Samenvatting:
De bedragen in deze richtlijn zijn gewijzigd in eurobedragen waarbij deze bedragen zijn afgerond op het naastbij gelegen hogere veelvoud van ¤ 500. De richtlijnen zijn inhoudelijk niet gewijzigd.
.
Aanmeldings-, Transactie-
en Vervolgingsrichtlijnen
voor fiscale delicten en
douanedelicten
Bijlage bij de aanwijzing Fiscale fraude en bijlage bij
het voorschrift Fiscaal strafrechtelijke bepalingen
Wijziging als gevolg van de invoering van de euro per 1 januari 2002.
De in de richtlijnen van 12 december 2000, nr.
BOB2001/16M, (Stcrt. 2000, nr. 251) opgenomen bedragen
in guldens zijn gewijzigd in eurobedragen waarbij deze
bedragen zijn afgerond op het naastbij gelegen hogere
veelvoud van ¤ 500. De richtlijnen zijn inhoudelijk niet
gewijzigd.
Afzender : hetCollege van Procureurs-Generaal van het
Openbaar Ministerie en de Directeur-Generaal
Belastingdienst van het Ministerie van Financiën
Datum vaststelling : 18 december 2001
Kennisgeving van : DGB2001/1476M
Datum inwerkingtreding : 1 januari 2002
Geldigheidsduur : Vier jaren na inwerkingtreding.
Verlenging is mogelijk.
Publicatie in Stcrt. : 21 december 2001, nr. 248
Overgangsbepaling : Deze richtlijnen vervangen de Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten, gepubliceerd in de Staatscourant 2000, nr. 251 en BOB2001/16M, met dien verstande dat zij hun geldigheid behouden ten aanzien van strafzaken die voorafgaande aan de hiervoor genoemde datum inwerkingtreding voor een selectieoverleg zijn aangemeld, zoals bedoeld in hoofdstuk 2.
Wetsbepalingen :Deze richtlijnen hebben betrekking op de aanmelding, de transactie en de vervolging van fiscale delicten van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hoofdstuk 9 AWR), van de Invorderingswet 1990 (hoofdstuk 8 Invorderingswet), en de douanedelicten (o.a. hoofdstuk 6 Douanewet).
1. Inleiding en
achtergrond
1.1. Uitgangspunten
Als algemeen aanvaard uitgangspunt voor de handhaving
van de fiscale- en douanewetgeving kan worden
aangemerkt, dat de inzet van het strafrecht geldt als het
sluitstuk in de handhavingsketen. Het optreden van de
justitiële organen vormt het complement op dat van de
Belastingdienst. De Belastingdienst beschikt over
mogelijkheden om op de naleving van de wet- en
regelgeving toe te zien en kan de handhaving met
corrigerende maatregelen gestalte geven.
Op de meeste in de AWR en de Invorderingswet 1990 opgenomen overtredingen en misdrijven kan worden gereageerd door middel van afdoening met een bestuurlijke boete dan wel het instellen van strafvervolging dan wel het aanbieden van een transactie ter voorkoming van strafvervolging. Met de wijziging van de wetgeving rond bestuurlijke boeten 1) in het belastingrecht is het una via-beginsel geïntroduceerd. Door dit beginsel is het nog belangrijker geworden dat de Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen) gehanteerd worden. Het una via-beginsel bepaalt dat zodra een bestuurlijke boete is opgelegd strafvervolging ter zake van hetzelfde feit niet meer mogelijk is. Omgekeerd bepaalt het una via-beginsel dat een bestuurlijke boete ter zake van dat feit niet meer opgelegd kan worden als een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat belanghebbende aan de hem gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). Mede vanwege dit beginsel geldt dat alle zaken die aan de twee algemene aanmeldingscriteria voldoen (zie paragraaf 2.2) aan de boete-fraudecoördinator 2) moeten worden voorgelegd.
.....
1) Kamerstukken 23 470 en 24 800.
2) De op de douanedistricten werkzame
boete-fraudecoördinatoren zijn eveneens contactambtenaar
douane. De op de eenheden werkzame
boete-fraudecoördinatoren kunnen tevens contactambtenaar
formeel recht zijn, maar dit is niet noodzakelijk.
Voor een strafrechtelijke afdoening moet worden gekozen
indien een bestuurlijke boete, gelet op de ernst van het feit
en/of de persoon van de dader, niet meer als een adequate
reactie kan worden aangemerkt. Daarnaast kan voor een
strafrechtelijke afdoening worden gekozen indien deze nodig
wordt geacht ter ondersteuning van de bestuurlijke
handhaving. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn bij
(tijdelijke) acties, gericht op specifieke doelgroepen
(bedrijfstakken, regio's, etc.). In die gevallen kan er
aanleiding zijn ook bij de in principe minder ernstige zaken
tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Ter zake van
fiscale delicten die niet voor een strafrechtelijke afdoening in
aanmerking komen, wordt waar mogelijk een bestuurlijke
boete van maximaal 100% van de te weinig geheven
belasting opgelegd.
Veel douanedelicten kennen slechts beperkte mogelijkheden
om de wettelijk strafbaar gestelde feiten af te doen met het
opleggen van een bestuurlijke boete. Bij die delicten bestaat
er in de meeste gevallen slechts de keuze tussen het
aanbieden van een transactie en het voorleggen van de zaak
aan de rechter.
