Den Haag, 11 december 2001
BIJDRAGE VAN SASKIA NOORMAN-DEN UIJL (PvdA) AAN PLENAIRE DEBAT OVER DE
BEGROTING VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
---
Inkomensbeleid
Mevrouw de voorzitter, de afgelopen jaren is het goed gelukt de
arbeidsparticipatie te verhogen.
Meer vrouwen, meer allochtonen, meer ouderen en langdurig werklozen zijn aan
het werk gegaan. De gunstige economische conjunctuur schiep mogelijkheden.
Maar die gunstige economische trend is actief ondersteund met beleid om de
loonkosten te matigen (via lastenverlichting).
En ook door de vraag naar arbeid van specifieke groepen extra te
ondersteunen. Zonder gerichte subsidiering van laaggeschoolde arbeid zou de
langdurig werkloosheid veel hoger zijn.
Zonder gericht beleid om meer kinderopvang te organiseren zouden minder
vrouwen kunnen werken.
Zonder het beleid om samen met sociale partners te pogen de
ouderenparticipatie te verhogen, was het eerste resultaat niet zichtbaar.
Een groter deel van de werknemers ouder dan 55 jaar werkt weer door. Zonder
gericht beleid was de werkloosheid onder allochtonen nog altijd toren hoog.
Zeker, deze werkloosheid is nog altijd hoger dan bij autochtonen. Het
convenant met het Midden en kleinbedrijf laat echter successen zien, 30 000
mensen aan het werk. Maar er zal nog een extra slag gemaakt moeten worden.
Het positieve beleid is met veel mooie cijfers te illustreren. Voor de
PvdA-fractie is hogere arbeidsparticipatie van belang vanwege het
emancipatorische en financiële aspect. Meer mensen aan de slag betekent meer
mensen economisch zelfstandig die eigen keuzes kunnen maken, die zich
gerespecteerd weten in deze samenleving, die dankzij inkomensgroei hun leven
en levensloop meer in kunnen richten zoals hen dat bevalt, en die daardoor
vrijer zijn mee te bouwen aan de samenleving.
Meer mensen aan de slag betekent ook meer belasting en premieopbrengst en
minder sociale uitkeringen.
De afgelopen jaren lieten miljardenmeevallers zien op de rijksbegroting.
Zowel aan extra inkomsten bij belasting en premies als aan besparingen op
met name bijstandsuitkeringen.
De miljarden zijn goed gebruikt: het financieringstekort is weg, de
staatsschuld is verminderd, met het spaarfonds voor de AOW is de
financiering van inkomens van ouderen veilig gesteld. Het armoedebeleid kon
een stevige impuls krijgen en de uitgaven aan zorg, onderwijs en veiligheid
zijn belangrijk geïntensiveerd.
We zijn nog lang niet waar we wezen moeten, maar we zijn goed op weg.
Mevrouw de voorzitter, bij deze laatste begroting voor de verkiezingen wil
ik een balans opmaken van het sinds 1995 ingang gezette beleid van
armoedebestrijding. Wat heeft het opgeleverd en waar moet aan gewerkt
worden?
In de volle breedte zijn de inkomens er in koopkracht sinds 1994 op vooruit
gegaan. Met name bij de inkomens aan de onderkant is het netto besteedbaar
inkomen gestegen. Steeds meer mensen zijn vanuit de uitkering aan het werk
gegaan. De verhouding actieven-inactieven is aanmerkelijk verbeterd.
In 1995 is een beleid van armoedebestrijding door minister Melkert op de agenda geplaatst. Er waren drie speerpunten: inkomensbeleid, lastenverlichting en participatie. Dat heeft gewerkt.
Het aantal huishoudens met een laag inkomen is tussen 1996 en 1999 gedaald tot 13 % van alle huishoudens. Het aantal huishoudens met een laag inkomen zal tussen 1996 en 2001 zijn gedaald met 30%. (Van 16% naar 11%)
Het aan het werk gaan van uitkeringsontvangers heeft vooralsnog een beperkte werking op de daling van het aantal arme huishoudens. Dat laat zien dat werk moet lonen. De recente belastingmaatregelen zijn een goed voorbeeld.
Mevrouw de voorziter, voor de politiek is het belangrijk wat mensen denken.
Het gevoel van mensen dat het beter gaat, telt. Het aantal mensen dat
aangeeft moeilijk rond te kunnen komen is tussen 1996 en 1999 gedaald van 42
% naar 28 %. Dat telt.
