Dienst uitvoering en toezicht Electriciteitswet

Dienst uitvoering en toezicht Energie

BESLUIT

Nummer: 100554/15
Betreft: Bindende aanwijzing, zoals bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Gaswet voor de N.V. Nederlandse Gasunie alsmede besluit op aanvragen tot het geven van een bindende aanwijzing van LTO en PT gezamenlijk en VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM gezamenlijk

I. Inleiding


1. Op grond van artikel 12, eerste lid van de Gaswet is een gastransportbedrijf verplicht voor 1 oktober van elk jaar indicatieve tarieven en voorwaarden bekend te maken. Bij het opstellen van de indicatieve tarieven en voorwaarden neemt het gastransportbedrijf, ingevolge het bepaalde in artikel 13 van de Gaswet, de richtlijnen opgesteld door de directeur DTe (hierna: DTe) in acht. Deze richtlijnen, genaamd Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2002, zijn vastgesteld op 30 augustus 2001 en op 31 augustus 2001 gepubliceerd in Staatscourant 2001, nummer 168, p. 40. Deze richtlijnen worden hierna aangehaald als "Richtlijnen Gastransport".


2. Bij brief van 28 september 2001, kenmerk HJ 01.B.137, heeft de N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie) ingevolge artikel 12, derde lid van de Gaswet DTe geïnformeerd over de indicatieve tarieven en voorwaarden voor het jaar 2002. DTe heeft deze indicatieve tarieven en voorwaarden ambtshalve getoetst aan de Richtlijnen Gastransport. Deze bevindingen heeft DTe aan Gasunie kenbaar gemaakt door middel van een ontwerp bindende aanwijzing die Gasunie bij brief van 8 november, kenmerk 100554/7, is toegestuurd.


3. Gasunie is ingevolge artikel 4:8 Awb in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over de ontwerp bindende aanwijzing naar keuze mondeling of schriftelijk naar voren te brengen. Op 20 november 2001 heeft Gasunie haar zienswijze mondeling toegelicht en bij e-mail van 28 november 2001 heeft zij haar zienswijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Deze zienswijze is mondeling toegelicht op 3 december 2001.


4. In haar schriftelijke zienswijze herhaalt Gasunie op een aantal onderdelen haar bezwaren tegen de Richtlijnen Gastransport. Deze bezwaren zijn met name verwoord in de schriftelijke reactie van 20 juli 2001 op het Informatie- en consultatiedocument Richtlijnen Gaswet en in de zienswijze van 27 augustus 2001 naar aanleiding van de Ontwerp-Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2002. Voor zover deze bezwaren betrekking hebben op principiële verschillen van mening tussen Gasunie en DTe, zal daar in de onderhavige beoordeling geen aandacht aan worden besteed. Immers, het standpunt van DTe is meerdere malen aan Gasunie gecommuniceerd en de beslechting van deze principiële discussie ligt thans voor bij de Rechtbank in Den Haag. Daar waar Gasunie nieuwe bezwaren naar voren brengt of de bezwaren het belang van de integriteit


1



van het gastransportnet en de leveringszekerheid aan binnenlandse afnemers raken, zal DTe de bezwaren van Gasunie bespreken.


5. De verplichtingen die voor Gasunie uit de Richtlijnen Gastransport volgen zijn in dit aanwijzingsbesluit geconcretiseerd. Voor zover die verplichtingen niet per 1 januari 2002 gerealiseerd kunnen worden, wordt daarmee in dit aanwijzingsbesluit rekening gehouden. Dit betekent dat aan sommige verplichtingen uit de Gasrichtlijnen eerst in de loop van 2002 moet zijn voldaan. In een enkel geval heeft de directeur DTe Gasunie tot 1 januari 2003 de tijd gegeven te voldoen aan de Richtlijnen Gastransport. Voor zover dit aanwijzingsbesluit ook betrekking heeft op de jaren na 2002, zullen de betreffende onderwerpen worden betrokken bij de totstandkoming van de Richtlijnen Gastransport voor de jaren 2003 en volgende. Door de inhoud van onderhavige bindende aanwijzing uit te voeren, neemt Gasunie de Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2002 in voldoende mate in acht.


6. DTe is van mening dat het wenselijk is om marktpartijen en Gasunie zekerheid te bieden over de wijze waarop de regulering zich zal ontwikkelen. Daartoe is in deze aanwijzing een aantal structurele onderwerpen met nadruk benoemd en is een concrete invulling gegeven voor de jaren 2002 tot en met 2005.

II. Aanvragen tot het geven van een bindende aanwijzing


7. DTe heeft de volgende aanvragen tot het geven van een bindende aanwijzing als bedoeld in artikel 13, tweede lid van de Gaswet aan Gasunie ontvangen:

a. Een aanvraag van 19 oktober 2001 van LTO Nederland (LTO) en het Productschap Tuinbouw (PT);
b. Een aanvraag van 8 november 2001 van de Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW), de Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), de Vereniging Vrijhandels Organisatie Elektriciteit en Gas (VOEG) en de vereniging FME-CWM.

De hierboven genoemde organisaties gezamenlijk worden hieronder aangehaald als "aanvragers".


8. DTe heeft aanvragers in de gelegenheid gesteld hun aanvraag mondeling toe te lichten. LTO en PT hebben op 19 november 2001 en VEMW, VNCI, VOEG, FME-CWM op 20 november 2001 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Gasunie is bij brief van 12 november 2001, kenmerk 100554/8, in de gelegenheid gesteld om op beide aanvragen te reageren. Dit heeft zij niet gedaan.


2




9. DTe heeft besloten om bovengenoemde aanvragen te behandelen in het kader van de ambtshalve beoordeling van de indicatieve tarieven en voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002. Dit betekent dat onderstaande ambtshalve beoordeling eveneens een beoordeling van beide aanvragen bevat. Daar waar het standpunt van één of beide aanvragers afwijkt van hetgeen DTe ambtshalve heeft geconstateerd, wordt dit bij het betreffende onderdeel van de beoordeling gemotiveerd aangegeven.

III. Beoordeling van de indicatieve tarieven en voorwaarden voor het jaar 2002


10. De onderstaande beoordeling van de indicatieve tarieven en voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002 is per onderdeel als volgt opgebouwd. Als eerste wordt aangegeven welke constateringen DTe heeft gemaakt ten aanzien van de indicatieve tarieven en voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002. Deze constateringen zijn aan Gasunie voorgelegd in de ontwerp bindende aanwijzing. Vervolgens worden de zienswijze van Gasunie op de ontwerp bindende aanwijzing en de standpunten van aanvragers behandeld. Tenslotte zal DTe ingaan op deze zienswijze en standpunten en wordt aangegeven welke conclusies DTe trekt.


11. Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van de volgende documenten:
a. Brief Gasunie d.d. 28 september 2001, kenmerk HJ 01.B.137; b. Brief Gasunie d.d. 19 oktober 2001, kenmerk HJ 01.B.151; c. Indicatieve tarieven en voorwaarden voor transport en de daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten 2002, versie 28 september 2001, bijlage bij brief d.d. 28 september 2001 (hierna: "Indicatieve tarieven en voorwaarden"); d. Transportprotocol, versie verstuurd door Gasunie bij e-mail van 28 september 2001; e. Transmission Service Agreement 2002-1 (Terms and Conditions), model November 19th, publicatiedatum website van Gasunie 3 december 2001 (hierna: Transmission Service Agreement);
f. Overige openbare informatie op de website van Gasunie, publicatiedatum 3 december 2001 (www.gastransport.nl);
g. Schriftelijke zienswijze van N.V. Nederlandse Gasunie met betrekking tot het ontwerp voor een bindende aanwijzing van de directeur DTe d.d. 8 november 2001 inzake door N.V. Nederlandse Gasunie voor het jaar 2002 te hanteren indicatieve tarieven en voorwaarden (hierna: schriftelijke zienswijze).

Niet in acht genomen bepalingen van de Gaswet


12. Op grond van de brief van Gasunie d.d. 19 oktober 2001 constateert DTe dat een aantal standaardvoorwaarden, waaronder het "use-it-or-lose-it"- principe en de kwaliteitseisen die aan shippers worden gesteld, nog nader uitgewerkt worden in het Transmission Service Agreement of het Transportprotocol.


3




13. In haar schriftelijke zienswijze merkt Gasunie op dat artikel 12, eerste lid van de Gaswet geenszins van Gasunie vergt dat zij alle tarieven en voorwaarden publiceert, maar slechts een indicatie geeft van de belangrijkste commerciële voorwaarden. Gasunie is van mening dat zij door publicatie van haar "indicatieve tarieven en voorwaarden" ruimschoots heeft voldaan aan haar wettelijke plicht van artikel 12, eerste lid van de Gaswet.


14. DTe deelt de mening van Gasunie dat artikel 12, eerste lid van de Gaswet niet vereist dat een transportbedrijf alle tarieven en voorwaarden publiceert. Daarentegen leidt artikel 12, eerste lid van de Gaswet er volgens DTe ook niet toe dat het uitsluitend aan het gastransportbedrijf is om te bepalen welke tarieven en voorwaarden gepubliceerd dienen te worden. De indicatie van de tarieven en voorwaarden dient dusdanig te zijn dat netgebruikers verzekerd zijn van non- discriminatoire en objectieve toegang tot het gastransportnet. Dit betekent volgens DTe in de eerste plaats dat netgebruikers inzicht dienen te hebben in de standaardvoorwaarden en tarieven. Op basis van deze standaardvoorwaarden en tarieven kunnen de netgebruikers vervolgens met Gasunie onderhandelen over de feitelijke tarieven en voorwaarden. In de tweede plaats merkt DTe op dat de indicatie van de tarieven en voorwaarden dusdanig moet zijn dat netgebruikers kunnen beoordelen of de Richtlijnen Gastransport in acht zijn genomen. Dit betekent dat de indicatieve tarieven en voorwaarden in ieder geval die tarieven en voorwaarden dienen te bevatten waarover in de Richtlijnen Gastransport bepalingen zijn opgenomen, zoals bijvoorbeeld het "use-it-or- lose-it" principe en de kredietwaardigheidseisen voor shippers.


