Partij van de Arbeid

Den Haag, 11 december 2001

BIJDRAGE VAN SASKIA NOORMAN-DEN UIJL (PvdA) AAN PLENAIRE DEBAT OVER DE BEGROTING VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID


---

Inkomensbeleid

Mevrouw de voorzitter, de afgelopen jaren is het goed gelukt de arbeidsparticipatie te verhogen.

Meer vrouwen, meer allochtonen, meer ouderen en langdurig werklozen zijn aan het werk gegaan. De gunstige economische conjunctuur schiep mogelijkheden. Maar die gunstige economische trend is actief ondersteund met beleid om de loonkosten te matigen (via lastenverlichting).

En ook door de vraag naar arbeid van specifieke groepen extra te ondersteunen. Zonder gerichte subsidiering van laaggeschoolde arbeid zou de langdurig werkloosheid veel hoger zijn.

Zonder gericht beleid om meer kinderopvang te organiseren zouden minder vrouwen kunnen werken.

Zonder het beleid om samen met sociale partners te pogen de ouderenparticipatie te verhogen, was het eerste resultaat niet zichtbaar. Een groter deel van de werknemers ouder dan 55 jaar werkt weer door. Zonder gericht beleid was de werkloosheid onder allochtonen nog altijd toren hoog. Zeker, deze werkloosheid is nog altijd hoger dan bij autochtonen. Het convenant met het Midden en kleinbedrijf laat echter successen zien, 30 000 mensen aan het werk. Maar er zal nog een extra slag gemaakt moeten worden.

Het positieve beleid is met veel mooie cijfers te illustreren. Voor de PvdA-fractie is hogere arbeidsparticipatie van belang vanwege het emancipatorische en financiële aspect. Meer mensen aan de slag betekent meer mensen economisch zelfstandig die eigen keuzes kunnen maken, die zich gerespecteerd weten in deze samenleving, die dankzij inkomensgroei hun leven en levensloop meer in kunnen richten zoals hen dat bevalt, en die daardoor vrijer zijn mee te bouwen aan de samenleving.

Meer mensen aan de slag betekent ook meer belasting en premieopbrengst en minder sociale uitkeringen.

De afgelopen jaren lieten miljardenmeevallers zien op de rijksbegroting. Zowel aan extra inkomsten bij belasting en premies als aan besparingen op met name bijstandsuitkeringen.

De miljarden zijn goed gebruikt: het financieringstekort is weg, de staatsschuld is verminderd, met het spaarfonds voor de AOW is de financiering van inkomens van ouderen veilig gesteld. Het armoedebeleid kon een stevige impuls krijgen en de uitgaven aan zorg, onderwijs en veiligheid zijn belangrijk geïntensiveerd.

We zijn nog lang niet waar we wezen moeten, maar we zijn goed op weg.

Mevrouw de voorzitter, bij deze laatste begroting voor de verkiezingen wil ik een balans opmaken van het sinds 1995 ingang gezette beleid van armoedebestrijding. Wat heeft het opgeleverd en waar moet aan gewerkt worden?

In de volle breedte zijn de inkomens er in koopkracht sinds 1994 op vooruit gegaan. Met name bij de inkomens aan de onderkant is het netto besteedbaar inkomen gestegen. Steeds meer mensen zijn vanuit de uitkering aan het werk gegaan. De verhouding actieven-inactieven is aanmerkelijk verbeterd.

In 1995 is een beleid van armoedebestrijding door minister Melkert op de agenda geplaatst. Er waren drie speerpunten: inkomensbeleid, lastenverlichting en participatie. Dat heeft gewerkt.

Het aantal huishoudens met een laag inkomen is tussen 1996 en 1999 gedaald tot 13 % van alle huishoudens. Het aantal huishoudens met een laag inkomen zal tussen 1996 en 2001 zijn gedaald met 30%. (Van 16% naar 11%)

Het aan het werk gaan van uitkeringsontvangers heeft vooralsnog een beperkte werking op de daling van het aantal arme huishoudens. Dat laat zien dat werk moet lonen. De recente belastingmaatregelen zijn een goed voorbeeld.

Mevrouw de voorziter, voor de politiek is het belangrijk wat mensen denken. Het gevoel van mensen dat het beter gaat, telt. Het aantal mensen dat aangeeft moeilijk rond te kunnen komen is tussen 1996 en 1999 gedaald van 42 % naar 28 %. Dat telt.