Lang-laag
De uitvoering van de PvdA motie lang-laag in 2002 zal substantiële invloed
hebben op het aantal huishoudens dat onder de lage inkomensgrens zit. Deze
maatregel levert een koopkracht verbetering van ruim 3 % voor de doelgroep
op. Het aantal arme gezinnen zal daardoor dan ook beduidend dalen.
Uitvoering van de motie lang - laag betekent 1000 gulden per jaar per
huishouden erbij mits langer dan drie jaar op een laag inkomen en geen
mogelijkheid tot werk (resp. 900 en 700 voor alleenstaande ouders en
alleenstaanden). Wij hebben waardering voor de minister over de wijze waarop
per saldo de motie wordt uitgevoerd. De laatste hobbel met de VNG moet nu
snel worden genomen.
Koopkrachtontwikkeling
De koopkracht van de huishoudens met een laag inkomen is de tweede helft van
de jaren negentig gestegen (tussen 1990 en 1999 met ruim 2%), maar minder
dan bij een doorsnee huishouden (mediane koopkrachtstijging was ruim 7%).
Bij arme huishoudens met een uitkering is het beeld gunstiger, omdat zij
vooral profiteren van bijzondere bijstand en kwijtschelding.
De koopkrachtstijging ligt vooral in de jaren vanaf 1995 (de inzet van de armoede bestrijding). In de periode 1995 - 1998 is de koopkracht van alle huishoudens onder het beleidsmatig minimum met gemiddeld 5,25 % toegenomen. Bij mensen met een inkomen uit een uitkering onder het beleidsmatig minimum (tot 105% WML) was het koopkrachteffect 8,5%. Er is vanaf 1995 veel gedaan.
Maar de laagste inkomens zijn kwetsbaar in economisch zwakkere tijden en het achter blijven van de koopkracht ten opzichte van het mediane inkomen over een periode van 10 jaar schept morele verplichtingen. Ik vraag de minister om een nader onderzoek naar de koppelingssystematiek en het gebruik van contractlonen als koppelingsmechanisme en het effect van de werkelijke koopkrachtstijging. Daarnaast heb ik graag inzicht in hoe de ontwikkeling van het mediane inkomen zich op langere termijn verhoudt met de ontwikkeling van de uitkeringen. Immers de opzet om de uitkeringen aan de loon- en prijsontwikkeling te koppelen moet transparant zijn.
Nu de minister heeft toegezegd ook de additionele inkomensontwikkeling verder in beeld te brengen kan de Kamer in de toekomst een scherper beeld krijgen van de koopkrachtontwikkeling van alle lagere inkomensgroepen.
Het niet-gebruik van maatregelen als bijzondere bijstand en andere
inkomensondersteunende maatregelen is nog steeds schrikbarend hoog.
Tweederde van de huishoudens met een laag inkomen maakt geen gebruik van
bijzondere bijstand. Bij huishoudens die langdurig (4 jaar) een laag inkomen
hebben, is het niet-gebruik lager, maar nog steeds maakt meer dan de helft
geen gebruik van de bijzondere bijstand (56%). De huursubsidie wordt het
best benut. De gemeenten zullen alle zeilen bij moeten zetten om te laten
zien dat het hun ernst is met het bereik van de bijzondere bijstand. Ik
vraag de minister een monitor op de inzet van deze middelen en de kosten die
met de uitvoering samenhangen. De gemeenten beschikken in 2001 over 980
miljoen gulden bijzondere bijstand. In 1999 gaven zij volgens het CBS in de
financiële jaarstatistiek bijzondere bijstand maar 463 miljoen aan uit
terwijl zij in dat jaar over 880 miljoen budget beschikten. Het jaar
daarvoor gaven zij nog 509 miljoen uit volgens het CBS. Deze cijfers zijn
nog niet via SZW doorgeleid. Maar ik ben daar erg over geschrokken. Als dat
waar is zijn de gemeenten naar mijn oordeel ernstig in gebreke gebleven. Ik
steun de minister in zijn aangekondigde onderzoek naar het bereik van de
bijzondere bijstand. Er is dus nog veel te doen.
Participatie
De instroomkans in armoede is voor werklozen in de jaren negentig
gehalveerd. Dat is pure winst. Jaarlijks bereikt ongeveer een op de drie
arme personen een inkomen boven de lage inkomensgrens. Dat feit is van groot
belang omdat het aantoont dat een snelle doorstroom wel degelijk mogelijk
is.
