landbouwvrijstelling per 27 juni 2000
Belastingdienst/Centrum voor proces- en
productontwikkeling, domein winstbelastingen
Besluit van 17 december 2001, nr. CPP2001/2875M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
In het besluit van 23 mei 2001, RTB2001/220M
(hierna: het besluit), heb ik mijn beleid
gepubliceerd met betrekking tot de
keuzeherziening als gevolg van de invoering van
de Wet IB 2001 en de wijziging van de
landbouwvrijstelling per 27 juni 2000 in de Wet
ondernemerspakket 2001.
In het besluit heb ik goedgekeurd dat de
inwerkingtreding van de Wet ondernemerspakket
2001 een bijzondere omstandigheid vormt die
keuzeherziening rechtvaardigt van een
vermogensbestanddeel dat tot het keuzevermogen
behoort. Daarbij is met een verwijzing naar doel
en strekking van de wijziging van de
landbouwvrijstelling aangegeven dat de
keuzeherziening dient plaats te vinden op
27 juni 2000. Naar verluidt wordt in aangiften
wel het standpunt ingenomen dat heretikettering
als gevolg van de wijziging van de
landbouwvrijstelling mogelijk zou zijn
voorafgaand aan de wetswijziging, bijvoorbeeld
per 26 juni 2000, zodat een eventueel verschil
tussen de WEVAB 1) en de WEV 2) van de
ondergrond van de woning op basis van de "oude"
landbouwvrijstelling kan zijn vrijgesteld.
.....
1) WEVAB = waarde in het economische verkeer
bij agrarische bestemming.
2) WEV = waarde in het economische verkeer.
Naar aanleiding van het besluit is mij de vraag
voorgelegd hoe de Belastingdienst moet omgaan
met aangiften waarin ter gelegenheid van de
wijziging van de landbouwvrijstelling
vermogensbestanddelen die als keuzevermogen tot
het ondernemingsvermogen waren gerekend, per
26 juni 2000 zijn geheretiketteerd.
Ik heb hierop geantwoord dat indien een
vermogensbestanddeel is geheretiketteerd per
26 juni 2000 of eerder, belanghebbende ervan in
kennis dient te worden gesteld dat conversie zal
plaatsvinden naar 27 juni 2000 en dat een
eventueel verschil tussen de WEVAB-ondergrond
van de woning en de WEV-ondergrond van de woning
in de heffing zal worden betrokken.
Voorts is in het besluit vermeld dat onttrekking
van de bedrijfswoning bij duurzame zelfbewoning
plaatsvindt voor de waarde in het economische
verkeer, met inachtneming van die bewoning. Bij
vrijwillige overbrenging naar privé brengt dit
mee dat m.b.t. de vaststelling van de waarde in
bewoonde staat het besluit van 16 mei 2001,
CPP2001/1381M, niet van toepassing is maar dat
het uitgangspunt "de huurder is koper" naar
analogie van toepassing is (ca. 90%). Aangezien
er mogelijk aanleiding kan zijn bij de bepaling
van de WEV van de woning met ondergrond rekening
te houden met de omstandigheid, dat deze is
bestemd om te dienen als bedrijfswoning voor het
agrarische bedrijf, alsmede om praktische
redenen keur ik goed dat de waarde in bewoonde
staat wordt gesteld op 80% van de waarde in
vrije staat.
Bezwaarschriften tegen de op bovenstaande wijze
vastgestelde aanslagen worden in behandeling
genomen met inachtneming van het gestelde in het
besluit van 17 december 1997, AFZ96/3312M.