Wijziging Leidraad Invordering 1990
Directoraat-Generaal Belastingdienst, team particulieren en formeel
recht
Besluit van 17 december 2001, nr. DGB2001/1596M, Stcrt. 249
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris
van Financiën het volgende besloten.
De Leidraad Invordering 1990, resolutie van 25 juni 1990, nr. AFZ
90/1990, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001, nr. RTB
2001/2379M, Stcrt. 123, wordt gewijzigd zoals aangegeven in de
bijgevoegde bijlage.
Bijlage
Artikel I
A. Paragraaf 1, Inleidende opmerkingen, wordt gewijzigd als volgt.
A.1. In het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. "ministerie: Ministerie van Financiën, directie
Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst, sector Formeel recht en
invordering" wordt vervangen door: ministerie: Ministerie van
Financiën, directoraat-generaal Belastingdienst, team particulieren en
formeel recht of team ondernemingen.
b. "LISV: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, dan wel
de namens hem optredende uitvoeringsinstelling" wordt vervangen door:
Uitvoeringsinstituut: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen.
A.2. In het tweede lid, voorlaatste volzin, wordt "compenserende
interest (artikel 54 DW, met verwijzing naar de artikelen 589 en 709
van de toepassingsverordening CDW)" vervangen door: compenserende rente
(artikel 54 DW, met verwijzing naar artikel 519 van de
toepassingsverordening CDW).
A.3. In het elfde lid, laatste volzin, wordt "artikel 14 Rv"
vervangen door: artikel 64, tweede lid, Rv.
A.4. Het dertiende lid wordt vervangen door:
De belastingdeurwaarder: gedragsregels
13. Belastingdeurwaarder is de door of namens de Minister van
Financiën als zodanig aangewezen ambtenaar van de rijksbelastingdienst.
De rechten en plichten uit hoofde van de Ambtenarenwet en het Algemeen
Rijksambtenarenreglement zijn op hem van toepassing. In de uitoefening
van zijn functie is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin
van de Awb dan wel handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een
bestuursorgaan (de ontvanger). Als zodanig vervult hij zijn taak zonder
vooringenomenheid, gebruikt hij zijn bevoegdheid niet voor een ander
doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend en waakt hij ervoor dat
de nadelige gevolgen van zijn handelen niet onevenredig zijn in
verhouding tot de met die handelingen te dienen doelen. Ter voorkoming
van misverstanden meldt de belastingdeurwaarder steeds in welke
hoedanigheid hij optreedt en legitimeert hij zich desgevraagd. Op grond
van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden om
hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de wet, of in
verband daarmee, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of
wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan nodig is voor de
uitvoering van de wet of voor de heffing van enige rijksbelasting.
De leiding van de invordering berust steeds in handen van de ontvanger.
Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de door hem
rechtstreeks aan de wet en aan Rv ontleende bevoegdheden slechts
uitoefent na daartoe verkregen opdracht van de ontvanger en zich bij de
uitoefening van die bevoegdheden houdt aan diens aanwijzingen.
Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om over de wijze
waarop de belastingdeurwaarder zich jegens hem of een ander heeft
gedragen een klacht in te dienen.
Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening kunnen worden ingediend
bij de ontvanger in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid
de belastingdeurwaarder werkzaam is.
B. Hoofdstuk I, artikel 2, wordt gewijzigd als volgt.
B.1. In § 1, eerste lid, voorlaatste volzin, wordt "artikel 4, sub
7, Rv, respectievelijk artikel 4, sub 8, Rv" vervangen door: artikel 54
Rv respectievelijk artikel 55 Rv.
B.2. In § 2, opschrift, en eerste lid, opschrift en eerste en
laatste volzin, wordt "compenserende interesten" telkens vervangen
door: compenserende rente
C. Hoofdstuk I, artikel 3, wordt gewijzigd als volgt.
C.1. In § 1, derde lid, laatste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.
C.2. In § 2, tweede lid, eerste en enige volzin, wordt "president
van de rechtbank" vervangen door: voorzieningenrechter van de
rechtbank.
C.3. In § 2, derde lid, voorlaatste volzin, wordt "president"
vervangen door: voorzieningenrechter.
C.4. In § 3, negende lid, opschrift en eerste en enige volzin, wordt
"LISV" telkens vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
C.5. In § 4, tweede lid, wordt de volzin "Opgemerkt wordt dat voor
verzoekschriftprocedures geen toestemming van het ministerie nodig is."
vervangen door: Opgemerkt wordt dat voor andere
verzoekschriftprocedures dan de hiervoor genoemde ex artikel 700, derde
lid, Rv en 708, tweede lid, Rv ook geen toestemming van het ministerie
nodig is.
D. In hoofdstuk I, artikel 6, § 1, eerste lid, derde volzin, wordt
"compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.
E. Hoofdstuk I, artikel 7, § 1, wordt gewijzigd als volgt.
E.1. Het eerste lid, tweede volzin, vervalt.
E.2. In het vierde lid, laatste volzin, wordt "LISV" vervangen door:
Uitvoeringsinstituut.
E.3. In het vijfde lid, voorlaatste volzin, en zesde lid, eerste
volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende
rente.
F. Hoofdstuk II, artikel 9, § 1, wordt gewijzigd als volgt.
F.1. In het tweede lid, onder 2.4, eerste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.
F.2. In het tweede lid, onder 2.5a, worden de volgende wijzigingen
aangebracht.
a. In onderdeel b, wordt "op of na 1 juli 2001 is gedaan en
belastingschuldige" vervangen door: door een bijstandsgerechtigde is
gedaan en hij.
b. In de tekst na onderdeel d, derde en vijfde volzin, wordt "2001"
vervangen door: 2002.
c. In de tekst na onderdeel d wordt "f" telkens vervangen door: ¤.
F.3. In lid 2a, tweede volzin, wordt "f 50" vervangen door: ¤ 23.
G. Hoofdstuk II, artikel 10, § 1, wordt gewijzigd als volgt.
G.1. In het eerste lid, laatste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.
G.2. In het vierde lid, eerste en enige volzin, wordt "artikel 25, derde, vierde, vijfde, zesde of achtste lid" vervangen door: artikel 25, derde, vierde, vijfde, zesde, achtste of zeventiende lid. Voorts wordt "artikel 25, negende, dertiende of vijftiende lid" vervangen door: artikel 25, negende, veertiende of zestiende lid.
H. In hoofdstuk III, artikel 11, § 1, tweede lid, eerste en tweede
volzin, wordt "f 400" en "f 25" vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 182
en ¤ 11.
I. In hoofdstuk III, artikel 12, § 1, derde lid, achtste volzin,
wordt "artikel 4, sub 6, a tot en met c, Rv" vervangen door: artikel 53
Rv.
J. In hoofdstuk III, artikel 13, § 1, tweede lid, vierde volzin,
wordt "artikel 2, eerste lid, eerste volzin, Rv" vervangen door:
artikel 47, eerste lid, Rv.
K. Hoofdstuk III, artikel 14, wordt gewijzigd als volgt.
K.1. In § 1, derde lid, eerste volzin, wordt "president" vervangen
door: voorzieningenrechter.
K.2. In § 1, lid 14, voorlaatste volzin, vervalt "burgerlijk".
K.3. In § 2, lid 12, eerste volzin, wordt "9, zesde lid" vervangen
door: 9, achtste lid.
K.4. In § 4, lid 18, tweede volzin, wordt "f 50" vervangen door:
¤ 23.
L. Hoofdstuk III, artikel 17, § 1, wordt gewijzigd als volgt.
L.1. Het derde lid, eerste en tweede volzin, wordt vervangen door
drie nieuwe volzinnen, die komen te luiden: Wanneer sprake is van een
tenuitvoerlegging van een dwangbevel en die tenuitvoerlegging betreft
een belastingaanslag die weliswaar in formele zin op de juiste wijze is
vastgesteld, maar die nog niet onherroepelijk vaststaat en die wat de
materiële verschuldigdheid betreft zo twijfelachtig is, dat de
ontvanger in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen om
tot tenuitvoerlegging over te gaan, verdient het de voorkeur die
verschuldigdheid in een fiscaal kort geding aan de voorzieningenrechter
voor te leggen.
Niettemin biedt artikel 17, derde lid, van de wet de mogelijkheid om in
dit soort situaties verzet in te stellen tegen de tenuitvoerlegging van
het dwangbevel. De mogelijkheid bestaat dat in die procedure wordt
geconcludeerd dat het handelen van de inspecteur en/of ontvanger in
strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
L.2. In het vijfde lid, laatste volzin, wordt "president van de rechtbank" vervangen door: voorzieningenrechter van de rechtbank.
M. In hoofdstuk III, artikel 19, § 1, eerste lid, vierde en vijfde volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
N. Hoofdstuk III, artikel 20, § 1, wordt gewijzigd als volgt.
N.1. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In eerste volzin wordt "599, derde lid" vervangen door: 591,
eerste lid. Voorts wordt "tenzij door de president van de
arrondissementsrechtbank verlof is verleend als bedoeld in artikel 599,
tweede lid, Rv, dan wel sprake is van een situatie als bedoeld in
artikel 15 van de wet" vervangen door: tenzij door de
voorzieningenrechter van de rechtbank verlof is verleend tot dadelijke
tenuitvoerlegging, dan wel sprake is van een situatie als bedoeld in
artikel 15 van de wet.
b. De laatste volzin vervalt.