De ATV-richtlijnen dienen ertoe eenheid te brengen in de
wijze van afdoen van zaken.
De aard van de richtlijnen sluit niet uit dat in individuele
gevallen van de richtlijnen kan worden afgeweken. Zo kan
van de richtlijnen worden afgeweken in geval van
bestuursondersteunende inzet van het strafrecht. Hierbij valt
te denken aan bijzondere acties van de Belastingdienst,
doelgroepacties en specifieke acties met betrekking tot
omissiedelicten. Over zulke acties voert de Belastingdienst
tevoren overleg met het openbaar ministerie teneinde de
handhavingsinspanningen op elkaar af te stemmen.
1.2. Het aanmeldings-,
transactie- en vervolgingstraject
(ATV-traject)
Het ATV-traject bestaat uit drie fasen. Deze fasen zijn:
- de aanmelding (hoofdstuk 2);
- het gezamenlijk selectieoverleg (hoofdstuk 3);
- het tripartiete overleg (hoofdstuk 4).
De ambtenaren van de eenheden moeten strafbare feiten
aanmelden bij de boete-fraudecoördinator. De
douaneambtenaren moeten strafbare feiten, waaronder ook
zaken betreffende fraude op Europees terrein, aanmelden
bij de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane.
De aanmeldingsrichtlijnen geven aan in welke gevallen de
ambtenaren de door hen ontdekte strafbare feiten moeten
aanmelden 1).
De transactierichtlijnen geven aan, welke zaken voor
transactie door het bestuur van 's Rijksbelastingen in
aanmerking komen 2). De vervolgingsrichtlijnen bevatten
minimumeisen voor strafrechtelijke vervolging en behelzen
eveneens de criteria die gelden bij het toekennen van
prioriteit aan zaken met het oog op die vervolging.
.....
1) Ingevolge artikel 80, tweede lid van de AWR, zijn ten
aanzien van de strafbare feiten uit die wet de artikelen
155-157 van het Wetboek van Strafvordering niet van
toepassing. Voor zaken waarin het bestuur van 's
Rijksbelastingen het proces-verbaal niet aan de officier van
justitie heeft doen toekomen, is vervolgens artikel 148,
tweede lid, van dat Wetboek evenmin van toepassing
(artikel 80, vierde lid AWR). Voor strafbare feiten uit de
Invorderingswet geldt hetzelfde ingevolge artikel 66 van die
wet.
2) Ingevolge artikel 76 van de AWR zijn de artikelen 74 en
74a van het Wetboek van strafrecht niet van toepassing ten
aanzien van de bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten.
Zie ook artikel 66 Invorderingswet 1990.
Daarnaast wordt in de richtlijnen ingegaan op het belang van een goede registratie in alle fasen van het onderzoek, ten behoeve van de verslaglegging en de beleidsvorming.
Wat de fiscale delicten betreft, hebben de transactie- en de
vervolgingsrichtlijnen betrekking op de opzettelijk begane
delicten (hoofdstuk 9 AWR; hoofdstuk 8 Invorderingswet
1990) 1).
.....
1) Daar waar in deze richtlijnen wordt gesproken over
"opzettelijk begane delicten" of "opzet" wordt steeds
gedoeld op het strafrechtelijke begrip "opzet".
Wat de douanedelicten betreft, zijn de aanmeldings- en de
transactierichtlijnen aangepast aan het karakter van deze
delicten en de mogelijkheden van sanctionering. Ten
aanzien van de aanmelding en de vervolging van deze
delicten gelden dezelfde richtlijnen als voor de fiscale
delicten.
De aanmeldingsrichtlijnen (vervat in hoofdstuk 2) zijn
vastgesteld door de Directeur-Generaal Belastingdienst. De
transactierichtlijnen (hoofdstuk 4) zijn in overleg met het
College van Procureurs-Generaal van het Openbaar
Ministerie vastgesteld door de Directeur-Generaal
Belastingdienst. De vervolgingsrichtlijnen (hoofdstuk 4) zijn
in overleg met de Directeur-Generaal Belastingdienst
vastgesteld door het College van Procureurs-Generaal. De
bij de transactie- en de vervolgingsrichtlijnen behorende lijst
prioriteitsbepaling (hoofdstuk 5) is vastgesteld door het
College van Procureurs-Generaal en de Directeur-Generaal
Belastingdienst gezamenlijk.
1.3. Bestuurlijke informatie
Het bestuurlijke belang van de ATV-richtlijnen en het
effectief functioneren ervan komt mede tot uiting door de
nadruk op adequate bestuurlijke informatie.