15. Op grond van het bovenstaande concludeert DTe dat niet alle indicatieve tarieven en voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002 tijdig, dat wil zeggen vóór 1 oktober 2001, zijn gepubliceerd. Evenmin heeft Gasunie na 1 oktober 2001 alle indicatieve tarieven en voorwaarden gepubliceerd. Hierdoor heeft Gasunie niet voldaan aan artikel 12, eerste lid juncto artikel 13, tweede lid van de Gaswet. Gasunie dient binnen een termijn van 1 maand na bekendmaking van dit besluit ­ met inachtneming van doel en strekking van artikel 12 Gaswet, zoals hiervoor beschreven ­ alsnog alle indicatieve tarieven en voorwaarden voor het jaar 2002 te publiceren. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins belemmeringen bestaan om binnen 1 maand alsnog aan het bepaalde van de Gaswet te voldoen.

Basisdienst gegarandeerde transportdienst


16. Volgens VEMW, VOEG, VNCI en FME-CWM valt niet vast te stellen of de door Gasunie aangeboden dienst gastransport voldoet aan de in artikel 2, derde lid van de Richtlijnen Gastransport opgenomen eisen. Zo is onduidelijk in welke gevallen Gasunie zich het recht voorbehoudt om het transport te onderbreken.


17. DTe merkt op dat het Transmission Service Agreement van Gasunie ­ in bijzonder hoofdstuk 10 ­ bepalingen bevat over de mogelijkheid tot het onderbreken of limiteren van de transportdienst. Deze bepalingen en het daarbij behorende aansprakelijkheidsregime voldoen naar het oordeel van DTe aan artikel 2, derde lid van de Richtlijnen Gastransport. Het enkele feit dat Gasunie het


4



Transmission Service Agreement niet heeft aangemerkt als indicatieve voorwaarden, maakt dit niet anders. Daarbij wijst DTe daarbij op de omstandigheid dat Gasunie het Transmission Service Agreement genoegzaam aan netgebruikers kenbaar heeft gemaakt door het Transmission Service Agreement te publiceren op de website van Gasunie. DTe is derhalve van mening dat Gasunie aan dit onderdeel van de Richtlijnen Gastransport genoegzaam heeft voldaan.

Basisdienst backhaul


18. Op grond van randnummer 11 en 12, onderdeel (v) van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002 niet voorzien in een basisdienst "backhaul dienst".


19. In haar schriftelijke zienswijze merkt Gasunie op dat zij wel degelijk transport op basis van backhaul aanbiedt. Het aanbieden van backhaul als basisdienst acht zij echter om de volgende redenen niet juist:
a. backhaul is in voldoende mate vrijelijk op de markt verkrijgbaar; b. backhaul kan daarenboven het beste gerealiseerd worden door marktpartijen; c. het aanbieden van backhaul als basisdienst door Gasunie is economisch niet zinvol of verantwoord; en
d. het aanbieden van backhaul door Gasunie Transport stimuleert marktpartijen niet tot efficiënt handelen.
Bovendien wijst Gasunie er op dat de dienst backhaul niet gegarandeerd kan worden aangeboden.


20. In de Toelichting bij de Richtlijnen Gastransport heeft DTe aangegeven waarom zij van mening is dat een backhaul efficiënt gebruik van het gastransport stimuleert. Met betrekking tot de onder 3 en 4 genoemde argumenten van Gasunie in het voorgaande randnummer, verwijst DTe derhalve naar hetgeen hierover is opgemerkt in de toelichting bij de Richtlijnen Gastransport. Ten aanzien van de argumenten van Gasunie zoals die onder 1 en 2 zijn vermeld in het voorgaande randnummer, merkt DTe het volgende op.


21. Het is voor netgebruikers inderdaad mogelijk om onderling een forward- en een backwardflow uit te ruilen. Tegelijk kan Gasunie een schaalvoordeel tot stand brengen door alle forward en backward flows op een bepaald traject uit te ruilen. Het argument van Gasunie dat een backhauldienst niet gegarandeerd kan worden aangeboden, doet in beginsel niet ter zake, aangezien de Richtlijnen Gastransport er niet aan in de weg staan dat Gasunie deze dienst afschakelbaar aanbiedt dan wel onder de voorwaarde dat er voldoende forward flow is. In het laatste geval ligt het risico dat de backhaul niet uitgevoerd kan worden bij de netgebruiker


22. Gelet op het feit dat sprake is van een overgangsjaar naar een systeem met een volwaardige entry- exit tariefstructuur (zie verderop in dit besluit), alsmede gelet op het feit dat Gasunie voor wat betreft functionaliteit voldoet (Gasunie biedt immers ook transport aan tegen de fysieke gasstroom in) ziet DTe op dit punt in 2002 af van handhaving.


5




23. Gelet op het bovenstaande bepaalt DTe dat Gasunie met ingang van 1 januari 2003 haar indicatieve voorwaarden dient aan te passen met inachtneming van me Richtlijnen Gastransport door daarin toepassing te geven aan artikel 2, tweede lid, onderdeel a van de Richtlijnen Gastransport en een nadrukkelijk onderscheid te maken tussen de basisdiensten gegarandeerd transport en de basisdienst backhaul.

Basisdienst flexibiliteit


24. Op grond van randnummer 9 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" en bladzijde 2 van de brief van Gasunie d.d. 19 oktober 2001, constateert DTe dat de indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 niet voorzien in een basisdienst "flexibiliteitsdienst".


25. In haar schriftelijke zienswijze stelt Gasunie dat het aanbieden van transportdiensten met dagbalancering niets anders is dan een flexibiliteitsdienst met een balanceringsperiode van 24 uur. Gasunie stelt hiermee de toegestane balanceringsperiode gelijk aan een flexibiliteitsdienst. Aldus bezien concludeert Gasunie dat zij voldoet aan het gestelde in artikel 2, tweede lid, onderdeel b van de Richtlijnen Gastransport. Daarnaast is Gasunie van mening dat de door DTe vereiste flexibiliteitsdienst geen verband houdt met het transport, maar met de levering van gas. Gasunie Transport kan hoogstens verplicht worden om flexibiliteitsdiensten aan te bieden die zij met haar eigen middelen kan leveren. Volgens Gasunie Transport biedt de line-pack in het gastransportnet geen ruimte om additionele flexibiliteitsdiensten aan te bieden. Bovendien merkt Gasunie op dat flexibiliteitsdiensten in voldoende mate vrijelijk op de markt verkrijgbaar zijn en derhalve niet zijn aan te merken als noodzakelijkerwijs met het transport verbonden diensten.


26. LTO en PT zijn van mening dat Gasunie zich niet mag beperken tot het aanbieden van uurflexibiliteit. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM zijn van mening dat Gasunie geen flexibiliteitsdiensten aanbiedt. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat Gasunie tenminste flexibiliteitsdiensten per uur en per dag moet aanbieden.


27. In de eerste plaats merkt DTe op dat in de artikelen 1 en 2 van de Richtlijnen Gastransport een onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen "flexibiliteitsdienst" en "balanceringsperiode". Reeds daarom kan de toegestane balanceringsperiode niet gelijk worden gesteld met een flexibiliteitsdienst. Dat de balanceringsperiode en de flexibiliteitsdienst twee verschillende zaken betreffen, blijkt ook uit het feit dat een flexibiliteitsdienst door een netgebruiker wordt gebruikt om ex ante aan de toegestane balanceringsperiode te voldoen. Dit betekent dat het argument van Gasunie dat zij met het aanbieden van dagbalancering voldoet aan de eis tot het aanbieden van een basisdienst flexibiliteit, niet opgaat.


28. Met betrekking tot de stelling van Gasunie dat Gasunie Transport slechts verplicht kan worden om diensten aan te bieden die zij met haar eigen middelen kan leveren, merkt DTe het volgende op. Hoewel Gasunie Handel en Gasunie Transport momenteel administratief gescheiden van elkaar functioneren, is er nog steeds sprake van één juridisch geïntegreerde onderneming. Dit


6



betekent dat indien men wil beoordelen of Gasunie de dienst flexibiliteit met haar eigen middelen kan aanbieden, gekeken moet worden naar de middelen van de geïntegreerde onderneming. Maar ook indien men uit zou gaan van een volledig juridisch gesplitste onderneming, is DTe van mening dat de Richtlijnen Gastransport van Gasunie Transport kunnen eisen dat zij een flexibiliteitsdienst aanbiedt. Immers, in de definitie van de Richtlijnen Gastransport moet een flexibiliteitsdienst beschouwd worden als balanceringsdienst en daarmee een noodzakelijkerwijs met het transport verbonden dienst. Dat Gasunie Transport voor het aanbieden van deze dienst eventueel gas moet inkopen op de Nederlandse gasmarkt, hoeft aan het aanbieden van deze dienst niet in de weg te staan. Ook in de gasmarkt in het Verenigd Koninkrijk en de elektriciteitssector in Nederland is het gebruikelijk dat balanceringsdiensten door de beheerder van het landelijke gastransportnet worden aangeboden. De voordelen voor een netgebruiker van een balanceringsdienst die wordt aangeboden door Gasunie Transport boven eigen inkoop op de markt, is onder andere gelegen in het feit dat Gasunie Transport zowel het transportgedeelte als de eventuele noodzakelijke gasinkoop kan integreren in één dienst. Daarnaast ontstaan er schaalvoordelen indien Gasunie Transport deze dienst op grote schaal voor meerdere netgebruikers inkoopt. Overigens kan men vragen stellen bij de stelling van Gasunie dat flexibiliteitsdiensten thans reeds vrijelijk in de markt verkrijgbaar zijn, aangezien Gasunie Handel op dit moment de belangrijkste zoniet de enige aanbieder is van dergelijke diensten. DTe verwacht dat dit in de toekomst zal veranderen.


29. Ten aanzien van de motivering van aanvragers dat Gasunie zich niet mag beperken tot het aanbieden van uurflexibiliteit, merkt DTe op dat de Richtlijnen Gastransport slechts één flexibiliteitsdienst als basisdienst voorschrijven. Deze flexibiliteitsdienst dient zo aangeboden te worden dat netgebruikers hiermee aan het balanceringsregime kunnen voldoen. Gelet op het huidige balanceringsregime van Gasunie, ligt het voor de hand dat de basisdienst flexibiliteit op uurbasis biedt.