Het activeringsbeleid is voor het terugdringen van armoede maar beperkt
succesvol. Weliswaar komt 60% tot 80% van de mensen die een baan vindt uit
de armoede, maar slechts 1 op de 6 mensen in een uitkeringssituatie vindt
überhaupt een baan. Omdat het grootste gedeelte van de groeiende
werkgelegenheid wordt opgevangen door schoolverlaters en herintredende
vrouwen.
Een forse inzet op reïntegratie van uitkeringsgerechtigden van uit de
gemeenten is van belang. Dan is er overigens nog een hobbel met de VNG. Het
is niet goed verklaarbaar dat een stad als Den Haag met een convenant op
reïntegratie per saldo geen extra middelen via de WIW of anderszins krijgt
uit de toedeling van de prestatiebudgetten van Arbvo. Ik vraag de minister
desnoods schriftelijk daarop voor donderdag te reageren.
Het SCP vond dat voor WAO-ers de kans op instroom in armoede vergroot is van 16% naar 23% in 1998. Dat is zorgelijk. Daarom is naast andere maatregelen sociale activering voor WAO-ers zo belangrijk. Het heeft een wettelijk kader gekregen. Maar de uitvoering laat op zich wachten en het nu beschikbare geld blijft op de plank liggen. José Smits gaat hier in haar deel verder op in.
Allochtonen
Van de huishoudens met een allochtone kostwinner heeft bijna 40% een laag
inkomen. Het percentage van tweede generatie allochtonen dat een laag
inkomen heeft, wijkt hier bijna niet vanaf. Dit heeft vooral te maken met
het opleidingsniveau (geen of niet-afgemaakte opleiding) en bijbehorend
werk. De verwachting is wel dat wanneer over enkele jaren beter opgeleide
allochtonen uit de tweede generatie op de arbeidsmarkt komen, dit percentage
zal afnemen. Gezien de verhoudingsgewijs hoge werkloosheid onder allochtonen
moet duidelijk zijn dat extra impulsen naar werk noodzakelijk blijven.
Vooral werk/leer trajecten geven mensen meer en snellere kansen.
Bijvoorbeeld het integreren van de UAF activiteiten in de CWI's. Daar ligt
de vraag hoe het kan dat de minister zegt dat de helpdeskfunctie behouden
blijft en daarmee de broodnodige deskundigheid, terwijl Arbeidsvoorziening
laat weten dat ze de samenwerking niet nodig vindt. Zo komen we nergens.
Minister!
Chronisch zieken
Het gaat de PvdA natuurlijk niet alleen om mensen aan de onderkant van het
inkomensgebouw. Ook mensen met middeninkomens hebben soms te maken met
torenhoge lasten, bijvoorbeeld door eigen bijdragen vanwege chronische
ziekte. Kosten waaraan niets te veranderen of te declareren valt. Ondanks de
motie Melkert is het nog steeds niet gelukt om te komen tot een
heffingskorting chronisch zieken of een passende methode om chronisch zieken
tegemoet te komen. Mijn fractie heeft bij het belastingplan een motie in
gediend om de kosten van chronische ziekten beter te compenseren door de
overheid. Want als we rechtvaardig en billijk willen zijn dan ligt daar een
dure plicht.
Wij vragen de minister om een actief aandeel te hebben in het bestrijden van
ons hardnekkig onvermogen chronisch zieken adequaat tegemoet te komen.
Werk moet lonen, armoedeval
De frustratie dat werken te weinig lonend is, delen we met velen. Met het
nieuwe belastingplan zijn de eerste forse stappen gezet. Niet alleen mensen
op het sociaal minimum hebben te maken met de armoedeval. Ook de wat hogere
inkomens zien meer inkomen snel afgeroomd tegen het wegvallen van
inkomensondersteuning. Er is nog een lange weg te gaan met het zoeken naar
een redelijk evenwicht van de broodnodige specifieke inkomensondersteuning
en het zorgen dat werken - of meer inkomen genereren - ook daadwerkelijk
loont. Wij vragen de minister om een vervolg op het ingang gezette beleid.
