Ministerie van Financien

Wijziging van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag

Directoraat-generaal voor fiscale zaken, directie wetgeving verbruiksbelastingen

Besluit van 20 december 2001, nr. WV2001/683M, Stcrt. Nr. 249

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 12, derde lid, 15, tweede lid, 18, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid, 19, tweede lid, 36i, elfde lid, 36l, tiende en elfde lid, 36o, zesde lid, 36p, zesde lid en artikel 36t, zesde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

Handelende wat artikel 15, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag betreft, mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Handelende wat de artikelen 36o, zesde lid, 36p, zesde lid, en 36t, zesde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag betreft, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

In de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 1, eerste lid, wordt vervangen door:


1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, vierde lid, 10a, zesde lid, 11, tweede lid, 11c, vierde lid, 11f, vierde lid, 11i, zesde lid, 11j, derde lid, 11k, tweede lid, 12, derde lid, 15, tweede lid, artikel 18, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid, 18a, tweede lid, 18b, tweede en vijfde lid, artikel 18c, tweede lid, 19, tweede lid, 20, tweede lid, 22, tweede lid, 27a, vierde lid, 28, achtste lid, 28a, vijfde lid, 29, tweede lid, 36a, tweede lid, 36c, achtste lid, 36h, zevende lid, 36i, elfde lid, 36j, zevende lid, 36k, vierde lid, 36l, tiende en elfde lid, 36m, tweede lid, 36n, derde lid, 36o, zesde lid, 36p, zesde lid, 36s, vijfde lid, en 36t, zesde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag en aan de artikelen 7, derde lid, 7a, tweede lid, 7b, derde lid, 8c, tweede en achtste lid, en 8f, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.

B. In artikel 5 worden, onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, na het eerste lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:


2. Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, van de wet wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, het gewicht van baggerspecie die wordt afgegeven aan een andere inrichting dan een stortplaats voor baggerspecie op land als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land in eenheden van duizend kilogram (ton) als volgt bepaald:


a. bij afgifte vanuit een geijkt middel van transport volgens de formule:

m

- rhow
V
x rhova.st x V
rhova.st x 1,25,

-rhow

waarbij
rhow voorstelt: de dichtheid van het water in ton/m3;
rhova.st voorstelt: de dichtheid van de vaste stof in ton/m3;
m voorstelt: de gemeten massa van de
baggerspecie in ton;
V voorstelt: het gemeten volume van de baggerspecie in m3;

b. bij afgifte waarbij uitsluitend sprake is van hydraulisch transport volgens de formule:

rhositu x V,

waarbij
rhositu voorstelt: de in situ dichtheid van de aangeboden baggerspecie in ton/m3;
V voorstelt: het volume van de aangeboden baggerspecie in m3.


3. Indien geen waarden bekend zijn voor rhow en rhova.st, wordt in afwijking van het tweede lid, onderdeel a, het gewicht van de
baggerspecie bepaald volgens de formule:

(1,606 x (m - V)) x 1,25.

C. In artikel 5a, eerste lid, wordt "artikel 18, tweede lid, onderdeel d," vervangen door: artikel 18, tweede lid, onderdeel e,.

D. Aan artikel 5b worden, onder vernummering van de bestaande tekst tot eerste lid, twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid, is de administratie van de houder van een inrichting waar baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven zodanig ingericht dat daarin per partij op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen met betrekking tot:


a. de herkomst van de baggerspecie;

b. de wijze waarop de baggerspecie is aangeboden;


c. het zandgehalte van de baggerspecie;

d. de hoeveelheid zand alsmede het residu van de reiniging van baggerspecie;


e. de dichtheid van het water in de baggerspecie;


f. de dichtheid van de vaste stof van de baggerspecie;


g. de gemeten massa van de baggerspecie;

h. het gemeten volume van de baggerspecie.
3. Bij afgifte van baggerspecie waarbij uitsluitend sprake is van hydraulisch transport wordt, in afwijking van het tweede lid, de administratie van de houder van een inrichting waar baggerspecie wordt afgegeven zodanig ingericht dat daarin per partij op
overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen met betrekking tot:


a. de herkomst van de baggerspecie;

b. de wijze waarop de baggerspecie is aangeboden;


c. het zandgehalte van de baggerspecie;

d. de hoeveelheid zand alsmede het residu van de reiniging van baggerspecie;


e. de in situ dichtheid van de baggerspecie;

f. het volume van de aangeboden baggerspecie.
E. In artikel 5c wordt "artikel 18, tweede lid, onder d," vervangen door: artikel 18, tweede lid, onderdeel e,. Voorts wordt na "zuiveringsslib" ingevoegd: ,
regeneratiezandstof dat vrijkomt bij het stralen van voorwerpen of bij het vervaardigen van zandvormen in het productieproces van aluminium- en ijzergieterijen.