30. In de zienswijze van Gasunie wordt aangegeven dat Gasunie Transport de mogelijkheden onderzoekt om flexibiliteit in te kopen en aan de markt aan te bieden. Op 3 december heeft Gasunie aangegeven dat Gasunie Transport hierin is geslaagd, en een contract heeft afgesloten met Gasunie Handel. Gasunie heeft aangegeven dat de diensten zullen worden aangeboden onder vergelijkbare commerciële condities als het geval was in het jaar 2001. Gasunie heeft aangegeven dat Gasunie Transport in 2002 een dienst zal aanbieden die shippers in staat zal stellen om binnen de gasdag van uur tot uur een ruimere onbalans te hebben dan is toegestaan op basis van de temperatuurgerelateerde tolerantie. Daarenboven zal deze dienst shippers de mogelijkheid bieden enige verruiming ten opzichte van de standaard 2% toegestane onbalans aan het eind van de gasdag te contracteren. Voorts heeft Gasunie aangegeven dat het in het jaar 2002 een zogeheten "onbalansmarkt" zal opzetten. Via deze onbalansmarkt zal Gasunie op marktconforme wijze gas in- en verkopen, al naar gelang dat noodzakelijk is om posities in balans te brengen. Marktconform betekent in dit opzicht dat andere aanbieders van flexibiliteitsdiensten dan Gasunie Handel gelijke kans hebben om leverancier van deze diensten te worden. Bij andere aanbieders moet worden gedacht aan andere gasproducenten, binnen- en buitenlandse shippers, afnemers met afschakelbare contracten e.d.


7




31. Hoewel Gasunie een flexibiliteitsdienst in het vooruitzicht heeft gesteld, concludeert DTe dat Gasunie voor het jaar 2002 vooralsnog niet voldoet aan artikel 2, tweede lid, onderdeel b van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient binnen een termijn van 1 maand na vaststelling van dit besluit haar indicatieve voorwaarden en tarieven voor het jaar 2002 aan te passen aan de Richtlijnen Gastransport door alsnog een basisdienst flexibiliteit aan te bieden, waarbij hetgeen hierover in het vorige randnummer is opgemerkt, tot uitgangspunt kan worden genomen. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins belemmeringen bestaan om binnen 1 maand alsnog aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport te voldoen.


32. Gasunie dient voorts uiterlijk 1 mei 2002 voorstellen bij DTe in te dienen voor de wijze waarop deze onbalansmarkt naar haar oordeel vorm gegeven dient te worden. DTe zal deze voorstellen betrekken bij totstandkoming van de Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2003.

Basisdienst Kwaliteitsconversie


33. In hun aanvraag tot het geven van een bindende aanwijzing stellen VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM dat Gasunie op grond van de Richtlijnen Gastransport kwaliteitsconversie als integrale basisdienst moet aanbieden. Gasunie doet dit in hun ogen op dit moment niet, omdat Gasunie de netgebruiker zelf zorg laat dragen voor de gewenste vorm van kwaliteitsconversie.


34. Artikel 2, zesde lid van de Richtlijnen Gastransport bepaalt dat onder kwaliteitsconversie tenminste wordt verstaan: een dienst waarmee een gastransportbedrijf het gas dat netgebruikers voor transport aanbieden door bijmenging van gassen of op een andere wijze in een overeengekomen kwaliteit en samenstelling brengt. Uit deze definitie van kwaliteitsconversie blijkt dat het de verantwoordelijkheid van het gastransportbedrijf is om het meest geschikte middel te kiezen waarmee het gas in de juiste kwaliteit kan worden gebracht1. De "Indicatieve tarieven en voorwaarden" van Gasunie maken wat betreft kwaliteitsaanpassing van gas een onderscheid tussen menging en stikstofinjectie. Hierdoor laat Gasunie de keuze voor het meeste geschikte middel voor kwaliteitsconversie over aan de netgebruiker. Vanuit een oogpunt van doelmatigheid heeft het de voorkeur dat het gastransportbedrijf en niet de individuele netgebruiker de keuze maakt omtrent het meest geschikte middel voor kwaliteitsconversie.


35. Gelet op het bovenstaande concludeert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient binnen een termijn van 1 maand na vaststelling van dit besluit haar indicatieve tarieven en voorwaarden voor het jaar 2002 aan te passen aan de Richtlijnen Gastransport door alsnog een uniforme dienst kwaliteitsconversie aan te bieden. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins


1 Dit blijkt ook uit randnummer 220 van de Toelichting bij de Richtlijnen Gastransport waarin wordt aangegeven met welke middelen Gasunie de dienst kwaliteitsconversie kan aanbieden.


8



belemmeringen bestaan om binnen 1 maand alsnog aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport te voldoen.

Looptijd basisdiensten


36. Op grond van randnummer 29 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002 niet voorzien in contracten met de looptijd van één klokuur of vierentwintig klokuren.


37. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie aan dat het technisch gezien onmogelijk is om dagcontracten per 1 januari 2002 aan te bieden. Gasunie Transport verwacht op zijn vroegst per 1 oktober 2002 contracten met een looptijd van één dag of één week aan te kunnen bieden en indien de ICT ontwikkelingen daartoe ruimte geven deze ingangsdatum te vervroegen naar 1 juli 2002.


38. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM stellen zich op het standpunt dat de indicatieve tarieven en voorwaarden van Gasunie niet voldoen aan de eis van de Richtlijnen Gastransport om contracten met een looptijd van één dag aan te bieden. Voorts geven LTO en PT aan dat Gasunie nalaat te motiveren waarom contracten met een looptijd korter dan één maand niet tot de mogelijkheden behoren.


39. Met betrekking tot de termijn waarbinnen het volgens Gasunie technisch gezien mogelijk is om dagcontracten aan te bieden, merkt DTe op dat zij hiermee rekening zal houden in de handhaving van de Richtlijnen Gastransport.


40. Gelet op het bovenstaande concludeert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 3, tweede lid, onderdeel a, juncto artikel 3, derde lid van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient voor 1 oktober 2002 haar indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 aan te passen aan de Richtlijnen Gastransport door alsnog basisdiensten met de looptijd van één of 24 klokuren aan te bieden. Een termijn tot 1 oktober 2002 is redelijk, aangezien Gasunie in haar schriftelijke zienswijze heeft aangegeven dat een eerdere implementatie van deze verplichting technisch niet realiseerbaar is.

Tariefstructuur


41. Op grond van de randnummers 1 tot en met 4 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat het transporttariefsysteem van Gasunie voor het jaar 2002 uitgaat van afzonderlijk te contracteren entry punten, trajecten (trajecten tussen entry punten en knooppunten, knooppunten onderling en knooppunten en exit punten) en aansluittrajecten. Een netgebruiker dient op grond van dit systeem minimaal drie contracten af te sluiten om gas te kunnen transporteren naar een afnemer: een contract voor capaciteit op een entry punt, een


9



contract voor capaciteit op een traject en een contract voor capaciteit op een aansluittraject2. Het is derhalve voor een netgebruiker onmogelijk om gas te transporteren door alleen capaciteit op een entry punt en / of een exit punt ­ of een vooraf overeengekomen combinatie van beide ­ te contracteren.


42. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie aan dat de constatering van DTe in de ontwerp bindende aanwijzing berust op een misverstand. In één contract worden de door de shipper gewenste trajecten (inclusief aansluittrajecten) vastgelegd, waarbij geldt dat de entry punten en de exit punten eveneens in het contract worden benoemd.


43. Naar aanleiding van bovenbeschreven zienswijze van Gasunie concludeert DTe dat de hierboven beschreven constatering gebaseerd is op een misverstand. DTe is derhalve van mening dat Gasunie genoegzaam aan dit onderdeel van de Richtlijnen Gastransport heeft voldaan.

Transportdiensten met uurbalancering


44. Op grond van randnummer 9 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002 niet voorzien in een standaardcontract voor transportdiensten met een balanceringsperiode van één uur.


45. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie aan dat het systeem van dagbalancering niet uitsluit dat een shipper er zelf voor kiest om op uurbasis in balans te zijn. De flexibiliteit die deze shipper overhoudt, kan hij verkopen aan een andere shipper. Gasunie is van mening dat de nauwkeurigheid waarmee een shipper op uurbasis balanceert van geval tot geval zal verschillen zodat een standaardcontract niet mogelijk is. Indien een shipper hierom verzoekt is het echter mogelijk om een maatwerkcontract af te sluiten. Daarenboven is Gasunie van mening dat zij voldoet aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport aangezien zij een dergelijke dienst alleen op verzoek hoeft aan te bieden.


46. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM geven aan dat Gasunie slechts bereid is om transportdiensten met een regime van uurbalancering aan te bieden als maatwerkcontracten. Voorts geeft Gasunie aan dat zij zich het recht voorbehoudt om een verzoek van een netgebruiker tot uurbalancering af te wijzen.


47. DTe is van mening dat er geen belemmeringen bestaan voor Gasunie om in haar indicatieve voorwaarden op te nemen dat zij transportdiensten met uurbalancering aanbiedt. Zoals voorgeschreven in artikel 5, eerste lid van de Richtlijnen Gastransport voor wat betreft het vaststellen van indicatieve tarieven voor diensten met uurbalancering, wordt Gasunie de tijd

2 In het voorbeeld gegeven op bladzijde 2 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" dient een netgebruiker die gas wil transporteren van Uithuizen naar 's-Gravenvoeren zes contracten af te sluiten, namelijk: het entry punt NGT-Uithuizen, de trajecten NGT ­ Noordbroek, Noordbroek ­ Ommen, Ommen ­ Ravenstein, Ravenstein ­ Limburg en het aansluittraject 's-Gravensvoeren.


10



gegeven tot er daadwerkelijk vraag is naar deze contracten vanuit de markt. In dat geval dient Gasunie alsnog binnen 1 maand indicatieve tarieven voor deze dienst vast te stellen.