Lang-laag

De uitvoering van de PvdA motie lang-laag in 2002 zal substantiële invloed hebben op het aantal huishoudens dat onder de lage inkomensgrens zit. Deze maatregel levert een koopkracht verbetering van ruim 3 % voor de doelgroep op. Het aantal arme gezinnen zal daardoor dan ook beduidend dalen. Uitvoering van de motie lang - laag betekent 1000 gulden per jaar per huishouden erbij mits langer dan drie jaar op een laag inkomen en geen mogelijkheid tot werk (resp. 900 en 700 voor alleenstaande ouders en alleenstaanden). Wij hebben waardering voor de minister over de wijze waarop per saldo de motie wordt uitgevoerd. De laatste hobbel met de VNG moet nu snel worden genomen.

Koopkrachtontwikkeling

De koopkracht van de huishoudens met een laag inkomen is de tweede helft van de jaren negentig gestegen (tussen 1990 en 1999 met ruim 2%), maar minder dan bij een doorsnee huishouden (mediane koopkrachtstijging was ruim 7%). Bij arme huishoudens met een uitkering is het beeld gunstiger, omdat zij vooral profiteren van bijzondere bijstand en kwijtschelding.

De koopkrachtstijging ligt vooral in de jaren vanaf 1995 (de inzet van de armoede bestrijding). In de periode 1995 - 1998 is de koopkracht van alle huishoudens onder het beleidsmatig minimum met gemiddeld 5,25 % toegenomen. Bij mensen met een inkomen uit een uitkering onder het beleidsmatig minimum (tot 105% WML) was het koopkrachteffect 8,5%. Er is vanaf 1995 veel gedaan.

Maar de laagste inkomens zijn kwetsbaar in economisch zwakkere tijden en het achter blijven van de koopkracht ten opzichte van het mediane inkomen over een periode van 10 jaar schept morele verplichtingen. Ik vraag de minister om een nader onderzoek naar de koppelingssystematiek en het gebruik van contractlonen als koppelingsmechanisme en het effect van de werkelijke koopkrachtstijging. Daarnaast heb ik graag inzicht in hoe de ontwikkeling van het mediane inkomen zich op langere termijn verhoudt met de ontwikkeling van de uitkeringen. Immers de opzet om de uitkeringen aan de loon- en prijsontwikkeling te koppelen moet transparant zijn.

Nu de minister heeft toegezegd ook de additionele inkomensontwikkeling verder in beeld te brengen kan de Kamer in de toekomst een scherper beeld krijgen van de koopkrachtontwikkeling van alle lagere inkomensgroepen.

Het niet-gebruik van maatregelen als bijzondere bijstand en andere inkomensondersteunende maatregelen is nog steeds schrikbarend hoog. Tweederde van de huishoudens met een laag inkomen maakt geen gebruik van bijzondere bijstand. Bij huishoudens die langdurig (4 jaar) een laag inkomen hebben, is het niet-gebruik lager, maar nog steeds maakt meer dan de helft geen gebruik van de bijzondere bijstand (56%). De huursubsidie wordt het best benut. De gemeenten zullen alle zeilen bij moeten zetten om te laten zien dat het hun ernst is met het bereik van de bijzondere bijstand. Ik vraag de minister een monitor op de inzet van deze middelen en de kosten die met de uitvoering samenhangen. De gemeenten beschikken in 2001 over 980 miljoen gulden bijzondere bijstand. In 1999 gaven zij volgens het CBS in de financiële jaarstatistiek bijzondere bijstand maar 463 miljoen aan uit terwijl zij in dat jaar over 880 miljoen budget beschikten. Het jaar daarvoor gaven zij nog 509 miljoen uit volgens het CBS. Deze cijfers zijn nog niet via SZW doorgeleid. Maar ik ben daar erg over geschrokken. Als dat waar is zijn de gemeenten naar mijn oordeel ernstig in gebreke gebleven. Ik steun de minister in zijn aangekondigde onderzoek naar het bereik van de bijzondere bijstand. Er is dus nog veel te doen.