F. Artikel 8f, derde lid, wordt vervangen door:

3. De verklaring, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van het besluit, wordt ondertekend en bevat ten minste:


a. naam en adres van de leverancier;

b. naam en adres van de belastingplichtige;

c. het tijdvak waarop de verklaring betrekking heeft;


d. de hoeveelheid elektriciteit waarop de groencertificaten, die de belastingplichtige in het tijdvak heeft gebruikt voor de toepassing van artikel 36i, zesde lid, van de wet, betrekking hebben.


4. Ter zake van de levering van elektriciteit, bedoeld in artikel 36i, zesde lid, van de wet, vindt het aldaar bedoelde tarief slechts toepassing indien de leverancier ter zake van die levering een contract kan overleggen waarin zijn vermeld:


a. de dagtekening;


b. naam en adres van de afnemer;

c. naam en adres van de leverancier;

d. de periode waarop het contract betrekking heeft;


e. de hoeveelheid en de prijs van de te leveren elektriciteit, bedoeld in artikel 36i, zesde lid, van de wet.


5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op toepassing van het tarief, bedoeld in artikel 36i, zevende lid, van de wet, ter zake van de levering van aardgas als bedoeld in artikel 36o, eerste lid, van de wet.

G. In artikel 8j wordt "belastingvrije voeten" telkens vervangen door: belastingverminderingen.

H. Na artikel 8ja wordt onder vernummering van artikel 8jb tot artikel 8jc een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8jb


1. De administratie van degene die verzoekt om teruggaaf van belasting als bedoeld in artikel 36l, twaalfde lid van de wet, is zodanig ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de vaststelling van het bedrag van de teruggaaf van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.


2. In het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, twaalfde lid, van de wet, worden de volgende gegevens vermeld:


a. het tijdvak waarover teruggaaf wordt verzocht;


b. naam en adres van de verbruiker;

c. naam en adres van de leveranciers;

d. de hoeveelheid aardgas waarvoor teruggaaf wordt verzocht per leverancier;


e. de periode van levering van het aardgas;

f. het bedrag aan belasting dat wordt teruggevraagd.

I. Artikel 8k, vijfde lid, vervalt.

J. Artikel 8l wordt als volgt gewijzigd:


1. De bestaande tekst wordt aangeduid als eerste lid.


2. In het eerste lid wordt "artikel 36o, eerste lid" vervangen door: artikel 36o, eerste en vierde lid. Voorts vervalt de zinsnede "ten behoeve van de opwekking van elektriciteit,". Ten slotte wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel d door een puntkomma na onderdeel d een onderdeel toegevoegd, luidende:


e. de door de installatie geproduceerde en geleverde hoeveelheid warmte.


3. Na het eerste lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de administratie van een installatie die warmte opwekt met behulp van een aardwarmtewinningssysteem, als bedoeld in artikel 36o, vierde lid, van de wet.

K. Artikel 8n wordt als volgt gewijzigd:


1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Het formulier wordt vergezeld door de in het formulier gevraagde stukken.


2. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. Het verzoek kan niet worden gedaan indien:

a. het gezamenlijke bedrag van de energiepremies per verzoek minder bedraagt dan ¤ 50;


b. het een energiebesparende voorziening voor bestaande woningen als omschreven in Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies betreft ten behoeve van een woning, waarvoor de
bouwvergunning is afgegeven op of na 1 januari 1998;


c. ter zake van een voorziening voor het opwekken van duurzame energie als bedoeld in de onderdelen 3020, 3030 en 3040 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies reeds subsidie is verleend op basis van de
Subsidieregeling actieve zon-thermische systemen 1998 of haar voorgangers;


d. ter zake van een PV-systeem als bedoeld in onderdeel 3010 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies voor
1 januari 2001 subsidie is verleend op grond van het Besluit subsidies energieprogramma's;


e. ter zake van een PV-systeem als bedoeld in onderdeel 3010 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies op of na
1 januari 2001 subsidie is verleend op grond van het Besluit subsidies energieprogramma's publicaties BSE 1999-V (Stcrt. 1999, 225), Bijlage 1, Tender PV-GO! 1999 of BSE 2000-III (Stcrt. 2000, 116, gewijzigd bij Stcrt. 2000, 220), onderdeel A3 Tenderregeling PV-GO!;


