http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=424593
---
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 DEN
HAAG Directie Integratie Europa Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 21 december 2001 Auteur P.J. Kleiweg de Zwaan
Kenmerk DIE/667 Telefoon 070 - 348 5819
Blad /1 Fax 070 - 348 6381
Bijlage(n) 1 E-mail Die-ex@minbuza.nl
Betreft Beantwoording vragen van de Bijzondere Commissie voor de JBZ-Raad
inzake de bevriezing van tegoeden van terroristen.
Zeer geachte Voorzitter,
Onder verwijzing naar uw brief d.d. 4 december 2001 waarbij gevoegd waren de
door de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad overeenkomstig artikel 140 van
het Reglement van Orde der Kamer bij u ingediende vragen over de bevriezing
van tegoeden van terroristen en de Sanctiewet 1977, heb ik de eer u, mede
namens de Minister van Financiën, als bijlage dezes het antwoord op de
gestelde vragen te doen toekomen.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Antwoord van de Minister van BuitenlandseZaken en de Minister van Financiën,
op vragen van de Bijzondere Commissie voor de JBZ-Raad van de Eerste Kamer
over de bevriezing van tegoeden van terroristen en de Sanctiewet 1977.
(Ingezonden 4 december 2001).
Vraag 1
Kunt u duidelijk maken hoe de regering sanctieregelingen op het gebied van
het betalingsverkeer kon afkondigen tegen personen en organisaties, terwijl
de Sanctiewet 1977 waarop de regelingen waren gebaseerd, naar het de leden
voorkomt, voorziet in maatregelen tegen staten of gebieden en niet tegen
personen of organisaties?
Antwoord
De Sanctiewet 1977 biedt de grondslag om nationale regels vast te stellen
ter uitvoering van "verdragen, besluiten of aanbevelingen van organen van
volkenrechtelijke organisaties, dan wel aan internationale afspraken, met
betrekking tot de handhaving of het herstel van de internationale vrede en
veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde" (artikel 2).
Die nationale regels kunnen betrekking hebben op al hetgeen is vereist ter
voldoening aan de hiervoor bedoelde internationale verplichtingen en
afspraken, "met betrekking tot de in de regels aangewezen staten of
gebieden".
Sinds 1999 zijn internationale sancties van kracht jegens de Taliban van
Afghanistan en daaraan gelieerde organisaties en personen. Deze
internationale sancties vinden hun rechtsgrond in
VN-Veiligheidsraadresoluties 1267 (1999) en 1333 (2000). Het
VN-sanctiecomité Taliban is het competente orgaan dat besluit welke
personen, entiteiten en lichamen geacht worden banden te hebben met de
Taliban en/of Al Qaida. Communautaire uitvoeringsmaatregelen inzake het
bevriezen van tegoeden ten aanzien van de Taliban van Afghanistan zijn
voorzien in verordening 467/2001 van 6 maart 2001. Verordeningen hebben
directe werking. In deze verordening is vastgelegd dat de Europese
Gemeenschap de besluiten van het VN-sanctiecomité onverkort overneemt.
Daarenboven legt VN-Veiligheidsraadresolutie 1373 (29 september 2001) in artikel 1, lid c, de verplichting op om 'zonder uitstel' de tegoeden te bevriezen van personen of organisaties die zich schuldig maken aan terrorisme, dan wel terrorisme faciliteren ("freeze without delay").
Ter uitvoering van de op resoluties 1267 en 1333 gerichte Europese verordening zijn op basis van de Sanctiewet 1977 sanctieregelingen tot stand gebracht die betrekking hebben op personen en organisaties die kunnen worden beschouwd als verbonden met de machthebbers in Afghanistan, de Taliban. Mede met het oog op de uitvoering van resolutie 1373 zijn op grond van de Sanctiewet 1977, en vooruitlopend op aanpassing van verordening 467/2001, in oktober en november 2001 sanctieregelingen tot stand gebracht.
Na totstandkoming van nieuwe lijsten bij de Europese verordening 467/2001
zijn de sanctieregelingen ingetrokken en vervangen door regelingen die
overtreding van de verordening strafbaar stellen. Voor alle tot stand
gekomen sanctieregelingen geldt evenwel dat de door sanctieregelingen
getroffen personen en organisaties alle worden geacht verbonden te zijn aan
de Taliban van Afghanistan, zodanig dat sancties jegens de bedoelde personen
en organisaties - mede - de Taliban treffen. De relatie tussen de bedoelde
personen en organisaties en de Taliban van Afghanistan is telkenmale
vastgesteld door het VN-sanctiecomité Taliban. Aan de conditie in de
Sanctiewet 1977 dat de sancties betrekking hebben op staten of gebieden is
daardoor voldaan.
Vraag 2
Wordt elk (vermoedelijk) lid van een terroristisch netwerk geacht op te
treden voor of namens een entiteit die macht heeft over een bepaald gebied?
Antwoord
Neen. Tal van terroristische organisaties hebben geen vaste territoriale
basis.