N.2. In het vijfde lid, opschrift en eerste volzin, wordt
"587"vervangen door: 585.
O. Hoofdstuk IV, artikel 22, wordt gewijzigd als volgt.
O.1. In § 4, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de tweede volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen
door: compenserende rente.
b. In de laatste volzin wordt "LISV" vervangen door:
Uitvoeringsinstituut.
O.2. In § 5, vierde lid, achtste volzin, wordt na "99/3262M,"
toegevoegd: Stcrt. 225, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni
2001, RTB2001/2423M, Stcrt. 122,.
P. In hoofdstuk IV, artikel 23, § 1, derde lid, tweede volzin, wordt
"vermogensbelasting" vervangen door: inkomstenbelasting.
Q. Hoofdstuk IV, artikel 24, wordt gewijzigd als volgt.
Q.1. In § 1, vierde lid, tweede volzin, wordt "LISV" telkens
vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
Q.2. In § 1, elfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In het opschrift wordt na "inkomstenbelasting" toegevoegd: en
successie- en schenkingsrecht.
b. In de eerste volzin wordt "5d of 6" vervangen door: 5d, 5e, 6 of
6a.
c. In de tweede volzin wordt "artikel 25, negende, dertiende of
vijftiende lid" vervangen door: artikel 25, negende, dertiende,
veertiende of zestiende lid.
d. In de voorlaatste volzin wordt "5d of 6" vervangen door: 5d, 5e,
6 of 6a.
Q.3. In § 1, veertiende lid, laatste volzin, wordt "compenserende
interesten" vervangen door: compenserende rente.
Q.4. In § 2, negende lid, eerste en tweede volzin, wordt "president in kort geding" vervangen door: voorzieningenrechter.
R. Hoofdstuk IV, artikel 25, wordt gewijzigd als volgt.
R.1. In § 1, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de eerste volzin wordt "vier" vervangen door: vijf.
b. In het gestelde onder onderdeel d wordt "dertiende of vijftiende
lid" vervangen door: veertiende of zestiende lid. Voorts wordt de punt
aan het slot van onderdeel d vervangen door een punt-komma.
c. In de opsomming wordt na onderdeel d een nieuw onderdeel
toegevoegd, dat komt te luiden:
e. het betreft de aan een belastingplichtige opgelegde
conserverende belastingaanslag betreffende de rechten van successie of
schenking of de door belastingplichtige verschuldigde rechten van
successie of schenking als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, van de
wet (paragraaf 6a).
R.2. § 1, lid 24, tweede volzin, wordt "artikel 25, elfde lid"
vervangen door: artikel 25, dertiende lid.
R.3. In § 4, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de eerste volzin wordt "dertiende en vijftiende lid" vervangen
door: veertiende, zestiende en zeventiende lid.
b. In de derde volzin wordt "zesde en achtste lid" vervangen door:
zesde, achtste en zeventiende lid.
c. In de vijfde volzin wordt "dertiende en vijftiende lid" vervangen
door: veertiende en zestiende lid.
R.4. In § 4, tweede lid, wordt na de eerste en enige volzin een
volzin toegevoegd, die komt te luiden: Als een zodanig verzoek wordt
aangemerkt het indienen van een M-biljet.
R.5. In § 4, vierde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de eerste volzin, wordt "5a, vierde lid" vervangen door: 5a,
vierde lid, en artikel 25, § 5e, tweede lid.
b. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te
luiden: Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit naar
zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt, en
zo nodig uitgewonnen.
R.6. In § 4, vijfde lid, eerste volzin, wordt "dertiende of
vijftiende lid" vervangen door: veertiende, zestiende of zeventiende
lid.
R.7. In § 4, zesde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de eerste volzin wordt "ingevolge artikel 25, negende,
dertiende of vijftiende lid" vervangen door: ingevolge artikel 25,
negende, veertiende of zestiende lid. Voorts wordt "als bedoeld in
artikel 25, vierde, vijfde, zesde, achtste, negende, dertiende of
vijftiende lid" vervangen door: als bedoeld in artikel 25, vierde,
vijfde, zesde, achtste, negende, veertiende, zestiende of zeventiende
lid.
b. In de vierde volzin wordt "dertiende of vijftiende lid" vervangen
door: veertiende of zestiende lid.
R.8. In § 4, zevende lid, eerste volzin, wordt "dertiende of
vijftiende lid" vervangen door: veertiende, zestiende of zeventiende
lid.
R.9. In § 4, achtste lid, tweede, derde en vierde volzin, wordt
"dertiende of vijftiende lid" vervangen door: veertiende of zestiende
lid.
R.10. In § 5c, afdeling 2, tweede lid, eerste volzin, wordt "f 5.000"
vervangen door: ¤ 2.269.
R.11. In § 5d, eerste lid, eerste volzin, wordt "dertiende" vervangen
door: veertiende.
R.12. In § 5d, vijfde lid, eerste volzin, wordt "dertiende" vervangen
door: veertiende.
R.13. Na § 5d, zesde lid, wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, die
komt te luiden:
§ 5e. Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake staking door
overlijden
Waarvoor uitstel
1. Het uitstel van betaling ingevolge artikel 25, zeventiende lid,
van de wet heeft betrekking op conserverende belastingaanslagen
betreffende de inkomstenbelasting die kan worden toegerekend aan winst
die wordt gerealiseerd bij overlijden van de ondernemer of een
medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a,
van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Geen zekerheid
2. Voor het verlenen van uitstel van betaling op grond van artikel
25, zeventiende lid, van de wet wordt geen zekerheid verlangd.
Duur van het uitstel
3. Het uitstel eindigt van rechtswege uiterlijk op de dag waarop
sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of
laatste betalingstermijn tien jaren zijn verstreken. Na die tien jaren
wordt de aanslag dus invorderbaar.
Rente
4. Over de periode waarover voor een conserverende belastingaanslag
uitstel is verleend op grond van artikel 25, zeventiende lid, van de
wet, is geen invorderingsrente verschuldigd.
Wanneer het recht op uitstel geheel of ten dele is vervallen, wordt
invorderingsrente berekend vanaf het moment dat de
rechtvaardigingsgrond voor het uitstel niet langer bestaat.
Zie ook artikel 28, § 1, vijfde lid, van deze leidraad.
R.14. In § 6, afdeling 1, eerste lid, eerste en enige volzin, wordt "vijftiende" vervangen door: zestiende.
R.15. In § 6, afdeling 1, vijfde lid, eerste volzin, wordt "vijftiende" vervangen door: zestiende.
R.16. Paragraaf 6a wordt vervangen door:
§ 6a. Uitstel van betaling van het recht van successie of schenking bij
bedrijfsopvolging
Afdeling 1. Algemene regeling
Inleiding
1. In artikel 25, elfde tot en met dertiende lid, van de wet is de
gewijzigde uitstelregeling opgenomen op grond waarvan uitstel van
betaling kan worden verleend voor conserverende belastingaanslagen
betreffende de rechten van successie of schenking bij bedrijfsopvolging
(artikel 25, elfde en twaalfde lid, van de wet) dan wel voor
belastingaanslagen successie - of schenkingsrecht als bedoeld in
artikel 25, dertiende lid, van de wet. Deze faciliteiten zijn bedoeld
om te voorkomen dat de continuïteit van een onderneming in gevaar zou
komen doordat op korte termijn liquiditeiten aan de onderneming dienen
te worden onttrokken om de successie - of schenkingsrechten te kunnen
voldoen.
In artikel 6 van het besluit en in de hoofdstukken I en IB van de
regeling zijn terzake nadere regels gesteld.
Uitstel uitsluitend op verzoek
2. De ontvanger verleent uitsluitend uitstel van betaling wanneer de
belastingschuldige daartoe een schriftelijk verzoek heeft ingediend.
Beslissing bij voor bezwaar vatbare beschikking
3. Besluiten tot afwijzing, verlening, herziening of gehele of
gedeeltelijke beëindiging van het uitstel geschieden bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
Met betrekking tot bezwaar tegen de beschikking, met betrekking tot
beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar,
alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de
desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die
welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als
bedoeld in hoofdstuk V van de AWR.
Bestuurlijke boete
4. Voor een bestuurlijke boete die samenhangt met een
(conserverende) belastingaanslag waarvoor ingevolge artikel 25, elfde,
twaalfde of dertiende lid, van de wet uitstel van betaling is verleend,
wordt nooit uitstel van betaling verleend als bedoeld in 25, elfde,
twaalfde of dertiende lid, van de wet.