f. ter zake van een warmtepomp als bedoeld in de onderdelen 3050, 3060, 3070, 3072, 3074 en 3080 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies voor
1 november 2001 subsidie is verleend op grond van het Besluit subsidies energieprogramma's;


g. ter zake van een warmtepomp als bedoeld in de onderdelen 3050, 3060, 3070, 3072, 3074 en 3080 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies voor
1 januari 2002 subsidie is verleend op grond van het Besluit subsidies energieprogramma's publicatie BSE 2000-III, onderdeel F (Stcrt. 2000, 116, laatstelijk gewijzigd bij
ministeriële regeling van 10 oktober 2001, Stcrt. 198);


h. ter zake van een lage temperatuur systeem als bedoeld in de onderdelen 4050, 4051 en 4052 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies voor 1 november 2001 subsidie is verleend op grond van het Besluit subsidies energieprogramma's;


i. ter zake van een energiezuinige nieuwbouwwoning als bedoeld in het onderdeel 4010 en 4020 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies voor
1 november 2001 subsidie is verleend op grond van het Besluit subsidies energieprogramma's;

j. ter zake van een energiezuinige nieuwbouwwoning als bedoeld in de onderdelen 4010 en 4020 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies
tegelijkertijd met of in een periode van 13 weken voorafgaand aan de aanvraag een aanvraag is ingediend voor een Lage Temperatuur Verwarmingssysteem als bedoeld in de onderdelen 4050, 4051 en 4052 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies of voor een voorziening voor het opwekken van duurzame energie als bedoeld in de onderdelen 3010 tot en met 3080 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies;

k. ter zake van een Lage Temperatuur Verwarmingssysteem als bedoeld in de onderdelen 4050, 4051 en 4052 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies
tegelijkertijd met of in een periode van 13 weken voorafgaand aan de aanvraag een aanvraag is ingediend voor een energiezuinige
nieuwbouwwoning als bedoeld in de onderdelen 4010 en 4020 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies;

l. ter zake van een voorziening voor het opwekken van duurzame energie als bedoeld in de onderdelen 3010 tot en met 3080 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies tegelijkertijd met of in een periode van 13 weken voorafgaand aan de aanvraag een aanvraag is ingediend voor een energiezuinige
nieuwbouwwoning als bedoeld in de onderdelen 4010 en 4020 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies.


3. Het vijfde lid komt te luiden als volgt:
5. Een verzoek voor een voorziening voor het opwekken van duurzame energie, dan wel voor een voorziening voor nieuwbouwwoningen als bedoeld in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies wordt vergezeld door een verklaring die in overeenstemming is met het in de bijlage 1) bij deze regeling opgenomen model EP5.

.....


1)Hier niet opgenomen. Deze bijlage ligt ter inzage bij het Ministerie van Financiën, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen.

L. Na artikel 8p wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8q


1. De verklaring, bedoeld in artikel 8i, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, wordt ondertekend en bevat ten minste:


a. naam en adres van de leverancier;

b. naam en adres van de belastingplichtige;

c. het tijdvak waarop de verklaring betrekking heeft;


d. de wijze waarop de elektriciteit is opgewekt;


e. het bedrag aan belasting dat in het desbetreffende tijdvak is ontvangen van de belastingplichtige.


2. De verklaring, bedoeld in artikel 8i, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, wordt ondertekend en bevat ten minste:


a. naam en adres van de leverancier;

b. naam en adres van de belastingplichtige;

c. het tijdvak waarop de verklaring betrekking heeft;


d. de hoeveelheid netto aan het
elektriciteitsnet geleverde elektriciteit per installatie voor warmtekrachtkoppeling in het tijdvak waarop de verklaring betrekking heeft en de voorgaande tijdvakken in het zelfde kalenderjaar.


3. De verklaring, bedoeld in artikel 8i, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, heeft betrekking op één maand, wordt ondertekend en bevat ten minste:


a. naam en adres van de leverancier;

b. naam en adres van de belastingplichtige;

c. de maand waarop de verklaring betrekking heeft;


d. het aantal draaiuren van de installatie in de maand waarop de verklaring betrekking heeft;


e. het brandstofverbruik van de installatie in de maand waarop de verklaring betrekking heeft, uitgedrukt in Nm3;


f. de hoeveelheid door de installatie opgewekte elektriciteit in de maand waarop de verklaring betrekking heeft, uitgedrukt in kWh;


g. de hoeveelheid door de installatie geproduceerde nuttig aan te wenden warmte in de maand waarop de verklaring betrekking heeft, uitgedrukt in MJ.