Uit de armoedemonitor blijkt dat 250.000 huishoudens te maken kunnen krijgen
met de armoedeval, voornamelijk veroorzaakt door het verlies aan
inkomensafhankelijke maatregelen bij inkomensverbetering. Het is daarom
onbegrijpelijk dat de hoge armoedeval bij kwijtschelding nog bestaat. Van
iedere meer verdiende 100 gulden wordt 80% afgeroomd. Ik heb bij de
begroting gemeentefonds maar weer eens een motie ingediend om die armoedeval
te verzachten. Ik vraag de minister daaraan van harte zijn medewerking te
verlenen.
De uitkomst van de motie Duivesteijn waarin om een onderzoek naar
fiscalisering van de huursubsidie wordt gevraagd heb ik nog niet gezien,
Steeds duidelijker wordt dat de negatieve inkomstenbelasting een onmisbaar
instrument is om inkomensondersteuning zonder armoedeval te realiseren.
Immers het omzetten van inkomensafhankelijke regelingen naar de fiscaliteit
wordt door het ontbreken van negatieve inkomstenbelasting geblokkeerd. In
ieder geval zal de PvdA daarvoor blijven pleiten.
Veel gedaan
In deze regeringsperiode is op het gebied van sociale zaken werkgelegenheid
en emancipatie veel in gang gezet: gericht op werk, nieuwe en moderne vormen
van arbeid, ondernemersschap en het combineren van arbeid en zorg. Ik noem:
* De sluitende aanpak naar werk en participatie die verder gaat dan
Europese regels; en nu in Europa als voorbeeld geldt. Hoewel wij natuurlijk
nooit tevreden zijn zolang er nog zoveel geïnvesteerd moet worden in wat
mensen kunnen en ook graag willen, als het om werk en activiteiten gaat.
* Er zijn ca 180 000 mensen met een lage opleiding - of anderszins
kwetsbaar - naar regulier werk gegaan.
* De ontwikkeling en wetgeving voor een grondige reconstructie van de
uitvoering van sociale zekerheid (SUWI) gericht op een betere
dienstverlening en participatie van werklozen en werkzoekenden en een
heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen publiek en privaat. Een
megaoperatie, een van de grootste die we ooit gekend hebben.
* Nieuw wetten en regels en kansen voor de combinatie van arbeid en
zorg; zorgverlofregelingen en kinderopvang en fiscale mogelijkheden. Maar
ook flexibel werken en sociale zekerheid.
* Erkenning van de zelfstandige zonder personeel in de sociale
zekerheid
Mdv. Ik wil daarvoor in de eerste plaats ministerVermeend en zijn
ambtvoorgangers complimenteren. Maar ook de beide staatssecretarissen. Er is
veel gedaan.
Maar er is ook veel te doen
Bijvoorbeeld op het gebied van inkomensbeleid voor ouderen daarvoor heb ik
drie voorstellen.
1. AOW vrouw en grensarbeid
We hebben een ereschuld aan vrouwe Europa door het ontbreken van emancipatie
in de AOW bij grensarbeid. Want de vrouwen van grensarbeiders zijn de dupe
met een gekorte AOW. Twee % per jaar wordt er van hun AOW afgetrokken voor
ieder jaar dat hun man tussen 1957 en 1980 in het buitenland werkte. Dat
AOW-gat voor vrouwen van grensarbeiders betreft 15.000 tot 18.000 vrouwen
die altijd in Nederland hebben gewoond en die zelf niet gewerkt hebben. Het
rapport van de Cie. Lindschoten onderschrijft de onrechtvaardigheid. Het
ziet er naar het uit dat het kabinet dit probleem wil oplossen voor de
beperkte groep van gescheiden echtgenoten waarbij het totale
ouderdomspensioen onder het minimumniveau ligt. Dat gaat de PvdA niet ver
genoeg daarom hebben wij samen met de VVD (Wilders) twee amendementen
ingediend om 25 miljoen beschikbaar te stellen voor de oplossing van het
probleem. Het gaat om het opheffen van de korting op de AOW. Daarnaast dient
er voor de AOW-toeslag een slimme oplossing te komen omdat er veel landen
zijn die een geïndividualiseerde AOW hebben. Wij vragen de staatssecretaris
en de minister om met een snelle wetswijziging te komen die nodig is om
daarvoor voorstellen te doen. Ik ga er wel vanuit dat de regeling straks met
terugwerkende kracht tot 1.1.2002 ingaat.
We zoeken bij het inkomensbeleid naar rechtvaardigheid, individualisering
van regelgeving, erkenning van de financiële zelfstandigheid van de vrouw,
laten we onze schuld aan vrouwe Europa inlossen.