48. Gelet op het bovenstaande concludeert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 5, eerste lid van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient binnen een termijn van 1 maand na vaststelling van dit besluit haar indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 aan te passen aan de Richtlijnen Gastransport door alsnog transportdiensten met uurbalancering aan te bieden. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins belemmeringen bestaan om binnen
1 maand alsnog aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport te voldoen.

Tolerantiewaarden bij dagbalancering


49. Op grond van randnummer 7 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002 bepalen dat transportdiensten met dagbalancering een tolerantiewaarde bevatten van 13 procent op uurbasis bij een temperatuur van de 0o C of hoger. Deze waarde neemt lineair af tot een tolerantiewaarde van 0 procent op uurbasis bij een temperatuur van ­17o C. Op bovengenoemde tolerantiewaarde is een operationele marge van 2 procent van toepassing. Dit betekent dat de effectieve tolerantiewaarde bij 0o C of hoger 15 procent is, en 2 procent bij een temperatuur van ­17o C.


50. In haar schriftelijke zienswijze merkt Gasunie op dat de tolerantiewaarden op uurbasis die Gasunie Transport in het kader van haar balanceringsregels hanteert, niet los kunnen worden gezien van de tolerantiewaarden die gelden op dagbasis (2 procent) en maandbasis (0,2 procent). Hoewel de Richtlijnen Gastransport ruimere toleranties op uurbasis voorschrijven, zou Gasunie op grond van de Richtlijnen Gastransport geen tolerantie hoeven te hanteren op dag- of maandbasis. Daarnaast geeft Gasunie aan dat de reden voor strengere tolerantiewaarden op uurbasis de bescherming van de integriteit van het gastransportnet is.


51. PT en LTO zijn van mening dat een balanceringsregime op dagbasis met uurtoleranties het systeem in wezen degradeert tot uurbalancering en derhalve niet geaccepteerd zou moeten worden. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM geven voorts aan dat het door Gasunie voorziene systeem van dagbalancering niet voldoet aan de Richtlijnen Gastransport, aangezien de tolerantiewaarden lager liggen dan voorgeschreven.


52. In tegenstelling tot hetgeen PT en LTO stellen, gaan de Richtlijnen Gastransport niet zonder meer uit van dagbalancering. Artikel 5, tweede en derde lid, maken de door Gasunie toegepaste systematiek van dagbalancering met uurtoleranties mogelijk. DTe is dan ook van mening dat de door Gasunie toegepaste systematiek van balancering in overeenstemming is met de Richtlijnen Gastransport. DTe constateert evenwel dat de hoogte van tolerantiewaarden die Gasunie op uurbasis hanteert, afwijkt van de hoogte van de minimale tolerantiewaarden op uurbasis in de Richtlijnen Gastransport. Derhalve kan worden geconcludeerd dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 5, derde lid van de Richtlijnen Gastransport.


11




53. Naar aanleiding van de zienswijze van Gasunie is DTe echter van mening dat het belang van de leveringszekerheid en de integriteit van gastransportnet niet in gevaar mogen komen door een mogelijk te strikte en inflexibele toepassing van dit onderdeel van de Richtlijnen Gastransport. DTe acht het in het licht van deze belangen redelijk dat Gasunie in het eerste jaar van toepassing van het nieuwe balanceringsregime voorzichtigheid betracht en operationele ervaring opdoet. Daarbij neemt DTe in aanmerking dat Gasunie naast bovengenoemde tolerantiewaarden op uurbasis eveneens een tolerantiewaarde van 2 procent op dagbasis en een tolerantiewaarde van 0,2 procent op maandbasis hanteert. Indien de ervaringen in het jaar 2002 daartoe aanleiding geven, zal Gasunie in de daarop volgende jaren alsnog haar indicatieve voorwaarden dienen aan te passen aan artikel 5, derde lid van de Richtlijnen Gastransport. DTe zal hiertoe een onderzoek uitvoeren in het jaar 2002. De resultaten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de totstandkoming van de Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2003.


54. Op grond van het voorgaande ziet DTe in het jaar 2002 af van handhaving van dit onderdeel van Richtlijnen Gastransport.

Bevoegdheid onderbreken te leveren diensten


55. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM zijn van mening dat Gasunie in haar indicatieve voorwaarden dient aan te geven dat zij slechts gebruik zal maken van haar bevoegdheden de levering van gecontracteerde diensten te onderbreken, wanneer dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de systeemintegriteit, het verzekeren van de dienstverlening aan derden en dit redelijkerwijs niet op een andere manier kan worden gerealiseerd.


56. Ten aanzien van bovenstaand standpunt van VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM merkt DTe op dat hoofdstuk 8 van het Transmission Service Agreement bepalingen bevatten inzake de maatregelen die Gasunie kan nemen bij een situatie van het gevaar van verlies van systeemintegriteit. Deze bepalingen zijn naar het oordeel van DTe niet in strijd met artikel 6 van de Richtlijnen Gastransport3. DTe concludeert derhalve dat Gasunie genoegzaam aan dit onderdeel van de Richtlijnen Gastransport heeft voldaan.

Verhalen kosten handhaving systeemintegriteit


57. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM zijn van mening dat Gasunie de Richtlijnen Gastransport niet in acht neemt aangezien Gasunie de netgebruikers kosten in rekening brengt wanneer er sprake is van onbalans. Zij doet dit ongeacht of Gasunie zelf maatregelen treft voor het opheffen van die onbalans en derhalve onafhankelijk van de vraag of Gasunie zelf kosten maakt.

3 Ten aanzien van het karakter van het Transmission Service Agreement verwijst DTe naar hetgeen hierover is opgemerkt in randnummer 6 van dit besluit.


12




58. Ten aanzien van bovenstaand standpunt van VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM met betrekking tot het door Gasunie gehanteerde boetesysteem voor netgebruikers die in onbalans zijn, verwijst DTe naar hetgeen hierover wordt opgemerkt bij het onderdeel "berekening indicatieve tarieven" van dit besluit.

Verhandelen van onbalans


59. Op grond van bladzijde 5, vraag 7, van de brief van Gasunie d.d. 19 oktober 2001, constateert DTe dat de indicatieve voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002 niet voorzien in de mogelijkheid voor netgebruikers om onderling hun posities in evenwicht te brengen door deze, of delen daarvan, te verhandelen. Netgebruikers kunnen slechts buiten Gasunie om hun balanspositie verhandelen.


60. In haar schriftelijke zienswijze stelt Gasunie dat de Richtlijnen Gastransport Gasunie Transport niet verplichten te bemiddelen tussen netgebruikers die hun balanspositie onderling wensen te verhandelen. Volgens Gasunie voldoet zij hiermee aan het bepaalde uit de Richtlijnen Gastransport. Gasunie geeft echter aan geen bezwaar te zien tegen het technisch ondersteunen van een "bulletinboard" op haar website, door middel waarvan shippers met elkaar in contact kunnen treden met het oog op de bilaterale handel in balansposities. Tijdens de mondelinge toelichting van haar zienswijze op 20 november 2001 heeft Gasunie aangegeven dat zij verwacht dat een dergelijk "bulletinboard" in het eerste half jaar van 2002 operationeel is.


61. Naar aanleiding van de schriftelijke zienswijze van Gasunie concludeert DTe dat Gasunie genoegzaam aan dit onderdeel van de Richtlijnen Gastransport heeft voldaan.


13



Toegang tot de markt


62. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM geven aan dat zij van mening zijn dat door het ontbreken van indicatieve voorwaarden niet kan worden beoordeeld of Gasunie de toegang tot de markt belemmert.


63. Zoals hiervoor al opgemerkt, is de vraag of Gasunie bepaalde standaardvoorwaarden heeft aangemerkt als "indicatieve voorwaarden" niet relevant voor de beoordeling of Gasunie materieel de Richtlijnen Gastransport in acht heeft genomen. DTe constateert dat de onder randnummer 11 genoemde documenten geen bepalingen bevatten die de toegang tot de markt belemmeren. DTe is derhalve van mening dat Gasunie genoegzaam aan dit onderdeel van de Richtlijnen Gastransport heeft voldaan.

Technische toets


64. Op grond van randnummer 31 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve tarieven van Gasunie voor het jaar 2002 bepalen dat transportcapaciteit slechts verhandelbaar is nadat Gasunie een technische toets heeft uitgevoerd. Dit betekent dat de overdracht van transportcapaciteit afhankelijk is van een (technische) instemming van Gasunie.


65. In haar schriftelijke zienswijze stelt Gasunie dat het op dit moment nog niet verantwoord is om netgebruikers onderling transportcapaciteit te laten verhandelen zonder dat is gecontroleerd of het door de verkrijgende partij gewenste fysieke transport technisch mogelijk is. Gasunie geeft aan dat indien de ervaringen in de komende tijd daartoe aanleiding geven de technische toets mogelijk zal vervallen of nadere voorwaarden zullen worden gesteld.


66. Aanvragers geven aan van mening te zijn dat Gasunie met haar voorwaarden van een technische toets in strijd handelt met de Richtlijnen Gastransport. LTO en PT geven daarbij aan dat Gasunie voor deze toets een tarief heeft gepubliceerd dat op geen enkele wijze in relatie lijkt te staan tot de kosten voor deze toets.


67. DTe merkt op dat zij begrip heeft voor het standpunt dat een technische toets in alle gevallen uitsluitsel kan geven of een verhandelde transporttransactie ook technisch realiseerbaar is. Desalniettemin is DTe van mening dat een technische toets niet in alle gevallen nodig is. Netgebruikers die reeds eerder een vergelijkbare transactie hebben afgesloten weten immers al met zekerheid dat de transactie technisch uitvoerbaar is. DTe is dan ook van mening dat de vraag of een technische toets uitgevoerd dient te worden, afhankelijk moet zijn van de keuze van deze netgebruikers. Indien een netgebruiker besluit om geen technische toets uit te laten voeren en Gasunie Transport ten tijde van het nomineren concludeert dat het gewenste transport technisch niet mogelijk is, ligt het risico hiervan bij de netgebruiker.


68. Op grond van het bovenstaande constateert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient binnen 1 maand na


14



vaststelling van dit besluit haar indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 vast te stellen met inachtneming van de Richtlijnen Gastransport door te bepalen dat de technische toets slechts op aanvraag zal worden uitgevoerd. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins belemmeringen bestaan om binnen 1 maand alsnog aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport te voldoen.