Dit betekent een nauwkeurige en volledige registratie in alle
fasen van de fiscaal strafrechtelijke keten (van aanmelding
t/m executie). Zowel voor het beheer als voor de
beleidsvorming is een zo volledig mogelijk inzicht
noodzakelijk in aantal en aard van de zaken die worden
aangemeld, in de beoordeling en in de verdere afhandeling
van die zaken. Met name moet worden geregistreerd welke
zaken in het tripartiete overleg wel en welke niet worden
geaccepteerd voor strafrechtelijke afdoening, en waarom
zaken niet worden geaccepteerd. Ten einde een eenduidige
wijze van vastlegging te waarborgen zal de FIOD de
beslissingen van het gezamenlijke selectieoverleg en het
tripartiete overleg vastleggen. Op basis van de registratie
wordt na afloop van het jaar een verslag opgesteld, dat
mede als uitgangspunt dient voor het
handhavingsarrangement voor een volgende periode. Aan de
hand daarvan kan worden bezien of en in hoeverre
aanpassingen noodzakelijk zijn. Het centraal tripartiete
overleg (CTPO) heeft hierin een coördinerende en sturende
rol.
2. De aanmelding (fase 1)
2.1. Inleiding
De aanmeldingsrichtlijnen geven aan in welke gevallen de
ambtenaren de door hen ontdekte strafbare feiten moeten
aanmelden. Dit hoofdstuk behandelt het proces van de
aanmelding en de aanmeldingsrichtlijnen.
2.2. De aanmeldingsrichtlijnen
Aanmeldingscriteria
Na gerezen vermoeden van ontdoken belasting beoordeelt
de ambtenaar van de eenheid/het district of dit fiscale of
douanedelict voldoet aan de twee algemene criteria voor de
aanmelding.
Deze twee criteria zijn:
1. het drempelbedrag betreffende het belastingnadeel (voor
particulieren ¤ 5.500; voor ondernemingen ¤ 11.500) dient
te zijn overschreden;
2. er is voor ten minste het drempelbedrag sprake van
opzet (zie noot 5 op pagina 4).
Als hiervan sprake is worden de fiscale delicten aangemeld
bij de boete-fraudecoördinator van de eenheid.
Douanedelicten worden aangemeld bij de
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane.
Blijft het fiscale nadeel dat als gevolg van opzet niet zou zijn geheven beneden het drempelbedrag dan wordt de zaak bestuurlijk afgedaan door de eenheid. Voor de douane is er dan sprake van het aanbieden van een transactie van maximaal 100% van de te weinig geheven belasting.
In het geval het drempelbedrag wordt overschreden en er
geen sprake is van opzet, wordt in de heffing een correctie
aangebracht met mogelijk een verzuim- of vergrijpboete.
Daar waar de mogelijkheid ontbreekt om een zaak af te
doen met een bestuurlijke boete, geldt voor de Douane dat
er in beide gevallen sprake is van het aanbieden van een
transactie overeenkomstig de voor de douane geldende
schikkingsnormen.
Omissiedelicten
Omissiedelicten worden zoveel mogelijk aangemeld volgens
de hiervoor aangegeven criteria. In de praktijk kan het zich
evenwel voordoen dat het belastingnadeel veroorzaakt door
een omissiedelict niet of niet voldoende kwantificeerbaar is,
zodat niet kan worden bepaald of is voldaan aan het
drempelbedrag. Om in die gevallen toch tot aanmelding over
te kunnen gaan, is voor de aanmelding van deze specifieke
categorie omissiedelicten het drempelbedrag vervangen door
een herhalingsvereiste. Het gaat om de volgende situaties:
1. een belastingplichtige of inhoudingsplichtige weigert een
aangifte binnen de gestelde termijn te doen, terwijl:
- hij ten minste twee maal is aangemaand;
- in ten minste een van die aanmaningen schriftelijk is
gewezen op de mogelijke strafrechtelijke gevolgen van het
opzettelijk niet (tijdig) doen van aangifte;
- in de vijf jaren voorafgaand aan het moment waarop de
aangifte gedaan had moeten worden ten minste eenmaal
eerder voor hetzelfde belastingmiddel een aangifte niet dan
wel niet tijdig heeft gedaan; en
- de weigering er toe strekt dat te weinig belasting wordt
geheven.
2. een belastingplichtige, inhoudingsplichtige of
administratieplichtige blijft, ondanks ten minste twee
aanmaningen weigeren te voldoen aan de verplichtingen ten
dienste van de belastingheffing of invordering, waardoor
sprake is van een of meer van de volgende delicten:
- het niet of onvolledig verstrekken van inlichtingen,
gegevens of aanwijzingen;
- het niet ter inzage verstrekken van boeken, bescheiden,
andere gegevensdragers of de inhoud daarvan;
- het niet voeren van een administratie;
- het niet bewaren van boeken bescheiden of andere
gegevensdragers;
- het niet verlenen van medewerking die een
administratieplichtige moet verlenen (art. 52, zesde lid,
AWR), terwijl
- in ten minste een van de aanmaningen schriftelijk is
gewezen op de mogelijke strafrechtelijke gevolgen van het
weigeren te voldoen aan die verplichting(en);
- in de vijf jaren voorafgaand aan het moment waarop
aan die verplichtingen had moeten worden voldaan ten
minste eenmaal eerder niet dan wel niet tijdig aan die
verplichtingen is voldaan; en
- de weigering er toe strekt dat te weinig belasting wordt
geheven.
Delicten die aan de onder 1 of 2 opgenomen omschrijving
voldoen worden in het vervolg van deze richtlijn aangeduid
als omissiedelicten die voldoen aan het herhalingsvereiste.