Participatie

De instroomkans in armoede is voor werklozen in de jaren negentig gehalveerd. Dat is pure winst. Jaarlijks bereikt ongeveer een op de drie arme personen een inkomen boven de lage inkomensgrens. Dat feit is van groot belang omdat het aantoont dat een snelle doorstroom wel degelijk mogelijk is.

Het activeringsbeleid is voor het terugdringen van armoede maar beperkt succesvol. Weliswaar komt 60% tot 80% van de mensen die een baan vindt uit de armoede, maar slechts 1 op de 6 mensen in een uitkeringssituatie vindt überhaupt een baan. Omdat het grootste gedeelte van de groeiende werkgelegenheid wordt opgevangen door schoolverlaters en herintredende vrouwen.

Een forse inzet op reïntegratie van uitkeringsgerechtigden van uit de gemeenten is van belang. Dan is er overigens nog een hobbel met de VNG. Het is niet goed verklaarbaar dat een stad als Den Haag met een convenant op reïntegratie per saldo geen extra middelen via de WIW of anderszins krijgt uit de toedeling van de prestatiebudgetten van Arbvo. Ik vraag de minister desnoods schriftelijk daarop voor donderdag te reageren.

Het SCP vond dat voor WAO-ers de kans op instroom in armoede vergroot is van 16% naar 23% in 1998. Dat is zorgelijk. Daarom is naast andere maatregelen sociale activering voor WAO-ers zo belangrijk. Het heeft een wettelijk kader gekregen. Maar de uitvoering laat op zich wachten en het nu beschikbare geld blijft op de plank liggen. José Smits gaat hier in haar deel verder op in.

Allochtonen

Van de huishoudens met een allochtone kostwinner heeft bijna 40% een laag inkomen. Het percentage van tweede generatie allochtonen dat een laag inkomen heeft, wijkt hier bijna niet vanaf. Dit heeft vooral te maken met het opleidingsniveau (geen of niet-afgemaakte opleiding) en bijbehorend werk. De verwachting is wel dat wanneer over enkele jaren beter opgeleide allochtonen uit de tweede generatie op de arbeidsmarkt komen, dit percentage zal afnemen. Gezien de verhoudingsgewijs hoge werkloosheid onder allochtonen moet duidelijk zijn dat extra impulsen naar werk noodzakelijk blijven. Vooral werk/leer trajecten geven mensen meer en snellere kansen.

Bijvoorbeeld het integreren van de UAF activiteiten in de CWI's. Daar ligt de vraag hoe het kan dat de minister zegt dat de helpdeskfunctie behouden blijft en daarmee de broodnodige deskundigheid, terwijl Arbeidsvoorziening laat weten dat ze de samenwerking niet nodig vindt. Zo komen we nergens. Minister!

Chronisch zieken

Het gaat de PvdA natuurlijk niet alleen om mensen aan de onderkant van het inkomensgebouw. Ook mensen met middeninkomens hebben soms te maken met torenhoge lasten, bijvoorbeeld door eigen bijdragen vanwege chronische ziekte. Kosten waaraan niets te veranderen of te declareren valt. Ondanks de motie Melkert is het nog steeds niet gelukt om te komen tot een heffingskorting chronisch zieken of een passende methode om chronisch zieken tegemoet te komen. Mijn fractie heeft bij het belastingplan een motie in gediend om de kosten van chronische ziekten beter te compenseren door de overheid. Want als we rechtvaardig en billijk willen zijn dan ligt daar een dure plicht.

Wij vragen de minister om een actief aandeel te hebben in het bestrijden van ons hardnekkig onvermogen chronisch zieken adequaat tegemoet te komen.

Werk moet lonen, armoedeval

De frustratie dat werken te weinig lonend is, delen we met velen. Met het nieuwe belastingplan zijn de eerste forse stappen gezet. Niet alleen mensen op het sociaal minimum hebben te maken met de armoedeval. Ook de wat hogere inkomens zien meer inkomen snel afgeroomd tegen het wegvallen van inkomensondersteuning. Er is nog een lange weg te gaan met het zoeken naar een redelijk evenwicht van de broodnodige specifieke inkomensondersteuning en het zorgen dat werken - of meer inkomen genereren - ook daadwerkelijk loont. Wij vragen de minister om een vervolg op het ingang gezette beleid.