Administratiekosten overdracht transportcapaciteit


69. Op grond van randnummer 33 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve voorwaarden van Gasunie voor het jaar 2002 bepalen dat aan de verkopende partij een tarief van EUR 500,00 in rekening wordt gebracht voor het toetsen en administreren van verhandelde transportcapaciteit. In randnummers 64 e.v. van dit besluit heeft DTe reeds aangegeven dat het uitvoeren van een technische toets door Gasunie in strijd is met de Richtlijnen Gastransport. Dit betekent dat het tarief van EUR 500,00 slechts kan gelden voor het administreren van de verhandeling. DTe is van mening dat een tarief van EUR 500,00 voor administratie de verhandelbaarheid van transportcapaciteit beperkt, aangezien het tarief niet gebaseerd lijkt te zijn op de onderliggende kosten.


70. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie aan dat het tarief van EUR 500,00 is opgebouwd uit een tarief voor de technische toets (EUR 305,00 per aanvraag), een tarief voor de administratie van de verhandeling (145,00 Euro per aanvraag) en een opslag voor winst en risico (EUR 5o,00 per aanvraag). Ten principale merkt Gasunie op dat het tarief van EUR 500,00 in het niet valt bij de contractwaarde van het gemiddelde transporttarief zodat van een merkbare beperking van de verhandelbaarheid van transportcontracten geen sprake is.


71. LTO en PT zijn van mening dat het tarief dat Gasunie heeft gepubliceerd voor de technische toets en administratie van de verhandeling op geen enkele wijze in relatie lijkt te staan tot de kosten.


72. Naar aanleiding van de zienswijze van Gasunie constateert DTe dat een groot gedeelte van het tarief van EUR 500,00 wordt veroorzaakt door het uitvoeren van de technische toets. Zoals DTe reeds heeft aangegeven, mag Gasunie een dergelijke toets alleen op aanvraag uitvoeren. Indien de netgebruiker er voor kiest om deze toets niet uit te laten voeren, geldt derhalve alleen het tarief voor de administratie en de opslag voor de administratie.


73. Op grond van het voorgaande concludeert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 9, eerste lid van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient binnen 1 maand haar indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 vast te stellen met inachtneming van de Richtlijnen Gastransport door binnen 1 maand een onderscheid te maken tussen een tarief voor een technische toets en een tarief voor administratie. Hierbij dient de opslag tevens gesplitst te worden in een opslag bij het tarief voor de technische toets en een opslag bij het tarief voor de administratie. De uiteindelijke tarieven voor beide diensten dienen tevens op kosten gebaseerd te zijn. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de


15



Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins belemmeringen bestaan om binnen
1 maand alsnog aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport te voldoen.

Publicatie transportcapaciteit exit punten


74. Op grond van de informatie gepubliceerd op de website van Gasunie op 3 december 2001 en de brief van Gasunie d.d. 19 oktober constateert DTe dat Gasunie informatie publiceert over de nog beschikbare transportcapaciteit op een aantal entry punten. Er wordt derhalve geen informatie gepubliceerd over de nog beschikbare transportcapaciteit van alle entry- en exit punten, dan wel de beschikbare transportcapaciteit op alle combinaties van entry- en exit punten.


75. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie aan dat niet is gebleken van een vraag in de markt om publicatie van informatie over de nog resterende beschikbare transportcapaciteit op alle entry- en exit punten. Indien de markt echter een uitbreiding van de huidige gepubliceerde informatie wenst en publicatie daarvan geen (commerciële) schade aan individuele shippers kan berokkenen, zal Gasunie werken aan een uitbreiding van de gepubliceerde informatie.


76. Artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Richtlijnen Gastransport heeft tot doel netgebruikers tijdig te informeren over schaarste of toekomstige schaarste op de


77. - en exit punten. In het licht van hetgeen Gasunie in haar schriftelijke zienswijze naar voren heeft gebracht, acht DTe het redelijk dat aan dit artikel zodanig invulling wordt gegeven dat netgebruikers tenminste worden geïnformeerd over de capaciteit op de entry- of exit punten of trajecten waar schaarste waarschijnlijk of mogelijk is. Dit betekent dat Gasunie geen informatie hoeft te publiceren ten aanzien van die punten in het gastransportnet waar schaarste geen probleem is. Dit betekent dan wel dat geïnteresseerde partijen ervan mogen uitgaan dat op die punten in het gastransportnet voldoende capaciteit beschikbaar is en op aanvraag door Gasunie ter beschikking zal worden gesteld.


78. Op grond van het bovenstaande constateert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 10, eerste lid, onderdeel c van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient binnen een termijn van 1 maand haar indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 aan te passen aan de Richtlijnen Gastransport door informatie te publiceren ten aanzien van alle entry- en en exit punten of trajecten waar schaarste waarschijnlijk of mogelijk is. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins belemmeringen bestaan om binnen 1 maand alsnog aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport te voldoen.

Publicatie transportcapaciteit backhaul


79. Op grond van de informatie gepubliceerd op de website van Gasunie op 31 oktober 2001 en de brief van Gasunie d.d. 19 oktober constateert DTe dat Gasunie geen informatie publiceert over de beschikbare transportcapaciteit voor "backhauls".


16




80. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie aan dat zij geen afzonderlijke informatie over backhaul publiceert aangezien zij transportcapaciteit voor backhaul niet anders behandelt dan forward capaciteit.


81. Ten aanzien van het standpunt van Gasunie dat zij geen informatie publiceert omdat zij geen backhaul basisdienst aanbiedt, verwijst DTe naar hetgeen hierover wordt opgemerkt in randnummer 94 e.v. van dit besluit. Het feit dat het Gasunie in het jaar 2002 wordt toegestaan om voor forward haul en backhaul hetzelfde tarief te hanteren, betekent niet dat Gasunie wordt ontslagen van de verplichting om informatie over de beschikbare capaciteit te publiceren. Daarbij wijst DTe er op dat het publiceren van informatie over de fysieke stromen essentieel is om netgebruikers te stimuleren backhaul stromen te contracteren.


82. Op grond van het bovenstaande constateert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient binnen 1 maand haar indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 aan te passen aan de Richtlijnen Gastransport door alsnog aan te geven ten aanzien van welke entry punten, dan wel trajecten backhaul capaciteit beschikbaar is. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins belemmeringen bestaan om binnen 1 maand alsnog aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport te voldoen.

Verdeling capaciteit


83. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM geven aan van mening te zijn dat de indicatieve tarieven en voorwaarden van Gasunie niet voorzien in een systeem van verdeling van capaciteit zoals beschreven in artikel 11 van de Richtlijnen Gastransport.


84. DTe merkt op dat het Transportprotocol van Gasunie procedures bevat die Gasunie hanteert voor het toewijzen van transportcapaciteit aan netgebruikers. Zoals eerder in dit besluit is opgemerkt, is de vraag of Gasunie het Transportprotocol heeft aangemerkt als "indicatieve voorwaarden" niet relevant voor de beoordeling of Gasunie materieel de Richtlijnen Gastransport in acht genomen. DTe is derhalve van mening dat Gasunie genoegzaam aan dit onderdeel van de Richtlijnen Gastransport heeft voldaan.


17



Tariefdragers en afstandsafhankelijkheid


85. Op grond van randnummers 4 en 12, onderdeel (i) van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve tarieven voor transportdiensten van Gasunie voor het jaar 2002 afhankelijk zijn van de afstand tussen entry punten en exit punten.


86. In haar schriftelijke zienswijze merkt Gasunie op dat het opstellen van tariefstructuren primair een taak en verantwoordelijkheid is van het transportbedrijf zelf. Volgens Gasunie sluit een tariefstructuur met een afstandsafhankelijk element het best aan bij de fysieke werkelijkheid en de stelsels van andere Europese gasstromen. Gasunie is van mening dat een afstandsafhankelijk element niet handelsbelemmerend of concurrentieverstorend werkt. Zij is van mening dat een afstandsonafhankelijk tarief de verschillen in positie tussen marktpartijen maskeert en inefficiënt marktgedrag in de hand werkt.


87. Aanvragers geven aan dat Gasunie op dit punt in strijd handelt met de Richtlijnen Gastransport aangezien zij een transportafhankelijk tarief gebruikt.


88. Ten aanzien van de bezwaren van Gasunie inzake de bevoegdheid van DTe om richtlijnen met betrekking tot de tariefstructuur vast te stellen, verwijst DTe naar het gestelde onder randnummer 4 van dit besluit. Daarbij is DTe van mening dat het verwijderen van een afstandsafhankelijk element uit de tariefstructuur Gasunie geen schade zal berokkenen, aangezien Gasunie de afstandsafhankelijke kosten op een andere wijze mag verhalen. Overigens zij opgemerkt dat uit eerste berekeningen van verschillende marktpartijen is gebleken dat de wijze waarop Gasunie invulling geeft aan de afstandsafhankelijkheid van de tariefstructuur met name nadelige gevolgen heeft voor derden shippers.


89. Gasunie heeft inmiddels aan DTe laten weten dat zij ­ in lijn met het bepaalde in de richtlijnen Gastransport ­ met ingang van 1 januari 2003 een entry-exit tariefstructuur zal introduceren, waarbij het grondgebied van Nederland als één (tarief)zone wordt aangemerkt en sprake is van een virtuele marktplaats (National Balancing Point), waarbij de afstandsafhankelijkheid van het tarief tot een minimum zal worden beperkt en waarbij rekening zal worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het Nederlandse gastransportnet.


90. Op grond van het bovenstaande constateert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 12, eerste lid van de Richtlijnen Gastransport. DTe hecht echter sterk aan een introductie van een entry- exit tariefstructuur per 1 januari 2003. In het licht van het feit dat de introductie van een dergelijke tariefstructuur in het komende jaar een aanzienlijke tijdsinspanning van Gasunie zal vergen, acht DTe het niet wenselijk Gasunie in dat jaar tevens te belasten met een aanwijzing die ertoe strekt haar huidige tariefstructuur voor dit overgangsjaar aan te passen. DTe acht dit een weinig efficiënte inzet van mensen en middelen, die mogelijk ten koste zou kunnen gaan van een tijdige invoering van een entry-exit tariefstructuur. Dit betekent dat DTe op dit punt zal afzien van handhaving van de Richtlijnen Gastransport.


