Ministerie van Financien

Wijziging Leidraad Invordering 1990

Directoraat-Generaal Belastingdienst, team particulieren en formeel recht

Besluit van 17 december 2001, nr. DGB2001/1596M, Stcrt. 249

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 1990, resolutie van 25 juni 1990, nr. AFZ 90/1990, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001, nr. RTB 2001/2379M, Stcrt. 123, wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijgevoegde bijlage.

Bijlage

Artikel I

A. Paragraaf 1, Inleidende opmerkingen, wordt gewijzigd als volgt.

A.1. In het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. "ministerie: Ministerie van Financiën, directie Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst, sector Formeel recht en invordering" wordt vervangen door: ministerie: Ministerie van Financiën, directoraat-generaal Belastingdienst, team particulieren en formeel recht of team ondernemingen.


b. "LISV: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, dan wel de namens hem optredende uitvoeringsinstelling" wordt vervangen door: Uitvoeringsinstituut: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

A.2. In het tweede lid, voorlaatste volzin, wordt "compenserende interest (artikel 54 DW, met verwijzing naar de artikelen 589 en 709 van de toepassingsverordening CDW)" vervangen door: compenserende rente (artikel 54 DW, met verwijzing naar artikel 519 van de toepassingsverordening CDW).

A.3. In het elfde lid, laatste volzin, wordt "artikel 14 Rv" vervangen door: artikel 64, tweede lid, Rv.

A.4. Het dertiende lid wordt vervangen door:

De belastingdeurwaarder: gedragsregels

13. Belastingdeurwaarder is de door of namens de Minister van Financiën als zodanig aangewezen ambtenaar van de rijksbelastingdienst. De rechten en plichten uit hoofde van de Ambtenarenwet en het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn op hem van toepassing. In de uitoefening van zijn functie is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin van de Awb dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (de ontvanger). Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid, gebruikt hij zijn bevoegdheid niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend en waakt hij ervoor dat de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die handelingen te dienen doelen. Ter voorkoming van misverstanden meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke hoedanigheid hij optreedt en legitimeert hij zich desgevraagd. Op grond van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de wet, of in verband daarmee, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de wet of voor de heffing van enige rijksbelasting. De leiding van de invordering berust steeds in handen van de ontvanger. Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de door hem rechtstreeks aan de wet en aan Rv ontleende bevoegdheden slechts uitoefent na daartoe verkregen opdracht van de ontvanger en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens aanwijzingen. Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om over de wijze waarop de belastingdeurwaarder zich jegens hem of een ander heeft gedragen een klacht in te dienen.
Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend bij de ontvanger in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid de belastingdeurwaarder werkzaam is.

B. Hoofdstuk I, artikel 2, wordt gewijzigd als volgt.

B.1. In § 1, eerste lid, voorlaatste volzin, wordt "artikel 4, sub 7, Rv, respectievelijk artikel 4, sub 8, Rv" vervangen door: artikel 54 Rv respectievelijk artikel 55 Rv.

B.2. In § 2, opschrift, en eerste lid, opschrift en eerste en laatste volzin, wordt "compenserende interesten" telkens vervangen door: compenserende rente

C. Hoofdstuk I, artikel 3, wordt gewijzigd als volgt.

C.1. In § 1, derde lid, laatste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.

C.2. In § 2, tweede lid, eerste en enige volzin, wordt "president van de rechtbank" vervangen door: voorzieningenrechter van de rechtbank.

C.3. In § 2, derde lid, voorlaatste volzin, wordt "president" vervangen door: voorzieningenrechter.

C.4. In § 3, negende lid, opschrift en eerste en enige volzin, wordt "LISV" telkens vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

C.5. In § 4, tweede lid, wordt de volzin "Opgemerkt wordt dat voor verzoekschriftprocedures geen toestemming van het ministerie nodig is." vervangen door: Opgemerkt wordt dat voor andere verzoekschriftprocedures dan de hiervoor genoemde ex artikel 700, derde lid, Rv en 708, tweede lid, Rv ook geen toestemming van het ministerie nodig is.

D. In hoofdstuk I, artikel 6, § 1, eerste lid, derde volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.

E. Hoofdstuk I, artikel 7, § 1, wordt gewijzigd als volgt.

E.1. Het eerste lid, tweede volzin, vervalt.

E.2. In het vierde lid, laatste volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

E.3. In het vijfde lid, voorlaatste volzin, en zesde lid, eerste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.

F. Hoofdstuk II, artikel 9, § 1, wordt gewijzigd als volgt.

F.1. In het tweede lid, onder 2.4, eerste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.

F.2. In het tweede lid, onder 2.5a, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In onderdeel b, wordt "op of na 1 juli 2001 is gedaan en belastingschuldige" vervangen door: door een bijstandsgerechtigde is gedaan en hij.


b. In de tekst na onderdeel d, derde en vijfde volzin, wordt "2001" vervangen door: 2002.


c. In de tekst na onderdeel d wordt "f" telkens vervangen door: ¤.
F.3. In lid 2a, tweede volzin, wordt "f 50" vervangen door: ¤ 23.

G. Hoofdstuk II, artikel 10, § 1, wordt gewijzigd als volgt.

G.1. In het eerste lid, laatste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.

G.2. In het vierde lid, eerste en enige volzin, wordt "artikel 25, derde, vierde, vijfde, zesde of achtste lid" vervangen door: artikel 25, derde, vierde, vijfde, zesde, achtste of zeventiende lid. Voorts wordt "artikel 25, negende, dertiende of vijftiende lid" vervangen door: artikel 25, negende, veertiende of zestiende lid.

H. In hoofdstuk III, artikel 11, § 1, tweede lid, eerste en tweede volzin, wordt "f 400" en "f 25" vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 182 en ¤ 11.

I. In hoofdstuk III, artikel 12, § 1, derde lid, achtste volzin, wordt "artikel 4, sub 6, a tot en met c, Rv" vervangen door: artikel 53 Rv.

J. In hoofdstuk III, artikel 13, § 1, tweede lid, vierde volzin, wordt "artikel 2, eerste lid, eerste volzin, Rv" vervangen door: artikel 47, eerste lid, Rv.

K. Hoofdstuk III, artikel 14, wordt gewijzigd als volgt.

K.1. In § 1, derde lid, eerste volzin, wordt "president" vervangen door: voorzieningenrechter.

K.2. In § 1, lid 14, voorlaatste volzin, vervalt "burgerlijk".

K.3. In § 2, lid 12, eerste volzin, wordt "9, zesde lid" vervangen door: 9, achtste lid.

K.4. In § 4, lid 18, tweede volzin, wordt "f 50" vervangen door: ¤ 23.

L. Hoofdstuk III, artikel 17, § 1, wordt gewijzigd als volgt.

L.1. Het derde lid, eerste en tweede volzin, wordt vervangen door drie nieuwe volzinnen, die komen te luiden: Wanneer sprake is van een tenuitvoerlegging van een dwangbevel en die tenuitvoerlegging betreft een belastingaanslag die weliswaar in formele zin op de juiste wijze is vastgesteld, maar die nog niet onherroepelijk vaststaat en die wat de materiële verschuldigdheid betreft zo twijfelachtig is, dat de ontvanger in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen om tot tenuitvoerlegging over te gaan, verdient het de voorkeur die verschuldigdheid in een fiscaal kort geding aan de voorzieningenrechter voor te leggen.
Niettemin biedt artikel 17, derde lid, van de wet de mogelijkheid om in dit soort situaties verzet in te stellen tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. De mogelijkheid bestaat dat in die procedure wordt geconcludeerd dat het handelen van de inspecteur en/of ontvanger in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

L.2. In het vijfde lid, laatste volzin, wordt "president van de rechtbank" vervangen door: voorzieningenrechter van de rechtbank.

M. In hoofdstuk III, artikel 19, § 1, eerste lid, vierde en vijfde volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

N. Hoofdstuk III, artikel 20, § 1, wordt gewijzigd als volgt.

N.1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In eerste volzin wordt "599, derde lid" vervangen door: 591, eerste lid. Voorts wordt "tenzij door de president van de arrondissementsrechtbank verlof is verleend als bedoeld in artikel 599, tweede lid, Rv, dan wel sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15 van de wet" vervangen door: tenzij door de voorzieningenrechter van de rechtbank verlof is verleend tot dadelijke tenuitvoerlegging, dan wel sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15 van de wet.


b. De laatste volzin vervalt.

N.2. In het vijfde lid, opschrift en eerste volzin, wordt "587"vervangen door: 585.

O. Hoofdstuk IV, artikel 22, wordt gewijzigd als volgt.

O.1. In § 4, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de tweede volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.


b. In de laatste volzin wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

O.2. In § 5, vierde lid, achtste volzin, wordt na "99/3262M," toegevoegd: Stcrt. 225, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001, RTB2001/2423M, Stcrt. 122,.

P. In hoofdstuk IV, artikel 23, § 1, derde lid, tweede volzin, wordt "vermogensbelasting" vervangen door: inkomstenbelasting.

Q. Hoofdstuk IV, artikel 24, wordt gewijzigd als volgt.

Q.1. In § 1, vierde lid, tweede volzin, wordt "LISV" telkens vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

Q.2. In § 1, elfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In het opschrift wordt na "inkomstenbelasting" toegevoegd: en successie- en schenkingsrecht.


b. In de eerste volzin wordt "5d of 6" vervangen door: 5d, 5e, 6 of 6a.


c. In de tweede volzin wordt "artikel 25, negende, dertiende of vijftiende lid" vervangen door: artikel 25, negende, dertiende, veertiende of zestiende lid.


d. In de voorlaatste volzin wordt "5d of 6" vervangen door: 5d, 5e, 6 of 6a.

Q.3. In § 1, veertiende lid, laatste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.

Q.4. In § 2, negende lid, eerste en tweede volzin, wordt "president in kort geding" vervangen door: voorzieningenrechter.

R. Hoofdstuk IV, artikel 25, wordt gewijzigd als volgt.

R.1. In § 1, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin wordt "vier" vervangen door: vijf.

b. In het gestelde onder onderdeel d wordt "dertiende of vijftiende lid" vervangen door: veertiende of zestiende lid. Voorts wordt de punt aan het slot van onderdeel d vervangen door een punt-komma.


c. In de opsomming wordt na onderdeel d een nieuw onderdeel toegevoegd, dat komt te luiden:


e. het betreft de aan een belastingplichtige opgelegde conserverende belastingaanslag betreffende de rechten van successie of schenking of de door belastingplichtige verschuldigde rechten van successie of schenking als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, van de wet (paragraaf 6a).

R.2. § 1, lid 24, tweede volzin, wordt "artikel 25, elfde lid" vervangen door: artikel 25, dertiende lid.

R.3. In § 4, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin wordt "dertiende en vijftiende lid" vervangen door: veertiende, zestiende en zeventiende lid.


b. In de derde volzin wordt "zesde en achtste lid" vervangen door: zesde, achtste en zeventiende lid.


c. In de vijfde volzin wordt "dertiende en vijftiende lid" vervangen door: veertiende en zestiende lid.

R.4. In § 4, tweede lid, wordt na de eerste en enige volzin een volzin toegevoegd, die komt te luiden: Als een zodanig verzoek wordt aangemerkt het indienen van een M-biljet.

R.5. In § 4, vierde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin, wordt "5a, vierde lid" vervangen door: 5a, vierde lid, en artikel 25, § 5e, tweede lid.


b. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te luiden: Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt, en zo nodig uitgewonnen.

R.6. In § 4, vijfde lid, eerste volzin, wordt "dertiende of vijftiende lid" vervangen door: veertiende, zestiende of zeventiende lid.

R.7. In § 4, zesde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin wordt "ingevolge artikel 25, negende, dertiende of vijftiende lid" vervangen door: ingevolge artikel 25, negende, veertiende of zestiende lid. Voorts wordt "als bedoeld in artikel 25, vierde, vijfde, zesde, achtste, negende, dertiende of vijftiende lid" vervangen door: als bedoeld in artikel 25, vierde, vijfde, zesde, achtste, negende, veertiende, zestiende of zeventiende lid.


b. In de vierde volzin wordt "dertiende of vijftiende lid" vervangen door: veertiende of zestiende lid.

R.8. In § 4, zevende lid, eerste volzin, wordt "dertiende of vijftiende lid" vervangen door: veertiende, zestiende of zeventiende lid.

R.9. In § 4, achtste lid, tweede, derde en vierde volzin, wordt "dertiende of vijftiende lid" vervangen door: veertiende of zestiende lid.

R.10. In § 5c, afdeling 2, tweede lid, eerste volzin, wordt "f 5.000" vervangen door: ¤ 2.269.

R.11. In § 5d, eerste lid, eerste volzin, wordt "dertiende" vervangen door: veertiende.

R.12. In § 5d, vijfde lid, eerste volzin, wordt "dertiende" vervangen door: veertiende.

R.13. Na § 5d, zesde lid, wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, die komt te luiden:

§ 5e. Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake staking door overlijden

Waarvoor uitstel


1. Het uitstel van betaling ingevolge artikel 25, zeventiende lid, van de wet heeft betrekking op conserverende belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die kan worden toegerekend aan winst die wordt gerealiseerd bij overlijden van de ondernemer of een medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Geen zekerheid


2. Voor het verlenen van uitstel van betaling op grond van artikel 25, zeventiende lid, van de wet wordt geen zekerheid verlangd.