Uit de armoedemonitor blijkt dat 250.000 huishoudens te maken kunnen krijgen met de armoedeval, voornamelijk veroorzaakt door het verlies aan inkomensafhankelijke maatregelen bij inkomensverbetering. Het is daarom onbegrijpelijk dat de hoge armoedeval bij kwijtschelding nog bestaat. Van iedere meer verdiende 100 gulden wordt 80% afgeroomd. Ik heb bij de begroting gemeentefonds maar weer eens een motie ingediend om die armoedeval te verzachten. Ik vraag de minister daaraan van harte zijn medewerking te verlenen.

De uitkomst van de motie Duivesteijn waarin om een onderzoek naar fiscalisering van de huursubsidie wordt gevraagd heb ik nog niet gezien, Steeds duidelijker wordt dat de negatieve inkomstenbelasting een onmisbaar instrument is om inkomensondersteuning zonder armoedeval te realiseren. Immers het omzetten van inkomensafhankelijke regelingen naar de fiscaliteit wordt door het ontbreken van negatieve inkomstenbelasting geblokkeerd. In ieder geval zal de PvdA daarvoor blijven pleiten.

Veel gedaan

In deze regeringsperiode is op het gebied van sociale zaken werkgelegenheid en emancipatie veel in gang gezet: gericht op werk, nieuwe en moderne vormen van arbeid, ondernemersschap en het combineren van arbeid en zorg. Ik noem:


* De sluitende aanpak naar werk en participatie die verder gaat dan Europese regels; en nu in Europa als voorbeeld geldt. Hoewel wij natuurlijk nooit tevreden zijn zolang er nog zoveel geïnvesteerd moet worden in wat mensen kunnen en ook graag willen, als het om werk en activiteiten gaat.
* Er zijn ca 180 000 mensen met een lage opleiding - of anderszins kwetsbaar - naar regulier werk gegaan.

* De ontwikkeling en wetgeving voor een grondige reconstructie van de uitvoering van sociale zekerheid (SUWI) gericht op een betere dienstverlening en participatie van werklozen en werkzoekenden en een heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen publiek en privaat. Een megaoperatie, een van de grootste die we ooit gekend hebben.
* Nieuw wetten en regels en kansen voor de combinatie van arbeid en zorg; zorgverlofregelingen en kinderopvang en fiscale mogelijkheden. Maar ook flexibel werken en sociale zekerheid.

* Erkenning van de zelfstandige zonder personeel in de sociale zekerheid

Mdv. Ik wil daarvoor in de eerste plaats ministerVermeend en zijn ambtvoorgangers complimenteren. Maar ook de beide staatssecretarissen. Er is veel gedaan.

Maar er is ook veel te doen

Bijvoorbeeld op het gebied van inkomensbeleid voor ouderen daarvoor heb ik drie voorstellen.

1. AOW vrouw en grensarbeid

We hebben een ereschuld aan vrouwe Europa door het ontbreken van emancipatie in de AOW bij grensarbeid. Want de vrouwen van grensarbeiders zijn de dupe met een gekorte AOW. Twee % per jaar wordt er van hun AOW afgetrokken voor ieder jaar dat hun man tussen 1957 en 1980 in het buitenland werkte. Dat AOW-gat voor vrouwen van grensarbeiders betreft 15.000 tot 18.000 vrouwen die altijd in Nederland hebben gewoond en die zelf niet gewerkt hebben. Het rapport van de Cie. Lindschoten onderschrijft de onrechtvaardigheid. Het ziet er naar het uit dat het kabinet dit probleem wil oplossen voor de beperkte groep van gescheiden echtgenoten waarbij het totale ouderdomspensioen onder het minimumniveau ligt. Dat gaat de PvdA niet ver genoeg daarom hebben wij samen met de VVD (Wilders) twee amendementen ingediend om 25 miljoen beschikbaar te stellen voor de oplossing van het probleem. Het gaat om het opheffen van de korting op de AOW. Daarnaast dient er voor de AOW-toeslag een slimme oplossing te komen omdat er veel landen zijn die een geïndividualiseerde AOW hebben. Wij vragen de staatssecretaris en de minister om met een snelle wetswijziging te komen die nodig is om daarvoor voorstellen te doen. Ik ga er wel vanuit dat de regeling straks met terugwerkende kracht tot 1.1.2002 ingaat.