Uiteraard worden deze delicten slechts aangemeld indien
daarbij sprake is van opzet. (zie noot 5).
Beoordeling door de boete-fraudecoördinator of boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane
De beoordeling of sprake is van opzet of van grove schuld is op de eenheid voorbehouden aan de boete-fraudecoördinator dan wel aan de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane. Om die reden dient de behandelend ambtenaar ook contact met deze functionaris op te nemen in gevallen waarin het drempelbedrag is overschreden, maar waarin naar het oordeel van de behandelend ambtenaar slechts sprake is van grove schuld. De boete-fraudecoördinator, dan wel de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane beoordeelt deze gevallen opnieuw. Indien ook naar zijn mening sprake is van grove schuld, verwijst hij de zaak terug naar de behandelend medewerker, zodat deze de zaak bestuurlijk kan afdoen. Is de boete-fraudecoördinator, dan wel de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane evenwel van oordeel dat sprake is van opzet (zie noot 5), dan wordt de zaak alsnog geacht te zijn aangemeld en volgt deze de verder in deze richtlijnen beschreven procedure.
2.3. Het proces van aanmelding
Voldoet een zaak aan de twee algemene aanmeldingscriteria,
dan wel is sprake van een omissiedelict dat voldoet aan het
herhalingsvereiste waarbij sprake is van opzet, dan worden
de fiscale delicten aangemeld bij de boete-fraudecoördinator
van de eenheid, terwijl de douanedelicten worden
aangemeld bij de contactambtenaar douane.
Zaken die niet aan de aanmeldingscriteria voldoen, worden
uitsluitend afgedaan door de eenheid. Daar waar de
mogelijkheid ontbreekt om een zaak af te doen met een
bestuurlijke boete geldt voor de douanedelicten dat er
sprake is van het aanbieden van een transactie
overeenkomstig de voor de Douane geldende
schikkingsnormen.
De boete-fraudecoördinator c.q. de
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane toetst of
de aangemelde zaken aan de aanmeldingscriteria voldoen.
Zij brengen alle aangemelde zaken die aan de twee
algemene aanmeldingscriteria voldoen in het gezamenlijk
selectieoverleg.
In het geval de boete-fraudecoördinator, c.q.
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane van
oordeel is dat de zaak niet aan de twee algemene criteria
voldoet, geeft hij de zaak terug aan de ambtenaar. Er is dan
geen sprake van een aanmelding.
3. Het gezamenlijk selectieoverleg (fase 2)
Aan het gezamenlijk selectieoverleg nemen deel de FIOD,
de contactambtenaar formeel recht, de
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane en de
boete-fraudecoördinatoren van de in het betreffende
arrondissement gelegen eenheden.
Het gezamenlijk selectieoverleg toetst eerst of een zaak
terecht als aanmeldingswaardig is aangemerkt. Mocht het
selectieoverleg oordelen dat er geen sprake is van een
aanmeldingswaardige zaak, dan wordt de zaak
terugverwezen naar de eenheid waar deze vervolgens kan
worden afgedaan.
Het gezamenlijke selectieoverleg oordeelt vervolgens op
basis van de bewijsbaarheid of een zaak in aanmerking
komt voor opsporing. In het gezamenlijk selectieoverleg
worden aan de zaak de punten toegekend conform de lijst
met indicatoren (zie paragraaf 5.1). De
boete-fraudecoördinator (contactambtenaar) die de zaak in
het selectieoverleg heeft ingebracht geeft daarbij een advies
of de zaak door het selectieoverleg als een
vervolgingswaardige zaak 1) moet worden aangemerkt.
.....
1) De term "vervolgingswaardige zaak" heeft slechts
betekenis binnen het selectieoverleg van de Belastingdienst.
Daarmee wordt aangegeven dat het selectieoverleg van
oordeel is dat een zaak aan het tripartiete overleg dient te
worden voorgelegd. Vervolgens is het aan het tripartiete
overleg om vast te stellen of een zaak voor opsporing in
aanmerking komt.
De beoordeling van de aanmeldingswaardige zaken door het
gezamenlijke selectieoverleg kent twee mogelijkheden. Deze
zijn:
1. de zaak is vervolgingswaardig en gaat door naar het
tripartiete overleg. Dit zijn de door het gezamenlijk
selectieoverleg geaccepteerde vervolgingswaardige zaken;
2. de zaak is niet vervolgingswaardig.
Ten aanzien van de niet-vervolgingswaardige zaken zijn er
opnieuw twee beslissingsmogelijkheden. Deze zijn:
1. de zaak heeft 2 punten of meer, is bewijsbaar en komt
in aanmerking voor een strafrechtelijke transactie.
Dergelijke zaken komen omwille van het kunnen aanbieden
van een transactie - daartoe dient een opsporingsonderzoek
te worden geopend - wel in het tripartiete overleg;
2. zaken die niet aan de onder 1 vermelde criteria voldoen
gaan terug naar de eenheid.
4. Het tripartiete overleg (fase 3)
4.1. Proces en organisatie
Aan het tripartiete overleg nemen deel de Officier van
Justitie, de contactambtenaar formeel recht, de
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane en de
FIOD.