Duur van het uitstel


3. Het uitstel eindigt van rechtswege uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaren zijn verstreken. Na die tien jaren wordt de aanslag dus invorderbaar.

Rente


4. Over de periode waarover voor een conserverende belastingaanslag uitstel is verleend op grond van artikel 25, zeventiende lid, van de wet, is geen invorderingsrente verschuldigd. Wanneer het recht op uitstel geheel of ten dele is vervallen, wordt invorderingsrente berekend vanaf het moment dat de rechtvaardigingsgrond voor het uitstel niet langer bestaat. Zie ook artikel 28, § 1, vijfde lid, van deze leidraad.

R.14. In § 6, afdeling 1, eerste lid, eerste en enige volzin, wordt "vijftiende" vervangen door: zestiende.

R.15. In § 6, afdeling 1, vijfde lid, eerste volzin, wordt "vijftiende" vervangen door: zestiende.

R.16. Paragraaf 6a wordt vervangen door:

§ 6a. Uitstel van betaling van het recht van successie of schenking bij bedrijfsopvolging

Afdeling 1. Algemene regeling

Inleiding


1. In artikel 25, elfde tot en met dertiende lid, van de wet is de gewijzigde uitstelregeling opgenomen op grond waarvan uitstel van betaling kan worden verleend voor conserverende belastingaanslagen betreffende de rechten van successie of schenking bij bedrijfsopvolging (artikel 25, elfde en twaalfde lid, van de wet) dan wel voor belastingaanslagen successie - of schenkingsrecht als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, van de wet. Deze faciliteiten zijn bedoeld om te voorkomen dat de continuïteit van een onderneming in gevaar zou komen doordat op korte termijn liquiditeiten aan de onderneming dienen te worden onttrokken om de successie - of schenkingsrechten te kunnen voldoen.
In artikel 6 van het besluit en in de hoofdstukken I en IB van de regeling zijn terzake nadere regels gesteld.

Uitstel uitsluitend op verzoek


2. De ontvanger verleent uitsluitend uitstel van betaling wanneer de belastingschuldige daartoe een schriftelijk verzoek heeft ingediend.

Beslissing bij voor bezwaar vatbare beschikking


3. Besluiten tot afwijzing, verlening, herziening of gehele of gedeeltelijke beëindiging van het uitstel geschieden bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Met betrekking tot bezwaar tegen de beschikking, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de AWR.

Bestuurlijke boete


4. Voor een bestuurlijke boete die samenhangt met een (conserverende) belastingaanslag waarvoor ingevolge artikel 25, elfde, twaalfde of dertiende lid, van de wet uitstel van betaling is verleend, wordt nooit uitstel van betaling verleend als bedoeld in 25, elfde, twaalfde of dertiende lid, van de wet. Uitstel van betaling voor de bestuurlijke boete kan wel worden verleend in verband met redenen als omschreven in de paragrafen 2, 3, 7 e.v. van dit artikel. Zie tevens § 1, lid 14, hiervoor. Behoudens in de gevallen dat uitstel van betaling voor de bestuurlijke boete is verleend, kan de bestuurlijke boete die samenhangt met een (conserverende) aanslag waarvoor ingevolge artikel 25, elfde, twaalfde of dertiende lid, van de wet uitstel van betaling is verleend, worden ingevorderd zodra die boete opeisbaar is. De boete hoeft dus niet onherroepelijk vast te staan. Ook verrekening is mogelijk, ondanks het feit dat de bestuurlijke boete niet onherroepelijk vaststaat, zelfs in het geval uitstel van betaling is verleend, tenzij uitstel van betaling is verleend in verband met bezwaar en beroep.

Verrekening


5. Als uitstel van betaling is verleend ingevolge artikel 25, elfde, twaalfde of dertiende lid, van de wet, wordt gedurende de looptijd van het uitstel niet tot verrekening van uit te betalen bedragen met de bedragen waarvoor uitstel van betaling is verleend overgegaan. Met betrekking tot verrekening van uit te betalen bedragen met bestuurlijke boeten wordt verwezen naar het vierde lid van deze paragraaf.

Versnelde invordering


6. Wanneer uitstel van betaling is verleend voor een (conserverende) belastingaanslag ingevolge artikel 25, elfde, twaalfde of dertiende lid, van de wet, wordt dat uitstel niet beëindigd als zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet.

Afdeling 2. Uitstelregeling van artikel 25, elfde lid, van de wet

Waarvoor uitstel


1. Het uitstel van betaling ingevolge artikel 25, elfde lid, van de wet betreft het recht van successie of schenking over de waarde van het ondernemingsvermogen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 31a, derde lid, en 35c, eerste en tweede lid, van de Successiewet 1956.

Duur van het uitstel


2. Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn vijf jaar zijn verstreken. De inspecteur vermindert overeenkomstig het bepaalde in artikel 53c van de Successiewet 1956 de in de conserverende aanslag begrepen belasting, als bedoeld in artikel 31a, derde lid, van de Successiewet 1956, na een periode van voortzetting van de onderneming of het aandeelhouderschap van vijf jaren, tot nihil.

Beëindiging uitstel


3. Het uitstel wordt beëindigd:

a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.

Rente


4. Over de periode waarover voor een conserverende belastingaanslag uitstel is verleend op grond van artikel 25, elfde lid, van de wet, is geen invorderingsrente verschuldigd.
Wanneer het recht op uitstel geheel of ten dele is vervallen, wordt invorderingsrente berekend vanaf het moment dat de rechtvaardigingsgrond voor het uitstel niet langer bestaat. Zie ook artikel 28 § 1, vijfde lid, van deze leidraad.

Vermindering


5. Indien voor een bedrag uitstel van betaling is verleend op de voet van artikel 25, elfde lid, van de wet en dit bedrag ondergaat wijziging door een vermindering, beëindigt de ontvanger bij voor bezwaar vatbare beschikking het uitstel voor het bedrag van die vermindering. Voor het resterende bedrag blijft het uitstel doorlopen. De termijn waarop het uitstel uiterlijk eindigt blijft derhalve onveranderd.

Afdeling 3. Uitstelregeling van artikel 25, twaalfde lid, van de wet

Waarvoor uitstel


1. Het uitstel van betaling ingevolge artikel 25, twaalfde lid, van de wet betreft het recht van successie of schenking over de waarde van het ondernemingsvermogen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 31a, vierde lid, en 35c, derde lid, van de Successiewet 1956.

Duur van het uitstel


2. Het uitstel eindigt van rechtswege uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken. Na die tien jaar wordt de aanslag dus invorderbaar.

Beëindiging uitstel


3. Het uitstel wordt beëindigd:

a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.

Rente


4. Over de periode waarover uitstel van betaling op grond van artikel 25, twaalfde lid, van de wet is verleend, is invorderingsrente verschuldigd.

Vermindering


5. Indien voor een bedrag uitstel van betaling is verleend op de voet van artikel 25, twaalfde lid, van de wet en dit bedrag ondergaat wijziging door een vermindering, beëindigt de ontvanger bij voor bezwaar vatbare beschikking het uitstel voor het bedrag van die vermindering. Voor het resterende bedrag blijft het uitstel doorlopen. De termijn waarop het uitstel uiterlijk eindigt blijft derhalve onveranderd.

Afdeling 4. Uitstelregeling van artikel 25, dertiende lid, van de wet

Waarvoor uitstel


1. Ingevolge artikel 25, dertiende lid, van de wet kan uitstel van betaling worden verleend voor belastingaanslagen in de rechten van successie of schenking voorzover die rechten kunnen worden toegerekend aan een (overbedelings)vordering die de belastingschuldige heeft verkregen op de medeverkrijger(s) terzake van een door deze medeverkrijger(s) verkregen ondernemingsvermogen als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, van de Successiewet 1956.

Duur van het uitstel


2. Het uitstel eindigt van rechtswege uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken. Na die tien jaar wordt de aanslag dus invorderbaar.

Beëindiging uitstel


3. Het uitstel wordt beëindigd:

a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;


c. ingeval zich ten aanzien van de medeverkrijger tijdens de in het tweede lid van deze paragraaf bedoelde periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 53b, derde lid, van de Successiewet 1956;


d. voor zover de vordering, bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf, wordt voldaan.

Rente


4. Over de periode waarover uitstel van betaling op grond van artikel 25, dertiende lid, van de wet is verleend, is invorderingsrente verschuldigd.

R.17. Na paragraaf 13 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, die komt te luiden:

§ 13A. Uitstel van betaling gedurende de periode van schuldbemiddeling

Uitstel voor een periode van 36 maanden


1. De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een periode van maximaal 36 maanden gedurende de periode van schuldbemiddeling indien:


a. een overeenkomst van schuldbemiddeling in de zin van de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet tot stand is gekomen ;


b. de schuldhulpverlener lid of geassocieerd lid is van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet;


c. de schuldbemiddeling betrekking heeft op natuurlijke personen, niet zijnde ondernemers;


d. redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige, afgezien van de daarvoor te vervullen formaliteiten, in aanmerking zou komen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen; en


e. bij het eind van de schuldhulpbemiddeling een betaling zal worden verricht van ten minste dezelfde omvang als kan worden verkregen indien in het kader van een wettelijke schuldsanering in rechte een saneringsplan zou worden vastgesteld.

In dit verband wordt opgemerkt dat tussentijdse betalingen gedurende het uitstel zoveel als mogelijk is dienen te worden voorkomen, tenzij sprake is van substantiële bedragen.

Met betrekking tot de voorwaarde onder c wordt opgemerkt dat de betreffende regeling ook van toepassing is op een natuurlijk persoon die zijn bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening heeft gestaakt en aannemelijk is dat die belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep meer zal uitoefenen. Voorts wordt opgemerkt dat, gelet op de onder d gestelde voorwaarde, nu de wettelijke schuldsaneringsregeling ook betrekking kan hebben op belastingaanslagen, waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend, zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting, de onderhavige regeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen. Met andere woorden ook voor belastingaanslagen waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend, kan in dit kader gedurende 36 maanden uitstel van betaling worden verleend. In dit verband wordt verwezen naar art. 26, § 2a, lid 14, van deze leidraad. De belastingaanslagen die in de uitstelregeling kunnen worden opgenomen zijn de aanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde belasting tot aan het moment van het verzoek tot schuldhulpbemiddeling.

Zodra de ontvanger door een schuldhulpverlener schriftelijk op de hoogte is gesteld van het verzoek tot schuldbemiddeling in de zin van dit lid, worden, gedurende de behandeling van dat verzoek door die hulpverlener, geen dwanginvorderingsmaatregelen genomen en worden lopende invorderingsmaatregelen zo nodig, in overleg met de schuldhulpverlener, opgeschort.

Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra het voormelde uitstel is verleend.
Gedurende het uitstel is verrekening mogelijk van belastingaanslagen waarvoor uitstel van betaling is verleend met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot aan de dag waarop de schriftelijke mededeling van schuldhulpbemiddeling is ontvangen.

Als sprake is van een verleend uitstel van betaling in het kader van een schuldhulpbemiddeling handelt de ontvanger in voorkomende gevallen gedurende de periode van uitstel als ware sprake van een wettelijke schuldsaneringsregeling.

De ontvanger trekt het uitstel in indien:


- de schuldbemiddeling wordt beëindigd;

- de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden, die (materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na het verzoek tot schuldbemiddeling, onbetaald laat;


- de schuldenaar overigens zijn lopende fiscale verplichtingen niet nakomt; of


- de schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen.
Indien de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de schuldbemiddeling op grond van dit lid wordt de kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van die schuldbemiddeling aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling. Zie in dit verband artikel 26, § 2a, lid 16a, van deze leidraad.

Voor de gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet wordt verwezen naar bijlage XI van deze leidraad.

S. Hoofdstuk IV, artikel 26, wordt gewijzigd als volgt.

S.1. In § 1, vierde lid, laatste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.

S.2. In § 1, lid 16, zevende gedachtestreepje, onderdeel b, wordt "f 300" vervangen door: ¤ 136.

S.3. In § 2, vierde lid, wordt "f 5.000" telkens vervangen door: ¤ 2.269.

S.4. In § 2, vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin wordt "f 5.000" vervangen door: ¤ 2.269.

b. De laatste volzin vervalt.

S.5. In § 2, zesde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste en tweede volzin wordt "f 5.000" vervangen door: ¤ 2.269.


b. In de elfde volzin wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

S.6. In § 2, zevende lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de vierde volzin wordt "WSF-2000 of Wet tegemoetkoming studiekosten (per 1?8?2001 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)" vervangen door: WSF of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.


b. In de laatste volzin wordt "f 300" vervangen door: ¤ 136.
S.7. In § 2, lid 13, achter het derde gedachtestreepje, wordt "kinderkorting of aanvullende kinderkorting" vervangen door: kinderkorting, aanvullende kinderkorting of toetrederskorting.

S.8. In § 2, lid 16, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin wordt "op grond van de WSF-2000 en de Wet tegemoetkoming studiekosten 18+ (per 1-8-2001 de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+)" vervangen door: op grond van de WSF en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+.


b. In de tweede volzin wordt "schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten 18+ (per 1-8-2001 de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+)" vervangen door: schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+.


c. In de derde volzin wordt "WSF-2000" vervangen door: WSF.

d. De laatste twee volzinnen worden vervangen door: De inkomsten worden gesteld op een forfaitair bedrag. Dit forfaitaire bedrag is het betreffende bedrag van kolom A van bijlage 1b van deze leidraad vermeerderd met het in kolom C betreffende bedrag voor een ziektekostenverzekering.