Uitstel van betaling voor de bestuurlijke boete kan wel worden verleend
in verband met redenen als omschreven in de paragrafen 2, 3, 7 e.v. van
dit artikel. Zie tevens § 1, lid 14, hiervoor. Behoudens in de gevallen
dat uitstel van betaling voor de bestuurlijke boete is verleend, kan de
bestuurlijke boete die samenhangt met een (conserverende) aanslag
waarvoor ingevolge artikel 25, elfde, twaalfde of dertiende lid, van de
wet uitstel van betaling is verleend, worden ingevorderd zodra die
boete opeisbaar is. De boete hoeft dus niet onherroepelijk vast te
staan. Ook verrekening is mogelijk, ondanks het feit dat de
bestuurlijke boete niet onherroepelijk vaststaat, zelfs in het geval
uitstel van betaling is verleend, tenzij uitstel van betaling is
verleend in verband met bezwaar en beroep.
Verrekening
5. Als uitstel van betaling is verleend ingevolge artikel 25, elfde,
twaalfde of dertiende lid, van de wet, wordt gedurende de looptijd van
het uitstel niet tot verrekening van uit te betalen bedragen met de
bedragen waarvoor uitstel van betaling is verleend overgegaan. Met
betrekking tot verrekening van uit te betalen bedragen met bestuurlijke
boeten wordt verwezen naar het vierde lid van deze paragraaf.
Versnelde invordering
6. Wanneer uitstel van betaling is verleend voor een
(conserverende) belastingaanslag ingevolge artikel 25, elfde, twaalfde
of dertiende lid, van de wet, wordt dat uitstel niet beëindigd als zich
een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van
de wet.
Afdeling 2. Uitstelregeling van artikel 25, elfde lid, van de wet
Waarvoor uitstel
1. Het uitstel van betaling ingevolge artikel 25, elfde lid, van de
wet betreft het recht van successie of schenking over de waarde van het
ondernemingsvermogen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de
artikelen 31a, derde lid, en 35c, eerste en tweede lid, van de
Successiewet 1956.
Duur van het uitstel
2. Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de
vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste
betalingstermijn vijf jaar zijn verstreken. De inspecteur vermindert
overeenkomstig het bepaalde in artikel 53c van de Successiewet 1956 de
in de conserverende aanslag begrepen belasting, als bedoeld in artikel
31a, derde lid, van de Successiewet 1956, na een periode van
voortzetting van de onderneming of het aandeelhouderschap van vijf
jaren, tot nihil.
Beëindiging uitstel
3. Het uitstel wordt beëindigd:
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.
Rente
4. Over de periode waarover voor een conserverende belastingaanslag
uitstel is verleend op grond van artikel 25, elfde lid, van de wet, is
geen invorderingsrente verschuldigd.
Wanneer het recht op uitstel geheel of ten dele is vervallen, wordt
invorderingsrente berekend vanaf het moment dat de
rechtvaardigingsgrond voor het uitstel niet langer bestaat.
Zie ook artikel 28 § 1, vijfde lid, van deze leidraad.
Vermindering
5. Indien voor een bedrag uitstel van betaling is verleend op de
voet van artikel 25, elfde lid, van de wet en dit bedrag ondergaat
wijziging door een vermindering, beëindigt de ontvanger bij voor
bezwaar vatbare beschikking het uitstel voor het bedrag van die
vermindering. Voor het resterende bedrag blijft het uitstel doorlopen.
De termijn waarop het uitstel uiterlijk eindigt blijft derhalve
onveranderd.
Afdeling 3. Uitstelregeling van artikel 25, twaalfde lid, van de wet
Waarvoor uitstel
1. Het uitstel van betaling ingevolge artikel 25, twaalfde lid, van
de wet betreft het recht van successie of schenking over de waarde van
het ondernemingsvermogen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de
artikelen 31a, vierde lid, en 35c, derde lid, van de Successiewet 1956.
Duur van het uitstel
2. Het uitstel eindigt van rechtswege uiterlijk op de dag waarop
sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of
laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken. Na die tien jaar
wordt de aanslag dus invorderbaar.
Beëindiging uitstel
3. Het uitstel wordt beëindigd:
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten
aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.
Rente
4. Over de periode waarover uitstel van betaling op grond van
artikel 25, twaalfde lid, van de wet is verleend, is invorderingsrente
verschuldigd.
Vermindering
5. Indien voor een bedrag uitstel van betaling is verleend op de
voet van artikel 25, twaalfde lid, van de wet en dit bedrag ondergaat
wijziging door een vermindering, beëindigt de ontvanger bij voor
bezwaar vatbare beschikking het uitstel voor het bedrag van die
vermindering. Voor het resterende bedrag blijft het uitstel doorlopen.
De termijn waarop het uitstel uiterlijk eindigt blijft derhalve
onveranderd.
Afdeling 4. Uitstelregeling van artikel 25, dertiende lid, van de wet
Waarvoor uitstel
1. Ingevolge artikel 25, dertiende lid, van de wet kan uitstel
van betaling worden verleend voor belastingaanslagen in de rechten van
successie of schenking voorzover die rechten kunnen worden toegerekend
aan een (overbedelings)vordering die de belastingschuldige heeft
verkregen op de medeverkrijger(s) terzake van een door deze
medeverkrijger(s) verkregen ondernemingsvermogen als bedoeld in artikel
35b, tweede lid, van de Successiewet 1956.
Duur van het uitstel
2. Het uitstel eindigt van rechtswege uiterlijk op de dag waarop
sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of
laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken. Na die tien jaar
wordt de aanslag dus invorderbaar.
Beëindiging uitstel
3. Het uitstel wordt beëindigd:
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;
c. ingeval zich ten aanzien van de medeverkrijger tijdens de
in het tweede lid van deze paragraaf bedoelde periode een gebeurtenis
voordoet als bedoeld in artikel 53b, derde lid, van de Successiewet
1956;
d. voor zover de vordering, bedoeld in het eerste lid van
deze paragraaf, wordt voldaan.
Rente
4. Over de periode waarover uitstel van betaling op grond van
artikel 25, dertiende lid, van de wet is verleend, is invorderingsrente
verschuldigd.
R.17. Na paragraaf 13 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, die komt
te luiden:
§ 13A. Uitstel van betaling gedurende de periode van schuldbemiddeling
Uitstel voor een periode van 36 maanden
1. De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een periode van
maximaal 36 maanden gedurende de periode van schuldbemiddeling indien:
a. een overeenkomst van schuldbemiddeling in de zin van de
Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van
Volkskrediet tot stand is gekomen ;
b. de schuldhulpverlener lid of geassocieerd lid is van de
Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet;
c. de schuldbemiddeling betrekking heeft op natuurlijke
personen, niet zijnde ondernemers;
d. redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de
belastingschuldige, afgezien van de daarvoor te vervullen
formaliteiten, in aanmerking zou komen voor de wettelijke
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen; en
e. bij het eind van de schuldhulpbemiddeling een betaling
zal worden verricht van ten minste dezelfde omvang als kan worden
verkregen indien in het kader van een wettelijke schuldsanering in
rechte een saneringsplan zou worden vastgesteld.
In dit verband wordt opgemerkt dat tussentijdse betalingen gedurende
het uitstel zoveel als mogelijk is dienen te worden voorkomen, tenzij
sprake is van substantiële bedragen.
Met betrekking tot de voorwaarde onder c wordt opgemerkt dat de
betreffende regeling ook van toepassing is op een natuurlijk persoon
die zijn bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening heeft gestaakt en
aannemelijk is dat die belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf
of niet zelfstandig een beroep meer zal uitoefenen.
Voorts wordt opgemerkt dat, gelet op de onder d gestelde voorwaarde, nu
de wettelijke schuldsaneringsregeling ook betrekking kan hebben op
belastingaanslagen, waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt
verleend, zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting, de
onderhavige regeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen.
Met andere woorden ook voor belastingaanslagen waarvan in beginsel geen
kwijtschelding wordt verleend, kan in dit kader gedurende 36 maanden
uitstel van betaling worden verleend. In dit verband wordt verwezen
naar art. 26, § 2a, lid 14, van deze leidraad.
De belastingaanslagen die in de uitstelregeling kunnen worden opgenomen
zijn de aanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde
belasting tot aan het moment van het verzoek tot schuldhulpbemiddeling.
Zodra de ontvanger door een schuldhulpverlener schriftelijk op de
hoogte is gesteld van het verzoek tot schuldbemiddeling in de zin van
dit lid, worden, gedurende de behandeling van dat verzoek door die
hulpverlener, geen dwanginvorderingsmaatregelen genomen en worden
lopende invorderingsmaatregelen zo nodig, in overleg met de
schuldhulpverlener, opgeschort.
Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra het voormelde uitstel is
verleend.
Gedurende het uitstel is verrekening mogelijk van belastingaanslagen
waarvoor uitstel van betaling is verleend met teruggaven die betrekking
hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot aan de dag waarop
de schriftelijke mededeling van schuldhulpbemiddeling is ontvangen.
Als sprake is van een verleend uitstel van betaling in het kader van
een schuldhulpbemiddeling handelt de ontvanger in voorkomende gevallen
gedurende de periode van uitstel als ware sprake van een wettelijke
schuldsaneringsregeling.
De ontvanger trekt het uitstel in indien:
- de schuldbemiddeling wordt beëindigd;
- de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden, die
(materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na het verzoek
tot schuldbemiddeling, onbetaald laat;
- de schuldenaar overigens zijn lopende fiscale verplichtingen
niet nakomt; of
- de schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen.