Het tripartiete overleg toetst eerst of een zaak voldoet aan
de transactie- en vervolgingsrichtlijnen. Mocht blijken dat de
zaak niet voldoet aan deze criteria, dan wordt de zaak
terugverwezen naar de eenheid om daar te worden
afgehandeld.
Primair wordt in het tripartiete overleg beslist of er al dan
niet (verder) opsporingsonderzoek zal worden gedaan.
Tevens maakt de officier van justitie kenbaar of hij de zaak
te zijner tijd - na voltooiing van het opsporingsonderzoek -
in beginsel zal accepteren voor dagvaarding, of niet. Ook
over een eventuele transactie dient hij zich uit te spreken,
omdat hij bij weigering van de transactie of niet voldoen aan
de transactievoorwaarden tot dagvaarding dient over te
gaan. Dit lijdt echter uitzondering voor de transactie inzake
douanedelicten als bedoeld in paragraaf 4.3.
Gedurende het opsporingsonderzoek komt de zaak telkens terug in het overleg. Uiteraard zal pas na voltooiing van het onderzoek de definitieve beslissing kunnen vallen.
Wordt een zaak niet voor strafrechtelijke aanpak geaccepteerd, dan gaat deze terug naar de Belastingdienst voor verdere bestuurlijke afhandeling. In verband hiermee en vanwege de werking van het una via beginsel (op grond waarvan tijdig gekozen moet worden tussen het opleggen van een bestuurlijke boete dan wel het toepassen van het strafrecht) is het uiteraard van belang dat snel duidelijkheid wordt verschaft over de vraag of een zaak wel of niet voor strafrechtelijke afdoening wordt geaccepteerd.
Indien is gekozen voor afdoening door middel van transactie
maar de verdachte wenst hieraan niet of niet volledig te
voldoen, dan gaat de officier van justitie alsnog over tot
dagvaarding ter terechtzitting.
Het tripartiete overleg bepaalt de prioriteitstelling aan de
hand van de transactierichtlijnen, de vervolgingsrichtlijnen
en de lijst met indicatoren en punten.
Het openbaar ministerie kan zelf zaken die in aanmerking
komen voor een fiscaal strafrechtelijk aanpak inbrengen in
het tripartiete overleg. De
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane
respectievelijk de contactambtenaar formeel recht draagt er
zorg voor dat deze zaken door de competente
eenheid/district worden gefiscaliseerd en beoordeeld. Hierna
volgt de zaak het gebruikelijke ATV-traject met dien
verstande dat altijd terugmelding in het tripartiete overleg
plaatsvindt.
4.2. Transactierichtlijnen
voor fiscale delicten
De transactierichtlijnen hebben - wat de AWR en de
Invorderingswet 1990 aangaat - alleen betrekking op de
opzettelijk begane strafbare feiten (zie noot 5 op pagina 4).
In geval van bestuursondersteunende inzet van het
strafrecht (zie paragraaf 1.1) kan van deze richtlijnen
worden afgeweken.
Een zaak komt in beginsel voor transactie in aanmerking,
indien een bestuurlijke boete, gelet op de ernst van de
geconstateerde schending en de persoon van de verdachte,
een onvoldoende reactie vormt. Een uitzondering vormen
die fiscale delicten, waarvoor de wet niet voorziet in
bestraffing door middel van een bestuurlijke boete. In die
gevallen komt alleen een transactie dan wel vervolging in
aanmerking.
Een zaak komt in aanmerking voor afdoening door middel
van transactie indien aan de onderstaande criteria wordt
voldaan. Deze criteria zijn:
1. indien een particulier gedurende de onderzoeksperiode
opzettelijk meer dan ¤ 5.500 aan belasting heeft ontdoken
en de zaak ten minste twee punten krijgt krachtens de bij
deze richtlijnen behorende lijst prioriteitsbepaling (zie
paragraaf 8);
2. indien een onderneming gedurende de
onderzoeksperiode opzettelijk meer dan ¤ 11.500 aan
belasting heeft ontdoken en de zaak ten minste twee punten
krijgt krachtens de lijst prioriteitsbepaling;
3. indien de betrokken particulier dan wel ondernemer
gedurende de onderzoeksperiode opzettelijk een
omissiedelict begaat dat ten minste twee punten krijgt
krachtens de lijst prioriteitsbepaling en dat voldoet aan het
herhalingsvereiste.
Als transactievoorwaarden worden onder meer gesteld: de
betaling van een geldsom die ten hoogste gelijk is aan de
maximale geldboete die op het fiscale delict in de wet is
gesteld en/of het alsnog nakomen van bepaalde wettelijke
verplichtingen.
Bij de bepaling van de hoogte van de geldsom wordt er voor
delicten die ook met een bestuurlijke boete kunnen worden
afgedaan naar gestreefd deze op een hoger bedrag vast te
stellen dan de bestuurlijke boete die de inspecteur had
kunnen opleggen bij toepassing van het Besluit Bestuurlijke
Boeten Belastingdienst 1998 dan wel het Voorschrift
administratieve boeten 1993.