Indien belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van het forfaitaire bedrag vermeld in kolom A vermeerderd met het in kolom C vermelde bedrag. Echter voorzover het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering en de eigen inkomsten meer bedraagt dan het forfaitaire bedrag vermeld in kolom E van bijlage 1b, wordt als inkomsten in dat geval in aanmerking genomen: dat verschil vermeerderd met het forfaitaire bedrag vermeld in kolom A en vermeerderd met het in kolom C betreffende bedrag voor een ziektekostenverzekering.

S.9. In § 2, lid 17b, eerste en enige volzin, wordt "f 156" vervangen door: ¤ 76.

S.10. In § 2, lid 21, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. De tweede volzin wordt vervangen door: Voor het tijdvak 1 januari 2002 - 1 juli 2002 is dit een bedrag van ¤ 166,08 per maand.


b. In de vierde volzin wordt "f 366" vervangen door: ¤ 166,08. Voorts wordt "f 1.193" vervangen door: ¤ 541,36. Vervolgens wordt "1 juli 2001" vervangen door: 1 januari 2002.


c. In de vijfde volzin wordt "f 1.193 - f 366 = f 827" vervangen door: ¤ 541,36 - ¤ 166,08 = ¤ 375,28.


d. In de achtste volzin vervalt "(dit geldt ook voor de eenmalige uitkering via de huursubsidie van f 24 en f 48 die in en over de periode van 1 juli 2001 - 31 december 2001 wordt verstrekt aan onderscheidenlijk eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens ter compensatie voor het vervallen van de koopkrachttoeslagen voor die huishoudens)".


e. In de tiende volzin (oud), onder a, wordt "f 32" vervangen door: ¤ 14,52 per maand.


f. In de tiende volzin (oud), onder b, wordt "f 43" vervangen door: ¤ 19,51 per maand.

S.11. Paragraaf 2, lid 21A , wordt vervangen door:

Huursubsidienormen en ouderenhuishoudens

21A. In het vorige lid dient voor:


a. "¤ 166,08" in de tweede en vierde volzin gelezen te worden: "¤ 164,27" voor éénpersoonsouderenhuishoudens en "¤ 162,45" voor meerpersoonsouderenhuishoudens;


b. "¤ 541,36 - ¤ 166,08 = ¤ 375,28" in de vijfde volzin gelezen te worden voor éénpersoonsouderenhuishoudens en meerpersoonsouderenhuishoudens: ¤ 541,36 - ¤ 164,27 = ¤ 377,09 onderscheidenlijk ¤ 541,36 - ¤ 162,45 = ¤ 378,91.

S.12. In § 2, lid 25, wordt "f 300" telkens vervangen door: ¤ 136.

S. 13. In § 2, lid 26, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de zevende volzin wordt "altijd op f 1" vervangen door: altijd op één hele euro.


b. In de achttiende volzin wordt "1 juli 2001" vervangen door:
1 januari 2002.



c. In de achttiende volzin, achter het eerste gedachtestreepje, wordt "f 1.695","f 2.118", "f 2.196" en "f 2.236" vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 792, ¤ 990, ¤ 1.034 en ¤ 1.043.


d. In de achttiende volzin, achter het tweede gedachtestreepje, wordt "f 1.483","f 1.906" en "f 1.986" vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 693, ¤ 891 en ¤ 932.


e. In de achttiende volzin, achter het derde gedachtestreepje, wordt "f 1.059", "f 1.483" en "f 1.563" vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 495, ¤ 693 en ¤ 734.


f. In voorbeeld 1 wordt "f 1.675", "f 1.500" en "f 1.483" telkens vervangen door: ¤ 800, ¤ 750 en ¤ 693. Voorts wordt "f 1.508" vervangen door: ¤ 720. Vervolgens wordt "f 17" en "f 14" vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 57 en ¤ 46.


g. In voorbeeld 2 wordt "f 1.660", "f 1.420" en "f 1.494" telkens vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 810, ¤ 720 en ¤ 729. Voorts wordt "f 1.906" en "f 1.483" vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 891 en ¤ 693.


h. In voorbeeld 3 wordt "f 1.410", "f 1.235" en "f 1.695" telkens vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 700, ¤ 610 en ¤ 792. Voorts wordt "f 1.269" vervangen door: ¤ 630.

S.14. Na § 2, lid 26, wordt een nieuw lid ingevoegd, dat komt te luiden:

Verblijf in inrichting

26a.Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de ABW is de kwijtscheldingsnorm per maand de eventuele eigen bijdrage voor verzorging dan wel verpleging vermeerderd met:


- voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder: ¤ 162;

- voor gehuwden: ¤ 251.
Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de kwijtscheldingsnorm de som van de bijstandsnormen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.

S.15. Na artikel 26, § 2a, lid 16, wordt een nieuw lid ingevoegd, dat komt te luiden:

Gevolgen schuldbemiddeling

16a. Indien de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de schuldbemiddeling in de zin van artikel 25, § 13A, van deze leidraad, wordt de kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van die schuldbemiddeling aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling. Dit akkoord is voor inwilliging vatbaar indien is gebleken dat:


- de schuldenaar aan zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst van schuldbemiddeling heeft voldaan;


- aan de in artikel 19a van de regeling gestelde voorwaarden is voldaan. In dit verband worden betalingen die hebben plaatsgevonden nadat de schriftelijke mededeling van schuldhulpbemiddeling is ontvangen, geacht onderdeel uit te maken van het te ontvangen deel van de belastingschuld of de belastingschulden. Verrekening van teruggaven maken geen deel uit van het te ontvangen deel van de belastingschuld of de belastingschulden.

S.16. In § 4, eerste lid, wordt

"- grondwaterbelasting, afvalstoffenbelasting en brandstoffenbelasting;


- belasting op uranium-235;


- regulierende energiebelasting; en" vervangen door:

- de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen; en.

S.17. In § 4, lid 12, wordt "LISV" telkens vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

S.18. In § 4, lid 17, derde en zesde volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

S.19. In § 9, derde lid, laatste volzin, wordt "van een voorlopige aanslag die nog niet is gevolgd door de (definitieve) aanslag" vervangen door: van een voorlopige conserverende aanslag.

S.20. Paragraaf 10 vervalt.

T. In hoofdstuk IV, artikel 27, § 1, derde, laatste volzin, wordt "artikel 4, sub 6, Rv" vervangen door: artikel 53 Rv.

U. Hoofdstuk V, artikel 28 wordt gewijzigd als volgt.

U.1. In § 1, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de opsomming wordt "b de conserverende belastingaanslagen inkomstenbelasting, terzake waarvan door verloop van de tweejaarstermijn" vervangen door: c de conserverende belastingaanslagen inkomstenbelasting, terzake waarvan door de verloop van de tweejaarstermijn.


b. Voorts wordt in de opsomming de letteraanduiding "c" en "d" vervangen door onderscheidenlijk: d en e.

U.2. In § 1, vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. De eerste volzin wordt vervangen door: Voor de conserverende belastingaanslagen als bedoeld in artikel 25, achtste, elfde en zeventiende lid, van de wet en voor de in de belastingaanslag inkomstenbelasting begrepen belasting als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet, waarvoor op grond van artikel 25, negende lid, eerste volzin, van de wet uitstel van betaling is verleend, wordt renteloos uitstel van betaling verleend.


b. In de tweede volzin vervalt "en elfde".

c. In de vierde volzin wordt "artikel 25, achtste, negende of elfde lid, of artikel 26, elfde lid" vervangen door: artikel 25, achtste, negende, elfde, of zeventiende lid. Voorts vervalt "en elfde"

U.3. In § 2, eerste lid, elfde volzin en vierde lid, tweede volzin, wordt "ministerie, directie Bestuursondersteuning Belastingdienst" vervangen door: ministerie, directoraat-generaal Belastingdienst, team Juridische Zaken.

V. In hoofdstuk V, artikel 29, § 1, eerste lid, voorlaatste volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

W. In hoofdstuk V, artikel 30, § 1, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:


a. In het opschrift wordt "verleende" vervangen door: aangeboden.

b. In de eerste volzin wordt "verleende" vervangen door: in de belastingaanslag vastgestelde of bij de vermindering van die aanslag.


c. In de laatste volzin wordt "verleende of" vervangen door: in de belastingaanslag vastgestelde of bij de vermindering van die aanslag.

X. In hoofdstuk V, artikel 31, § 1, eerste lid, tweede volzin, wordt "gehele guldens" en "f 50" vervangen door onderscheidenlijk: gehele euro's en ¤ 23.

Y. Hoofdstuk VI, artikel 33, § 2, wordt gewijzigd als volgt.

Y1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

Y.2. In het tweede lid wordt na de laatste volzin een volzin toegevoegd, die komt te luiden: De ontvanger dient hierbij aansluiting te zoeken bij het materiële vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid, van de AWR.

Z. Hoofdstuk VI, artikel 34, wordt gewijzigd als volgt.

Z.1. In § 3, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, zevende volzin, vierde lid, eerste volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

Z.2. In § 4, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de laatste volzin wordt "§ 15, tweede" vervangen door: § 15, tweede, vierde.


b. Na de laatste volzin wordt toegevoegd: De door de ontvanger afgegeven verklaring heeft betrekking op de omzetbelasting, de loonbelasting en premies volksverzekeringen die bekend zijn op het moment van afgifte van de verklaring. De verklaring geeft geen garantie dat de materieel verschuldigde omzetbelasting, loonbelasting en premies volksverzekeringen ten volle zijn voldaan en evenmin dat de uitlener de omzetbelasting, de loonbelasting en premies volksverzekeringen die hij na afgifte van de verklaring verschuldigd zal worden, zal voldoen. Als een onderdeel van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting optreedt als uitlener wordt de omzetbelasting niet in de af te geven verklaring betrokken. In dat geval is niet de feitelijke uitlener maar de fiscale eenheid voor de omzetbelasting de belastingschuldige.

Z.3. In § 6, opschrift, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

Z.4. In § 6, eerste lid, wordt "f" telkens vervangen door "¤" en wordt in de tweede volzin "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

AA. Hoofdstuk VI, artikel 35, wordt gewijzigd als volgt.

AA.1. In § 11, lid 1a, eerste volzin, derde lid, eerste volzin, vierde lid, vijfde volzin, vijfde lid, tweede en laatste volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

AA.2. In § 12, tweede lid, laatste volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

AA.3. In § 12, derde lid, eerste volzin, wordt "60%" vervangen door: 52%.

AA.4. In § 13, opschrift, en eerste en enige lid, wordt "LISV" telkens vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

AA.5. In § 16, tweede lid, eerste volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

BB. Hoofdstuk VI, artikel 36, § 5, wordt gewijzigd als volgt.

BB.1. Het vijftiende lid wordt vervangen door:

Melding en faillissement:

15. Als de meldingstermijn afloopt op of na de faillissementsdatum hoeft geen melding van betalingsonmacht meer plaats te vinden. De ontvanger heeft in dit geval bij een eventuele aansprakelijkstelling een bewijslast alsof rechtsgeldig is gemeld.

Indien een tijdige melding is gedaan en de ontvanger voorafgaand aan het faillissement om ontbrekende informatie dan wel nadere gegevens en inlichtingen of gegevensdragers heeft gevraagd, als bedoeld in de leden 18 en 19 van deze paragraaf, en het faillissement wordt uitgesproken voordat de gestelde termijn verstrijkt dan wordt de melding als rechtsgeldig aangemerkt. Het lichaam hoeft de gevraagde gegevens niet meer te verstrekken.

De ontvanger kan - op grond van de artikelen 59 en 62 van de wet - aan de curator in het faillissement informatie opvragen. Het verstrekken van deze informatie heeft echter geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de melding.

BB.2. Lid 17, opschrift, wordt vervangen door: Melding betalingsonmacht: twee fasen.

BB.3. In lid 18 worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In onderdeel 2 wordt de volzin "De ontvanger kan het lichaam in de gelegenheid stellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende informatie te verschaffen." vervangen door: De ontvanger dienthet lichaam in de gelegenheid testellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende informatiete verschaffen.


b. In onderdeel 3 wordt "In dat geval merkt de ontvanger bij beschikking de melding aan als rechtsgeldig. Deze beschikking" vervangen door: In dat geval merkt de ontvanger bij beschikking de melding aan als rechtsgeldig. Daarbij dient de ontvanger het voorbehoud te maken dat de melding alsnog als niet rechtsgeldig wordt aangemerkt wanneer later blijkt dat onjuiste informatie is verstrekt. De beschikking.


c. De laatste vier volzinnen vervallen.
BB.4. In lid 19, voorlaatste volzin, wordt "- Een melding bij andere uitvoeringsorganen" vervangen door: - Een melding bij het Uitvoeringsinstituut.

BB.5. In lid 20 worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In onderdeel 2 wordt de volzin "De ontvanger kan het lichaam in de gelegenheid stellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende nadere gegevens en/of inlichtingen te verstrekken." vervangen door: De ontvanger dienthet lichaam in de gelegenheid te stellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende nadere gegevens of inlichtingen te verstrekken.


b. In onderdeel 3, onder letter b, tweede volzin, vervalt "(in de 1e of 2e fase)".