18




91. Wel dient Gasunie uiterlijk op 1 mei 2002 voorstellen bij DTe in te dienen voor de wijze waarop deze een volwaardig entry- en exit tariefstructuur naar haar oordeel vorm gegeven dient te worden. DTe zal deze voorstellen betrekken bij de totstandkoming van de Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2003.

Tariefdrager kubieke meter


92. Op grond van randnummer 14 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve tarieven voor transportdiensten van Gasunie voor het jaar 2002 de tariefdrager kubieke meter kennen.


93. In haar schriftelijke zienswijze stelt Gasunie dat DTe ongemotiveerd en ongefundeerd stellingname doet in de toelichting op de Richtlijnen Gastransport ten aanzien van dit onderdeel. Gasunie is, mede na analyse door NERA, tot de conclusie gekomen dat het gebruik van een variabele tariefcomponent beter aansluit bij de gangbare praktijk in de gassector.


94. In de Toelichting van de Richtlijnen Gastransport heeft DTe aangegeven wat de voordelen zijn van een transparante en simpele tariefstructuur. Op grond van het bovenstaande constateert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 12, tweede lid van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient binnen 1 maand haar indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 vast te stellen met inachtneming van de Richtlijnen Gastransport door de tariefdrager kubieke meter uit haar tariefstructuur te verwijderen. Een termijn van 1 maand is redelijk aangezien Gasunie reeds sinds 31 augustus 2001 op de hoogte is van de Richtlijnen Gastransport en er geen technische of anderszins belemmeringen bestaan om binnen 1 maand alsnog aan het bepaalde van de Richtlijnen Gastransport te voldoen.

Toerekenen kostenvoordelen backhaul


95. Op grond van randnummer 12, onderdeel (v) van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve tarieven van Gasunie voor het jaar 2002 er niet in voorzien dat de kostenvoordelen van "backhauls" uitsluitend toekomen aan de basisdienst "backhaul".


96. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie aan dat zij geen basisdienst backhaul aanbiedt, zodat de kostenvoordelen ook niet aan die dienst kunnen worden toegerekend. Daarbij wijst zij op het onderzoek van NERA waarin geconcludeerd wordt dat backhaul contracten nauwelijks tot geen kostenvoordelen opleveren. Het eventuele kostenvoordeel dat bestaat, verdeelt Gasunie gelijkelijk over de shippers die transporteren in beide richtingen.


97. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM merken op dat Gasunie niet de voordelen van een backhaul terug geeft aan degenen die de backhaul veroorzaken.


98. Het feit dat de wijze waarop het tarief wordt bepaald afwijkt van de Richtlijnen Gastransport wordt in het jaar 2002 geaccepteerd. Er is immers sprake van een overgangsjaar naar een systeem


19



met een volwaardige entry- en exit tariefstructuur, zoals hierboven beschreven. In zo'n systeem zullen op punten verschillende tarieven gelden voor een in- danwel uitgaande stroom.


99. Uit het bovenstaande volgt dat Gasunie vooralsnog niet heeft voldaan aan artikel 14, tweede lid van de Richtlijnen Gastransport. DTe ziet er vooralsnog vanaf in 2002 ter zake handhavend op te treden. Wel dient Gasunie in 2002 de nodige voorbereidingen ter hand te nemen, teneinde per 1 januari 2003 een entry- exit tariefstructuur te introduceren, waarbij de uitgespaarde kosten van backhaul uitsluitend ten goede komen van de veroorzaker van de backhaul, hetgeen tot uitdrukking dient te komen in een verschil in tariefhoogte tussen het entry- en het exittarief.

Uitgangspunt hoogte van de tarieven


100. Op grond van randnummer 12 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve tarieven van Gasunie voor het jaar 2002 erin voorzien dat de hoogte van het tarief afhankelijk is van de gaskwaliteit, de grootste diameter op het traject en de hoeveelheid forward- en backhaul op het traject.


101. In haar schriftelijke zienswijze benadrukt Gasunie nogmaals haar standpunt dat zij zich principieel verzet tegen het dwingend voorschrijven van tariefstructuren en ­grondslagen door DTe. Daarnaast is zij van mening dat de tariefstructuur die DTe voorschrijft inefficiënt gebruik van het transportsysteem in de hand werkt en daarmee het risico van nodeloze congestie.


102. VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM geven aan dat Gasunie de Richtlijnen Gastransport niet naleeft aangezien de tarieven afhankelijk zijn van de leiding diameter en de gaskwaliteit.


103. Ten aanzien van bovengenoemde bezwaren van Gasunie, verwijst DTe naar de Toelichting bij de Richtlijnen Gastransport en het gestelde onder randnummer 4 van dit besluit. Op grond van het bovenstaande concludeert DTe dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 15, eerste lid, van de Richtlijnen Gastransport. Zoals hierboven al gememoreerd, hecht DTe echter sterk aan een introductie van een entry-exit tariefstructuur per 1 januari 2003. In het licht van het feit dat de introductie van een dergelijke tariefstructuur in het komende jaar een aanzienlijke tijdsinspanning van Gasunie zal vergen, acht DTe het niet wenselijk Gasunie in dat jaar tevens te belasten met een aanwijzing die ertoe strekt haar huidige tariefstructuur voor dit overgangsjaar aan te passen. DTe acht dit een weinig efficiënte inzet van mensen en middelen, die mogelijk ten koste zou kunnen gaan van een tijdige invoering van een entry-exit tariefstructuur. Dit betekent dat DTe op dit punt dan ook zal afzien van handhaving van de Richtlijnen Gastransport.

Hoogte van de tarieven en benuttingsgraad


104. Op grond van randnummer 12, onderdeel (iv) van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve tarieven van Gasunie voor het jaar 2002 voor trajecten met een hoge benuttingsgraad 15 procent hoger zijn en voor trajecten met een lage benuttingsgraad 15 procent lager dan het standaardtarief. Mede gelet op het aantal trajecten met een hoge


20



benuttingsgraad en een lage benuttingsgraad, betekent dit dat de opbrengstengroei die het gevolg is van de hogere tarieven op trajecten met een hoge benuttingsgraad groter is dan de opbrengstendaling die het gevolg is van de lagere tarieven op de trajecten met een lagere benuttingsgraad. Immers, over de trajecten met een hoge benuttingsgraad worden meer volumes getransporteerd dan over trajecten met een lage benuttingsgraad4.


105. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie aan dat naar aanleiding van het overleg met de representatieve organisaties is besloten om de + 15 procent / - 15 procent regel voor het jaar 2002 af te schaffen, zodat aan het bezwaar van DTe reeds tegemoet is gekomen5.


106. Naar aanleiding van bovenvermelde zienswijze van Gasunie concludeert DTe dat Gasunie de differentiatie op basis van benuttingsgraad heeft laten vervallen. DTe is van mening dat Gasunie daarmee niet in strijd handelt met het bepaalde in artikel 15, derde lid, onderdeel b van de Richtlijnen Gastransport.

Berekening indicatieve tarieven


107. Op grond van randnummer 11 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" constateert DTe dat de indicatieve tarieven van Gasunie niet gebaseerd zijn op de efficiënte economische kosten maar op "marktwaarde". Dit blijkt eveneens uit de randnummers 25 en 26 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" waarin staat aangegeven dat netgebruikers die hun transportcapaciteit of balanceringsregime overschrijden een boete in rekening krijgen gebracht. Deze boetes (tarieven) zijn niet gebaseerd op de onderliggende kosten. Eveneens blijkt uit randnummer 5 van de "Indicatieve tarieven en voorwaarden" dat Gasunie de kostenvoordelen van "swaps" niet meeneemt in de tarieven voor kwaliteitsconversie.


108. In aanvulling hierop merkt DTe het volgende op. In het voorjaar van 2001 is DTe gestart met een onderzoek naar de kosten en opbrengsten van transport en de daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten van Gasunie. Uit dit onderzoek blijkt dat Gasunie een substantieel hoog rendement behaalt op de diensten transport, uurflexibiliteit en kwaliteitsconversie. Deze rendementen variëren van enkele tot vele tientallen procenten. De rendementen die op dit moment door Gasunie worden gerealiseerd, zijn substantieel hoger dan hetgeen in het algemeen redelijk te achten is (zie ook hierna). DTe concludeert derhalve dat het aannemelijk is dat de grondslag waar Gasunie haar tarieven op baseert ­ "marktwaarde" ­ structureel tot een substantieel hoger rendement leidt dan de grondslag economische kosten.


109. In haar schriftelijke zienswijze verwijst Gasunie naar de juridische en economische bezwaren die zij in haar reactie op het Consultatiedocument en haar zienswijze op de Ontwerp-Richtlijnen

4 De opbrengsten worden immers bepaald door de prijs te vermenigvuldigen met volume. 5 In het onderdeel "extra waarborgen leveringszekerheid" van dit besluit wordt aangegeven op welke wijze Gasunie de tariefhoogte op basis van benuttingsgraad kan differentiëren om de leveringszekerheid te waarborgen.


21



Gastransport naar voren heeft gebracht. Gasunie stelt dat uit het mededingingsrecht niet afgeleid kan worden dat een hoger rendement dan 6,8 procent op de netto historische kostprijs van de vaste activa niet is toegestaan. Volgens Gasunie zou een daling van de tarieven uitsluitend het gevolg zijn van het ingrijpen van DTe en niets van doen hebben met de liberalisering van de gasmarkt. Bovendien zou Gasunie onder het regime van efficiënte economische kostenoriëntatie geen aanleiding meer hebben om te investeren in risicovolle uitbreidingen van het bestaande gastransportnet.


110. Aanvragers hebben aangegeven van mening te zijn dat Gasunie haar tarieven niet op efficiënte economische kosten baseert. Ook geven zij aan dat Gasunie een boetesysteem hanteert dat in strijd is met de Richtlijnen Gastransport, aangezien het een systeem betreft dat niet gebaseerd is op kosten.


