november jl. hebben verschillende fracties gevraagd om flankerend beleid voor maatregelen op het gebied van dierenwelzijn.
De overgangstermijnen zijn zo ruim gekozen dat de fiscale afschrijvingsduur van de stalinrichtingen reeds verstreken zal zijn en dat de economische afschrijving voor de meeste stalinrichtingen ook verstreken zal zijn vóór de omschakelingstermijn is verstreken. Ik ben dan ook niet genegen investeringssteun te geven voor de omschakeling naar alternatieve huisvesting.
Wel ben ik bereid ook in de toekomst een grote inzet te plegen op het gebied van onderzoek, voorlichting en innovatie. Door middel van deze wegen kan ik het bedrijfsleven faciliteren bij het nemen van haar maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Met de enige pluimveehouder die reeds is overschakeld naar een verrijkte kooi zal ik in overleg treden om de gevolgen van dit besluit te bezien.

Conclusie
Alles afwegende concludeer ik dat het overslaan van de verrijkte kooi ten zeerste gewenst is. De sector staat in het komende decennium voor flinke uitdagingen. Ik zal die vooral ondersteunen door het laten uitvoeren van gericht onderzoek.
Vanuit het onderzoek zijn nog belangrijke ontwikkelingen te verwachten ten aanzien van verschillende systemen van groepshuisvesting voor kleinere groepen leghennen die zowel goed scoren op het gebied van dierenwelzijn als ook op het gebied van voedselveiligheid, milieu, arbeidsomstandigheden en economie.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst


---