CC. Hoofdstuk VI, artikel 36a, wordt gewijzigd als volgt.

CC.1. In § 1, eerste lid, tweede volzin, wordt "60 procent" vervangen door: 52%.

CC.2. In § 3, tweede lid, eerste en enige volzin, wordt "60 procent" vervangen door: 52%.

DD. In hoofdstuk VI, artikel 37, § 1, eerste lid, laatste volzin, wordt "optredens van buitenlandse artiesten" vervangen door: optredens van niet in Nederland wonende artiesten en buitenlandse gezelschappen.

EE. Hoofdstuk VI, artikel 38, wordt gewijzigd als volgt.

EE.1. Onder vernummering van het tweede in vierde lid, wordt het eerste lid vervangen door drie leden, die komen te luiden:

Reikwijdte


1. De rechtsgrond voor deze aansprakelijkstelling is gelegen in het feit dat de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlands gezelschap c.q. de belastingplichtige in deze gevallen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de belasting die hij, via inhouding, zou moeten dragen maar in feite niet heeft gedragen. Uitgangspunt daarbij is dat de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlands gezelschap c.q de belastingplichtige weet of behoort te weten dat ten onrechte inhouding achterwege is gebleven.

Aansprakelijkheid leden buitenlands gezelschap


2. Naast de in het eerste lid opgenomen aansprakelijkheid van het buitenlands gezelschap zijn tevens hoofdelijk aansprakelijk voor de ten onrechte van een buitenlands gezelschap niet ingehouden loonbelasting als bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de wet: de leden van het buitenlands gezelschap.

Aansprakelijke te goeder trouw


3. Met gevallen waarin werkelijk belasting is ingehouden worden gelijkgesteld de gevallen waarin de inhoudingsplichtige niet voldoet aan zijn verplichting tot inhouding, maar de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlands gezelschap of de leden van dat gezelschap c.q de belastingplichtige te dien aanzien te goeder trouw is. Te goeder trouw houdt in dit verband in dat de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlands gezelschap of de leden van dat buitenlands gezelschap c.q. de belastingplichtige meende en ook bij inachtneming van de door hem/hen, gelet op de omstandigheden, te betrachten zorgvuldigheid rederlijkerwijze mocht menen dat de inhoudingsplichtige aan zijn verplichting tot inhouding zou voldoen.

EE.2. In het tot vierde vernummerde tweede lid, eerste en enige volzin, wordt na "beroepssporter" ingevoegd: , het buitenlands gezelschap.

FF. In hoofdstuk VI wordt na artikel 42b een nieuw artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 42c

§ 1. Aansprakelijkheid omzetbelasting

Wie is aansprakelijk


1. De in artikel 42c van de wet geregelde aansprakelijkheid ziet op de situatie waarbij in de regeling aangewezen "risico-goederen" worden verhandeld zonder dat de leverancier (de "ploffer") van deze goederen de ter zake verschuldigde omzetbelasting voldoet. In dat geval kunnen de afnemer van de "ploffer", elke volgende afnemer van de goederen alsmede de toeleverancier van de "ploffer" en elk van de leveranciers in de voor hem liggende handelsketen onder bepaalde omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de niet betaalde omzetbelasting. Met andere woorden, elke ondernemer die onderdeel uit heeft gemaakt van de "besmette" handelsketen is onder omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk. In die zin is sprake van ketenaansprakelijkheid met dien verstande dat, anders dan bij de aansprakelijkheid krachtens artikel 35 van de wet, het in artikel 42c gaat om een vorm van schuldaansprakelijkheid. Het is in dat kader uitdrukkelijk de bedoeling dat bonafide ondernemers die met betrekking tot de voldoening van omzetbelasting in hun handelsketen volledig te goeder trouw zijn, niet worden getroffen door de aansprakelijkheid.

Aansprakelijkheid geldt alleen bij levering van risico-goederen


2. De aansprakelijkheid geldt alleen voor handelstransacties met betrekking tot in de regeling aangewezen "risico-goederen". Omzetbelasting ter zake van een levering die heeft plaatsgevonden voordat de goederen zijn aangewezen als "risico-goederen" valt niet onder het bereik van de aansprakelijkheid. Zie in dit verband overigens hetgeen hierna is opgenomen in het tiende lid van dit artikel.

Natuurlijke personen en rechtspersonen


3. De aansprakelijkheid richt zich op natuurlijke personen en rechtspersonen die ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Wanneer deze personen onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van die wet, geldt de aansprakelijkheid mede voor de andere ondernemers die samen de fiscale eenheid vormen.

Stel- en bewijsopdracht ontvanger


4. Voor een aansprakelijkstelling is vereist dat de ontvanger aantoont dat de betreffende ondernemer wist of behoorde te weten dat de ter zake van enige levering in de handelsketen verschuldigde omzetbelasting niet of niet volledig is of zal worden voldaan. Deze stel- en bewijsopdracht gaat ervan uit dat de ontvanger hetzij een vorm van samenspanning tussen een of meerdere schakels in de handelsketen aannemelijk kan maken hetzij feiten of omstandigheden binnen de handelsketen aan kan wijzen op grond waarvan de te stellen wetenschap van de betreffende ondernemer kan worden aangetoond.

Wettelijk vermoeden van wetenschap


5. In het tweede lid van artikel 42c van de wet is voorzien in een wettelijk vermoeden van wetenschap, indien de ondernemer door het niet of niet volledig voldaan zijn van de omzetbelasting voordeel heeft behaald. Alsdan wordt hij geacht te hebben geweten dat de omzetbelasting die is verschuldigd terzake van de "besmette" levering niet of niet volledig is of zal worden voldaan. Dit wettelijk vermoeden strekt er in de eerste plaats toe ondernemers die handelen in "risico-goederen" een zekere alertheid aan de dag te doen leggen op het punt van prijsvorming. Bij lagere prijzen dan normaal zullen zij zich de vraag moeten stellen of de prijsvorming mede verband kan houden met de wijze waarop fiscale verplichtingen in de handelsketen zijn nagekomen. Een redelijk en maatschappelijk verantwoord opererende ondernemer zal enige zorgvuldigheid betrachten in het leggen van zijn handelscontacten. Een beroep op deze zorgvuldigheid mag met name worden verwacht indien zich bijvoorbeeld - voor de risicosector waarin de ondernemer zich bevindt - onbekende leveranciers aandienen of indien zich leveranciers aandienen die ongebruikelijke hoeveelheden goederen wensen af te zetten en die "risico-goederen" voor een ongebruikelijk lage prijs aanbieden.
Wanneer voor de goederen een vergoeding in rekening is gebracht die op het tijdstip van de levering lager is dan het bedrag dat bij vrije mededinging zou moeten worden betaald of die lager is dan de vergoeding die aan zijn leverancier of aan elk van de leveranciers ter zake van voorafgaande verkrijgingen van die goederen in rekening is gebracht, is rechtstreeks sprake van het wettelijk vermoeden van wetenschap.

Wettelijk vermoeden van voordeel


6. De ontvanger die onder inroeping van het wettelijk vermoeden van wetenschap tot aansprakelijkstelling wil overgaan zal moeten bewijzen dat de afnemer van de goederen ter zake van de verkrijging een voordeel heeft behaald (i) en dat er in de betreffende handelsketen sprake is geweest van BTW-voldoeningsfraude (ii). Op grond van het tweede lid van artikel 42c van de wet kan van het behalen van voordeel (i) worden uitgegaan indien aan de aansprakelijk te stellen ondernemer-afnemer een vergoeding in rekening is gebracht die op het tijdstip van de levering lager is dan het bedrag dat bij vrije mededinging zou moeten worden betaald of die lager is dan de vergoeding die aan zijn leverancier of aan elk van de leveranciers ter zake van voorafgaande verkrijgingen van die goederen in rekening is gebracht. Overigens staat het de ontvanger vrij om - buiten de in de wet genoemde voordeelsituaties - het voordeel anderszins aan te tonen. Als voorbeeld kan hier de situatie worden genoemd waarin aan de ondernemer een separate vergoeding is betaald in verband met zijn deelname aan de "besmette" handelsketen.

Disculpatiemogelijkheid


7. De aansprakelijke ondernemer-afnemer kan zich ter zake van het vermoeden van wetenschap disculperen indien hij aannemelijk maakt dat het geconstateerde en door de ontvanger aangetoonde voordeel niet voortvloeit uit of geen verband houdt met de geconstateerde en eveneens door de ontvanger aangetoonde voldoeningsfraude. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kwantumkortingen, dumpprijzen of prijsverlagingen als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van mode of van vernieuwde technologie. Indien de aansprakelijke ondernemer-afnemer aannemelijk maakt dat het behaalde prijsvoordeel het gevolg is van deze of soortgelijke marktautonome ontwikkelingen en dus niet noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de voldoeningsfraude zal de ontvanger zijn beroep op het wettelijk vermoeden van wetenschap moeten laten varen.

Grensoverschrijdende keten van leveringen


8. De in artikel 42c, eerste lid, tweede volzin, onderdelen a en b, van de wet bedoelde leveringen worden in aanmerking genomen ongeacht het BTW-regime dat op deze leveringen van toepassing is of is geweest. Mede met het oog op het veelal internationale karakter van carrouselfraude strekt de formulering van het eerste lid van artikel 42c van de wet er toe om ook niet ingezetenen onder het bereik van de aansprakelijkheid te brengen. Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 is "ondernemer" ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent, ongeacht of sprake is van een ingezetene of van een niet-ingezetene met een zogenoemde vaste inrichting in Nederland, derhalve ongeacht diens nationaliteit of diens vestigingsplaats of -land. De hoofdelijke aansprakelijkheid strekt zich daarmee - onder de voorwaarde van "weten of behoren te weten" - uit tot ieder waarop deze omschrijving van toepassing is en die deel uitmaakt van een (grensoverschrijdende) keten van leveringen waarbij de in Nederland verschuldigde omzetbelasting niet volledig is voldaan.

Levering in surseance, faillissement of tijdens schuldsaneringsregeling dan wel levering krachtens een op goederen gevestigd pandrecht


9. De aansprakelijkheidsregeling is niet van toepassing indien de omzetbelasting ter zake van de "risico-goederen" verschuldigd is ten gevolge van een levering tijdens surseance, faillissement en het van toepassing zijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Deze regeling is evenmin van toepassing indien de levering plaatsvindt in het kader van de uitoefening van een op de goederen gevestigd pandrecht. Omzetbelasting die verschuldigd is geworden ter zake van een levering in surseance, faillissement of tijdens de schuldsaneringsregeling dan wel ter zake van een levering krachtens een op de goederen gevestigd pandrecht kan derhalve geen onderwerp zijn van aansprakelijkstelling op grond van artikel 42c van de wet.

Actie uit onrechtmatige daad


10. Naast de mogelijkheden die artikel 42c van de wet biedt, kan de schade die het gevolg is van carrouselfraude of andersoortige omzetbelasting-voldoeningsfraude onder omstandigheden ook op de betrokkenen worden verhaald door middel van het instellen van een actie uit onrechtmatige daad. Daarbij dient in dit verband te worden gedacht aan situaties waarin bewust is geprofiteerd van de voldoeningsfraude van een ander of aan het uitlokken of medeplegen c.q. het faciliteren of ondersteunen van het onrechtmatig handelen van een ander, te weten de voldoeningsfraude, zonder dat sprake is van profijt. Voor situaties waarin geen sprake is van aangewezen "risico-goederen" zal in dit verband uitsluitend de actie uit onrechtmatige daad toepassing kunnen vinden. Voor situaties waarin wel sprake is van aangewezen "risico-goederen" is de ontvanger in beginsel vrij om te kiezen tussen aansprakelijkstelling op grond van artikel 42c van de wet of aansprakelijkstelling uit onrechtmatige daad. In dit verband wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 3, par. 2, tweede lid, van deze leidraad.

GG. In hoofdstuk VI, artikel 48, § 2, eerste lid, eerste volzin, wordt "f 50" vervangen door: ¤ 23.

HH.Hoofdstuk VI, artikel 49, wordt gewijzigd als volgt.

HH.1. In § 1 wordt na het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat komt te luiden.

Aansprakelijkstelling bestuurders

3a. Als met betrekking tot de belastingschulden van een rechtspersoon meerdere bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld en de ontvanger besluit niet tot aansprakelijkstelling van alle bestuurders over te gaan, motiveert de ontvanger ten aanzien van de bestuurder(s) die wel aansprakelijk wordt of worden gesteld, waarom hij ten aanzien van één of meer andere bestuurders van aansprakelijkstelling heeft afgezien.

HH.2. In § 2, derde lid, wordt "f 2.500" telkens vervangen door: ¤ 1.134.

HH.3. In § 2, zesde lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, die komt te luiden: Derhalve kan aan de aansprakelijkgestelde alle informatie worden verstrekt die de ontvanger bij nadere conclusies in een gerechtelijke procedure zou moeten overleggen.

HH.4. In § 2, negende lid, zevende volzin, wordt "de niet gemotiveerde betwisting" vervangen door: de niet gemotiveerde betwisting door een gemotiveerde betwisting.

HH.5. In § 2, lid 15, eerste en enige volzin, wordt "f 2.500" vervangen door: ¤ 1.134.