111. DTe bestrijdt het standpunt van Gasunie dat een daling van de transporttarieven uitsluitend het gevolg is van het ingrijpen van DTe. Daartoe wordt in eerste instantie gewezen op de gevolgen van liberalisering in andere sectoren, waar ook een verlaging van de tarieven te constateren is6. In de tweede plaats merkt DTe dat op een verlaging van de tarieven het gevolg is van artikel 13 van de Gaswet, aangezien dit artikel het doelmatig handelen van gastransportbedrijven tot doel heeft.


112. Op grond van het bovenstaande constateert DTe derhalve dat Gasunie niet heeft voldaan aan artikel 14, eerste lid van de Richtlijnen Gastransport. Op grond van de ontvangen stukken constateert DTe voorts dat Gasunie niet de gegevens heeft aangeleverd waardoor kan worden geconcludeerd dat is voldaan aan de artikelen 17, 18, 19 en 20 van de Richtlijnen Gastransport. In het bijzonder heeft Gasunie niet voldaan aan het informatieverzoek ex artikel 35 Gaswet door het toetsingsmodel niet in te vullen.

6 Hierbij kan men bijvoorbeeld kijken naar de tarieven in de elektriciteitssector en telecommunicatiesector.


22



Regulatory Asset Base (RAB) voor Transport en Kwaliteitsconversie


113. Op basis van bij Gasunie verkregen informatie met betrekking tot de waarde van haar activa heeft DTe vastgesteld dat de RAB (dat wil zeggen: de omvang van het geïnvesteerde vermogen) zoals dat relevant is voor de activiteiten transport en kwaliteitsconversie per 1 januari 2002 NLG 5,35 miljard bedraagt. Hierbij is uitgegaan van historische aanschafwaarden met toepassing van artikel 18, lid 4 van de Richtlijnen Gastransport. Dit bedrag dient als uitgangspunt genomen te worden bij het toepassen van kostenoriëntatie. De RAB zal van jaar tot jaar worden bepaald. In latere jaren zal de RAB van Gasunie steeds worden geïnfleerd met het alsdan geldende consumentenprijsindexcijfer. Voorts zullen afschrijvingen in mindering worden gebracht op de RAB en zal het Gasunie zijn toegestaan om de aanschafwaarde van nieuwe investeringen en onderhanden werk aan de RAB toe te voegen. Dit moet overigens niet worden opgevat als een blanco cheque om de RAB onbeperkt uit te breiden. Toevoeging zal uiteraard beperkt zijn tot investeringen die doelmatig zijn, gelet op de taken van Gasunie uit hoofde van artikel 10, eerste lid, van de Gaswet.


114. Ten aanzien van het voorgaande randnummer geldt het voorbehoud dat alle berekeningen door DTe zijn uitgevoerd met gegevens waarvoor Gasunie geen goedkeurende accountantsverklaring heeft overlegd. Teneinde dit voorbehoud weg te nemen, dient Gasunie alsnog binnen één kalendermaand na het vaststellen van onderhavig besluit een accountantsverklaring te overleggen waaruit blijkt dat de gegevens overeenkomen met de bedrijfsadministratie van Gasunie.

Weigthed Average Cost of Capital (WACC)


115. Binnen het principe van kostenoriëntatie wordt de RAB vermenigvuldigd met de WACC, teneinde de hoogte van de vergoeding voor het geïnvesteerd vermogen te bepalen. De Richtlijnen Gastransport gaat uit van een reële WACC, gecorrigeerd voor belastingen. Door DTe is eerder met behulp van het zogeheten Capital Asset Pricing Model (CAPM) vastgesteld dat een reële vermogenskostenvergoeding, gecorrigeerd voor belastingen, voor gastransportbedrijven 6,8 procent zou bedragen. Door Gasunie is bevestigd dat zij het eens is met de wijze waarop DTe deze WACC berekent, alsmede met de parameters die DTe hanteert.


116. In haar schriftelijke zienswijze geeft Gasunie evenwel aan dat het bij het bepalen van de voor haar relevante WACC nodig is om rekening te houden met de zogenoemde "Overeenkomst Meeropbrengstverdeling Gronings Aardgas (85/15-95/5) (hierna: MOR). Gasunie stelt dat de MOR er toe leidt dat zij een WACC van 8,2 procent dient te hanteren.


117. Het percentage van 8,2 procent is als volgt bepaald. Gasunie neemt de door DTe bepaalde WACC (6,8 procent) als vertrekpunt. Vervolgens maakt Gasunie een aanpassing van de belastingdruk die volgt uit de geldende MOR-schijven, te weten 70/30, 85/15 en 95/5. De verdeling van deze opbrengsten in de Maatschap Groningen (de aandeelhouders van Gasunie) is uitvoerig beschreven in de brief van de Minister van Economische Zaken van 19 november 2001 aan de


23



Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal7. Bij de berekening van de WACC van 8,2 procent heeft Gasunie het zwaartepunt gelegd bij de 70/30 schijf waarbij de belastingdruk naar beneden is afgerond op 50 procent. Bij de door DTe gehanteerde WACC bedraagt de belastingdruk 35 procent. Dit is het percentage dat volgt uit de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969.


118. DTe wijst erop dat zij in beginsel niet bereid is om bij het bepalen van de WACC rekening te houden met de effectieve belastingdruk van aandeelhouders van bedrijven. In de financiële literatuur is dat zeer ongebruikelijk.8


119. Gelet echter op de wijze waarop Gasunie haar indicatieve tarieven de komende vier jaren in de richting van het principe van kostenoriëntatie dient te brengen, mist deze discussie vooralsnog materiele relevantie. Om deze reden heeft DTe besloten te accepteren dat Gasunie vooralsnog een reële WACC van 8,2 procent hanteert. Met nadruk dient er evenwel op gewezen te worden dat bij de volgende herziening van de tarieven, wederom een WACC voor Gasunie moet worden bepaald. Gezien de reeds genoemde brief van de Minister van Economische Zaken, valt overigens te verwachten dat op dat moment sprake zal zijn van andere aandeelhouders dan de huidige, waardoor het huidige argument van Gasunie sowieso zal zijn vervallen.

Leveringszekerheid


120. Gasunie voert aan dat het toepassen van het principe van kostenoriëntatie de leveringszekerheid van gas in gevaar kan brengen. Lagere tarieven leiden er volgens Gasunie toe dat shippers transitstromen, die thans via gastransportnetten in landen die aan Nederland grenzen stromen, naar het Nederlandse gastransportnet zullen verleggen9. Het Nederlandse gastransportnet zou een dergelijke extra vraag niet kunnen verwerken, en derhalve overbelast raken. De analyse van Gasunie is gebaseerd op het "koudste dag" principe, hetgeen wil zeggen dat Gasunie bij haar analyse uitgaat van de belasting van het gastransportnet bij een temperatuur van ­17 graden Celsius.


121. Gasunie geeft aan dat zij in haar bedrijfsvoering geen onderscheid tussen binnenlandse en transitstromen kan maken. Op het moment dat transportcapaciteit beschikbaar wordt gesteld aan een shipper, weet Gasunie namelijk niet of de contracterende shipper de capaciteit voor een binnenlandse bestemming gaat gebruiken, of voor een transitstroom. Bovendien kunnen

7 Brief van 19 november 2001 gericht aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met het kenmerk ME/EP01059539.
8 Copeland, T., Koller, T. & Murrin, J., Valuation; Measuring and Managing the Value of Companies, Second Edition, John Wiley & Sons, Inc., New York.
9 Een transitstroom wordt veroorzaakt door gas dat buiten Nederland geproduceerd is, via het Nederlandse gastransportnet wordt getransporteerd en bestemd is voor afnemers in het buitenland (een voorbeeld is gas uit Noorwegen dat via Nederland in Italië wordt geleverd).


24



shippers via onderlinge transacties (delen van) een oorspronkelijk binnenlands transportcontract omzetten in een transitcontract.


122. Gasunie stelt derhalve dat niet valt uit te sluiten dat het beginsel van kostenoriëntatie er toe leidt dat de transitstromen binnenlandse stromen verdringen, en zo leveringszekerheid voor binnenlandse afnemers in gevaar brengen. Gasunie stelt dat de huidige op marktwaarde gebaseerde tarieven dat risico niet kennen. Bovendien hecht Gasunie groot belang aan het handhaven van een level playing field op de Europese gasmarkt. Gasunie wijst er in dit verband op dat de tarieven zich in de onderkant van de band bevinden in vergelijking met omringende landen.


123. DTe merkt allereerst op dat Gasunie er impliciet vanuit gaat dat een Nederlandse tariefsverlaging geen reactie van buitenlandse gastransportbedrijven zal uitlokken. Toch ligt dat besloten in de redenering van Gasunie. In het geval van kunstmatige verlegging van gasstromen zullen buitenlandse gastransportbedrijven immers marktaandeel verliezen. Aangezien Gasunie altijd heeft aangevoerd dat de Europese gastransportbedrijven met elkaar concurreren om de gunst van de klant, gebiedt de logica dat de buitenlandse transportbedrijven dan zullen reageren met eveneens een tariefsverlaging. Als dat gebeurt is het gevaar van kunstmatige verlegging geweken. Immers, voor de afweging van een klant bij een keuze tussen twee substitueerbare producten is niet zo zeer de absolute hoogte van een tarief van belang, doch het onderlinge verschil in tariefhoogte.


124. Het feit dat de tarieven van Gasunie volgens de Richtlijnen Gastransport op efficiënte economische kosten gebaseerd dienen te zijn, mag nadrukkelijk ook in de visie van DTe niet leiden tot een kunstmatige verlegging van de gasstromen in de Europese gastransportmarkt (transitstromen), zodanig dat de leveringszekerheid aan binnenlandse afnemers in gevaar komt. DTe is echter van oordeel dat de Gaswet en de Richtlijnen Gastransport Gasunie voldoende instrumenten bieden om de leveringszekerheid veilig te stellen.