4.3. Transactie bij douane- en
accijnsdelicten
Bij de douanedelicten ontbreekt veelal de mogelijkheid om
een bestuurlijke boete op te leggen. Richtlijnen waarin wordt
aangegeven wanneer kan worden volstaan met de oplegging
van een bestuurlijke boete en wanneer een zaak met een
transactie moet worden afgedaan zijn hier, anders dan bij de
fiscale delicten, dus meestal niet aan de orde. Bij de
douanedelicten bestaat in dat geval uitsluitend de keus
tussen een transactie en het voorleggen aan de strafrechter.
Voor het maken van deze keus gelden de
vervolgingsrichtlijnen.
De specifieke transactierichtlijnen voor douanedelicten zijn
te vinden in het Handboek Douane van het Ministerie van
Financiën, deel 8, onderdeel 36.00.00 (strafbepalingen), par.
10 d.d. 5 juni 2000. In deze richtlijnen wordt gesproken
over consumptiefraude en handelsfraude. Met name voor
consumptiefraude, waaronder wordt verstaan de
overtredingen die zijn begaan in de privé-sfeer door
reizigers, bemanningsleden e.d., wordt zeer precies
aangegeven welke geldsom als transactievoorwaarde wordt
gesteld. Een dergelijke transactierichtlijn past niet in de
structuur van deze richtlijnen, waarbij het met name gaat
om de afweging hoe (met bestuurlijke boete, met transactie
of door het voorleggen aan de strafrechter) een zaak moet
worden afgedaan. Om die reden is er van afgezien de
transactierichtlijnen voor douanedelicten uit het Handboek
Douane hier op te nemen.
4.4. Vervolgingsrichtlijnen
De vervolgingsrichtlijnen gelden zowel voor de fiscale als
voor de douanedelicten.
De vervolgingsrichtlijnen hebben - wat de AWR en de
Invorderingswet 1990 aangaat - alleen betrekking op de
opzettelijk begane strafbare feiten (zie noot 5 op pagina 4).
In geval van bestuursondersteunende inzet van het
strafrecht kan van de richtlijnen worden afgeweken.
Voor dagvaarding inzake fiscale en douanedelicten gelden de
volgende criteria:
1. een particulier komt voor dagvaarding in aanmerking,
indien de ontdoken belasting gedurende de
onderzoeksperiode ¤ 5.500 of meer bedraagt, dan wel
sprake is van een omissiedelict dat voldoet aan het
herhalingsvereiste en de zaak ten minste drie punten krijgt
krachtens de bij deze richtlijnen behorende lijst
prioriteitsbepaling; of
2. een onderneming komt voor dagvaarding in aanmerking,
indien de ontdoken belasting gedurende de
onderzoeksperiode ¤ 11.500 of meer bedraagt, dan wel
sprake is van een omissiedelict dat voldoet aan het
herhalingsvereiste en de zaak ten minste drie punten krijgt
krachtens de lijst prioriteitsbepaling. Indien aan deze criteria
is voldaan, komen eveneens in aanmerking voor
strafrechtelijke vervolging de personen als bedoeld in artikel
51, tweede lid, onderdeel 2, van het Wetboek van strafrecht
die opdracht hebben gegeven tot of feitelijk leiding hebben
gegeven aan een strafbare gedraging van een in de vorm van
een rechtspersoon gedreven onderneming; of
3. een verdachte wordt gedagvaard, indien hij niet wenst te
transigeren met het bestuur van 's Rijks belastingen of
indien hij niet dan wel niet tijdig heeft voldaan aan de bij
transactie gestelde voorwaarde(n); of
4. een verdachte wordt gedagvaard, indien er sprake is van
tweede recidive.
4.5. Bestuurlijk belang en
prioriteitstelling
Gelet op het belang om de bestuurlijke en de strafrechtelijke
afdoening optimaal op elkaar aan te laten sluiten maken het
Openbaar Ministerie en de Belastingdienst jaarlijks in het
handhavingsarrangement afspraken over aard en
(minimum-)aantal zaken die in een bepaalde periode voor
strafrechtelijke vervolging in aanmerking komen. Deze
afspraken worden voor het hele land gemaakt tussen het
College van Procureurs-Generaal, in deze vertegenwoordigd
door de Procureur-Generaal portefeuillehouder fraude, en
de Directeur-Generaal Belastingdienst. De afspraken
worden ieder jaar vastgelegd in het
handhavingsarrangement. In dit arrangement wordt ook per
arrondissement vastgelegd hoeveel zaken aan het OM
worden aangeleverd.
Binnen de afgesproken aantallen worden de zaken voor
strafrechtelijke vervolging in elk tripartiete overleg
geaccepteerd naar rato van hun prioriteit op basis van de
lijst prioriteitsbepaling.
Dit is anders voor die gevallen die voortvloeien uit
bestuursondersteunende inzet van het strafrecht. Voor die
gevallen kan van de prioriteitstelling op grond van de
prioriteitscriteria worden afgeweken. Daarnaast kan het
Openbaar Ministerie zaken op basis van een commuun
delict inbrengen voor zover daaraan een potentieel fiscaal
belang kan worden gekoppeld. Deze zaken worden aan de
contactambtenaar formeel recht, c.q. de
boete-fraudecoördinator/contactambtenaar douane
aangeboden. Deze laat de competente eenheid van de
Belastingdienst het potentieel fiscaal belang conform de
ATV-richtlijnen nader onderbouwen. Vervolgens doorlopen
deze zaken het ATV-traject.