HH.6. In § 3, eerste lid, worden de voorlaatste en laatste volzin vervangen door: Bij overschrijding van de twee-maandentermijn is sprake van verlies van recht. Indien de aansprakelijk gestelde zijn aansprakelijkheid betwist en


- hij vóór het verstrijken van de twee-maandentermijn failliet wordt verklaard, dan wel,


- ten tijde van de betwisting van zijn aansprakelijkstelling reeds failliet is,

begint de termijn van twee maanden te lopen met ingang van de dag waarop het vonnis waarbij de faillietverklaring is vernietigd in kracht van gewijsde is gegaan onderscheidenlijk de beschikking tot opheffing van het faillissement onherroepelijk is geworden.

II. Hoofdstuk VI, artikel 50, § 1, derde lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te luiden: Derhalve kan aan de aansprakelijkgestelde alle informatie worden verstrekt die van belang is voor bezwaar tegen de betreffende belastingaanslag en die ook aan de belastingschuldige verstrekt zou worden.


b. In de tweede volzin (oud) wordt "Deze gegevens" vervangen door: De voormelde gegevens.

JJ. In hoofdstuk VI, artikel 51, § 1, tweede lid, tweede volzin, wordt "president" vervangen door: voorzieningenrechter.

KK. In hoofdstuk XI, § 3, § 3, zesde lid en zevende lid, wordt "LISV" telkens vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

LL. In hoofdstuk XII, § 4, eerste lid, eerste en enige volzin, wordt "f 15.000" telkens vervangen door: ¤ 6.807.

MM. In hoofdstuk XIII, § 1, vijfde lid, tweede volzin, wordt "f 10.000" vervangen door: ¤ 4.538.

NN. Hoofdstuk XV wordt gewijzigd als volgt.

NN.1. In § 3, eerste lid, eerste volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

NN.2. In § 4, eerste lid, vierde en negende volzin, wordt "f 10.000" vervangen door: ¤ 4.538.

OO. Hoofdstuk XVII wordt gewijzigd als volgt.

OO.1. In § 2, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de derde volzin wordt "De directeur-generaal Belastingdienst en de directeur Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst (RTB) zijn aangewezen" vervangen door: De directeur-generaal Belastingdienst is aangewezen. Voorts wordt "zij zijn bevoegd" vervangen door: is bevoegd.


b. In de vierde volzin wordt "Directeur RTB" vervangen door: directeur-generaal Belastingdienst.


c. In de vijfde volzin wordt "de sector Formeel recht en invordering van deze directie" vervangen door: het team Internationaal van het directoraat-generaal Belastingdienst.


d. In de zesde volzin wordt "De sector Formeel recht en invordering is tevens" vervangen door: De teams Ondernemingen en Particulieren en formeel recht van het directoraat-generaal Belastingdienst zijn.


e. In de voorlaatste volzin wordt "De directeur-generaal en de directeur RTB zijn" vervangen door: De directeur-generaal Belastingdienst is.

OO.2. In § 2, tweede lid, eerste volzin, wordt "directeur RTB" vervangen door: directeur-generaal Belastingdienst.

OO.3. In § 3, tweede lid, eerste en enige volzin, wordt "f 500" vervangen door: ¤ 227.

OO.4. In § 4, eerste en enige lid, opschrift en eerste volzin, wordt "artikel 4 Rv" vervangen door: artikel 55, eerste lid, eerste volzin, Rv.

OO.5. In § 5, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin wordt "f 500" vervangen door: ¤ 227.

b. In de tweede volzin wordt "f 1.500" vervangen door: ¤ 681. Voorts wordt "1.500 euro" vervangen door: ¤ 1.500.

OO.6. In § 7, tweede lid, eerste en enige volzin, wordt "f 5.000" vervangen door: ¤ 2.269.

PP. De bijlagen worden gewijzigd als volgt.

PP.1. Bijlage 1a wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1a, die als bijlage A bij dit besluit is gevoegd.

PP.2. Bijlage 1b wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1b, die als bijlage B bij dit besluit is gevoegd.

PP.3. Bijlage 1c wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1c, die als bijlage C bij dit besluit is gevoegd.

PP.4. In bijlage II wordt "f" telkens vervangen door: ¤.

PP.5. In bijlage IV worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de tweede volzin wordt "f" vervangen door: ¤.

b. In de derde volzin wordt "f 300" vervangen door: ¤ 136.
PP.6. In bijlage VA wordt aan het slot de punt vervangen door een puntkomma en wordt aan de opsomming toegevoegd:

voor het eerste kwartaal 2001: 4,70;

voor het tweede kwartaal 2001: 4,10;

voor het derde kwartaal 2001: 4,45;

voor het vierde kwartaal 2001: 4,20.

PP.7. In bijlage VB wordt "f" telkens vervangen door: ¤.

PP.8. In bijlage VI worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. "f" wordt telkens vervangen door: ¤.

b. In de noot bij voorbeeld 2, 4, 5, 6, 8, 10 en 11, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.

PP.9. In bijlage VIA worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. Voor de getallen "6807", "15054", "21861","15.255", "33.739", "48.994", "32.769", "26.751" en "59.529" wordt een f -teken geplaatst.


b. Aan de opsomming wordt toegevoegd:
Jaar (32.35 % x ¤ 15.331 + 37.85 % x 2002 ¤ 12.516) : ¤ 27.847 = 34.82%

Marginaal percentage: (2 x 34.82% + 1 x 42%) : 3 = 37.21%

PP.10. In bijlage VIII wordt "f" en "LISV" telkens vervangen door onderscheidenlijk: ¤ en Uitvoeringsinstituut.

PP.11. Bijlage X wordt vervangen door een nieuwe bijlage X die als bijlage D bij dit besluit is gevoegd.

PP.12. Na bijlage X wordt een nieuwe bijlage, bijlage XI, ingevoegd, die als bijlage E bij dit besluit is gevoegd.

Artikel II

Dit besluit wordt verwerkt in de Leidraad Invordering 1990, zoals opgenomen in het Boekwerk Invordering 1990, onder nummer 6.00.00.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Bijlage A

Bijlage 1a: Beslagvrije voet per 1 januari 2002

Gehuwden

Partner 1: > 21 jr. Partner 1: 21 en partner 2: > 21 jr. Partner 2: ¤ 989,83 ¤ 342,07

Partner 1: 21 jr. en Partner 2: Partner 2: + ten laste komend(e)
kind(eren) + ten laste komend(e) kind(eren) beslagvrije voet: ¤ 540,04
beslagvrije voet: ¤ 863,92

Partner 1: > 65 jr. Partner 1: > 65 jr.

Partner 2: > 65 jr. Partner 2: Beslagvrije voet: ¤ 1.033,87 Beslagvrije voet: ¤ 1.042,38

Alleenstaande ouder

> 21 jr. en
beslagvrije voet: beslagvrije voet: ¤ 369 1)

90% van het feitelijke
inkomen (+
vakantie-aanspraak) met een
minimum van ¤ 692,88 en een
maximum van ¤ 890,85

.....


1) Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van ¤ 692,88 en een maximum van ¤ 890,85.

> 65 jr.

beslagvrije voet: ¤ 931,72

Alleenstaande

> 21 jr. en
beslagvrije voet: beslagvrije voet: ¤ 171,04 1)
90% van het feitelijke
inkomen (+
vakantie-aanspraak) met een
minimum van ¤ 494,92 maximum
van ¤ 692,88

.....


1) Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van ¤ 494,92 en een maximum van ¤ 692,88.

> 65 jr.

beslagvrije voet: ¤ 733,76

Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de ABW bedraagt de beslagvrije voet per maand de eventuele eigen bijdrage voor verzorging dan wel verpleging vermeerderd met:


- voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder: ¤ 161,09

- voor gehuwden: ¤ 250,58.

Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, bedraagt de beslagvrije voet de som van 90% van de bijstandsnormen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.

> = 21/65 jaar of ouder


Bijlage B

Bijlage 1b. Overzicht normen studiefinanciering

Bedragen in euro's

Hulptabel opbouw maandbudget HO per 1-1-2002 tot 1-9-2002 en BOL per
1-1-2002 tot 1-8-2002



---

Opl.Woon. Verze-LevensBoekenZiektecol.temaand-bReken-MBasis-Max.s Max. leerm. & RL Aanv. lesgel Beurs studie-lening

A C E G H I B F D

HO Uitw. Part. 470,2446,92 33,95 110,80661,91 234,29 211,09216,53450,82

HO Uitw. z.fond470,2446,92 0,00 110,80627,96 234,29 211,09182,58416,87

HO ThuiswPart. 311,0546,92 33,95 110,80502,72 234,29 68,55 199,88434,17

HO Thuiswz.fond311,0546,92 0,00 110,80468,77 234,29 68,55 165,93400,22

BOL Uitw. Part. 470,2441,05 33,95 71,02 616,26 128,14 194,20293.92422,06

BOL Uitw. z.fond470,2441,05 0,00 71,02 582,31 128,14 194,20259,97388,11

BOL ThuiswPart. 311,0541,05 33,95 71,02 457,07 128,14 51,66 277,27405,41

BOL Thuiswz.fond311,0541,05 0,00 71,02 423,12 128,14 51,66 243,32371,46

Partnertoeslag per maand ¤ 465,57

Eénoudertoeslag per maand ¤ 372,56

Bijlage C

Bijlage 1c. Overzicht normen huursubsidie

De vermelde bedragen zijn op maandbasis

per 1 januari
2002


---

Maximaal subsidiabele huur ¤ 541,36

Maximumbedrag dat in de laagste ¤ 166,08 inkomenscategorie volgens art. 17, tweede lid, Huursubsidiewet voor eigen rekening komt (normhuur)

Normhuur als op peildatum sprake is van ¤ 164,27 éénpersoonsouderenhuishouden

Normhuur als op peildatum sprake is van ¤ 162,45 meerpersoonsouderenhuishouden

Maximumbedrag aan woonlasten waarmee de beslagvrije voet kan worden verhoogd (zonder rekening te houden met toeslagen) voor:

jongeren tot 23 jaar ¤ 132,50


1 persoonshuishouden tot 65 jaar ¤ 286,34


1 persoonshuishouden van 65 jaar en ouder ¤ 288,15


2 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar ¤ 229,16


2 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en ¤ 289,97 gehandicapten


3 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar ¤ 252,30


3 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en ¤ 297,68

gehandicapten

Deze bedragen worden verhoogd met:


1. ¤ 14,52 per maand als de huurder de woning op de peildatum deelt met één of twee kinderen of pleegkinderen, jonger dan 18 jaar, van hemzelf of van een van de medebewoners;


2. ¤ 19,51 per maand als de huurder de woning op de peildatum deelt met drie of meer kinderen of pleegkinderen, jonger dan 18 jaar, van hemzelf of van een van de medebewoners.

Het begrip huurprijs in de zin van de Huursubsidiewet

Onder huurprijs in de zin van de Huursubsidiewet wordt verstaan de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning (de zgn. kale huur), verminderd met het eventueel daarin begrepen bedrag voor bedrijfsruimte en met een vast bedrag voor de huur van een garage (¤ 22,69) en vermeerderd met een aantal servicekosten (de zgn. subsidiabele servicekosten: artikel 5, tweede lid, Huursubsidiewet). Deze servicekosten zijn:


1. elektriciteitskosten van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties en kosten van de verlichting van gemeenschappelijke ruimten, een en ander tot ten hoogste een bedrag van totaal ¤ 11,34 per maand;


2. schoonmaakkosten van liften en andere gemeenschappelijke ruimten tot ten hoogste ¤ 11,34 per maand;


3. kosten van een huismeester tot ten hoogste ¤ 11,34 per maand;






4. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten tot ten hoogste ¤ 11,34 per maand.

De overige in de betaalde bruto-huur begrepen elementen komen niet voor subsidiëring in aanmerking en worden dus ook bij de verhoging van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, Rv buiten beschouwing gelaten. Het feit dat de belastingschuldige niet onder betaling van deze elementen uitkomt doet hieraan niet af.

NB: Voor toepassing van het vorenstaande dient de belastingschuldige zo nodig een huurspecificatie te verstrekken, verkrijgbaar bij de verhuurder.

Bijlage A bij bijlage Ic

Huur

In
euro's


541,36 max. huurgrens

(23 jaar en ouder)


50% 50% huursubsidie huursubsidie

voor 65+ en voor 65+ en

gehandicaptenGehandicapte


50% geen extra geen extra huursubsidihuur- huur-

subsidie voorsubsidie
65- voor 65-






458,32 ------------aftoppingsgrens )

)

)


427,46 ------------- ---------- aftoppingsgrens )


75% 75% 75% huursubsidihuursubsidie huursubsidie


298,59 ------------------------------------kortingsgrens/max.

huurgrens voor jongeren

(jonger dan
23 jaar)






100% 100% 100%

huursubsidihuursubsidie huursubsidie


166,08 1------------------------------------niveau---- normhuren

voor minima = eigen

bijdrage huurder

0


1 persoon 2 personen 3 en meer perso­nen

.....


1) Voor éénpersoonsouderenhuishoudens: 164,27. Voor meerpersoonsouderenhuishoudens: 162,45.

BIJLAGE D

Bijlage X

Berekeningen inzake conserverende belastingaanslagen

A. Voorbeelden berekening bedrag conserverende aanslag

Alleen box 1 inkomen

Op basis van art. 2.7 IB 2001 wordt de verschuldigde IB berekend: dit is het gezamenlijke bedrag van de belasting van box 1, 2 en 3. Dit betreft dus belasting over zowel "gewoon" inkomen als te conserveren inkomen tezamen.