4. Ter vaststelling van de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdelen d, e, f en g, wordt gebruik gemaakt van meters.


5. De vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36t, eerste lid, van de wet, geschiedt op aangifte over het tijdvak waarin het bedrag van de vermindering op de in artikel 36t, tweede lid, van de wet bedoelde wijze is doorgegeven.

Artikel II

Als formulier dat aangewend wordt voor een verzoek om toekenning van een energiepremie als bedoeld in artikel 8n, derde lid, wordt vastgesteld het formulier dat in overeenstemming is met één van de in de bijlage opgenomen modellen EP1, EP2, EP3 en EP4.

Artikel III

Als verklaring die een verzoek om toekenning van een energiepremie vergezelt als bedoeld in artikel 8n, vijfde lid, wordt vastgesteld de verklaring die in overeenstemming is met het in de bijlage opgenomen model EP5.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van
1 januari 2002 met dien verstande dat artikel I, onderdeel K, artikel II en artikel III uitsluitend van toepassing zijn op apparaten en voorzieningen die op of na 1 januari 2002 zijn aangeschaft.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de in de bijlage opgenomen modellen EP1, EP2, EP3, EP4 en EP5 die ter inzage liggen bij de Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen van het Ministerie van Financiën.

De Staatssecretaris van Financiën,

Toelichting

ALGEMEEN

Inleiding

De Uitvoeringsregeling belastingen op
milieugrondslag is op een aantal onderdelen aangepast in verband met de wijzingen van de Wet belastingen op milieugrondslag als gevolg van de Wet van 14 december 2001 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en vervoer (Stb. 642).

In de eerste plaats is hoofdstuk III, waarin nadere regels met betrekking tot de
afvalstoffenbelasting zijn opgenomen, aangepast. De wijzigingen houden verband met de per
1 januari 2002 gewijzigde heffingssystematiek ter zake van baggerspecie. Daarnaast is aan de onder het lage storttarief vallende monostromen een categorie afvalstoffen toegevoegd.

Voorts is hoofdstuk IVa, waarin nadere regels met betrekking tot de regulerende
energiebelasting zijn opgenomen, aangepast. De wijzigingen houden met name verband met de koppeling van de toepassing van het nihiltarief voor duurzame elektriciteit aan
groencertificaten, het opnemen van nadere regels voor de toepassing van de afdrachtskorting voor WKK-installaties en de wijziging van de energiepremieregeling.

Baggerspecie

Met ingang van 1 januari 2002 is het storten van reinigbare baggerspecie belast met
afvalstoffenbelasting. In verband daarmee worden in de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag enkele bepalingen aangepast. Het gaat hierbij onder meer om het vastleggen van een rekenmethode waarbij de aan het baggerdepot aangeboden hoeveelheid vloeibare baggerspecie wordt omgerekend naar steekvast (de
verschijningsvorm van baggerspecie in de bodem voordat de specie is gebaggerd).

Afvalstoffenbelasting wordt ingevolge de wettelijke bepalingen berekend over de hoeveelheid afgegeven afvalstoffen, gemeten in kilogrammen (artikel 13 en 15 van de Wet belastingen op milieugrondslag). Dit geldt ook voor baggerspecie. Indien baggerspecie wordt aangevoerd per vrachtauto betreft het steekvaste baggerspecie en kan het gewicht van de afgegeven hoeveelheid eenvoudig volgens de hoofdregel van het eerste lid van artikel 5 via de weegbrug worden vastgesteld. De afgifte van baggerspecie aan een stortplaats vindt echter niet altijd plaats op deze wijze, met name niet wanneer baggerspecie wordt gestort in de zogenoemde "natte" depots. Aanvoer in een geijkt middel van transport (dit kan zijn een beunschip of -bak, een hopper, een tankwagen of een dumper) of via pijpleiding betreft vaak natte specie waaraan water is toegevoegd tijdens het baggerproces of om transport mogelijk te maken. Zoals in de nota van wijziging op het wetsvoorstel houdende wijziging van belastingwetten c.a.
(Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en vervoer, kamerstukken II 2001/2002, 28 014, nr.
6, blz. 7-8) is aangegeven, wordt dit water niet gestort maar als retourwater uit het depot geloosd. Met behulp van een rekenmethode kan de aangevoerde baggerspecie die met water vermengd is, worden herleid tot steekvaste baggerspecie.