2. AOW bijstand en tweedegraads bloedverwantschap
In de AOW en in de bijstand worden broers en zusters beschouwd als partners.
Dat heeft tot gevolg dat als ouder wordende broers en zusters gaan
samenwonen, zij samen 40% van hun AOW moeten inleveren. Terwijl hun
individuele kosten echt niet met dat bedrag dalen. Deze regel geldt niet
voor eerstegraads bloedverwanten: ouders en kinderen. In de bijstand wordt
bij samenwoning broer en zuster als paar gezien. Ook al gaat men naar de
rechter, deze via het publieksrecht impliciete onderhoudsplicht is niet
privaat af te dwingen. Dat klopt niet. Ook de heer Bakker heeft al eens de
kwetsende kanten van de samenwoningregels laten zien. Bij een zuster die een
zieke of invalide broer of zuster verzorgde. Oorspronkelijk ging het om een
bezuiniging in de AOW. De maatschappelijke schade is groot want juist
ouderwordende zelfstandig wonende mensen hebben er belang bij om samen te
wonen. Ik wil voorstellen het tweedegraads bloedverwantschap gelijk te
stellen aan het eerstegraads bloedverwantschap waar de onderhoudsplicht op
21 jarige leeftijd verdwijnt.
3. AOW en pensioenvrijlating
Het was het eerste SER-advies waar de Kamer (PvdA) om vroeg. Hoe om te gaan
met de pensioen vrijlating voor mensen die een onvolledige AOW hebben en
aanvullende bijstand. De vrijlating is nu 38 gulden per maand. De SER
adviseerde unaniem om de pensioenvrijlating te verhogen naar 100 gulden per
maand. De PvdA vindt dat werk moet lonen. Daarom zou een bescheiden
verhoging naar bv 50,- vrijlating van een opgebouwd hoogoven- of
metaalpensioen (dat zijn de 65-plussers) redelijk zijn. Ik vraag de minister
of hij mogelijkheden ziet om hiervoor een oplossing in het voorjaar te
realiseren.
Er is nog veel te doen voor Kinderen
Uit de armoedemonitor blijkt dat 15 % van de kinderen van 18 jaar of jonger
leeft in een gezin met een laag inkomen. Er is sprake van een toename. Het
lage inkomen van de ouder(s) blijkt negatief door te werken in de prestaties
van hun kinderen aan het begin van het voortgezet onderwijs. Investeren in
gelijke kansen voor kinderen is nodig. Dat kan door het inkomen van de
ouders te ondersteunen. Zeker als deeltijdwerk aan de orde is.
Ik vraag de minister naar de uitvoering van de motie over kinderen en het
categoriaal beleid in de bijzondere bijstand. In de armoedemonitor wordt
extra aandacht gevraagd voor (eenouder) gezinnen met kinderen die qua
koopkracht achter blijven. Nu is in de loop van de tijd het aantal
inkomensafhankelijke maatregelen waarin een directe relatie wordt gelegd met
de werkelijke kosten van kinderen, terug gelopen. In de belasting is geen
relatie met het aantal kinderen gelegd, anders dan de al bestaande (twee of
meer, overgenomen uit de huursubsidie). Ik vraag de minister te verkennen in
welke inkomensondersteunende regelingen die kostengerelateerd zijn, een
betere relatie met de kosten van kinderen en het aantal kinderen kan worden
opgenomen.
Mvd. Ik vraag de minister opnieuw te bezien of de eigen bijdragen aan de
kinderopvang niet geleidelijker moet stijgen, omdat de armoedeval daar
stevig is. Namelijk 30% van de meer inkomsten verdwijnt vanwege de hogere
eigen bijdrage. Dit is dan onderdeel van een stapeling van andere
tariefsverhogingen. Ik denk aan een verlaging naar 20%.
Veel ouders hebben te maken met gebrek aan overblijfmogelijkheden voor hun kinderen. Dat geldt zeker voor alleenstaande ouders die werk en zorg moeten combineren. Bij de begroting VWS en OCW zijn amendementen ingediend om experimenten mogelijk te maken voor tussenschoolse kinderopvang. Opdat later een definitieve regeling getroffen kan worden. Wij vinden het wenselijk dat ook van de kant van SZW cofinanciering plaats vindt. Wij stellen voor om vanuit het budget kinderopvang voor alleenstaande ouders met een uitkering (KOA regeling) een bedrag van 3 miljoen te oormerken voor de cofinanciering van deze experimenten. Natuurlijk ga ik er dan vanuit dat de ouders met een (gedeeltelijk) uitkering dan ook zonder kosten van deze experimenten gebruik kunnen maken. Daardoor blijft de besteding binnen de doelstelling van het budget en kan met een motie volstaan worden. Wij verzoeken de regering dan in het voorjaar met een definitieve regeling te komen.