Indien de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode
van de schuldbemiddeling op grond van dit lid wordt de kennisgeving van
de schuldhulpverlener na afloop van die schuldbemiddeling aangemerkt
als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van
artikel 19a van de regeling. Zie in dit verband artikel 26, § 2a, lid
16a, van deze leidraad.
Voor de gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet
wordt verwezen naar bijlage XI van deze leidraad.
S. Hoofdstuk IV, artikel 26, wordt gewijzigd als volgt.
S.1. In § 1, vierde lid, laatste volzin, wordt "compenserende interesten" vervangen door: compenserende rente.
S.2. In § 1, lid 16, zevende gedachtestreepje, onderdeel b, wordt
"f 300" vervangen door: ¤ 136.
S.3. In § 2, vierde lid, wordt "f 5.000" telkens vervangen door:
¤ 2.269.
S.4. In § 2, vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de eerste volzin wordt "f 5.000" vervangen door: ¤ 2.269.
b. De laatste volzin vervalt.
S.5. In § 2, zesde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de eerste en tweede volzin wordt "f 5.000" vervangen door:
¤ 2.269.
b. In de elfde volzin wordt "LISV" vervangen door:
Uitvoeringsinstituut.
S.6. In § 2, zevende lid, worden de volgende wijzigingen
aangebracht.
a. In de vierde volzin wordt "WSF-2000 of Wet tegemoetkoming
studiekosten (per 1?8?2001 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten)" vervangen door: WSF of Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten.
b. In de laatste volzin wordt "f 300" vervangen door: ¤ 136.
S.7. In § 2, lid 13, achter het derde gedachtestreepje, wordt
"kinderkorting of aanvullende kinderkorting" vervangen door:
kinderkorting, aanvullende kinderkorting of toetrederskorting.
S.8. In § 2, lid 16, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de eerste volzin wordt "op grond van de WSF-2000 en de Wet
tegemoetkoming studiekosten 18+ (per 1-8-2001 de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+)" vervangen door: op grond van de
WSF en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+.
b. In de tweede volzin wordt "schoolkosten op grond van de Wet
tegemoetkoming studiekosten 18+ (per 1-8-2001 de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+)" vervangen door: schoolkosten op
grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+.
c. In de derde volzin wordt "WSF-2000" vervangen door: WSF.
d. De laatste twee volzinnen worden vervangen door: De inkomsten
worden gesteld op een forfaitair bedrag. Dit forfaitaire bedrag is het
betreffende bedrag van kolom A van bijlage 1b van deze leidraad
vermeerderd met het in kolom C betreffende bedrag voor een
ziektekostenverzekering.
Indien belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen
inkomsten wordt eveneens uitgegaan van het forfaitaire bedrag vermeld
in kolom A vermeerderd met het in kolom C vermelde bedrag. Echter
voorzover het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering en
de eigen inkomsten meer bedraagt dan het forfaitaire bedrag vermeld in
kolom E van bijlage 1b, wordt als inkomsten in dat geval in aanmerking
genomen: dat verschil vermeerderd met het forfaitaire bedrag vermeld in
kolom A en vermeerderd met het in kolom C betreffende bedrag voor een
ziektekostenverzekering.
S.9. In § 2, lid 17b, eerste en enige volzin, wordt "f 156"
vervangen door: ¤ 76.
S.10. In § 2, lid 21, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. De tweede volzin wordt vervangen door: Voor het tijdvak 1 januari
2002 - 1 juli 2002 is dit een bedrag van ¤ 166,08 per maand.
b. In de vierde volzin wordt "f 366" vervangen door: ¤ 166,08.
Voorts wordt "f 1.193" vervangen door: ¤ 541,36. Vervolgens wordt
"1 juli 2001" vervangen door: 1 januari 2002.
c. In de vijfde volzin wordt "f 1.193 - f 366 = f 827" vervangen
door: ¤ 541,36 - ¤ 166,08 = ¤ 375,28.
d. In de achtste volzin vervalt "(dit geldt ook voor de eenmalige
uitkering via de huursubsidie van f 24 en f 48 die in en over de
periode van 1 juli 2001 - 31 december 2001 wordt verstrekt aan
onderscheidenlijk eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens ter
compensatie voor het vervallen van de koopkrachttoeslagen voor die
huishoudens)".
e. In de tiende volzin (oud), onder a, wordt "f 32" vervangen door:
¤ 14,52 per maand.
f. In de tiende volzin (oud), onder b, wordt "f 43" vervangen door:
¤ 19,51 per maand.
S.11. Paragraaf 2, lid 21A , wordt vervangen door:
Huursubsidienormen en ouderenhuishoudens
21A. In het vorige lid dient voor:
a. "¤ 166,08" in de tweede en vierde volzin gelezen te worden:
"¤ 164,27" voor éénpersoonsouderenhuishoudens en "¤ 162,45" voor
meerpersoonsouderenhuishoudens;
b. "¤ 541,36 - ¤ 166,08 = ¤ 375,28" in de vijfde volzin gelezen
te worden voor éénpersoonsouderenhuishoudens en
meerpersoonsouderenhuishoudens: ¤ 541,36 - ¤ 164,27 = ¤ 377,09
onderscheidenlijk ¤ 541,36 - ¤ 162,45 = ¤ 378,91.
S.12. In § 2, lid 25, wordt "f 300" telkens vervangen door: ¤ 136.
S. 13. In § 2, lid 26, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de zevende volzin wordt "altijd op f 1" vervangen door: altijd
op één hele euro.
b. In de achttiende volzin wordt "1 juli 2001" vervangen door:
1 januari 2002.
c. In de achttiende volzin, achter het eerste gedachtestreepje,
wordt "f 1.695","f 2.118", "f 2.196" en "f 2.236" vervangen door
onderscheidenlijk: ¤ 792, ¤ 990, ¤ 1.034 en ¤ 1.043.
d. In de achttiende volzin, achter het tweede gedachtestreepje,
wordt "f 1.483","f 1.906" en "f 1.986" vervangen door
onderscheidenlijk: ¤ 693, ¤ 891 en ¤ 932.
e. In de achttiende volzin, achter het derde gedachtestreepje, wordt
"f 1.059", "f 1.483" en "f 1.563" vervangen door onderscheidenlijk:
¤ 495, ¤ 693 en ¤ 734.
f. In voorbeeld 1 wordt "f 1.675", "f 1.500" en "f 1.483" telkens
vervangen door: ¤ 800, ¤ 750 en ¤ 693. Voorts wordt "f 1.508" vervangen
door: ¤ 720. Vervolgens wordt "f 17" en "f 14" vervangen door
onderscheidenlijk: ¤ 57 en ¤ 46.
g. In voorbeeld 2 wordt "f 1.660", "f 1.420" en "f 1.494" telkens
vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 810, ¤ 720 en ¤ 729. Voorts wordt
"f 1.906" en "f 1.483" vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 891 en
¤ 693.
h. In voorbeeld 3 wordt "f 1.410", "f 1.235" en "f 1.695" telkens
vervangen door onderscheidenlijk: ¤ 700, ¤ 610 en ¤ 792. Voorts wordt
"f 1.269" vervangen door: ¤ 630.
S.14. Na § 2, lid 26, wordt een nieuw lid ingevoegd, dat komt te
luiden:
Verblijf in inrichting
26a.Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de
ABW is de kwijtscheldingsnorm per maand de eventuele eigen bijdrage
voor verzorging dan wel verpleging vermeerderd met:
- voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder: ¤ 162;
- voor gehuwden: ¤ 251.
Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de
kwijtscheldingsnorm de som van de bijstandsnormen die voor ieder van
hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.
S.15. Na artikel 26, § 2a, lid 16, wordt een nieuw lid ingevoegd, dat
komt te luiden:
Gevolgen schuldbemiddeling
16a. Indien de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor
de periode van de schuldbemiddeling in de zin van artikel 25, § 13A,
van deze leidraad, wordt de kennisgeving van de schuldhulpverlener na
afloop van die schuldbemiddeling aangemerkt als het aanbieden van een
buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling.
Dit akkoord is voor inwilliging vatbaar indien is gebleken dat:
- de schuldenaar aan zijn verplichtingen voortvloeiend uit
de overeenkomst van schuldbemiddeling heeft voldaan;
- aan de in artikel 19a van de regeling gestelde voorwaarden
is voldaan. In dit verband worden betalingen die hebben plaatsgevonden
nadat de schriftelijke mededeling van schuldhulpbemiddeling is
ontvangen, geacht onderdeel uit te maken van het te ontvangen deel van
de belastingschuld of de belastingschulden. Verrekening van teruggaven
maken geen deel uit van het te ontvangen deel van de belastingschuld of
de belastingschulden.
S.16. In § 4, eerste lid, wordt
"- grondwaterbelasting, afvalstoffenbelasting en
brandstoffenbelasting;
- belasting op uranium-235;
- regulierende energiebelasting; en" vervangen door:
- de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag
genoemde belastingen; en.
S.17. In § 4, lid 12, wordt "LISV" telkens vervangen door:
Uitvoeringsinstituut.