5. Lijst
prioriteitsbepaling,
behorende bij de
transactie- en
vervolgingsrichtlijnen
5.1. Lijst prioriteitsbepaling
Deze lijst bevat de indicatoren ten behoeve van de weging in
het selectieoverleg en de formele afweging in het tripartiete
overleg.
Voor de weging in het selectieoverleg geldt de toekenning
van de punten van de indicatoren 1 t/m 12. Voor de formele
afweging in het tripartiete overleg gelden alle 15 indicatoren.
Daarbij geldt dat punten voor de indicatoren 14 en 15 door
de Officier van Justitie worden voorgesteld.
Het tripartiete overleg beslist in gezamenlijkheid over de
toekenning van de punten.
Ten aanzien van de vervolging geldt dat binnen de
doelgroepen particulieren, ondernemingen en douane in
beginsel de zaken met de meeste punten het eerst in
behandeling worden genomen.
Voor elk van de vijftien onderstaande indicatoren wordt aan
de zaak - indien zij aan het desbetreffende criterium voldoet
- één punt toegekend. Een zaak kan dus minimaal één,
maximaal vijftien punten krijgen. Bij sommige indicatoren is
een toelichting gegeven.
Nummer
Indicatoren
Punten
---
---
---
Bedrag aan ontdoken belasting
(max. cumulatief)
1.
¤
5.500
-
¤
23.000
---
2.
¤
23.000
-
¤
45.500
---
3.
¤
45.500
-
¤
113.500
---
4.
¤
113.500
-
¤
227.000
---
5.
¤
227.000
-
¤
454.000
---
6.
¤
454.000
-
¤
4.538.000
---
7.
meer dan
¤
4.538.000
8.
Ontdoken belasting meer dan 25% van
totaal verschuldigde belasting
---
9.
Eerste fiscale recidive
---
10.
Verhaal onmogelijk
---
11.
Medewerking/medeweten adviseur en/of
douane-expediteur
---
Combinatie met andere dan fiscale
strafbare feiten (art. 140 of 225 Sr;
overtreding Opiumwet, bijstandsfraude,
enz.)
---
13.
Strafrechtelijke recidive
---
14.
Status
verdachte/voorbeeldfunctie/listigheid
---
15.
Evenwichtige rechtshandhaving
---
Totaal
aantal punten
---
5.2. Toelichting bij de lijst
prioriteitsbepaling
Toelichting per indicator
Indicator 1 tot en met 7
De indicatoren 1 tot en met 7 tellen cumulatief. Dat wil
zeggen: bij een bedrag aan ontdoken belasting tussen
¤ 5.500 en ¤ 23.000 krijgt de zaak 1 prioriteitspunt;
bedraagt de ontdoken belasting tussen ¤ 23.000 en
¤ 45.500, dan krijgt de zaak 2 punten; bedraagt de ontdoken
belasting tussen ¤ 45.500 en ¤ 113.500, dan krijgt de zaak 3
punten, enz. Bedraagt de ontdoken belasting meer dan
¤ 4.538.000, dan krijgt de zaak 7 prioriteitspunten.
Indicator 8
Indicator 8 kent een punt toe aan zaken waarbij relatief veel
belasting is ontdoken.
Indicator 8 telt boven op de indicatoren 1 tot en met 7. Dus
als een zaak valt in de categorie tussen ¤ 23.000 en
¤ 45.500 en bovendien de ontdoken belasting meer dan
25% uitmaakt van de verschuldigde belasting, dan krijgt de
zaak uit hoofde van het ontdoken belastingbedrag (dus los
van eventuele andere van toepassing zijnde indicatoren) 3
punten (2 op basis van het bedrag aan ontdoken belasting en
1 omdat de ontdoken belasting meer dan 25% van de
verschuldigde belasting bedraagt).
Deze berekening wordt per belastingmiddel uitgevoerd. Als
bij één belastingmiddel meer dan 25% wordt ontdoken
wordt het punt toegekend.
(per belastingmiddel)
totaal verschuldigd
X
aangegeven c.q. niet
ontdoken
Y
-
ontdoken
Z
Als Z > 25% van X
Indicator 9
Er is sprake van eerste fiscale recidive indien de verdachte
reeds eerder in de afgelopen vijf jaar wegens een fiscaal of
douanedelict is veroordeeld, een transactie heeft aanvaard of
een bestuurlijke boete van ten minste 25% van de
(nagevorderde of nageheven) belasting heeft gekregen,
tenzij het eerdere feit langer dan twaalf jaar geleden is
begaan.
Eerste fiscale recidive telt mee als 1 prioriteitspunt.
Indicator 10
Op basis van de (bij de Belastingdienst) beschikbare
gegevens moet ervan worden uitgegaan dat de verschuldigde
belasting en/of bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk
onbetaald zal blijven en dat er geen reële mogelijkheden
aanwezig zijn deze bedragen hetzij te verhalen door
uitwinning van eigen vermogensbestanddelen van de
verdachte [hetzij door middel van aansprakelijkstelling van
derden].