Art. 2.8 IB 2001 geeft vervolgens aan hoe de verschuldigde IB op de "gewone" aanslag berekend moet worden: dat is de belasting over de belastbare inkomens, verminderd met het daarin begrepen te conserveren inkomen.

In art. 2.9 IB 2001 wordt ten slotte aangegeven hoe het verschuldigde bedrag op de conserverende aanslag moet worden berekend: verschuldigde belasting ex art. 2.7 minus verschuldigde belasting ex art. 2.8.

Door deze methode van berekening volgt dat de conserverende aanslag voor een belastingschuldigde altijd belast is tegen de voor die persoon geldende hoogste tarieven.

Voorbeeld alleen box 1 inkomen:

gewoon inkomen 36.302

conserverend inkomen 18.151

totale inkomen 54.453

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.7 IB 2001 (uitgaande van een totaal inkomen van ¤ 54.453) aan de hand van de tarifering van art.
2.10 IB 2001 per 1 januari 2001:


¤ 9.539 + (52% x (¤ 54.453 - ¤ 46.309)) = ¤ 9.539 + (52% x ¤ 8.144) = ¤ 9.539 + ¤ 4.234 = ¤ 13.773.

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.8 IB 2001 (uitgaande van een gewoon inkomen van ¤ 36.302) aan de hand van de tarifering van art.
2.10 IB 2001 per 1 januari 2001:


¤ 1.433 + (42% x (¤ 36.302 - ¤ 27.009)) = ¤ 1.433 + (42% x ¤ 9.293) = ¤ 1.433 + ¤ 3.903 = ¤ 5.336

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.9 IB 2001:

¤ 13.774 - ¤ 5.336 = ¤ 8.438 (dit is het bedrag van de conserverende aanslag)

Zowel box 1 als box 2 inkomen

gewoon inkomen box 1 36.302

gewoon inkomen box 2 9.075

conserverend inkomen box 1 18.151

conserverend inkomen box 2 9.075+

totale inkomen 72.603

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.7 IB 2001 aan de hand van de tarifering van art. 2.10 IB 2001 (box 1) en art. 2.12 IB 2001 (box 2):

Box 1

¤ 9.539 + (52% x (¤ 54.453 - ¤ 46.309)) = ¤ 9.539 + (52% x ¤ 8.144) = ¤ 9.539 + ¤ 4.234 = ¤ 13.773

Box 2

¤ 18.151 x 25% = ¤ 4.537

Totaal

¤ 18.310

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.8 IB 2001 aan de hand van de tarifering van art. 2.10 IB 2001 en art. 2.12 IB 2001 per 1 januari
2001:






Box 1

¤ 1.433 + (42% x (¤ 36.302 - ¤ 27.009)) = ¤ 1.433 + (42% x ¤ 9.293) = ¤ 1.433 + ¤ 3.903 = ¤ 5.336

Box 2

¤ 9.075 x 25% = ¤ 2.268

Totaal

¤ 7.604

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.9 IB 2001:

¤ 18.310 - ¤ 7.604 = ¤ 10.706 (dit is het bedrag van de conserverende aanslag)

B. Voorbeelden uitstelverlening en intrekking uitstel voor (gedeelte) conserverende aanslag


1. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit één type inkomensbestanddeel

Het conserverend inkomen ad ¤ 18.151 is samengesteld uit de volgende bestanddelen van lijfrenten (box 1):

LijfrenteA 4.538

LijfrenteB 4.538

LijfrenteC 9.075 +

Totaal 18.151

Uitstelverlening

Indien belastingschuldige om uitstel verzoekt, zal de ontvanger hem uitstel verlenen onder door hem te stellen voorwaarden voor een bedrag van ¤ 8.438 (het totaalbedrag van de conserverende aanslag, vergelijk voorbeeld 1 van deze bijlage, onder A). Het uitstel wordt verleend door middel van één beschikking.

Intrekking uitstel

Indien met betrekking tot lijfrente A een zogenaamde verboden handeling heeft plaatsgevonden dient het uitstel ten aanzien van die lijfrente te worden ingetrokken. Dat gedeelte van de aanslag moet alsnog betaald worden.

Lijfrente A vormt in de grondslag van het te conserveren inkomen ¼ deel van het totaal. Het uitstel dient nu ook voor ¼ deel te worden beëindigd. Concreet: belastingschuldige wordt een bedrag van (¼ x ¤ 8.438 =) ¤ 2.110 verschuldigd. Het uitstel wordt gecontinueerd voor een bedrag van ¤ 6.328 (¾ x ¤ 8.438).

De beschreven werkwijze is van overeenkomstige toepassing als de conserverende aanslag slechts uit enkel pensioenaanspraken bestaat of slechts uit enkel winst uit ab-pakketten.


2. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit diverse inkomensbestanddelen

Het conserverend inkomen ad ¤ 18.151 is samengesteld uit de volgende bestanddelen:

Lijfrente ¤ 4.538

Pensioen ¤ 4.538

Eigen ¤ 9.075
woning +

Totaal ¤ 18.151

Uitstelverlening

Indien belastingschuldige uitstel van betaling wil verkrijgen voor de conserverende aanslag, zal hij per inkomensbestanddeel een verzoek hiertoe moeten indienen. Indien de ontvanger voor elk bestanddeel onder de door hem te stellen voorwaarden uitstel wenst te verlenen, maakt hij per inkomensbestanddeel een afzonderlijke uitstelbeschikking op. In elke beschikking bepaalt hij het bedrag waarvoor hij uitstel verleent. Tevens neemt hij hierin de relevante voorwaarden op waaronder hij uitstel wil verlenen.

Toepassing van de evenredigheidsmethode leidt tot de volgende berekening van de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend:

Lijfrente ¼ x ¤ 8.438 = ¤

2.110


Pensioen ¼ x ¤ 8.438 = ¤

2.110


Eigen ½ x ¤ 8.438 = ¤
woning 4.218

Intrekking uitstel

Indien nu na de wettelijke periode van 2 jaar het uitstel vervalt dat betrekking heeft op de eigen woning, dient de ontvanger het uitstel hiervoor in te trekken door middel van een bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit betekent dus intrekking van de uitstelbeschikking eigen woning ad ¤ 4.218. Belastingschuldige wordt dit bedrag verschuldigd.


3. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit diverse inkomensbestanddelen, waaronder twee lijfrentepolissen

Het conserverend inkomen ad ¤ 18 151 is samengesteld uit de volgende bestanddelen:

Lijfrente A ¤ 2.269

Lijfrente B ¤ 2.269

Pensioen ¤ 4.538

Eigen woning ¤ 9.075+

Totaal ¤ 18.151

Uitstelverlening
Toepassing van de evenredigheidsmethode leidt tot de volgende berekening van de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend:

Lijfrente A+B ¼ x ¤ 8.438 =
¤ 2.109

Pensioen ¼ x ¤ 8.438 =
¤ 2.109

Eigen woning ½ x ¤ 8.438 =
¤ 4.219

Intrekking uitstel

Indien nu met betrekking tot lijfrente A een zogenaamde verboden handeling heeft plaatsgevonden dient het uitstel ten aanzien van die lijfrente te worden ingetrokken. Dat gedeelte van de aanslag moet alsnog betaald worden.

Lijfrente A vormt in de grondslag van het te conserveren inkomen 1/8 deel van het totaal. Het uitstel dient nu ook voor 1/8 deel te worden beëindigd. Concreet: belastingschuldige wordt een bedrag van (1/8 x ¤ 8.438 =) ¤ 1.055 verschuldigd. De uitstelbeschikking die betrekking heeft op de lijfrenteaanspraken dient nu beëindigd te worden voor dit bedrag. In zijn totaliteit wordt het uitstel aldus gecontinueerd voor een bedrag van ¤ 7.383 (7/8 x ¤ 8.438).


4. Conserverend inkomen box 1 en box 2 bestaand uit diverse inkomensbestanddelen, waaronder twee lijfrentepolissen

Het conserverend inkomen ad ¤ 27.226 is samengesteld uit de volgende bestanddelen:

Lijfrente A 2.269

Lijfrente B 2.269

Pensioen 4.538

Eigen woning 9.075+


18.151(box

1)


AB 9.075+(box

2)


Totale geconserveerd 27.226
inkomen

Uitstelverlening

Het totale bedrag van de conserverende aanslag bedraagt ¤ 10.706. Hiervan heeft ¤ 2.269 betrekking op box 2 inkomen. Uitstel voor het geconserveerde aanmerkelijk belanginkomen kan worden verleend voor dit bedrag. Resteert een bedrag van ¤ 8.438. Toepassing van de evenredigheidsmethode binnen box 1 leidt tot de volgende berekening van de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend per inkomensbestanddeel:

Lijfrente A+B ¼ x ¤ 8.438 = ¤

2.110


Pensioen ¼ x ¤ 8.438 = ¤

2.110


Eigen ½ x ¤ 8.438 = ¤
woning 4.218

Intrekking uitstel

Indien nu met betrekking tot het aanmerkelijk belang het uitstel moet worden ingetrokken, beëindigt de ontvanger dat uitstel. Belastingschuldige wordt nu ¤ 2.269 verschuldigd. De overige uitstelbeschikkingen blijven in stand.

Bijlage E

Bijlage XI

Tekst Gedragscode Schuldregeling NVVK


1. In de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) wordt verstaan onder:

Problematische schuldsituatie: de situatie waarin van een natuurlijke persoon redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of waarin hij heeft opgehouden te betalen, bepaald op basis van de in bijlage 1 opgenomen criteria;

Schuldregeling: het geheel van activiteiten in het kader van het regelen van schulden. Schuldregeling is een verzamelnaam en omvat schuldsanering en/of schuldbemiddeling;

Schuldsanering: het volledig oplossen van een schuldenpakket door middel van het verstrekken van een saneringskrediet;

Schuldbemiddeling: het volledig oplossen van een schuldenpakket door het bemiddelen tot een regeling met schuldeisers zonder zelf krediet te verstrekken;

Budget: het volgens de NVVK-norm berekende bedrag dat de schuldenaar nodig heeft voor levensonderhoud en vaste lasten;

Aflossingscapaciteit: het volgens de NVVK-norm berekende bedrag dat de schuldenaar aan zijn schuldeisers voor de aflossing van zijn schulden ter beschikking kan stellen; derhalve al hetgeen de schuldenaar ter beschikking krijgt boven het conform de NVVK-norm vastgestelde budget;

Kredietbank: een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam en/of gemeentelijk bedrijf als bedoeld in de Gemeentewet, dat is opgericht krachtens een daartoe strekkend besluit van de gemeenteraad en tevens lid is van de NVVK, alsmede de overige leden van de NVVK;

Totale schuldenlast: de nog te verschijnen termijnen alsmede de achterstallige termijnen van een lening vermeerderd met de eventuele reeds verschenen rente, alsmede andere achterstallige betalingsverplichtingen;

Preferentie: voorrecht voortvloeiend uit pand, hypotheek en andere in de wet aangegeven gronden. Voorrechten ontstaan alleen uit de wet;

Vaste Commissie Kwalifteitszorg: de krachtens artikel 14 van het Huishoudelijk Reglement van de NVVK door het Bestuur ingestelde commissie, belast met de controle op de naleving van de bepalingen van de Gedragscode Schuldregeling.


2. Voordat de kredietbank een verzoek tot schuldregeling in behandeling neemt, informeert zij de aanvrager: voor wie een schuldregeling is bedoeld, wat deze inhoudt en wat de consequenties zijn.


3. Een verzoek tot schuldregeling kan uitsluitend worden ingediend met gebruikmaking van een volledig ingevuld en door de aanvrager ondertekend aanvraagformulier.


4. Na een analyse van de totale financiële situatie van de schuldenaar op basis van het in artikel 3 vermelde aanvraagformulier stelt de kredietbank vast of er sprake is van een problematische schuldsituatie en besluit , indien zulks het geval is, tot het al dan niet opzetten van een schuldregeling.


5. Indien de kredietbank besluit geen schuldregeling op te zetten, informeert zij terstond de schuldenaar schriftelijk onder vermelding van de reden(en) die tot dat besluit hebben geleid. Zo mogelijk adviseert zij de schuldenaar hoe deze in de gegeven omstandigheden kan handelen.


6. Indien de kredietbank besluit een schuldregeling op te zetten, informeert zij de schuldenaar en de schuldeisers schriftelijk binnen een termijn van vier weken na het besluit dienaangaande. De kredietbank vraagt de schuldeisers een gespecificeerde schriftelijke opgave van het netto-saldo van hun vordering(en) op dat moment, berekent vervolgens de geldende contracts- of leveringsvoorwaarden. De kredietbank informeert daarbij de schuldeisers dat van hen wordt verlangd dat zij gedurende de behandelingsperiode het schuldenpakket niet verder verhogen met (vertragings)rente en/of (invorderings)kosten.


7. De kredietbank verleent alleen medewerking aan een schuldregeling, indien die leidt tot een structurele oplossing van de totale schuldpositie.


8.1. In geval van een schuldsanering is voor delging van de schulden beschikbaar: het netto-bedrag dat vrij komt bij een saneringskrediet ter grootte van de aflossingscapaciteit van de schuldenaar gedurende maximaal drie jaar.