S.18. In § 4, lid 17, derde en zesde volzin, wordt "LISV" vervangen
door: Uitvoeringsinstituut.
S.19. In § 9, derde lid, laatste volzin, wordt "van een voorlopige
aanslag die nog niet is gevolgd door de (definitieve) aanslag"
vervangen door: van een voorlopige conserverende aanslag.
S.20. Paragraaf 10 vervalt.
T. In hoofdstuk IV, artikel 27, § 1, derde, laatste volzin, wordt
"artikel 4, sub 6, Rv" vervangen door: artikel 53 Rv.
U. Hoofdstuk V, artikel 28 wordt gewijzigd als volgt.
U.1. In § 1, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de opsomming wordt "b de conserverende belastingaanslagen
inkomstenbelasting, terzake waarvan door verloop van de
tweejaarstermijn" vervangen door: c de conserverende belastingaanslagen
inkomstenbelasting, terzake waarvan door de verloop van de
tweejaarstermijn.
b. Voorts wordt in de opsomming de letteraanduiding "c" en "d"
vervangen door onderscheidenlijk: d en e.
U.2. In § 1, vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. De eerste volzin wordt vervangen door: Voor de conserverende
belastingaanslagen als bedoeld in artikel 25, achtste, elfde en
zeventiende lid, van de wet en voor de in de belastingaanslag
inkomstenbelasting begrepen belasting als bedoeld in artikel 25,
negende lid, van de wet, waarvoor op grond van artikel 25, negende lid,
eerste volzin, van de wet uitstel van betaling is verleend, wordt
renteloos uitstel van betaling verleend.
b. In de tweede volzin vervalt "en elfde".
c. In de vierde volzin wordt "artikel 25, achtste, negende of elfde
lid, of artikel 26, elfde lid" vervangen door: artikel 25, achtste,
negende, elfde, of zeventiende lid. Voorts vervalt "en elfde"
U.3. In § 2, eerste lid, elfde volzin en vierde lid, tweede volzin,
wordt "ministerie, directie Bestuursondersteuning Belastingdienst"
vervangen door: ministerie, directoraat-generaal Belastingdienst, team
Juridische Zaken.
V. In hoofdstuk V, artikel 29, § 1, eerste lid, voorlaatste volzin,
wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
W. In hoofdstuk V, artikel 30, § 1, tweede lid, worden de volgende
wijzigingen aangebracht:
a. In het opschrift wordt "verleende" vervangen door: aangeboden.
b. In de eerste volzin wordt "verleende" vervangen door: in de
belastingaanslag vastgestelde of bij de vermindering van die aanslag.
c. In de laatste volzin wordt "verleende of" vervangen door: in de
belastingaanslag vastgestelde of bij de vermindering van die aanslag.
X. In hoofdstuk V, artikel 31, § 1, eerste lid, tweede volzin, wordt
"gehele guldens" en "f 50" vervangen door onderscheidenlijk: gehele
euro's en ¤ 23.
Y. Hoofdstuk VI, artikel 33, § 2, wordt gewijzigd als volgt.
Y1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.
Y.2. In het tweede lid wordt na de laatste volzin een volzin
toegevoegd, die komt te luiden: De ontvanger dient hierbij aansluiting
te zoeken bij het materiële vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid,
van de AWR.
Z. Hoofdstuk VI, artikel 34, wordt gewijzigd als volgt.
Z.1. In § 3, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, zevende volzin,
vierde lid, eerste volzin, wordt "LISV" vervangen door:
Uitvoeringsinstituut.
Z.2. In § 4, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de laatste volzin wordt "§ 15, tweede" vervangen door: § 15,
tweede, vierde.
b. Na de laatste volzin wordt toegevoegd: De door de ontvanger
afgegeven verklaring heeft betrekking op de omzetbelasting, de
loonbelasting en premies volksverzekeringen die bekend zijn op het
moment van afgifte van de verklaring. De verklaring geeft geen garantie
dat de materieel verschuldigde omzetbelasting, loonbelasting en premies
volksverzekeringen ten volle zijn voldaan en evenmin dat de uitlener de
omzetbelasting, de loonbelasting en premies volksverzekeringen die hij
na afgifte van de verklaring verschuldigd zal worden, zal voldoen.
Als een onderdeel van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting
optreedt als uitlener wordt de omzetbelasting niet in de af te geven
verklaring betrokken. In dat geval is niet de feitelijke uitlener maar
de fiscale eenheid voor de omzetbelasting de belastingschuldige.
Z.3. In § 6, opschrift, wordt "LISV" vervangen door:
Uitvoeringsinstituut.
Z.4. In § 6, eerste lid, wordt "f" telkens vervangen door "¤" en
wordt in de tweede volzin "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
AA. Hoofdstuk VI, artikel 35, wordt gewijzigd als volgt.
AA.1. In § 11, lid 1a, eerste volzin, derde lid, eerste volzin, vierde lid, vijfde volzin, vijfde lid, tweede en laatste volzin, wordt "LISV" vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
AA.2. In § 12, tweede lid, laatste volzin, wordt "LISV" vervangen
door: Uitvoeringsinstituut.
AA.3. In § 12, derde lid, eerste volzin, wordt "60%" vervangen door:
52%.
AA.4. In § 13, opschrift, en eerste en enige lid, wordt "LISV"
telkens vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
AA.5. In § 16, tweede lid, eerste volzin, wordt "LISV" vervangen
door: Uitvoeringsinstituut.
BB. Hoofdstuk VI, artikel 36, § 5, wordt gewijzigd als volgt.
BB.1. Het vijftiende lid wordt vervangen door:
Melding en faillissement:
15. Als de meldingstermijn afloopt op of na de faillissementsdatum
hoeft geen melding van betalingsonmacht meer plaats te vinden. De
ontvanger heeft in dit geval bij een eventuele aansprakelijkstelling
een bewijslast alsof rechtsgeldig is gemeld.
Indien een tijdige melding is gedaan en de ontvanger voorafgaand aan
het faillissement om ontbrekende informatie dan wel nadere gegevens en
inlichtingen of gegevensdragers heeft gevraagd, als bedoeld in de leden
18 en 19 van deze paragraaf, en het faillissement wordt uitgesproken
voordat de gestelde termijn verstrijkt dan wordt de melding als
rechtsgeldig aangemerkt. Het lichaam hoeft de gevraagde gegevens niet
meer te verstrekken.
De ontvanger kan - op grond van de artikelen 59 en 62 van de wet - aan
de curator in het faillissement informatie opvragen. Het verstrekken
van deze informatie heeft echter geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid
van de melding.
BB.2. Lid 17, opschrift, wordt vervangen door: Melding
betalingsonmacht: twee fasen.
BB.3. In lid 18 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In onderdeel 2 wordt de volzin "De ontvanger kan het lichaam in
de gelegenheid stellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende informatie
te verschaffen." vervangen door: De ontvanger dienthet lichaam in de
gelegenheid testellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende
informatiete verschaffen.
b. In onderdeel 3 wordt "In dat geval merkt de ontvanger bij
beschikking de melding aan als rechtsgeldig. Deze beschikking"
vervangen door: In dat geval merkt de ontvanger bij beschikking de
melding aan als rechtsgeldig. Daarbij dient de ontvanger het voorbehoud
te maken dat de melding alsnog als niet rechtsgeldig wordt aangemerkt
wanneer later blijkt dat onjuiste informatie is verstrekt. De
beschikking.
c. De laatste vier volzinnen vervallen.
BB.4. In lid 19, voorlaatste volzin, wordt "- Een melding bij andere
uitvoeringsorganen" vervangen door: - Een melding bij het
Uitvoeringsinstituut.
BB.5. In lid 20 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In onderdeel 2 wordt de volzin "De ontvanger kan het lichaam in
de gelegenheid stellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende nadere
gegevens en/of inlichtingen te verstrekken." vervangen door: De
ontvanger dienthet lichaam in de gelegenheid te stellen alsnog binnen
14 dagen de ontbrekende nadere gegevens of inlichtingen te verstrekken.
b. In onderdeel 3, onder letter b, tweede volzin, vervalt "(in de 1e
of 2e fase)".
CC. Hoofdstuk VI, artikel 36a, wordt gewijzigd als volgt.
CC.1. In § 1, eerste lid, tweede volzin, wordt "60 procent"
vervangen door: 52%.
CC.2. In § 3, tweede lid, eerste en enige volzin, wordt "60 procent"
vervangen door: 52%.
DD. In hoofdstuk VI, artikel 37, § 1, eerste lid, laatste volzin,
wordt "optredens van buitenlandse artiesten" vervangen door: optredens
van niet in Nederland wonende artiesten en buitenlandse gezelschappen.
EE. Hoofdstuk VI, artikel 38, wordt gewijzigd als volgt.