Indicator 13
Bij indicator 13 wordt 1 punt toegekend voor de
omstandigheid dat verdachte reeds eerder voor een strafbaar
feit met betrekking tot een financieel (niet-fiscaal) delict
strafrechtelijk is vervolgd, tenzij die eerdere feiten langer
dan vijf jaar geleden zijn begaan.
Indicator 14
Bij indicator 14 wordt een punt toegekend indien er sprake
is van listigheid (o.a. constructies) en/of strafrechtelijke
vervolging als de zaak een voorbeeldfunctie vervult met een
toekomstgerichte, preventieve werking (voorstel OM).
Indicator 15
Bij indicator 15 wordt een punt toegekend indien een
strafrechtelijke vervolging vanuit een brede afweging ten
aanzien van een evenwichtige rechtshandhaving
noodzakelijk wordt geacht (voorstel OM).
6. Begripsbepalingen
Onder "douanedelicten" worden verstaan de strafbare feiten
uit de wetten waarbij de douane een toezichthoudende taak
heeft en ter zake waarvan hij over een eigen
transactiebevoegdheid beschikt.
Onder "particulieren'' worden verstaan:
a. natuurlijke personen die niet een bedrijf of zelfstandig
beroep uitoefenen, en
b. natuurlijke personen andere dan bedoeld onder a, voor
zover zij een fiscaal delict dan wel een douanedelict begaan
buiten de winstsfeer.
Onder "ondernemingen'' worden verstaan:
a. rechtspersonen, en
b. natuurlijke personen die geen particulier zijn.
De natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig beroep
uitoefenen, vallen bij de Belastingdienst onder de doelgroep
ondernemingen. Uit een oogpunt van rechtvaardigheid dient
deze categorie echter voor zover zij fiscale delicten begaan
in de "privé-sfeer'' op gelijke wijze te worden behandeld als
alle andere natuurlijke personen. Te denken valt
bijvoorbeeld aan het verzwijgen van privé-rente-inkomsten.
Voor de toepassing van deze richtlijnen is het begrip
particulieren daarom uitgebreid met de groep natuurlijke
personen die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefenen
voor zover zij in het kader van bijvoorbeeld de
inkomstenbelasting buiten de winstsfeer een fiscaal of
douanedelict begaan.
Onder "bestuurlijke boete" wordt verstaan de boete als
bedoeld in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst
1998 ("BBBB 1998", gepubliceerd in Staatscourant nr. 248
van 24 december 1997) dan wel het Voorschrift
administratieve boeten 1993 (VAB) (gepubliceerd in
Staatscourant nr. 193 van 6 oktober 1992).
Onder "contactambtenaar formeel Recht" wordt verstaan de
medewerker van de Belastingdienst die de contacten met het
Openbaar Ministerie onderhoudt en bevoegd is om namens
het Bestuur van 's Rijksbelastingen transacties aan te
bieden. Op 17 eenheden Grote ondernemingen,
Ondernemingen, Particulieren/Ondernemingen en
Particulieren zijn contactambtenaren formeel recht
werkzaam. De contactambtenaar formeel recht kan
eveneens de functie van boete-fraudecoördinator vervullen.
Op de eenheden waar geen contactambtenaar formeel recht
werkzaam is, is een boete-fraudecoördinator (niet zijnde
contactambtenaar) werkzaam.
Onder "contactambtenaar Douane" wordt verstaan de
medewerker van de Belastingdienst/Douane die de
contacten met het Openbaar Ministerie onderhoudt en
bevoegd is om namens het Bestuur van 's Rijksbelastingen
transacties aan te bieden. Op alle zeven douanedistricten
zijn contactambtenaren douane werkzaam. De
contactambtenaren douane zijn tevens
boete-fraudecoördinator.
Onder "ontdoken belasting'' wordt in de richtlijnen verstaan
de belasting die in de onderzoeksperiode te weinig is
geheven voor zover te wijten aan opzet. Onder ontdoken
c.q. te weinig geheven belasting wordt mede begrepen de
belasting die te weinig geheven zou zijn, indien de onjuiste
aangifte door de Belastingdienst (ten onrechte) zou zijn
gevolgd. Eveneens wordt tot de ontdoken belasting
gerekend de belasting waarvoor ten onrechte of tot een te
hoog bedrag om uitbetaling is verzocht.
Onder "belastingen" worden mede begrepen de premies volksverzekeringen en de premies Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
Onder "tweede recidive" wordt verstaan een delict dat
voldoet aan de vervolgingscriteria en is gepleegd door een
belastingplichtige die in de vijf jaren voorafgaand aan het
tijdstip waarop dat delict is gepleegd reeds twee maal eerder
wegens een fiscaal of douanedelict is veroordeeld, in die
periode een bestuurlijke boete van ten minste 25% van de
(nagevorderde of nageheven) belasting heeft gekregen of
een transactie heeft aanvaard, tenzij een van die delicten, of
beide delicten langer dan twaalf jaar geleden is of zijn
begaan.
Den Haag, 18 december 2001
College van Procureurs-Generaal, Ministerie van Financiën,
mr. J.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn,
mr. J. Thunnissen,
voorzitter Directeur-Generaal