8.2. Indien met het saneringskrediet de schulden niet volledig kunnen worden betaald, doet de kredietbank de schuldeisers een voorstel tegen finale kwijting (percentagevoorstel), waarbij de schuldeisers zich vooraf met deze finale kwijting akkoord moeten verklaren.


8.3. Een schuldsanering wordt vastgelegd in een door de schuldenaar te ondertekenen kredietovereenkomst.


9.1. In geval van schuldbemiddeling begroot de kredietbank de aflossingscapaciteit van de schuldenaar gedurende maximaal drie jaar, onder aftrek van de kosten als bedoeld in artikel 12, en baseert daarop een bemiddelingsvoorstel aan de schuldeisers.


9.2. De kredietbank reserveert de door de schuldenaar ingebrachte aflossingscapaciteit. De schuldeisers ontvangen aan het einde van de periode van schuldbemiddeling of tussentijds indien de door de schuldenaar ingebrachte middelen dat rechtvaardigen, een uitkering.


9.3. Van de schuldenaar wordt verlangd dat deze gedurende de periode van schuldbemiddeling aantoonbare inspanningen verricht om zijn inkomsten te vergroten en dat hij de kredietbank terstond informeert over wijzigingen in zijn financiële omstandigheden.


9.4. Tenminste één maal per jaar en aan het einde van de periode van schuldbemiddeling bepaalt de kredietbank de aflossingscapaciteit van de schuldenaar opnieuw, waarbij rekening wordt gehouden met wijzigingen in de inkomens- en vermogenspositie van de schuldenaar. De kredietbank controleert daarbij of de schuldenaar in de verstreken periode zijn aflossingscapaciteit volledig heeft ingebracht.


9.5. Van de schuldeisers wordt verlangd, dat zij finale kwijting verlenen, nadat de schuldenaar gedurende de overeengekomen periode aan zijn verplichtingen heeft voldaan.


9.6. Een schuldbemiddeling wordt vastgelegd in een door de schuldenaar te ondertekenen overeenkomst waarin naast de regeling van de schuldbemiddeling ook de verplichtingen van de schuldenaar zijn opgenomen.


10.1. Alle schuldregelingen door de kredietbanken worden gedaan op basis van gelijkberechtiging van schuldeisers.


10.2. Vorderingen waaraan zekerheden zijn verbonden, worden als concurrente vorderingen erkend ná uitwinning van de zekerheid.


10.3. De betaling aan de schuldeisers geschiedt naar evenredigheid van hun vordering, met dien verstande, dat de schuldeisers met een wettelijke preferentie een twee keer zo hoog percentage als de concurrente schuldeisers ontvangen tot maximaal het beloop van hun vordering.


11. Een schuldregeling wordt altijd als een "S-melding" ("SK" voor saneringskrediet en :SB" voor schuldbemiddeling) bij de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) aangemeld.


12. De kredietbanken zijn gerechtigd de kosten van schuldbemiddeling tot een door de Algemene Ledenvergadering van de NVVK vast te stellen percentage over de in het kader van een bemiddeling aan de schuldeisers doorbetaalde aflossingscapaciteit, in mindering te brengen. De kosten voor de behandeling van de aanvraag voor een schuldregeling mogen niet aan de schuldenaar en/of de schuldeisers in rekening worden gebracht.


13. In het kader van een schuldregeling komen uitkeringen uit gemeentelijke en particuliere fondsen aan of ten behoeve van de schuldenaar alle schuldeisers op basis van gelijkberechtiging ten goede, tenzij de uitkerende instantie op grond van de doelstellingen van het fonds uitdrukkelijk anders bepaalt.


14.1. Indien de toepassing van de Gedragscode Schuldregeling door de kredietbank naar de mening van de schuldeiser tot structurele problemen leidt, kan deze een klacht indienen bij het Dagelijks Bestuur van de NVVK.


14.2. Het Dagelijks Bestuur kan de Vaste Commissie Kwaliteitszorg verzoeken ter zake een nader onderzoek in stellen. De kredietbank is te allen tijde verplicht de Vaste Commissie Kwaliteitszorg op verzoek inzage te geven in haar dossiers, zulks met in achtneming van de uitgangspunten van de Wet persoonsregistratie.


14.3. Het door het Dagelijks Bestuur genomen besluit, zulks met inachtneming van het advies van de Vaste Commissie Kwaliteitszorg, is bindend voor de kredietbank.


15. De Gedragscode Schuldregeling is bindend voor de kredietbanken en de overige leden van de NVVK die zich met schuldregeling bezighouden.

Toelichting bij de Gedragscode Schuldregeling

De huidige Gedragscode Schuldregeling

De huidige Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) dateert uit 1979. Behoudens enkele kleine aanpassingen in 1984 en 1996 is de Gedragscode tot op heden onveranderd gebleven. Hoewel de code nog dagelijks haar waarde bewijst, is actualisering naar de mening van zowel de NVVK, uitvoerder van de code, als van de financiële instellingen als direct betrokkenen, op zijn plaats.

Bij die actualisering is gestreefd naar een naadloze aansluiting op de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) die op 1 december 1998 van kracht werd, zowel als naar een eenduidiger formulering van een aantal kernonderdelen van de code.

Voor wat betreft de aansluiting op de Wsnp is het uitgangspunt geweest dat een minnelijke schuldregeling op basis van de code voor zowel de schuldenaar als de schuldeisers aantrekkelijker moet zijn dan een wettelijke schuldsanering.

De eenduidiger formulering beoogt een uniformere interpretatie van de code en een verdere verbetering van de medewerking van schuldeisers.

De belangrijkste wijzigingen

Het belangrijkste uitgangspunt uit de originele code is in de nieuwe code zelfs versterkt: een schuldenaar die zich gedurende een periode van maximaal drie jaar volledig heeft ingezet om zijn schulden te betalen, krijgt "een schone lei". Het "in principe" bij de maximale looptijd van de regeling uit de oude code is vervallen.

Daar staat tegenover dat de schuldenaar zich gedurende die drie jaar werkelijk tot het uiterste moet inspannen en dat de schuldregelaar daar op moet toezien. De aflossingscapaciteit word volgens strikte en objectieve normen bepaald; bij schuldbemiddeling zelfs periodiek, waarbij de schuldregelaar controleert of de schuldenaar zijn aflossingscapaciteit in de verstreken periode wel volledig heeft opgegeven en ingebracht. De nieuwe code gaat uit van automatische gegevensverwerking, zodat de schuldregelaar zich geheel kan richten op diens advies- of begeleidingsfunctie. Geautomatiseerd kunnen zijn:

De "intake", op basis van het aanvraagformulier,

De beantwoording van de vraag "wel of geen problematische schuldsituatie",

De berekening van het budget,

De berekening van de aflossingscapaciteit.

Met het oog op een uniforme interpretatie van de code is de mogelijkheid opgenomen voor de schuldeisers om bij structurele overtreding daarvan door een gemeentelijke kredietbank of een ander NVVK-lid dat zich met schuldregeling bezig houdt, een klacht in te dienen bij het Dagelijks Bestuur van de vereniging. Deze kan de Vaste Commissie Kwaliteitszorg opdracht geven een onderzoek in te stellen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel geeft de definities van de begrippen die in de Gedragscode worden gehanteerd, waarvan zeven nieuw zijn. Deze worden hieronder nader toegelicht.

Problematische schuldsituatie:

Het kernbegrip van de code. De definitie sluit aan op die in de Wsnp. Of er al dan niet sprake is van een problematische schuldsituatie, wordt bepaald door middel van een waar mogelijk geautomatiseerde - analyse van de gegevens van het aanvraagformulier.

Budget:

Het voor de betrokken schuldenaar op basis van een NVVK-norm berekende bedrag dat de schuldenaar nodig heeft voor levensonderhoud en vaste lasten.

Aflossingscapaciteit:

Het bedrag dat beschikbaar is voor de schuldeisers. Hierbij wordt nadrukkelijk niet alleen gekeken naar de actuele inkomsten van de schuldenaar en de eventuele partner, maar ook naar het inkomen dat de schuldenaar en diens eventuele partner redelijkerwijs zouden kunnen verwerven.

Bovendien worden nadrukkelijker dan voorheen vermogensbestanddelen in de aflossingscapaciteit betrokken.

Kredietbank:

De leden van de NVVK.

Totale schuldenlast:

Bij leenschulden gaat het om de netto-schulden. Derhalve bij:


- een aflopend krediet: de achterstallige termijnen van de lening plus de contant gemaakte termijnen vanaf het moment van aanvraag van de schuldregeling, plus eventuele andere contractueel verschuldigde bedragen.


- een doorlopend krediet: het uitstaand saldo op het moment van aanvraag van de schuldregeling, plus eventuele andere contractueel verschuldigde bedragen. Bij overige vorderingen gaat het om de op het moment van de aanvraag tot schuldregeling contractueel of wettelijk verschuldigde bedragen.

Preferentie:

Preferenties vloeien uitsluitend voort uit de wet. Vorderingen van openbare nutsbedrijven, verhuurders e.d. (in het verleden wel aangeduid als "feitelijk" of "sociaal preferent") hebben geen wettelijke preferentie en dienen derhalve te allen tijde als concurrente vorderingen behandeld te worden.

Vaste Commissie Kwaliteitszorg:

Een nieuw gecreëerd orgaan binnen de NVVK dat het Dagelijks Bestuur adviseert en op grond van de Gedragscode bepaalde bevoegdheden krijgt.

Artikel 2

Dit is een nieuw artikel. Het introduceert een voorlichtingsverplichting van de schuldregelaar. De - potentiële - aanvrager van een schuldregeling ontvangt steeds tenminste de standaardbrochure "Schuldregeling" van de NVVK, met een mondelinge toelichting voor zover nodig. Doel is:


- Het voorkomen dat iemand lichtvaardig en/of op verkeerde gronden een schuldregeling aanvraagt en/of aangaat die vrijwel zeker niet zal worden volbracht;


- De - potentiële - aanvrager te wijzen op de consequenties van een schuldregeling, zoals het moeten leven op het bestaansminimum en de gevolgen van een "SB" of "SK"-code bij het BKR.

Artikel 3

Het voorschrijven van een standaardformulier beoogt een uniforme en zo volledig mogelijke aanlevering van gegevens en maakt een geautomatiseerde verwerking mogelijk. Daarnaast wordt via het formulier door de schuldenaar verklaard, dat hij:


- Op de hoogte is van het doel en de procedure van een schuldregeling;


- Zich zal inzetten om zijn aflossingscapaciteit te vergroten;

- Zich ervan bewust is dat het verstrekken van verkeerde informatie of het verzwijgen daarvan er toe kan leiden dat dit als niet te goeder trouw zijn wordt aangemerkt en daardoor niet in aanmerking te komen voor finale kwijting;


- Alle wijzigingen in de financiële omstandigheden terstond aan de schuldregelaar ter kennis worden gebracht.

De schuldenaar machtigt de schuldregelaar tevens::


- Tot het inwinnen van de noodzakelijk informatie bij derden (Wet bescherming persoonsregistratie!)


- En expliciet tot het opvragen van GBA-informatie.
Het formulier (en daarmee de verklaringen) moet uiteraard door de aanvrager worden ondertekend.

Artikel 4

Er is niet langer sprake van een "globale analyse". Dankzij de - zo veel mogelijk - geautomatiseerde verwerking van de informatie uit het standaard aanvraagformulier is een snelle, doch gedegen analyse van de schuldenlast mogelijk.

Een besluit tot het al dan niet opzetten van een schuldregeling is daardoor gebaseerd op geobjectiveerde gegevens. Komt een aanvrager op basis van de analyse niet in aanmerking voor een schuldregeling, dan moet de aanvraag worden afgewezen. Dit betekent ook dat een schuldregeling op andere gronden (bijvoorbeeld "sociale" of "psychologische" indicatie) niet mogelijk is.

Ook wanneer de schuldenaar volgens de analyse in aanmerking zou komen voor een schuldregeling, behoudt de kredietbank de mogelijkheid een schuldregelingsverzoek af te wijzen, bijvoorbeeld bij twijfel aan de moraliteit, of aan de bereidheid tot naleving van de schuldregeling.

Artikel 5

Indien de kredietbank tot de conclusie komt dat een schuldregeling niet mogelijk of zinvol is, hoeft zij geen verdere werkzaamheden in dit kader te verrichten. Artikel 5 bepaalt daarom dat de kredietbank de aanvrager hiervan "terstond" schriftelijk op de hoogte stelt, onder opgave van de reden(en) voor de afwijzing.

De kredietbank verwijst de schuldenaar zo nodig door naar de gemeentelijke sociale dienst, het algemeen maatschappelijk werk, een instelling voor budgetadvies c.q. budgetbeheer of een andere hulpverlenende instelling. Verwijzing kan plaatsvinden als ook achterliggende problemen moeten worden opgelost.

Indien er geen sprake is van een problematische schuldsituatie, legt de kredietbank, voor zover gemandateerd tot het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub e Fw, op het verzoek van de schuldenaar een verklaring af dat er geen sprake is van een problematische schuldsituatie en dat derhalve een minnelijke regeling niet van toepassing is.