EE.1. Onder vernummering van het tweede in vierde lid, wordt het eerste lid vervangen door drie leden, die komen te luiden:
Reikwijdte
1. De rechtsgrond voor deze aansprakelijkstelling is gelegen in het
feit dat de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlands
gezelschap c.q. de belastingplichtige in deze gevallen verantwoordelijk
kan worden gehouden voor de belasting die hij, via inhouding, zou
moeten dragen maar in feite niet heeft gedragen. Uitgangspunt daarbij
is dat de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlands
gezelschap c.q de belastingplichtige weet of behoort te weten dat ten
onrechte inhouding achterwege is gebleven.
Aansprakelijkheid leden buitenlands gezelschap
2. Naast de in het eerste lid opgenomen aansprakelijkheid van het
buitenlands gezelschap zijn tevens hoofdelijk aansprakelijk voor de ten
onrechte van een buitenlands gezelschap niet ingehouden loonbelasting
als bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de wet: de
leden van het buitenlands gezelschap.
Aansprakelijke te goeder trouw
3. Met gevallen waarin werkelijk belasting is ingehouden worden
gelijkgesteld de gevallen waarin de inhoudingsplichtige niet voldoet
aan zijn verplichting tot inhouding, maar de werknemer, de artiest, de
beroepssporter, het buitenlands gezelschap of de leden van dat
gezelschap c.q de belastingplichtige te dien aanzien te goeder trouw
is. Te goeder trouw houdt in dit verband in dat de werknemer, de
artiest, de beroepssporter, het buitenlands gezelschap of de leden van
dat buitenlands gezelschap c.q. de belastingplichtige meende en ook bij
inachtneming van de door hem/hen, gelet op de omstandigheden, te
betrachten zorgvuldigheid rederlijkerwijze mocht menen dat de
inhoudingsplichtige aan zijn verplichting tot inhouding zou voldoen.
EE.2. In het tot vierde vernummerde tweede lid, eerste en enige
volzin, wordt na "beroepssporter" ingevoegd: , het buitenlands
gezelschap.
FF. In hoofdstuk VI wordt na artikel 42b een nieuw artikel
ingevoegd, dat komt te luiden:
Artikel 42c
§ 1. Aansprakelijkheid omzetbelasting
Wie is aansprakelijk
1. De in artikel 42c van de wet geregelde aansprakelijkheid ziet op
de situatie waarbij in de regeling aangewezen "risico-goederen" worden
verhandeld zonder dat de leverancier (de "ploffer") van deze goederen
de ter zake verschuldigde omzetbelasting voldoet.
In dat geval kunnen de afnemer van de "ploffer", elke volgende afnemer
van de goederen alsmede de toeleverancier van de "ploffer" en elk van
de leveranciers in de voor hem liggende handelsketen onder bepaalde
omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de niet
betaalde omzetbelasting. Met andere woorden, elke ondernemer die
onderdeel uit heeft gemaakt van de "besmette" handelsketen is onder
omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk. In die zin is sprake van
ketenaansprakelijkheid met dien verstande dat, anders dan bij de
aansprakelijkheid krachtens artikel 35 van de wet, het in artikel 42c
gaat om een vorm van schuldaansprakelijkheid. Het is in dat kader
uitdrukkelijk de bedoeling dat bonafide ondernemers die met betrekking
tot de voldoening van omzetbelasting in hun handelsketen volledig te
goeder trouw zijn, niet worden getroffen door de aansprakelijkheid.
Aansprakelijkheid geldt alleen bij levering van risico-goederen
2. De aansprakelijkheid geldt alleen voor handelstransacties met
betrekking tot in de regeling aangewezen "risico-goederen".
Omzetbelasting ter zake van een levering die heeft plaatsgevonden
voordat de goederen zijn aangewezen als "risico-goederen" valt niet
onder het bereik van de aansprakelijkheid. Zie in dit verband overigens
hetgeen hierna is opgenomen in het tiende lid van dit artikel.
Natuurlijke personen en rechtspersonen
3. De aansprakelijkheid richt zich op natuurlijke personen en
rechtspersonen die ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet
op de omzetbelasting 1968. Wanneer deze personen onderdeel uitmaken van
een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van die wet,
geldt de aansprakelijkheid mede voor de andere ondernemers die samen de
fiscale eenheid vormen.
Stel- en bewijsopdracht ontvanger
4. Voor een aansprakelijkstelling is vereist dat de ontvanger
aantoont dat de betreffende ondernemer wist of behoorde te weten dat de
ter zake van enige levering in de handelsketen verschuldigde
omzetbelasting niet of niet volledig is of zal worden voldaan. Deze
stel- en bewijsopdracht gaat ervan uit dat de ontvanger hetzij een vorm
van samenspanning tussen een of meerdere schakels in de handelsketen
aannemelijk kan maken hetzij feiten of omstandigheden binnen de
handelsketen aan kan wijzen op grond waarvan de te stellen wetenschap
van de betreffende ondernemer kan worden aangetoond.
Wettelijk vermoeden van wetenschap
5. In het tweede lid van artikel 42c van de wet is voorzien in een
wettelijk vermoeden van wetenschap, indien de ondernemer door het niet
of niet volledig voldaan zijn van de omzetbelasting voordeel heeft
behaald. Alsdan wordt hij geacht te hebben geweten dat de
omzetbelasting die is verschuldigd terzake van de "besmette" levering
niet of niet volledig is of zal worden voldaan. Dit wettelijk vermoeden
strekt er in de eerste plaats toe ondernemers die handelen in
"risico-goederen" een zekere alertheid aan de dag te doen leggen op het
punt van prijsvorming. Bij lagere prijzen dan normaal zullen zij zich
de vraag moeten stellen of de prijsvorming mede verband kan houden met
de wijze waarop fiscale verplichtingen in de handelsketen zijn
nagekomen. Een redelijk en maatschappelijk verantwoord opererende
ondernemer zal enige zorgvuldigheid betrachten in het leggen van zijn
handelscontacten. Een beroep op deze zorgvuldigheid mag met name worden
verwacht indien zich bijvoorbeeld - voor de risicosector waarin de
ondernemer zich bevindt - onbekende leveranciers aandienen of indien
zich leveranciers aandienen die ongebruikelijke hoeveelheden goederen
wensen af te zetten en die "risico-goederen" voor een ongebruikelijk
lage prijs aanbieden.
Wanneer voor de goederen een vergoeding in rekening is gebracht die op
het tijdstip van de levering lager is dan het bedrag dat bij vrije
mededinging zou moeten worden betaald of die lager is dan de vergoeding
die aan zijn leverancier of aan elk van de leveranciers ter zake van
voorafgaande verkrijgingen van die goederen in rekening is gebracht, is
rechtstreeks sprake van het wettelijk vermoeden van wetenschap.
Wettelijk vermoeden van voordeel
6. De ontvanger die onder inroeping van het wettelijk vermoeden van
wetenschap tot aansprakelijkstelling wil overgaan zal moeten bewijzen
dat de afnemer van de goederen ter zake van de verkrijging een voordeel
heeft behaald (i) en dat er in de betreffende handelsketen sprake is
geweest van BTW-voldoeningsfraude (ii). Op grond van het tweede lid van
artikel 42c van de wet kan van het behalen van voordeel (i) worden
uitgegaan indien aan de aansprakelijk te stellen ondernemer-afnemer een
vergoeding in rekening is gebracht die op het tijdstip van de levering
lager is dan het bedrag dat bij vrije mededinging zou moeten worden
betaald of die lager is dan de vergoeding die aan zijn leverancier of
aan elk van de leveranciers ter zake van voorafgaande verkrijgingen van
die goederen in rekening is gebracht. Overigens staat het de ontvanger
vrij om - buiten de in de wet genoemde voordeelsituaties - het voordeel
anderszins aan te tonen. Als voorbeeld kan hier de situatie worden
genoemd waarin aan de ondernemer een separate vergoeding is betaald in
verband met zijn deelname aan de "besmette" handelsketen.
Disculpatiemogelijkheid
7. De aansprakelijke ondernemer-afnemer kan zich ter zake van het
vermoeden van wetenschap disculperen indien hij aannemelijk maakt dat
het geconstateerde en door de ontvanger aangetoonde voordeel niet
voortvloeit uit of geen verband houdt met de geconstateerde en eveneens
door de ontvanger aangetoonde voldoeningsfraude. In dat verband kan
bijvoorbeeld worden gedacht aan kwantumkortingen, dumpprijzen of
prijsverlagingen als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van mode
of van vernieuwde technologie. Indien de aansprakelijke
ondernemer-afnemer aannemelijk maakt dat het behaalde prijsvoordeel het
gevolg is van deze of soortgelijke marktautonome ontwikkelingen en dus
niet noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de voldoeningsfraude zal de
ontvanger zijn beroep op het wettelijk vermoeden van wetenschap moeten
laten varen.
Grensoverschrijdende keten van leveringen
8. De in artikel 42c, eerste lid, tweede volzin, onderdelen a en b,
van de wet bedoelde leveringen worden in aanmerking genomen ongeacht
het BTW-regime dat op deze leveringen van toepassing is of is geweest.