Toelichting op de artikelen

Artikel I (Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag)

Onderdeel A (artikel 1)

De in het eerste lid van dit artikel opgenomen delegatiebepalingen zijn in overeenstemming gebracht met de gewijzigde Wet belastingen op milieugrondslag.

Onderdeel B (artikel 5)

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is opgemerkt, kan met behulp van een rekenmethode de aangevoerde baggerspecie die met water vermengd is, worden herleid tot steekvaste baggerspecie. Voor de rekenmethode wordt aangesloten bij het droge stof gehalte van de baggerspecie. Alle baggerspecie wordt zodoende op dezelfde wijze in de belastingheffing betrokken.

De noodzaak tot het toepassen van een
rekenmethode doet zich in twee situaties voor:


- bij aanvoer per (geijkt) vaartuig of in een ander geijkt middel van transport zoals een tankwagen of dumper, waarbij de baggerspecie veel water bevat als gevolg van het baggerproces (tweede lid, onderdeel a, en derde lid);


- in het geval waarin de baggerspecie wordt gestort met behulp van een rechtstreekse pijpverbinding tussen de plek waar gebaggerd wordt en het depot (tweede lid, onderdeel b).

Omdat voor de heffing van afvalstoffenbelasting de afgifte aan de poort het relevante moment is, wordt daarbij ook voor de belastingheffing van baggerspecie zoveel mogelijk aangesloten. Bij aanvoer per geijkt voer- of vaartuig levert dit geen probleem op (volume en gewicht zijn bekend), zij het dat er een omrekening moet plaatsvinden om het overtollige water te elimineren. Bij bagger die rechtstreeks via een pijpleiding van baggerplaats naar baggerdepot wordt gebracht is het niet mogelijk op het moment van afgifte de hoeveelheid en het gewicht te bepalen. Afhankelijk van de situatie van aanvoer zijn er verschillende rekenmethodes die dienen te worden toegepast.

Bij aanvoer van baggerspecie in een geijkt vaartuig kan gebruik worden gemaakt van de kadastrale meetbrieven (de beunbrief voor de inhoud en de ijkbrief voor het gewicht). Hierop staan onder meer vermeld de ruimcapaciteit van het schip, ofwel de geijkte laadruimte, de waterverplaatsing van het lege schip en de geladen tonnen per centimeter inzinking. De massa (m) en het volume (V) van de baggerspecie dienen bij de afgifte aan het depot in het middel van vervoer te worden gemeten. Het volume dient gemeten te worden in de geijkte
laadruimte. De massa dient bij aanvoer in een vaartuig berekend te worden uit de inzinking van het vaartuig.

Bij aanvoer van natte specie in overige geijkte middelen van transport (bijvoorbeeld tankwagens) is het volume bekend en kan de massa worden bepaald via een weegbrug. Voor het berekenen van de heffing wordt uitgegaan van een vochtgehalte in de baggerspecie van 20%. Om het overtollige water uit de gemeten massa te elimineren, wordt de massa droge stof (in tonnen) berekend met de RAW formule 17.27.02 (RAW 1995, zoals opgenomen in de tabellen voor Rationalisatie en
Automatisering in de Wegenbouw (RAW) van het Centrum voor regelgeving en onderzoek in de grond-, water- en wegenbouw en verkeerstechniek en overgenomen als RAW-formule 22.07.10 in de RAW 2000). De heffingsplichtige massa wordt vervolgens berekend door de massa droge stof te vermenigvuldigen met de factor 1,25.

Als geen waarden bekend zijn voor rhow en rhova.st, wordt voor de berekening uitgegaan van de waarden rhow = 1,00 ton/m3 en rhova.st = 2,65 ton/m3.In dat geval kan de massa droge stof in tonnen berekend worden met de vereenvoudigde formule (1,606 x (m - V)), waarbij V voorstelt het gemeten volume van de baggerspecie in m3, vermenigvuldigd met een dichtheid van water gesteld op 1 ton/m3. Vervolgens wordt de heffingsplichtige massa weer berekend door de massa droge stof te vermenigvuldigen met de factor 1,25. Een en ander is geregeld in het nieuwe derde lid.