Artikel 6

In artikel 6 wordt een concrete termijn gesteld van vier weken waarbinnen de aanvrager en de schuldeisers moeten weten waar zij aan toe zijn. Een korte termijn is om een aantal redenen essentieel:


- De schuldenaar zal ten tijde van de aanvraag vaak al in een noodsituatie verkeren. Een spoedige oplossing is dan gewenst;


- Van de schuldeisers wordt verlangd dat zij hun invorderingsactiviteiten staken. Dit betekent dus veelal dat de schuldenaar tijdens de behandeling van zijn verzoek schuldregeling tijdelijk juist weer meer financiële "ruimte" krijgt. Het is van belang die periode zo kort mogelijk te houden om de overgang naar het bestaansminimum waarop de schuldregeling is gebaseerd, niet verder te bemoeilijken;

De banken doen pas afstand van hun recht van verrekening, op het moment dat zij van de kredietbank vernemen dat alle schuldeisers akkoord gaan en de schuldregeling doorgang vindt.

De schuldeisers worden bij het verzoek tot opgave van de netto-vordering ingelicht over de reden(en) van de aanvraag tot schuldregeling op basis van de intakeanalyse.

Bij de opgave van het netto-saldo van de vordering moet bijzondere aandacht worden besteed aan de buitengerechtelijke kosten. Vergunninghouders ingevolge de Wet op het consumentenkrediet mogen deze niet aan de schuldenaar in rekening brengen. Deze kosten moeten dus ook in het kader van een schuldregeling op basis van de Gedragscode Schuldregeling buiten beschouwing blijven.

Gerechtelijke kosten moeten bij een schuldregeling echter wel worden meegenomen. Dit zijn de kosten die een partij bij het voeren van een gerechtelijke procedure moet maken, zoals:


- Het vastrecht (voorheen: griffierecht);

- De dagvaardingskosten;


- De kosten van andere deurwaardersexploten zoals getuigendagvaardingen;


- De uitroepgelden van de deurwaarder;

- De getuigentaxen (schadeloosstelling voor getuigen);

- Het salaris en de verschotten van deskundigen;

- Ten gevolgen van een rechterlijke uitspraak door een partij noodzakelijk gemaakte reiskosten;


- Het salaris van de gemachtigde of de procureur.
Ook de onderstaande kosten van een deurwaarder kunnen hiertoe worden gerekend:


- De kosten in verband met de dienst op de terechtzitting anders dan als gemachtigde;


- De executoriale verkoop ter terechtzitting.
Artikel 7

Een gemeentelijke kredietbank verleent alleen medewerking aan een schuldregeling als dit leidt tot een oplossing van de totale schuldenlast.

Artikel 8

De term "in principe" is uit de Gedragscode geschrapt. Deze term bood - te veel - ruimte voor eigen interpretatie, hetgeen leidde tot verschillende voorstellen in vergelijkbare schuldsituaties. De huidige omschrijving biedt meer zekerheid voor een eenduidige hantering van de code. Een strakkere hantering van de maximale looptijd van drie jaar biedt bovendien zowel de schuldenaar als zijn schuldeisers meer duidelijkheid.

Artikel 8 regelt alle aspecten van de schuldsanering, inclusief de finale kwijting vooraf door de schuldeisers.

Op grond van de definities uit artikel 1 moet de aflossing worden bepaald volgens de NVVK-norm.

Van de schuldenaar wordt verlangd, dat hij (niet langer dan ten hoogste) drie jaar zijn maximale aflossingscapaciteit ter delging van de schulden ter beschikking stelt. Dit sluit een langere looptijd uit. Een kortere looptijd en/of lagere aflossingscapaciteit is alleen toegestaan indien de schuldeisers volledig worden voldaan (dus inclusief de vervallen rente tijdens de looptijd van de lening en eventueel in rekening gebrachte boeterente).

Het derde lid bepaalt, dat een schuldsanering wordt vastgelegd in een door de schuldenaar te ondertekenen kredietovereenkomst.

Artikel 9

Artikel 9 regelt alle aspecten van de schuldbemiddeling.

De beleidsvrijheid van de kredietbank om te kiezen voor een - iets - langere periode van schuldbemiddeling dan drie jaar is vervallen.

Het feit dat, de schuldenaar gedurende de gehele looptijd van de regeling zijn gehele aflossingscapaciteit moet inbrengen, komt hierdoor nadrukkelijk tot uiting. De kredietbank moet er op toezien dat dit ook gebeurt. Dit houdt het volgende in:


- Bij het aangaan van een schuldregeling stelt de kredietbank het budget van de schuldenaar vast, begroot de aflossingscapaciteit en baseert daarop de schuldregeling, zoals die aan de schuldeisers wordt voorgelegd;


- De kredietbank wijst de schuldeisers erop dat de aflossingscapaciteit is begroot en dat een substantiële wijziging daarin zowel ten laste als ten gunste van de schuldeiser kan komen;


- Jaarlijks stelt de kredietbank het budget en de aflossingscapaciteit opnieuw vast en controleert of de schuldenaar en zijn eventuele partner voldoende inspanningen hebben verricht hun aflossingscapaciteit te vergroten, eventuele wijzigingen in zijn financiële situatie heeft opgegeven en of hij zijn gehele aflossingscapaciteit heeft ingebracht.


- De kredietbank controleert daarbij alle nodige bescheiden zoals loonbriefjes, bank- en giro-afschriften enz. over de gehele verstreken periode.

Analoog aan de Wsnp komt de schuldenaar alléén in aanmerking voor de "schone lei" (geconditioneerde kwijtschelding) indien hij zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldregeling drie jaar lang is nagekomen. Op die verplichtingen wordt de schuldenaar gewezen in de overeenkomst van schuldbemiddeling (artikel 9.6) die moet worden ondertekend. Die verplichtingen zijn onder meer:


- De aflossingscapaciteit proberen te vergroten;

- De wijzigingen in de financiële situatie direct opgeven aan de schuldbemiddelaar;


- De aflossingscapaciteit geheel inbrengen.

- Het niet aangaan van nieuwe leningen of andere financiële verplichtingen gedurende de looptijd van de schuldbemiddeling. Dit geldt eveneens bij een schuldsanering.

Artikel 9 voorziet ook in de situatie dat de schuldenaar tijdelijk geen, of nagenoeg geen, aflossingscapaciteit heeft, of onregelmatige inkomsten heeft. Het enige verschil met een "gewone" schuldbemiddeling is, dat de kredietbank in zo'n situatie bij voorkeur met de schuldenaar gedurende drie jaar een overeenkomst tot budgetbeheer sluit. De looptijd van de bemiddeling is ook in dat geval drie jaar.

Als een schuldbemiddeling naar het oordeel van de kredietbank correct is verlopen, stelt zij de schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte, onder mededeling dat:


- De kredietbank gedurende de schuldbemiddeling regelmatig de aflossingscapaciteit heeft vastgesteld en heeft gecontroleerd dat de schuldenaar deze geheel heeft ingebracht;


- De schuldenaar ook overigens aan zijn verplichtingen, voortvloeiend uit de schuldbemiddeling, heeft voldaan.

De kredietbank vermeldt daarbij de totale uitkering en zo nodig bijzonderheden over de betaalwijze en de reeds verrichte betalingen, voor zover van toepassing.

De kredietbank verzoekt de schuldeiser:


- Finale kwijting te verlenen voor het restant van zijn vordering;

- De vereiste mededelingen te doen aan het BKR wanneer de vordering van de schuldeiser daar geregistreerd staat.

Of de schuldeisers alleen aan het einde van de periode van de schuldbemiddeling een uitkering ontvangen of ook tussentijds (artikel
9.2, tweede alinea), hangt af van de hoogte van de bedragen die binnenkomen, het aantal schuldeisers, de hoogte van de uitkering aan de schuldeisers, de mate van automatisering van de schuldbemiddelaar enz.

Artikel 10

In artikel 10 wordt de positie van de schuldeisers op dezelfde wijze geregeld als in de Wsnp. Deze gaat ervan uit dat alle niet-preferente schuldeisers gelijk worden behandeld (het principe van gelijkberechtiging) en dat de schuldeisers met een wettelijke preferentie een twee keer zo hoge uitkering ontvangen als de niet-preferente schuldeisers. Dit tot het maximum van hun vordering.

In de praktijk beroepen sommige schuldeisers (verhuurders, openbare nutsbedrijven, verzekeringsmaatschappijen etc) zich op een zogenaamde "feitelijke" of "sociale" preferentie. Deze schuldeisers worden onder de nieuwe code niet anders behandeld dan de andere concurrente schuldeisers. Hun vorderingen worden gefixeerd op het moment van indienen van het verzoek tot schuldregeling. Zij behouden wel hun bevoegdheid om bijvoorbeeld tot ontruiming van de woning te besluiten of de leveranties van gas, elektriciteit en water te stoppen bij nieuwe schulden.

Artikel 11

Een schuldregeling moet altijd onder de juiste codes bij het BKR worden aangemeld. Hiervoor wordt verwezen naar het BKR-reglement.

In het BKR-reglement wordt onder een saneringskrediet verstaan:

Een krediet dat wordt aangewend voor het saneren van een problematische schuldsituatie, teneinde een algehele schuldregeling te realiseren.

Een krediet, dat om dringende redenen wordt verstrekt en waarin het saldo van een nog lopend saneringskrediet wordt opgenomen, indien de kredietgever dit noodzakelijk acht en de kredietnemer vóór het verstrekken van het krediet hieromtrent is geïnformeerd.

Een SK-code dient ter bescherming van zowel de schuldenaar als de schuldeisers. Zo'n code heeft echter vèrstrekkende gevolgen voor de schuldenaar, die daardoor in de praktijk gedurende de looptijd van het saneringskrediet geen commercieel krediet, winkelkaart, credit card of hypotheek krijgt. Een SK-code mag daarom alleen worden gegeven indien aan de daarvoor geldende criteria wordt voldaan. Is dat echter het geval, dan mòet het krediet ook als zodanig worden aangemeld. Registratie als persoonlijke lening (PL)- zoals in de praktijk voorkwam
- geeft een veel te positief beeld, met alle risico's voor andere kredietverstrekkers en voor de schuldenaar zelf.

Het herhaaldelijk ten onrechte melden van een saneringskrediet als persoonlijke lening of andersom kan leiden tot een sanctie.

Artikel 12

Voorheen mochten de kosten van schuldbemiddeling "niet of slechts ten dele" aan de schuldenaar worden doorberekend. In lijn met de reeds jaren geldende praktijk dienen de kosten van schuldbemiddeling ten laste van de aflossingscapaciteit te worden gebracht.

De kosten van de behandelingsperiode (de periode tussen het indienen van het verzoek tot schuldregeling en het ingaan van een schuldbemiddeling), mogen noch bij de schuldenaar noch bij de schuldeisers in rekening worden gebracht.

Artikel 13

Er bestaat een aantal gemeentelijke en particuliere fondsen waaruit uitkeringen worden gedaan aan mensen met bijvoorbeeld huurschulden, omdat de gemeente er belang bij heeft huisuitzetting te voorkomen.

Uitgangspunt blijft dat al hetgeen de schuldenaar direct of indirect ter beschikking komt, aan alle schuldeisers ten goede komt. Artikel 13 sluit aan bij de praktijk. Daarbij kan van gelijkberechtiging van schuldeisers worden afgeweken als het fonds, op grond van haar specifieke doelstellingen, aan de uitkering nadrukkelijk de voorwaarde verbindt, dat deze dient ter delging van één bepaalde schuld, nádat schuldsanering of -bemiddeling heeft plaatsgevonden.

Heeft de uitkering plaatsgevonden vóór de aanvang van de schuldregeling, dan is de desbetreffende schuld gedelgd en speelt die verder geen rol bij de schuldregeling.

In de praktijk komt het ook voor dat familie bereid is bepaalde schulden te voldoen, bijvoorbeeld om de levering van "betaal-TV", mobiele telefoon e.d. veilig te stellen of om te voorkomen dat een gefinancierd goed wordt terug genomen. Hier geldt wel nadrukkelijk het principe van gelijkberechtiging, zodat dergelijke uitkeringen aan alle schuldeisers ten goede komen.

Een uitzondering wordt gemaakt in geval van een - te controleren - schuldovername (bijvoorbeeld als familie een huurschuld betaalt om huisuitzetting te voorkomen), mits de totale schuldenlast daardoor niet toeneemt.

Artikel 14

Dit artikel biedt een schuldeiser de mogelijkheid zich bij structurele problemen met een bepaalde gemeentelijke kredietbank of een ander NVVK-lid dat zich met schuldregeling bezig houdt, tot het Dagelijks Bestuur van de NVVK te wenden.

Onder "structureel" wordt ook verstaan de situatie dat het desbetreffende lid in een bepaald geval de Gedragscode zodanig interpreteert, dat een principe-uitspraak van een hoger orgaan gerechtvaardigd is.

Het Dagelijks Bestuur kan de Vaste Commissie Kwaliteitszorg belasten met een onderzoek. Teneinde de kwaliteit van de schuldregeling op basis van de Gedragscode Schuldregeling te waarborgen, geeft dit artikel de Vaste Commissie Kwaliteitszorg namens het Dagelijks bestuur van de NVVK de bevoegdheid onderzoek uit te voeren bij de gemeentelijke kredietbanken en andere schuldregelende NVVK-leden.

De Vaste Commissie brengt over haar bevindingen verslag uit aan het Dagelijks Bestuur en adviseert over de eventueel op te leggen sanctie(s).

Artikel 15

De leden van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet zijn gebonden aan de statuten en reglementen van de vereniging. Dit betekent, dat de Gedragscode Schuldregeling bindend is.

| In Favorieten plaatsen |