Mede met het oog op het veelal internationale karakter van
carrouselfraude strekt de formulering van het eerste lid van artikel
42c van de wet er toe om ook niet ingezetenen onder het bereik van de
aansprakelijkheid te brengen. Op grond van de Wet op de omzetbelasting
1968 is "ondernemer" ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent,
ongeacht of sprake is van een ingezetene of van een niet-ingezetene met
een zogenoemde vaste inrichting in Nederland, derhalve ongeacht diens
nationaliteit of diens vestigingsplaats of -land. De hoofdelijke
aansprakelijkheid strekt zich daarmee - onder de voorwaarde van "weten
of behoren te weten" - uit tot ieder waarop deze omschrijving van
toepassing is en die deel uitmaakt van een (grensoverschrijdende) keten
van leveringen waarbij de in Nederland verschuldigde omzetbelasting
niet volledig is voldaan.
Levering in surseance, faillissement of tijdens schuldsaneringsregeling
dan wel levering krachtens een op goederen gevestigd pandrecht
9. De aansprakelijkheidsregeling is niet van toepassing indien de
omzetbelasting ter zake van de "risico-goederen" verschuldigd is ten
gevolge van een levering tijdens surseance, faillissement en het van
toepassing zijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen. Deze regeling is evenmin van toepassing indien de levering
plaatsvindt in het kader van de uitoefening van een op de goederen
gevestigd pandrecht. Omzetbelasting die verschuldigd is geworden ter
zake van een levering in surseance, faillissement of tijdens de
schuldsaneringsregeling dan wel ter zake van een levering krachtens een
op de goederen gevestigd pandrecht kan derhalve geen onderwerp zijn van
aansprakelijkstelling op grond van artikel 42c van de wet.
Actie uit onrechtmatige daad
10. Naast de mogelijkheden die artikel 42c van de wet biedt, kan
de schade die het gevolg is van carrouselfraude of andersoortige
omzetbelasting-voldoeningsfraude onder omstandigheden ook op de
betrokkenen worden verhaald door middel van het instellen van een actie
uit onrechtmatige daad. Daarbij dient in dit verband te worden gedacht
aan situaties waarin bewust is geprofiteerd van de voldoeningsfraude
van een ander of aan het uitlokken of medeplegen c.q. het faciliteren
of ondersteunen van het onrechtmatig handelen van een ander, te weten
de voldoeningsfraude, zonder dat sprake is van profijt.
Voor situaties waarin geen sprake is van aangewezen "risico-goederen"
zal in dit verband uitsluitend de actie uit onrechtmatige daad
toepassing kunnen vinden. Voor situaties waarin wel sprake is van
aangewezen "risico-goederen" is de ontvanger in beginsel vrij om te
kiezen tussen aansprakelijkstelling op grond van artikel 42c van de wet
of aansprakelijkstelling uit onrechtmatige daad. In dit verband wordt
verwezen naar het bepaalde in artikel 3, par. 2, tweede lid, van deze
leidraad.
GG. In hoofdstuk VI, artikel 48, § 2, eerste lid, eerste volzin,
wordt "f 50" vervangen door: ¤ 23.
HH.Hoofdstuk VI, artikel 49, wordt gewijzigd als volgt.
HH.1. In § 1 wordt na het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat
komt te luiden.
Aansprakelijkstelling bestuurders
3a. Als met betrekking tot de belastingschulden van een rechtspersoon
meerdere bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld en de
ontvanger besluit niet tot aansprakelijkstelling van alle bestuurders
over te gaan, motiveert de ontvanger ten aanzien van de bestuurder(s)
die wel aansprakelijk wordt of worden gesteld, waarom hij ten aanzien
van één of meer andere bestuurders van aansprakelijkstelling heeft
afgezien.
HH.2. In § 2, derde lid, wordt "f 2.500" telkens vervangen door:
¤ 1.134.
HH.3. In § 2, zesde lid, wordt na de eerste volzin een volzin
ingevoegd, die komt te luiden: Derhalve kan aan de
aansprakelijkgestelde alle informatie worden verstrekt die de ontvanger
bij nadere conclusies in een gerechtelijke procedure zou moeten
overleggen.
HH.4. In § 2, negende lid, zevende volzin, wordt "de niet
gemotiveerde betwisting" vervangen door: de niet gemotiveerde
betwisting door een gemotiveerde betwisting.
HH.5. In § 2, lid 15, eerste en enige volzin, wordt "f 2.500"
vervangen door: ¤ 1.134.
HH.6. In § 3, eerste lid, worden de voorlaatste en laatste volzin
vervangen door: Bij overschrijding van de twee-maandentermijn is sprake
van verlies van recht. Indien de aansprakelijk gestelde zijn
aansprakelijkheid betwist en
- hij vóór het verstrijken van de twee-maandentermijn failliet
wordt verklaard, dan wel,
- ten tijde van de betwisting van zijn aansprakelijkstelling reeds
failliet is,
begint de termijn van twee maanden te lopen met ingang van de dag
waarop het vonnis waarbij de faillietverklaring is vernietigd in kracht
van gewijsde is gegaan onderscheidenlijk de beschikking tot opheffing
van het faillissement onherroepelijk is geworden.
II. Hoofdstuk VI, artikel 50, § 1, derde lid, wordt gewijzigd als
volgt.
a. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te
luiden: Derhalve kan aan de aansprakelijkgestelde alle informatie
worden verstrekt die van belang is voor bezwaar tegen de betreffende
belastingaanslag en die ook aan de belastingschuldige verstrekt zou
worden.
b. In de tweede volzin (oud) wordt "Deze gegevens" vervangen door:
De voormelde gegevens.
JJ. In hoofdstuk VI, artikel 51, § 1, tweede lid, tweede volzin,
wordt "president" vervangen door: voorzieningenrechter.
KK. In hoofdstuk XI, § 3, § 3, zesde lid en zevende lid, wordt "LISV" telkens vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
LL. In hoofdstuk XII, § 4, eerste lid, eerste en enige volzin, wordt "f 15.000" telkens vervangen door: ¤ 6.807.
MM. In hoofdstuk XIII, § 1, vijfde lid, tweede volzin, wordt
"f 10.000" vervangen door: ¤ 4.538.
NN. Hoofdstuk XV wordt gewijzigd als volgt.
NN.1. In § 3, eerste lid, eerste volzin, wordt "LISV" vervangen
door: Uitvoeringsinstituut.
NN.2. In § 4, eerste lid, vierde en negende volzin, wordt "f 10.000"
vervangen door: ¤ 4.538.
OO. Hoofdstuk XVII wordt gewijzigd als volgt.
OO.1. In § 2, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de derde volzin wordt "De directeur-generaal Belastingdienst
en de directeur Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst (RTB) zijn
aangewezen" vervangen door: De directeur-generaal Belastingdienst is
aangewezen. Voorts wordt "zij zijn bevoegd" vervangen door: is bevoegd.
b. In de vierde volzin wordt "Directeur RTB" vervangen door:
directeur-generaal Belastingdienst.
c. In de vijfde volzin wordt "de sector Formeel recht en
invordering van deze directie" vervangen door: het team Internationaal
van het directoraat-generaal Belastingdienst.
d. In de zesde volzin wordt "De sector Formeel recht en invordering
is tevens" vervangen door: De teams Ondernemingen en Particulieren en
formeel recht van het directoraat-generaal Belastingdienst zijn.
e. In de voorlaatste volzin wordt "De directeur-generaal en de
directeur RTB zijn" vervangen door: De directeur-generaal
Belastingdienst is.
OO.2. In § 2, tweede lid, eerste volzin, wordt "directeur RTB"
vervangen door: directeur-generaal Belastingdienst.
OO.3. In § 3, tweede lid, eerste en enige volzin, wordt "f 500"
vervangen door: ¤ 227.
OO.4. In § 4, eerste en enige lid, opschrift en eerste volzin, wordt
"artikel 4 Rv" vervangen door: artikel 55, eerste lid, eerste volzin,
Rv.
OO.5. In § 5, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de eerste volzin wordt "f 500" vervangen door: ¤ 227.
b. In de tweede volzin wordt "f 1.500" vervangen door: ¤ 681. Voorts
wordt "1.500 euro" vervangen door: ¤ 1.500.
OO.6. In § 7, tweede lid, eerste en enige volzin, wordt "f 5.000"
vervangen door: ¤ 2.269.
PP. De bijlagen worden gewijzigd als volgt.
PP.1. Bijlage 1a wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1a, die als
bijlage A bij dit besluit is gevoegd.
PP.2. Bijlage 1b wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1b, die als
bijlage B bij dit besluit is gevoegd.
PP.3. Bijlage 1c wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1c, die als
bijlage C bij dit besluit is gevoegd.
PP.4. In bijlage II wordt "f" telkens vervangen door: ¤.
PP.5. In bijlage IV worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. In de tweede volzin wordt "f" vervangen door: ¤.
b. In de derde volzin wordt "f 300" vervangen door: ¤ 136.
PP.6. In bijlage VA wordt aan het slot de punt vervangen door een
puntkomma en wordt aan de opsomming toegevoegd:
voor het eerste kwartaal 2001: 4,70;
voor het tweede kwartaal 2001: 4,10;
voor het derde kwartaal 2001: 4,45;
voor het vierde kwartaal 2001: 4,20.
PP.7. In bijlage VB wordt "f" telkens vervangen door: ¤.