Bij de VN-sancties tegen de Taliban van Afghanistan (en dientengevolge de
communautaire uitvoeringsmaatregel) is er evenwel een verband gelegd tussen
leden van terroristische netwerken en de entiteit die de macht heeft op een
bepaald gebied. Artikel 1 van de EG-verordening 467/2001 definieert 'door de
Taliban gecontroleerd Afghanistan' als 'het Afghaans grondgebied dat onder
controle staat van de Taliban, zoals bepaald door het VN-sanctiecomité
Taliban'.
Vraag 3
Betekent dit dat, nu de Taliban niet langer aan de macht zijn in
Afghanistan, het niet langer mogelijk zou zijn dergelijke personen en
organisaties te treffen met sancties op basis van de Sanctiewet 1977?
Antwoord
In internationaal verband zijn de sancties jegens de Taliban van Afghanistan
en de daaraan gelieerde personen en organisaties
(VN-Veiligheidsraadresoluties 1267 en 1333 alsmede EG-verordening 467/2001)
niet opgeheven. De omstandigheid dat de Taliban de macht in Afghanistan
hebben moeten prijsgeven, brengt daarom geen verandering in de nationale
rechtsgrond voor sancties.
Anticiperend op eventuele intrekking van bovengenoemde
Veiligheidsraadresoluties en de verordening streeft Nederland ernaar om de
namen van organisaties en personen genoemd in verordening 467/2001 over te
nemen op de lijst die zal worden gehecht bij de nieuwe verordening inzake
'specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in
het kader van de strijd tegen het internationale terrorisme' (COM(2001)569).
Zoals ik Uw Kamer op 12 december berichtte (brief DIE/ 647) bereikte de
Algemene Raad op 10 december een politiek akkoord over deze verordening.
Vraag 4
Kunt u, in aanvulling op BNC-fiche 22112, nr. 213, fiche 7, nader toelichten
welke consequenties de ontwerp-verordening inzake specifieke beperkende
maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in het kader van de strijd
tegen het internationale terrorisme (COM(2001)569) zal hebben voor de
Nederlandse Sanctiewet 1977?
Antwoord
In nationaal verband heeft de Nederlandse regering in een Actieplan
terrorismebestrijding en veiligheid een groot aantal maatregelen neergelegd.
Een van de voorgenomen maatregelen omvat een wijziging van de Sanctiewet
1977 (zie Kamerstukken II, 2001/02, 27925, nr. 10). Wijziging van de
Nederlandse Sanctiewet van 1977 is noodzakelijk om te komen tot
strafbaarstelling bij eventuele overtredingen van de in vraag 4 bedoelde
verordening. De Sanctiewet is - zoals deze nu luidt - niet geschikt voor het
strafbaar stellen van overtreders aangezien erin slechts wordt gerefereerd
naar het uitvoeren van sancties tegen staten en gebieden. Dat blijkt sinds
11 september jl. een te vergaande beperking: de internationale coalitie
tegen het terrorisme richt zich niet (alleen) tegen staten maar (ook) tegen
individuen en organisaties die niet als verlengde arm van een staat
optreden. Om de internationale sancties tegen het terrorisme ook in
Nederland onverkort uit te kunnen oefenen is een aanpassing van de
Sanctiewet nodig waardoor deze beperking wordt opgeheven.
Gelet op het grote belang van een adequate en spoedige uitvoering van het
Actieplan streeft de Regering ernaar om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk
in werking te doen treden.
Vraag 5
Deelt u de mening van de leden dat, nu artikel 308 EG-verdrag als
rechtsgrondslag wordt gehanteerd, een optimale betrokkenheid van het
Nederlandse parlement is geboden bij het oprekken van de toepassing van het
EG-verdrag in deze gevoelige materie?
Antwoord
Bij EG-wetgeving met artikel 308 EG-verdrag als rechtsbasis, heeft het
Europees Parlement adviesrecht.
De Regering deelt de mening van Uw Kamer niet als zou de toepassing van het
EG-verdrag worden 'opgerekt' nu dat artikel 308 EG-verdrag mede als
rechtsgrondslag van de verordening wordt gehanteerd.
De verordening raakt direct aan het vrij verkeer van kapitaal in de
Gemeenschap. Het in artikel 308 EG-verdrag vereiste verband met de
Gemeenschappelijke Markt is daarmee aangetoond.
Artikel 308 EG maakt voorts gewag van de zinsnede dat het artikel toepasbaar
is om 'een doelstelling van de gemeenschap te verwezenlijken'. De lidstaten
en Europese Commissie meenden dat uniforme en gemeenschappelijke maatregelen
om VN-Veiligheidsraadresolutie 1373 uit te voeren de solidariteit tussen de
lidstaten (art 2 EG-verdrag) zou bevorderen.
Ook in het verleden is artikel 308 EG als rechtsgrondslag gehanteerd om vorm
te geven aan regelgeving die samenhangt met het beleid ten aanzien van derde
landen met aspecten die doorwerken binnen de Unie naar de lidstaten. Artikel
235 EG (de voorloper van artikel 308) was de rechtsgrondslag bij ondermeer
sancties tegen Irak en de "Helms Burton Blocking Statute". Artikel 308 is
nog steeds de rechtsgrondslag van de externe hulpverordeningen van de
Gemeenschap (CARDS, MEDA, TACIS ed.)
===