http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=424389
---
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den
Haag Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten Afdeling Golfstaten
Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 19 december 2001 Auteur A.P. Wegerif
Kenmerk DAM-750/01 Telefoon 070 348 5838
Blad /3 Fax 070 348 6639
Bijlage(n) Geen E-mail ap.wegerif@minbuza.nl
Betreft Mijn bezoek aan Iran
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de vragen gesteld door de leden
Wilders, Verhagen en Hoekema naar aanleiding van mijn recente bezoek aan
Iran. Deze vragen werden gesteld tijdens de regeling van werkzaamheden van 4
december jl.
Doel van mijn bezoek aan Teheran was de bespreking van het internationale
optreden tegen het terrorisme en in dat kader de situatie in Afghanistan en
het Midden-Oosten.
Iran heeft zich met name wat Afghanistan betreft een belangrijke en
constructieve speler betoond. Er was daarom alle reden om met mijn
ambtgenoot Kharrazi en president Khatami de toekomst van Afghanistan en de
rol van de internationale gemeenschap daarbij te bespreken.
Tijdens mijn bezoek heb ik vanzelfsprekend ook aandacht besteed aan
non-proliferatie aangelegenheden, alsmede de mensenrechtensituatie in Iran
en, in dat kader, de versterking van de dialoog met de EU, zoals door mij
uiteengezet tijdens het Algemeen Overleg op 13 december jl.
De gesprekken over het Midden-Oosten vonden plaats in de schaduw van de
zware aanslagen in Jeruzalem en Haifa, die de avond tevoren hadden
plaatsgevonden. Ik heb mijn Iraanse gesprekspartners nog eens nadrukkelijk
opgeroepen dergelijke terroristische acties zonder omwegen te veroordelen en
aangesproken op de relatie met Hamas en Islamitische Jihad, of andere
Palestijnse organisaties, waarvan de terroristische netwerken dienen te
worden ontmanteld. Ik heb in dat kader een dringend beroep op Iran gedaan om
zijn invloed aan te wenden om deze organisaties te bewegen de terroristische
aanslagen op Israelische burgers te staken. Ik heb er daarbij op gewezen dat
geen enkele politieke doelstelling het gebruik van geweld tegen burgers
rechtvaardigt. In zijn reactie stelde mijn collega dat Iran alle geweld
betreurt. De vicieuze cirkel van geweld en tegengeweld zou volgens hem
evenwel slechts kunnen worden doorbroken wanneer er een einde kwam aan de
Israëlische bezetting. De Iraanse president Khatami sprak in verband met de
aanslagen in Israël van een tragedie en typeerde die als "vreselijk".
Kharrazi herhaalde voorts het bekende Iraanse standpunt over het recht op
terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen en Jeruzalem als hoofdstad van
een Palestijnse staat. De recente Amerikaanse en Europese uitspraken over
een levensvatbare Palestijnse staat achtte hij een positieve ontwikkeling.
Van mijn kant heb ik uiteengezet dat een oplossing slechts mogelijk is
indien Israël als Joodse staat kan leven binnen veilige en erkende grenzen,
in goede nabuurschap met een levensvatbare Palestijnse staat. Een dergelijke
regeling veronderstelt dat voor het vluchtelingenvraagstuk een oplossing
wordt gevonden die zowel rechtvaardig als realistisch is. Immers, juist de
indruk dat Arafat geen genoegen nam met minder dan een onverkort recht op
terugkeer, werd door het Israëlische publiek als een dreiging ervaren. Door
hiervoor begrip te hebben zou Iran positief kunnen bijdragen aan vrede in
het Midden-Oosten. Mijn collega beperkte zich in zijn reactie tot de
opmerking dat het Iraanse standpunt traditioneel uitging van een oplossing
in het kader van een democratisch Palestina naar het Zuid-Afrikaanse model.
De Nederlandse zorgen over proliferatie van massavernietigingswapens en hun
overbrengingsmiddelen zijn eveneens wederom aan Iran kenbaar gemaakt. Ook de
ontwerp Gedragscode tegen verspreiding van ballistische raketten (ICOC) is
daarbij aan de orde gesteld. Iran is erop gewezen dat zijn deelname aan dat
proces, dat moet leiden tot brede internationale acceptatie van de ICOC, een
belangrijk signaal zou zijn dat Iran zijn non-proliferatie verplichtingen
serieus neemt, hetgeen de in de internationale gemeenschap bestaande zorgen
zou kunnen doen verminderen. Hierover en over massavernietigingswapens is
Iran bereid - op expertniveau - verder te praten. Dat duidt op een iets
gematigder houding dan ten tijde van mijn eerdere bezoek, toen van geen
enkele tegemoetkomendheid sprake was.
Voor wat betreft de mensenrechtensituatie in Iran heb ik de Nederlandse
zorgen nogmaals met kracht overgebracht en gewezen op de noodzaak de
Speciale Vertegenwoordiger van de VN Mensenrechtencommissie, Copithorne,
zonder voorwaarden vooraf tot het land toe te laten. Deze keer leek mijn
gesprekspartner meer open te staan voor een discussie inzake het onderwerp
mensenrechten dan bij mijn vorige bezoek in mei 2000 het geval was. Hij
erkende dat Iran problemen had op dat gebied. Iran wil over mensenrechten de
dialoog aangaan met de EU, die de drijvende kracht is achter de - onlangs
met weer grotere meerderheid aangenomen - resolutie inzake Iran in de Derde
Commissie van de Algemene Vergadering van de VN.
Naar aanleiding van de vraag van de heer Hoekema merk ik op dat het beleid
van de Europese Unie versus Iran wordt uitgedragen via de halfjaarlijkse
bijeenkomsten in het kader van de tussen de EU en Iran gevoerde
'Comprehensive Dialogue', waarin ook de mensenrechten aan de orde worden
gesteld. De meest recente bijeenkomst vond op 3 september jl. in Teheran
plaats.
De mensenrechten in Iran kwamen voorts kort aan de orde tijdens het bezoek
van minister Kharrazi aan Hoge Vertegenwoordiger Solana op 10 september jl
in Brussel en tijdens een bezoek op 26 september jl. van de ministeriële
EU-troika aan Teheran met het doel de mogelijkheden van samenwerking in de
strijd tegen het terrorisme te verkennen.
Momenteel vindt in EU-verband overleg plaats over een Handels- en
Samenwerkingsakkoord tussen de EU en Iran, waartoe de Europese Commissie
eind november ontwerp-onderhandelingsrichtlijnen heeft voorgelegd. Hierin
worden o.m. standaard-clausules inzake mensenrechten en terug- en overname
van asielzoekers voorzien. Nederland heeft daarnaast een clausule
voorgesteld over de strijd tegen terrorisme. Tot een opening van
daadwerkelijke onderhandelingen zal het - mede op Nederlands aandringen -
overigens eerst komen na een evaluatie van alle aspecten van de relaties
tussen de EU en Iran (vide de conclusies van de Algemene Raad van
respectievelijk 20 november 2000, 14 mei 2001 en 17 oktober 2001). Daarbij
zal ook de Iraanse opstelling in de strijd tegen het terrorisme worden
meegewogen.
de Minister van Buitenlandse Zaken
Kenmerk DAM-750/01
Blad /1
===
Ministerie van Buitenlandse Zaken