We zoeken bij het inkomensbeleid naar rechtvaardigheid, individualisering van regelgeving, erkenning van de financiële zelfstandigheid van de vrouw, laten we onze schuld aan vrouwe Europa inlossen.

2. AOW bijstand en tweedegraads bloedverwantschap

In de AOW en in de bijstand worden broers en zusters beschouwd als partners. Dat heeft tot gevolg dat als ouder wordende broers en zusters gaan samenwonen, zij samen 40% van hun AOW moeten inleveren. Terwijl hun individuele kosten echt niet met dat bedrag dalen. Deze regel geldt niet voor eerstegraads bloedverwanten: ouders en kinderen. In de bijstand wordt bij samenwoning broer en zuster als paar gezien. Ook al gaat men naar de rechter, deze via het publieksrecht impliciete onderhoudsplicht is niet privaat af te dwingen. Dat klopt niet. Ook de heer Bakker heeft al eens de kwetsende kanten van de samenwoningregels laten zien. Bij een zuster die een zieke of invalide broer of zuster verzorgde. Oorspronkelijk ging het om een bezuiniging in de AOW. De maatschappelijke schade is groot want juist ouderwordende zelfstandig wonende mensen hebben er belang bij om samen te wonen. Ik wil voorstellen het tweedegraads bloedverwantschap gelijk te stellen aan het eerstegraads bloedverwantschap waar de onderhoudsplicht op 21 jarige leeftijd verdwijnt.

3. AOW en pensioenvrijlating

Het was het eerste SER-advies waar de Kamer (PvdA) om vroeg. Hoe om te gaan met de pensioen vrijlating voor mensen die een onvolledige AOW hebben en aanvullende bijstand. De vrijlating is nu 38 gulden per maand. De SER adviseerde unaniem om de pensioenvrijlating te verhogen naar 100 gulden per maand. De PvdA vindt dat werk moet lonen. Daarom zou een bescheiden verhoging naar bv 50,- vrijlating van een opgebouwd hoogoven- of metaalpensioen (dat zijn de 65-plussers) redelijk zijn. Ik vraag de minister of hij mogelijkheden ziet om hiervoor een oplossing in het voorjaar te realiseren.

Er is nog veel te doen voor Kinderen

Uit de armoedemonitor blijkt dat 15 % van de kinderen van 18 jaar of jonger leeft in een gezin met een laag inkomen. Er is sprake van een toename. Het lage inkomen van de ouder(s) blijkt negatief door te werken in de prestaties van hun kinderen aan het begin van het voortgezet onderwijs. Investeren in gelijke kansen voor kinderen is nodig. Dat kan door het inkomen van de ouders te ondersteunen. Zeker als deeltijdwerk aan de orde is.

Ik vraag de minister naar de uitvoering van de motie over kinderen en het categoriaal beleid in de bijzondere bijstand. In de armoedemonitor wordt extra aandacht gevraagd voor (eenouder) gezinnen met kinderen die qua koopkracht achter blijven. Nu is in de loop van de tijd het aantal inkomensafhankelijke maatregelen waarin een directe relatie wordt gelegd met de werkelijke kosten van kinderen, terug gelopen. In de belasting is geen relatie met het aantal kinderen gelegd, anders dan de al bestaande (twee of meer, overgenomen uit de huursubsidie). Ik vraag de minister te verkennen in welke inkomensondersteunende regelingen die kostengerelateerd zijn, een betere relatie met de kosten van kinderen en het aantal kinderen kan worden opgenomen.

Mvd. Ik vraag de minister opnieuw te bezien of de eigen bijdragen aan de kinderopvang niet geleidelijker moet stijgen, omdat de armoedeval daar stevig is. Namelijk 30% van de meer inkomsten verdwijnt vanwege de hogere eigen bijdrage. Dit is dan onderdeel van een stapeling van andere tariefsverhogingen. Ik denk aan een verlaging naar 20%.

