Nationale ombudsman oordeelt klacht van vredesactiviste over optreden Koninklijke Marechaussee gegrond
Klacht
Verzoekster, die op 4 september 1999 tijdens de Wereldhavendagen te Rotterdam als vredesactiviste actie voerde op een schip van de Koninklijke Marine, klaagt over het optreden van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee jegens haar. Verzoekster klaagt er met name over dat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee:
1. Haar ten onrechte hebben aangehouden, omdat de belofte was gedaan dat zij niet zou worden aangehouden wanneer zij zich vrijwillig van het schip zou verwijderen;

2. Bij deze aanhouding onnodig en disproportioneel geweld hebben gebruikt;

3. Er niet voor hebben gezorgd dat haar fouillering afgeschermd van het publiek kon plaatsvinden.

Conclusie

1. De aanhouding van verzoekster, een vredesactiviste, was op zichzelf niet onrechtmatig omdat er voldoende verdenking bestond. Van de bevoegdheid tot aanhouding had echter moeten worden afgezien, omdat verzoekster aan een mededeling van de KMAR het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat zij niet zou worden aangehouden.

2. De KMAR was in beginsel gerechtigd om verzoekster bij verzet aan te houden met gebruikmaking van geweld. Aannemelijk is dat het verzet van verzoekster gedeeltelijk moet worden toegerekend aan de KMAR, omdat verzoekster van mening was dat de KMAR in strijd handelde met het bij haar gewekte vertrouwen.
3. Een veiligheidsfouillering betreft een oppervlakkig onderzoek aan de kleding en wordt toegepast indien er sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar ter afwending van dit gevaar. Aangezien verzoekster geboeid was, bestond er geen reden tot fouilleren. Het fouilleren (buiten het aftasten van achterzakken en broeksband) was daarom onjuist.