Ministerie van Financien

beleggingsinstellingen

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen

Besluit van 20 december 2001, nr. CPP2001/3247M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Op grond van art. 28, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting (hierna: de Wet) dient een beleggingsinstelling de ter beschikking te stellen winst gelijkelijk te verdelen over alle aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid. Geleidelijk is beleid gevormd met toepassing van art. 28, derde lid, van de Wet, in welke gevallen en onder welke voorwaarden een ontheffing van deze eis wordt verleend. Met het onderhavige besluit wordt dit beleid gepubliceerd en gedelegeerd aan de Belastingdienst.


1. De inspecteur wordt gemachtigd om ontheffing te verlenen van de eis van een gelijke winstverdeling per aandeel indien alle aandelen in één hand zijn, of indien alle aandeelhouders in dezelfde mate zijn gerechtigd tot de verschillende soorten aandelen.


2. Dit punt vervangt het besluit van 28 augustus 1998, nr. DB98/2897M. inzake paraplufondsen, dat bij deze wordt ingetrokken. Inhoudelijk wordt de goedkeuring ook van toepassing verklaard op fondsen voor gemene rekening; bovendien wordt de uitvoering thans gedelegeerd.

In de afgelopen jaren is om commerciële redenen een aantal NV's opgericht met een zogenoemde paraplustructuur. Een dergelijke
paraplustructuur houdt in dat het
aandelenkapitaal is onderverdeeld in
verschillende series (letter-)aandelen. Elke serie aandelen representeert een afzonderlijk geadministreerde effectenportefeuille op basis van een eigen beleggingsbeleid. Aldus kan binnen de ene NV een veelheid aan (sub?)fondsen worden onderscheiden.
Wil een dergelijke NV worden aangemerkt als een beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet), dan dient zij, naast de overige voorwaarden, in beginsel tevens te voldoen aan de in art. 28, tweede lid, onderdeel b, van de Wet gestelde eis, dat de ter beschikking te stellen winst gelijkelijk wordt verdeeld over alle aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid. Een dergelijke
uitdelingspolitiek zou zich niet verdragen met de beoogde veelheid aan onderscheiden
subfondsen.
Art. 28, derde lid, Wet Vpb 1969 geeft mij de bevoegdheid in bijzondere gevallen onder door mij te stellen voorwaarden afwijkingen toe te staan van het bepaalde in het tweede lid. Op grond hiervan machtig ik de inspecteur om in dergelijke gevallen ontheffing te verlenen van de eis van een gelijke winstverdeling per aandeel onder het stellen van de volgende voorwaarden:


1. Elk (sub?)fonds van de NV dient te voldoen aan alle voorwaarden van artikel 28 van de Wet.


2. Geen (sub?)fonds van de NV belegt in enig ander (sub?)fonds van de NV.


3. Overigens voldoet de NV aan alle voorwaarden van artikel 28.

Ter toelichting wijs ik nog op het volgende: Als gevolg van de gekozen structuur staan de verschillende (sub?)fondsen van de NV in zekere zin borg voor elkaar. Hoewel borgstelling naar mijn oordeel een activiteit is, die niet valt aan te merken als beleggen kan daaraan in het geval van een zogenoemd paraplufonds worden voorbijgegaan. Indien enig (sub?)fonds wordt aangesproken voor de schulden van een ander (sub?)fonds zal dit laatste fonds immers de financieringsvereisten van artikel 28, tweede lid, onderdeel a, van de Wet hebben
overschreden. Gevolg daarvan is statusverlies voor de NV als geheel en tevens voor alle (sub?)fondsen. Voor de toepassing van artikel 28, derde lid, van de Wet in dergelijke omstandigheden zie ik in beginsel geen aanleiding.
Het beleid met betrekking tot de aandeelhouders- en bestuurdersvereisten, zoals neergelegd in het besluit van 3 december 1991, nr. DB91/6514, zoals nadien gewijzigd bij besluit van 15 oktober 1992, nr. DB92/4847, vindt
overeenkomstige toepassing op nieuwe
(sub?)fondsen van de NV; daarbij wordt een reeds bestaand fonds, dat wordt omgezet in een (sub?)fonds van de NV niet als nieuw beschouwd. Voor alle duidelijkheid zij er bovendien op gewezen dat de tijdelijke ontheffing van deze vereisten die wordt verleend aan een nieuw (sub?)fonds onverlet laat dat de NV als geheel wel aan deze eisen dient te voldoen (behoudens voor zover dit beleid op de NV als geheel van toepassing is).
Het onderscheiden van de verschillende (sub?)fondsen binnen de NV met het oog op de winstverdeling doet niet af aan het feit dat er sprake is van één belastingplichtige voor de heffing van vennootschapsbelasting, op welke belastingplichtige het Besluit
beleggingsinstellingen (hierna: BBI) van toepassing is. Aldus is er formeel één aangifte, één herbeleggingsreserve, één
uitdelingsverplichting, enzovoort. Daarnaast zal echter voor ieder (sub?)fonds een berekening dienen te worden gemaakt op basis van een overeenkomstige toepassing van het BBI uit hoofde van voorwaarde 1. Onder omstandigheden kan het zich daarbij voordoen dat de som van de voor de (sub?)fondsen berekende
uitdelingsverplichtingen de
uitdelingsverplichting van de NV te boven gaat. Vanuit de NV als geheel bezien wordt dan op grond van voorwaarde 1 meer uitgedeeld dan krachtens artikel 2 BBI nodig is. Indien dit aanleiding geeft tot problemen met betrekking tot het vormen van een herbeleggingsreserve kunnen deze worden voorgelegd aan het Ministerie van Financiën.
Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op fondsen voor gemene rekening.


3. De inspecteur wordt gemachtigd om ontheffing te verlenen van de eis van een gelijke winstverdeling per aandeel indien de ongelijke winstverdeling samenhangt met het bestaan van prioriteitsaandelen onder de volgende voorwaarden:


1. Het nominaal gestorte kapitaal op het totaal van de prioriteitsaandelen bedraagt niet meer dan ¤ 500.


2. De vergoeding op de prioriteitsaandelen beloopt niet meer dan 7%.

Opgemerkt wordt dat de ontheffingen onder punt 2 en punt 3 zich naast elkaar kunnen voordoen. Ten overvloede zij erop gewezen dat bij een paraplufonds de ontheffing op de voet van punt 3 niet wordt toegepast per subfonds maar op het fonds als geheel.

Vervallen besluit

Het besluit van 28 augustus 1998, nr.
DB98/2897M, is hiermede komen te vervallen.