Premie en vrijlating deeltijdarbeid
Vooral uitkeringsafhankelijke eenoudergezinnen en alleenstaanden lopen veel
risico bij de armoedeval. Dat blijkt uit het SCP-rapport. Eenoudergezinnen
in de bijstand hebben, indien zij in deeltijd aan het werk gaan, geen
arbeidskorting en geen eenmalige toetredingspremie, en als het tegenzit geen
vrijlating of WIW-deeltijdpremie. Er zijn nog steeds gemeenten die bij
deeltijd geen WIW premie toekennen of alleenstaande ouders met kinderen
ouder dan 5 jaar geen vrijlating toestaan.
Ik vraag de minister maatregelen te nemen waardoor de gemeenten bij
deeltijdwerk vanwege zorg of vanwege beperkingen van een persoon, wél een
WIW intrederspremie verstrekken en vrijlating van inkomsten in de Abw
toestaan. Als de gemeenten daaraan geen uitvoering geven dan moeten we het
maar in de wet regelen zoals de minister met de toetrederspremie heeft
gedaan.
Jongeren in de schuld
Het zal je kind maar wezen. Het blijkt dat 16 procent van de jongeren onder
de 25 problematische schulden heeft. Dat kan zijn een betalingsachterstand,
schuldregeling of loonbeslag. Ter vergelijking: van de 65 plussers heeft
slechts 2,1 procent problematische schulden. Een recent NIBUD onderzoek laat
zien dat de schuldpositie van werkende jongeren schrikbarend uit de hand
loopt: werkende jongeren hebben een gemiddelde schuld van 3100 gulden en van
de jongeren tussen de 21 en 24 jaar heeft 28 procent wel eens schulden en 5%
heeft een schuld van meer dan 10.000 gulden.
Dan vraag je jezelf af hoe ze hun geld besteden. Men besteedt het geld aan
alcohol, kleding auto, uitgaan, roken en mobiele telefoon. Veel jongeren
wonen nog thuis en hebben nauwelijks verplichtingen.
Zorgwekkend is dat bijna de helft van de jongeren zich absoluut geen zorgen
maakt over hun schulden. Wat hebben jongeren van nu geleerd over omgaan met
geld?
In de welvaartmaatschappij is voor velen overvloed en het wordt gewoon om
snel veel geld uit te geven. Veel ouders vragen werkende jongeren geen
kostgeld meer. Ze hebben het geld niet nodig. Maar zou het niet zo kunnen
zijn dat de jongere de verplichting wel nodig heeft om te leren financiële
verplichtingen te hebben? Te leren dat geld er niet alleen voor de lol is?
Het wordt de jongere makkelijk gemaakt om geld te lenen, rood te staan op de
ene en de andere bank, rood op de kosten van telefoon en mobieltje en het
studenten krediet.
Het is tijd voor de noodrem. Er moeten drie dingen gebeuren. Voorkomen dat
problematische schulden ontstaan: jongeren helpen van hun schulden af te
komen; kredietverstrekkers aanspreken op hun maatschappelijke
verantwoordelijkheid, en het tegen gaan van ongelimiteerd krediet.
Bestaande projecten in Enschede en Rotterdam - om jongeren met schulden te helpen hun problemen op te lossen - verdienen navolging.
Wij vragen de minister een plan van aanpak om in overleg met de gemeenten en
de uitvoeringsorganisaties van schuldhulp te komen met een landelijke aanpak
bestaande uit:
* voorlichting, ook richting ouders,
* een gedragcode voor schuldeisers opdat vroegtijdig problematische
schulden worden gesignaleerd,
* het ondersteunen van experimenten in de intensieve begeleiding van
schuldsanering, budgetbegeleiding die een vorm van heropvoeding zal moeten
zijn.
* het inschakeling van de BKR in de stapeling van kleinere schulden.
M evrouw de voorzitter, er is veel gedaan, maar ook nog zoveel te doen.