Als de aanvoer van baggerspecie plaats vindt per pijpleiding (hydraulisch transport: tweede lid, onderdeel b) is het, zoals gezegd, niet mogelijk om op het moment van afgifte de hoeveelheid en gewicht te bepalen. Vandaar dat in dergelijke situaties wordt uitgegaan van de gegevens van de baggerspecie zoals die zich in de waterbodem bevindt (in situ). Het volume van de aangeboden baggerspecie wordt berekend uit het verschil in diepteligging van de waterbodem voorafgaande aan het baggerwerk en na afloop van het baggerwerk. Indien de situ dichtheid niet in het veld is gemeten, dient gebruik te worden gemaakt van de indicatieve waarden voor de situ dichtheid, zoals vermeld in tabel G1.2 van het Handboek bodemsaneringstechnieken, afl. 13 juni 1999.

Onderdeel C (artikel 5a)

Deze wijziging vloeit voort uit de verlettering van onderdeel d van artikel 18, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag tot onderdeel e.

Onderdeel D (artikel 5b)

De toevoeging van twee nieuwe leden aan artikel
5b houdt verband met het feit dat met ingang van
1 januari 2002 het storten van reinigbare baggerspecie belast is met
afvalstoffenbelasting. De wijze van aanvoer van baggerspecie maakt het noodzakelijk om met behulp van een rekenmethode de aangevoerde specie die met water vermengd is, te herleiden tot baggerspecie zoals die wordt aangevoerd op een droog depot. Deze rekenmethode is opgenomen in het nieuwe tweede en derde lid van artikel 5. Teneinde controle door de belastingdienst op de toepassing van deze methode mogelijk te maken, wordt artikel 5b uitgebreid met een tweetal nieuwe leden. Daarin worden de gegevens opgesomd die noodzakelijk zijn om het gewicht van de baggerspecie waarover de afvalstoffenbelasting wordt berekend te kunnen vaststellen. Deze gegevens sluiten aan op de formules die in het nieuwe tweede en derde lid van artikel 5 zijn opgenomen. Daarnaast moeten in de administratie van de depothouder worden opgenomen algemene gegevens inzake de herkomst van de baggerspecie, de wijze van aanvoer, het zandgehalte zoals dat blijkt uit de afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel d, van de Wet belastingen op milieugrondslag. Ten slotte moet in de administratie melding worden gemaakt van de gegevens die noodzakelijk zijn om de teruggaaf van afvalstoffenbelasting ingevolge artikel 18b van de Wet belastingen op
milieugrondslag te kunnen toepassen.

Onderdeel E (artikel 5c)

De wijziging van artikel 5c betreft een tweetal aanpassingen. De eerste aanpassing houdt verband met de verlettering van onderdeel d van artikel
18, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag tot onderdeel e. De tweede aanpassing betreft de toevoeging van een nieuwe categorie afvalstoffen waarvoor het lage tarief geldt aan de in dat onderdeel bedoelde afvalstromen.

Onderdeel F (artikel 8f)

In het Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en vervoer is bepaald dat de belastingplichtige voor toepassing van het nihiltarief van artikel
36i, zesde lid, van de wet dient te beschikken over groencertificaten. Het systeem van groencertificaten is geregeld in de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998. Ingevolge die regeling boekt de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet (TenneT) groencertificaten bij op een
groencertificatenrekening van (bijvoorbeeld) de leverancier of producent van duurzame
elektriciteit, indien voldaan wordt aan de bij die regeling gestelde eisen. Op grond van artikel 6, zesde lid, van de Regeling
groencertificaten vervalt de geldigheid van de groencertificaten na uiterlijk één jaar dan wel nadat het groencertificaat is gebruikt voor toepassing van artikel 36i, zesde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag. Vervolgens wordt het certificaat afgeboekt van de groencertificatenrekening. Binnen het systeem van groencertificaten betekent gebruiken voor de toepassing van artikel 36i, zesde lid, van de wet dat de groencertificaten zijn overgeboekt naar een geblokkeerde rekening van de
belastingplichtige ten behoeve van de
belastingdienst.

In dit onderdeel worden nadere regels gesteld voor de toepassing van het nihiltarief van artikel 36i, zesde lid, van de wet. In het derde lid worden gegevens opgenomen die een verklaring als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op
milieugrondslag, ten minste dient te bevatten. Het vierde lid bevat de eisen die worden gesteld aan een specifiek contract eveneens van toepassing verklaard op aardgas als bedoeld in artikel 36i, zevende lid, van de wet.

