Veel kleine bouwbedrijven deden in 2000 goede zaken

Het kleinbedrijf in de burgerlijke en utiliteitsbouw (b&u) profiteerde in het afgelopen jaar volop van de gunstige marktcondities. Onderhoud, herstel en verbouw van woningen en gebouwen bezorgden de bedrijven veel werk. De grote vraag naar de diensten van het kleinbedrijf (bedrijven met niet meer dan 20 werknemers) werkte gunstig uit op de winst-marges die in de afgelopen twintig jaar nog niet zo hoog waren als in het afgelopen jaar.

Dit blijkt uit een onderzoek dat het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB) heeft uitgevoerd onder bouwbedrijven die in Nederland als hoofdaannemer werkzaam zijn.

Niet alleen de kleine bedrijven maar ook de middelgrote en grote kunnen terugzien op een uitstekend begin van de nieuwe eeuw. In 2000 kwamen de winstmarges (het netto resultaat voor belasting als percentage van de omzet) uit op een gemiddelde van 4,2 procent. De kleine bedrijven staken hier ver boven uit (5,2 procent), de middelgrote kwamen vrijwel uit op het gemiddelde (4,1 procent), de grote bedrijven bleven iets achter (3,9 procent).

Naar verhouding maakten in 2000 evenveel bedrijven winst als in het voorgaande jaar. Ondanks de gunstige uitkomsten voor de kleine bedrijven als groep blijkt een aantal van hen toch in de rode cijfers te zijn beland (23 procent). Het percentage verliesmakers was bij de grotere bedrijven kleiner. In het grootbedrijf maakte geen enkel bedrijf verlies.

De verbetering van de winstgevendheid had in het algemeen een positieve invloed op de financiële structuur van de bedrijven. Door het grote aantal opdrachten nam het geïnvesteerde vermogen ten opzichte van de omzet sterk toe. De omzet groeide met gemiddeld 8 procent; het geïnvesteerde vermogen met 19 procent. Deze ontwikkeling drukte de rentabiliteit van het geïnvesteerde vermogen.

De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in het rapport: "Bedrijfseconomische kencijfers van b. en u.-bedrijven in 2000".