Veel ouders hebben te maken met gebrek aan overblijfmogelijkheden voor hun kinderen. Dat geldt zeker voor alleenstaande ouders die werk en zorg moeten combineren. Bij de begroting VWS en OCW zijn amendementen ingediend om experimenten mogelijk te maken voor tussenschoolse kinderopvang. Opdat later een definitieve regeling getroffen kan worden. Wij vinden het wenselijk dat ook van de kant van SZW cofinanciering plaats vindt. Wij stellen voor om vanuit het budget kinderopvang voor alleenstaande ouders met een uitkering (KOA regeling) een bedrag van 3 miljoen te oormerken voor de cofinanciering van deze experimenten. Natuurlijk ga ik er dan vanuit dat de ouders met een (gedeeltelijk) uitkering dan ook zonder kosten van deze experimenten gebruik kunnen maken. Daardoor blijft de besteding binnen de doelstelling van het budget en kan met een motie volstaan worden. Wij verzoeken de regering dan in het voorjaar met een definitieve regeling te komen.

Premie en vrijlating deeltijdarbeid

Vooral uitkeringsafhankelijke eenoudergezinnen en alleenstaanden lopen veel risico bij de armoedeval. Dat blijkt uit het SCP-rapport. Eenoudergezinnen in de bijstand hebben, indien zij in deeltijd aan het werk gaan, geen arbeidskorting en geen eenmalige toetredingspremie, en als het tegenzit geen vrijlating of WIW-deeltijdpremie. Er zijn nog steeds gemeenten die bij deeltijd geen WIW premie toekennen of alleenstaande ouders met kinderen ouder dan 5 jaar geen vrijlating toestaan.

Ik vraag de minister maatregelen te nemen waardoor de gemeenten bij deeltijdwerk vanwege zorg of vanwege beperkingen van een persoon, wél een WIW intrederspremie verstrekken en vrijlating van inkomsten in de Abw toestaan. Als de gemeenten daaraan geen uitvoering geven dan moeten we het maar in de wet regelen zoals de minister met de toetrederspremie heeft gedaan.

Jongeren in de schuld

Het zal je kind maar wezen. Het blijkt dat 16 procent van de jongeren onder de 25 problematische schulden heeft. Dat kan zijn een betalingsachterstand, schuldregeling of loonbeslag. Ter vergelijking: van de 65 plussers heeft slechts 2,1 procent problematische schulden. Een recent NIBUD onderzoek laat zien dat de schuldpositie van werkende jongeren schrikbarend uit de hand loopt: werkende jongeren hebben een gemiddelde schuld van 3100 gulden en van de jongeren tussen de 21 en 24 jaar heeft 28 procent wel eens schulden en 5% heeft een schuld van meer dan 10.000 gulden.

Dan vraag je jezelf af hoe ze hun geld besteden. Men besteedt het geld aan alcohol, kleding auto, uitgaan, roken en mobiele telefoon. Veel jongeren wonen nog thuis en hebben nauwelijks verplichtingen.

Zorgwekkend is dat bijna de helft van de jongeren zich absoluut geen zorgen maakt over hun schulden. Wat hebben jongeren van nu geleerd over omgaan met geld?

In de welvaartmaatschappij is voor velen overvloed en het wordt gewoon om snel veel geld uit te geven. Veel ouders vragen werkende jongeren geen kostgeld meer. Ze hebben het geld niet nodig. Maar zou het niet zo kunnen zijn dat de jongere de verplichting wel nodig heeft om te leren financiële verplichtingen te hebben? Te leren dat geld er niet alleen voor de lol is?

Het wordt de jongere makkelijk gemaakt om geld te lenen, rood te staan op de ene en de andere bank, rood op de kosten van telefoon en mobieltje en het studenten krediet.

Het is tijd voor de noodrem. Er moeten drie dingen gebeuren. Voorkomen dat problematische schulden ontstaan: jongeren helpen van hun schulden af te komen; kredietverstrekkers aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, en het tegen gaan van ongelimiteerd krediet.

Bestaande projecten in Enschede en Rotterdam - om jongeren met schulden te helpen hun problemen op te lossen - verdienen navolging.

Wij vragen de minister een plan van aanpak om in overleg met de gemeenten en de uitvoeringsorganisaties van schuldhulp te komen met een landelijke aanpak bestaande uit:


* voorlichting, ook richting ouders,

* een gedragcode voor schuldeisers opdat vroegtijdig problematische schulden worden gesignaleerd,

* het ondersteunen van experimenten in de intensieve begeleiding van schuldsanering, budgetbegeleiding die een vorm van heropvoeding zal moeten zijn.

* het inschakeling van de BKR in de stapeling van kleinere schulden.
M evrouw de voorzitter, er is veel gedaan, maar ook nog zoveel te doen.