Onderdeel G (artikel 8j)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging betreft een redactionele aanpassing.

Onderdeel H (artikel 8jb)

In artikel 8ia worden nadere regels gesteld voor de toepassing van de teruggaafregeling van artikel 36l, twaalfde lid, van de wet ter zake van de levering van aardgas, als bedoeld in artikel 36k, eerste lid, van de wet. Op grond van artikel 36k, eerste lid, betreft het aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit dan wel als grondstof voor de productie van belastbare producten. Het tweede lid van artikel 8ia bevat een bepaling met betrekking tot de in het verzoek om teruggaaf te vermelden gegevens. Artikel 8ca van het uitvoeringsbesluit regelt de voorwaarden voor de toepassing van de teruggaafregeling van artikel 36l, twaalfde lid, van de wet. In het derde lid van artikel 8ca is onder meer bepaald dat de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt moet voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. In het eerste lid van artikel 8ia wordt hieraan gevolg gegeven.

Onderdeel I (artikel 8k)

Het eerste lid van artikel 8k geeft nadere regels voor een verklaring die ten behoeve van de toepassing van de vermindering van artikel
36o, eerste lid, van de wet dient te worden overgelegd. Het vijfde lid van dit artikel verklaart deze nadere regels van overeenkomstige toepassing op de verklaring ten behoeve van de vermindering van artikel 36t, eerste lid, van de wet voor WKK-installaties. Het vierde lid geeft aan over welk tijdvak de vermindering geschiedt. Ook deze bepaling is op grond van het vijfde lid van overeenkomstige toepassing op de verklaring voor artikel 36t, eerste lid, van de wet. In artikel 8i van het uitvoeringsbesluit zijn echter aanvullende verklaringen opgenomen die ten behoeve van de toepassing van de
vermindering van artikel 36t, eerste lid, van de wet dienen te worden overgelegd. Ten behoeve van de overzichtelijkheid van de regeling worden de nadere regels die betrekking hebben op de vermindering van artikel 36t, eerste lid, van de wet in een afzonderlijk artikel in de
uitvoeringsregeling opgenomen (zie hierna onderdeel L). Om die reden kan het vijfde lid van artikel 8k komen te vervallen.

Onderdeel J (artikel 8l)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging houdt verband met het bij nota van wijziging op het Belastingplan 2000 (Stb. 1999, 579) aan artikel
36o van de wet toegevoegde vierde lid. Hierin wordt bepaald dat de in artikel 36o van de wet opgenomen regeling van overeenkomstige toepassing is op zogenoemde duurzame warmte. De wijziging van artikel 8l strekt ertoe de eisen waaraan de administratie van een installatie waarin biomassa wordt verwerkt eveneens van toepassing te laten zijn op de wijze van verwerking als bedoeld in artikel 36o, vierde lid, van de wet. Daarnaast is de bepaling uitgebreid met gegevens over geproduceerde en geleverde warmte. In het toegevoegde tweede lid wordt het eerste lid van overeenkomstige toepassing verklaard op installaties die warmte opwekken door middel van een
aardwarmtewinningssyteem.

Onderdeel K (artikel 8n)

De zogenoemde energiepremieregeling van artikel
36p van de wet wordt met ingang van 1 januari
2002 uitgebreid met een aantal maatregelen. Daarnaast wordt een aantal premiebedragen gewijzigd. In het vierde lid, onderdeel a, is tevens een nieuw minimum bedrag van de energiepremies per verzoek opgenomen van ¤ 50. Dit nieuwe bedrag vloeit voort uit de verhoging van diverse premiebedragen. Het minimumbedrag is namelijk gerelateerd aan een minimumaanschaf van apparaten of voorzieningen uit de
energiepremielijst per verzoek. Door de verhoging van de diverse premiebedragen per
1 januari 2002 kan een verzoeker onder dezelfde omstandigheden aan het nieuwe minimum
premiebedrag voldoen als voorheen. De verhoging van het minimum werkt derhalve niet ten nadele uit van aanvragers van energiepremies.

In verband met de wijzigingen dienen de formulieren waarmee voor een apparaat of voor een voorziening energiepremie kan worden aangevraagd te worden aangepast. Ingevolge artikel II worden de nieuwe formulieren vastgesteld.