125. DTe merkt in de eerste plaats op dat artikel 15 van de Gaswet een regeling biedt voor situaties waarin de leveringszekerheid van beschermde afnemers in gevaar komt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt immers dat het gastransportbedrijf toegang tot het gastransportnet kan weigeren indien in alle redelijkheid niet gevergd kan worden dat capaciteit ter beschikking wordt gesteld. Een dergelijke situatie ontstaat zonder meer wanneer een transitstroom de gaslevering ten behoeve van beschermde afnemers kunstmatig verdringt10. Dit artikel vormt de implementatie van artikel 17 van de Gasrichtlijn (Richtlijn 98/30/EG). Artikel 17 van de Gasrichtlijn schept voor aardgasbedrijven de mogelijkheid om toegang te weigeren indien zij de op hun opgelegde verplichtingen inzake openbare dienstverlening (in casu leveringszekerheid) niet na zouden kunnen komen.

10 Ingevolge artikel 87 Gaswet heeft Gasunie de plicht gas te leveren aan beschermde afnemers.


25




126. DTe wijst er nog op dat de argumentatie van Gasunie reeds is ingebracht tijdens de consultatieprocedure die voorafging aan het vaststellen van de Richtlijnen Gastransport. De Richtlijnen Gastransport ­ in het bijzonder artikel 15, tweede lid ­ bevatten daarom reeds een eerste waarborg waardoor het voor Gasunie mogelijk is om de leveringszekerheid aan binnenlandse afnemers te waarborgen. Op grond van artikel 15 kan Gasunie de indicatieve tarieven ten aanzien van entry punten of exit punten met een hoge benuttingsgraad verhogen om congestie op het gastransportnet te voorkomen. De Richtlijnen Gastransport verlangen tevens dat tarieven voor andere ­ laag bezette ­ punten naar rato worden verlaagd.

Consequenties voor de tarieven transport, kwaliteitsconversie en boetes


127. DTe heeft vastgesteld dat Gasunie in staat is om een aantal jaren haar tarieven af te bouwen in de richting van het niveau van kostenoriëntatie. Hierbij geldt dat het wenselijk is om zowel Gasunie als de markt zekerheid te bieden over de wijze waarop de tarieven zich over een aantal jaren zullen ontwikkelen. Op deze wijze kunnen zowel Gasunie als marktpartijen planningen ontwikkelen en uitvoeren voor een langere periode dan één jaar. DTe is van mening dat een periode van vier jaar Gasunie een ruime mate van stabiliteit biedt. Bovendien is een periode van vier jaar gebruikelijk in andere reguleringsregimes. .

128. Gasunie dient de indicatieve tarieven voor de eerstkomende jaren (2002, 2003, 2004 en 2005) steeds met 5 procent nominaal (dat wil zeggen zonder inflatiecorrectie) te verlagen ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Uitgaande van een gemiddelde inflatie van 2,5 procent op langere termijn, komt dit in feite overeen met een jaarlijkse reële korting van 7,5 procent.


129. Voorts dient Gasunie in de kalenderjaren 2002, 2003, 2004 en 2005 telkens de boetes voor onbalans te laten afnemen met percentages die identiek zijn aan de percentages die gelden voor de basisdiensten transport en kwaliteitsconversie.


130. Een punt van praktische aard is de wijze waarop de tarieven van 2002 worden vergeleken met de tarieven van 2001. Door het feit dat Gasunie met ingang van zowel 1 januari 2002 als 1 januari 2003 een nieuwe tariefstructuur zal invoeren, zijn deze tarieven niet rechtstreeks vergelijkbaar. Teneinde de vergelijking toch correct uit te voeren dient Gasunie de omzet 2001 te vergelijken met de omzet 2002. Dat wil zeggen de omzet 2002 moet ­ gegeven de afgezette hoeveelheden in het jaar 2001 ­ nominaal 5 procent lager zijn11. Gasunie dient bij het in acht nemen van dit onderdeel van de bindende aanwijzing binnen een maand na dagtekening een goedkeurende accountantsverklaring te overleggen.


131. In het jaar 2005 zullen de tarieven van Gasunie herijkt worden. De herijking zal er toe moeten leiden dat het verdere pad van tariefverlaging naar volledige kostenoriëntatie wordt vastgesteld.

11 Voor de goede orde zij opgemerkt dat DTe de bereidheid heeft om een eventuele alternatieve methode van Gasunie, die er toe leidt dat de voorgeschreven tariefcontrole op even betrouwbare wijze kan worden uitgevoerd, te bestuderen.


26



Daarbij dient de aansluiting bij de regulering in ruimer, internationaal verband, niet verloren te gaan. Qua tariefhoogte moet de ontwikkeling in de Europese Unie richtinggevend zijn, opdat er geen kunstmatige verlegging van gasstromen in de Europese gastransportmarkt plaatsvindt.

IV. Besluit


132. De Richtlijnen Gastransport geven invulling aan de Gaswet door het scheppen van een kader met betrekking tot indicatieve tarieven en voorwaarden. Een aantal bepalingen in deze Richtlijnen Gastransport is zo opgesteld dat de ruimte voor het vaststellen van de indicatieve tarieven en voorwaarden met inachtneming van de Richtlijnen Gastransport, beperkt is. Andere bepalingen geven slechts de uitgangspunten voor de indicatieve tarieven en voorwaarden en lenen zich om nader uitgewerkt te worden. Dit verschil in karakter van bepalingen leidt er soms toe dat de indicatieve tarieven en voorwaarden rechtstreeks in overeenstemming dienen te worden gebracht met de Richtlijnen Gastransport. Terwijl dit in andere gevallen betekent dat de indicatieve tarieven en voorwaarden door Gasunie na overleg met de marktpartijen aan de Richtlijnen Gastransport dienen te worden aangepast. Het laatste geval veronderstelt uiteraard de positieve bereidheid van betrokkenen om in overleg te treden.


133. Gelet op het voorgaande geeft de directeur DTe op grond van artikel 13, derde lid van de Gaswet, Gasunie de volgende bindende aanwijzing:

a. De tarieven van Gasunie voor transport en kwaliteitsconversie zullen voor ieder van de komende vier jaren (dat wil zeggen 2002, 2003, 2004 en 2005) telkens dalen met een nominaal percentage van 5,0 procent. Dezelfde aanwijzing geldt ten aanzien van gehanteerde boetes.

b. Gasunie dient uiterlijk één maand na dagtekening van dit besluit goedkeurende accountantsverklaringen te overleggen bij:
* alle gegevens die gebruikt zijn om de initiële RAB van NLG 5,35 miljard per 1 januari 2002 te bepalen;

* de tarieven voor het jaar 2002, waarbij wordt verklaard dat de in dit besluit voorgeschreven wijze van berekenen correct is toegepast. Deze berekeningswijze houdt in dat de tarieven voor het jaar 2002 worden afgeleid uit de omzet voor het jaar 2001, rekening houdend met een nominaal kortingspercentage van 5,0 procent.

c. Gasunie presenteert uiterlijk 1 mei van het jaar 2002 concrete voorstellen voor:
* een onbalansmarkt zoals bedoeld in randnummer 30 van dit besluit;
* een entry-exit tariefstructuur zoals bedoeld in randnummer 89 van dit besluit.
d. Gasunie dient binnen een termijn van 1 maand na bekendmaking van dit besluit de indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 aan te passen met in achtneming van de volgende bepalingen van de Gaswet en de Richtlijnen Gastransport:

* artikel 12, eerste lid en artikel 13, tweede lid van de Gaswet;

27




* artikel 2, tweede lid, onderdeel b van de Richtlijnen Gastransport;
* artikel 2, tweede lid, onderdeel c van de Richtlijnen Gastransport;
* artikel 5, eerste lid van de Richtlijnen Gastransport;
* artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel c van Richtlijnen Gastransport;
* artikel 10, eerste lid, onderdeel c en d van de Richtlijnen Gastransport.
e. Gasunie dient voor 1 juli 2002 de indicatieve voorwaarden voor het jaar 2002 vast te stellen met in achtneming van de volgende bepalingen van de Richtlijnen Gastransport:
* artikel 3, tweede lid, onderdeel a juncto artikel 3, derde lid van de Richtlijnen Gastransport.

f. Gasunie dient uiterlijk op 1 oktober 2002 te voldoen aan artikel 2, tweede lid, onderdeel a van de Richtlijnen Gastransport.

g. Gasunie dient binnen een termijn van 1 maand na bekendmaking van dit besluit de indicatieve tarieven voor het jaar 2002 vast te stellen met in achtneming van de volgende bepalingen van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie dient hierbij rekening te houden met het belang van leveringszekerheid:

* artikel 12, tweede lid van de Richtlijnen Gastransport;
* artikel 14, eerste lid van de Richtlijnen Gastransport;
* artikel 17, van de Richtlijnen Gastransport;
* artikel 18, van de Richtlijnen Gastransport;
* artikel 19, van de Richtlijnen Gastransport;
* artikel 20, van de Richtlijnen Gastransport.

28




134. Bovenstaande aanwijzing betekent dat de aanvraag tot het geven van een bindende aanwijzing aan Gasunie van PT en LTO op de volgende punten wordt afgewezen:
* flexibiliteitsdienst voorzover het standpunt is dat Gasunie zich niet mag beperken tot uurflexibiliteit;

* tolerantiewaarden bij dagbalancering.

135. Bovenstaande aanwijzing betekent eveneens dat de aanvraag tot het geven van een bindende aanwijzing aan Gasunie van VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM op de volgende punten wordt afgewezen:

* basisdienst gegarandeerde transportdienst;
* basisdienst kwaliteitsconversie;

* tolerantiewaarden bij dagbalancering;
* transportdiensten met uurbalancering;
* bevoegdheid tot het onderbreken van te leveren diensten;
* verhalen kosten handhaving systeemintegriteit;
* toegang tot de markt;

* verhandelbaarheid van diensten;

* verdeling van capaciteit;

* transporttarief.

Den Haag,
Datum: 20 december 2001

W.g.
drs. J.J. de Jong
directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie

Tegen dit besluit kan degene die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, binnen zes weken na de dag van bekendmaking een bezwaarschrift indienen bij de Juridische Dienst van de Nederlandse mededingingsautoriteit, postbus 16326, 2500 BH Den Haag.


29