Om te voorkomen dat voor dezelfde voorziening tweemaal een subsidie wordt toegekend is in het vierde lid, onderdelen c tot en met l, bepaald dat geen aanvraag kan worden ingediend indien reeds in het kader van aldaar genoemde regelingen subsidie is verleend. Ter zake van een aantal van deze voorzieningen kan namelijk reeds een subsidietoezegging gedaan zijn op grond van het Besluit subsidies
energieprogramma's. Om dubbele subsidiëring te voorkomen worden voorzieningen met een dergelijke BSE-subsidie uitgesloten van energiepremie. Daarnaast kan er een ongewenste cumulatie van subsidies ontstaan indien een aanvrager van een premie voor een energiezuinige nieuwbouwwoning tevens een aanvraag indient voor voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie of voor een lage temperatuur
verwarmingssysteem, terwijl deze voorzieningen bij oplevering van de woning zijn aangebracht. Om dubbele subsidiëring te voorkomen zijn in artikel 8n om die reden anti-cumulatiebepalingen opgenomen. Op grond van het vierde lid, onderdeel b, wordt voor een voorziening ten behoeve van een woning, waarvoor de
bouwvergunning was afgegeven op of na 1 januari
1998 geen energiepremie verstrekt, omdat deze woningen op grond van regelgeving reeds verplicht zijn te voldoen aan een voorgeschreven energetische kwaliteit. In het vijfde lid is hierop een uitzondering gemaakt voor
voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie. De uitzondering wordt uitgebreid met voorzieningen voor nieuwbouwwoningen en wel door de bouwvergunningeis slechts van toepassing te laten zijn op energiebesparende voorzieningen voor bestaande woningen.

Onderdeel L (artikel 8q)

In artikel 8i, van het uitvoeringsbesluit worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vermindering voor WKK-installaties, bedoeld in artikel 36t, eerste lid, van de wet, wordt verleend. Er wordt een drietal verklaringen gevraagd. In artikel 8q wordt bepaald aan welke eisen deze verklaringen minimaal dienen te voldoen. Uit de verklaring waarvoor in het derde lid van artikel 8q nadere regels worden gegeven dient te blijken dat de WKK-installatie voldoet aan de rendementseis van artikel 36a, eerste lid, onderdeel g, van de wet. Met ingang van
1 januari 2002 wordt op grond van dat artikel als minimaal energetisch rendement geëist 60%, gebaseerd op de onderste verbrandingswaarde van aardgas. Dit rendement dient per maand te worden berekend. Om die reden heeft ook de verklaring betrekking op één maand. Gegevens die benodigd zijn voor de berekening van het energetisch rendement zijn het aantal draaiuren, het brandstofverbruik, de hoeveelheid opgewekte elektriciteit en de hoeveelheid door de installatie geproduceerde nuttig aan te wenden warmte. Om de betrouwbaarheid van de gegevens te kunnen controleren geeft het vijfde lid aan dat zowel de draaiuren, als het brandstofverbruik, de hoeveelheid opgewekte elektriciteit en de hoeveelheid geproduceerde nuttig aan te wenden warmte worden gemeten door middel van
nauwkeurige meters. Onder nuttige aanwending van warmte wordt verstaan levering van warmte aan gebouwen of processen en wordt in ieder geval niet verstaan vernietiging van warmte. Het vijfde lid geeft ten slotte aan dat de vermindering van de belasting geschiedt op aangifte over het tijdvak waarin het bedrag van de vermindering is doorgegeven aan degene die de elektriciteit met een installatie voor warmtekrachtkoppeling heeft opgewekt.

Artikel II

In artikel II worden de nieuwe modelformulieren voor toepassing van de energiepremieregeling vastgesteld. Het betreft de modellen EP1, EP2, EP3 en EP4. Een verzoek om toekenning van een energiepremie dient te worden gedaan met gebruikmaking van een formulier dat in overeenstemming is met één van deze modellen.

Artikel III

In artikel III wordt een modelverklaring vastgesteld. Het betreft model EP5. Een verzoek om toekenning van een energiepremie voor een aantal voorzieningen als bedoeld in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energiepremies wordt vergezeld door een verklaring die in
overeenstemming is met dit model indien in die bijlage is aangegeven dat een dergelijke verklaring is vereist.

Artikel IV

Ingevolge dit artikel treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2002. Voor zover deze regeling betrekking heeft op wijzigingen in de energiepremieregeling, is deze regeling uitsluitend van toepassing op apparaten en voorzieningen die op of na 1 januari 2002 zijn aangeschaft. In dit verband dient onder aanschaf te worden verstaan het door koop volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening.

De Staatssecretaris van Financiën,

| In Favorieten plaatsen |