PP.8. In bijlage VI worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. "f" wordt telkens vervangen door: ¤.
b. In de noot bij voorbeeld 2, 4, 5, 6, 8, 10 en 11, wordt "LISV"
vervangen door: Uitvoeringsinstituut.
PP.9. In bijlage VIA worden de volgende wijzigingen aangebracht.
a. Voor de getallen "6807", "15054", "21861","15.255", "33.739",
"48.994", "32.769", "26.751" en "59.529" wordt een f -teken geplaatst.
b. Aan de opsomming wordt toegevoegd:
Jaar (32.35 % x ¤ 15.331 + 37.85 % x
2002 ¤ 12.516) : ¤ 27.847 = 34.82%
Marginaal percentage: (2 x 34.82% + 1 x
42%) : 3 = 37.21%
PP.10. In bijlage VIII wordt "f" en "LISV" telkens vervangen door
onderscheidenlijk: ¤ en Uitvoeringsinstituut.
PP.11. Bijlage X wordt vervangen door een nieuwe bijlage X die als
bijlage D bij dit besluit is gevoegd.
PP.12. Na bijlage X wordt een nieuwe bijlage, bijlage XI, ingevoegd,
die als bijlage E bij dit besluit is gevoegd.
Artikel II
Dit besluit wordt verwerkt in de Leidraad Invordering 1990, zoals
opgenomen in het Boekwerk Invordering 1990, onder nummer 6.00.00.
Artikel III
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.
Bijlage A
Bijlage 1a: Beslagvrije voet per 1 januari 2002
Gehuwden
Partner 1: > 21 jr. Partner 1: 21
en
partner 2: > 21 jr. Partner 2:
¤ 989,83 ¤ 342,07
Partner 1: 21 jr. en
Partner 2:
Partner 2: + ten laste komend(e)
kind(eren) + ten laste komend(e)
kind(eren)
beslagvrije voet: ¤ 540,04
beslagvrije voet: ¤ 863,92
Partner 1: > 65 jr. Partner 1: > 65 jr.
Partner 2: > 65 jr. Partner 2: Beslagvrije voet: ¤ 1.033,87 Beslagvrije voet: ¤ 1.042,38
Alleenstaande ouder
> 21 jr. en
beslagvrije voet: beslagvrije voet: ¤ 369 1)
90% van het feitelijke
inkomen (+
vakantie-aanspraak) met een
minimum van ¤ 692,88 en een
maximum van ¤ 890,85
.....
1) Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander
inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het
feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van ¤ 692,88
en een maximum van ¤ 890,85.
> 65 jr.
beslagvrije voet: ¤ 931,72
Alleenstaande
> 21 jr. en
beslagvrije voet: beslagvrije voet:
¤ 171,04 1)
90% van het feitelijke
inkomen (+
vakantie-aanspraak) met een
minimum van ¤ 494,92 maximum
van ¤ 692,88
.....
1) Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander
inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het
feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van ¤ 494,92
en een maximum van ¤ 692,88.
> 65 jr.
beslagvrije voet: ¤ 733,76
Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de ABW
bedraagt de beslagvrije voet per maand de eventuele eigen bijdrage voor
verzorging dan wel verpleging vermeerderd met:
- voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder: ¤ 161,09
- voor gehuwden: ¤ 250,58.
Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, bedraagt de
beslagvrije voet de som van 90% van de bijstandsnormen die voor ieder
van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.
> = 21/65 jaar of ouder
Bijlage B
Bijlage 1b. Overzicht normen studiefinanciering
Bedragen in euro's
Hulptabel opbouw maandbudget HO per 1-1-2002 tot 1-9-2002 en BOL per
1-1-2002 tot 1-8-2002
---
Opl.Woon. Verze-LevensBoekenZiektecol.temaand-bReken-MBasis-Max.s Max.
leerm. & RL Aanv.
lesgel Beurs studie-lening
A C E G H I
B F
D
HO Uitw. Part. 470,2446,92 33,95 110,80661,91 234,29 211,09216,53450,82
HO Uitw. z.fond470,2446,92 0,00 110,80627,96 234,29 211,09182,58416,87
HO ThuiswPart. 311,0546,92 33,95 110,80502,72 234,29 68,55 199,88434,17
HO Thuiswz.fond311,0546,92 0,00 110,80468,77 234,29 68,55 165,93400,22
BOL Uitw. Part. 470,2441,05 33,95 71,02 616,26 128,14 194,20293.92422,06
BOL Uitw. z.fond470,2441,05 0,00 71,02 582,31 128,14 194,20259,97388,11
BOL ThuiswPart. 311,0541,05 33,95 71,02 457,07 128,14 51,66 277,27405,41
BOL Thuiswz.fond311,0541,05 0,00 71,02 423,12 128,14 51,66 243,32371,46
Partnertoeslag per maand ¤ 465,57
Eénoudertoeslag per maand ¤ 372,56
Bijlage C
Bijlage 1c. Overzicht normen huursubsidie
De vermelde bedragen zijn op maandbasis
per 1 januari
2002
---
Maximaal subsidiabele huur ¤ 541,36
Maximumbedrag dat in de laagste ¤ 166,08
inkomenscategorie volgens art. 17, tweede
lid, Huursubsidiewet voor eigen rekening
komt (normhuur)
Normhuur als op peildatum sprake is van ¤ 164,27
éénpersoonsouderenhuishouden
Normhuur als op peildatum sprake is van ¤ 162,45
meerpersoonsouderenhuishouden
Maximumbedrag aan woonlasten waarmee de
beslagvrije voet kan worden verhoogd (zonder
rekening te houden met toeslagen) voor:
jongeren tot 23 jaar ¤ 132,50
1 persoonshuishouden tot 65 jaar ¤ 286,34
1 persoonshuishouden van 65 jaar en ouder ¤ 288,15
2 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar ¤ 229,16
2 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en ¤ 289,97
gehandicapten
3 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar ¤ 252,30
3 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en ¤ 297,68
gehandicapten
Deze bedragen worden verhoogd met:
1. ¤ 14,52 per maand als de huurder de woning op de peildatum deelt
met één of twee kinderen of pleegkinderen, jonger dan 18 jaar, van
hemzelf of van een van de medebewoners;
2. ¤ 19,51 per maand als de huurder de woning op de peildatum deelt
met drie of meer kinderen of pleegkinderen, jonger dan 18 jaar, van
hemzelf of van een van de medebewoners.
Het begrip huurprijs in de zin van de Huursubsidiewet
Onder huurprijs in de zin van de Huursubsidiewet wordt verstaan de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning (de zgn. kale huur), verminderd met het eventueel daarin begrepen bedrag voor bedrijfsruimte en met een vast bedrag voor de huur van een garage (¤ 22,69) en vermeerderd met een aantal servicekosten (de zgn. subsidiabele servicekosten: artikel 5, tweede lid, Huursubsidiewet). Deze servicekosten zijn:
1. elektriciteitskosten van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en
alarminstallaties en kosten van de verlichting van gemeenschappelijke
ruimten, een en ander tot ten hoogste een bedrag van totaal ¤ 11,34 per
maand;
2. schoonmaakkosten van liften en andere gemeenschappelijke
ruimten tot ten hoogste ¤ 11,34 per maand;
3. kosten van een huismeester tot ten hoogste ¤ 11,34 per maand;
4. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en
gemeenschappelijke recreatieruimten tot ten hoogste ¤ 11,34 per maand.
De overige in de betaalde bruto-huur begrepen elementen komen niet voor subsidiëring in aanmerking en worden dus ook bij de verhoging van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, Rv buiten beschouwing gelaten. Het feit dat de belastingschuldige niet onder betaling van deze elementen uitkomt doet hieraan niet af.
NB: Voor toepassing van het vorenstaande dient de belastingschuldige zo
nodig een huurspecificatie te verstrekken, verkrijgbaar bij de
verhuurder.
Bijlage A bij bijlage Ic
Huur
In
euro's
541,36 max.
huurgrens
(23 jaar en ouder)
50% 50%
huursubsidie huursubsidie
voor 65+ en voor 65+ en
gehandicaptenGehandicapte
50% geen extra geen extra
huursubsidihuur- huur-
subsidie voorsubsidie
65- voor 65-
458,32 ------------aftoppingsgrens
)
)
)
427,46 ------------- ---------- aftoppingsgrens
)
75% 75% 75%
huursubsidihuursubsidie huursubsidie
298,59 ------------------------------------kortingsgrens/max.
huurgrens
voor jongeren
(jonger dan
23 jaar)
100% 100% 100%
huursubsidihuursubsidie huursubsidie
166,08 1------------------------------------niveau----
normhuren
voor minima = eigen
bijdrage huurder
0
1 persoon 2 personen 3 en meer
personen
.....
1) Voor éénpersoonsouderenhuishoudens: 164,27.
Voor meerpersoonsouderenhuishoudens: 162,45.
BIJLAGE D
Bijlage X
Berekeningen inzake conserverende belastingaanslagen
A. Voorbeelden berekening bedrag conserverende aanslag
Alleen box 1 inkomen
Op basis van art. 2.7 IB 2001 wordt de verschuldigde IB berekend: dit
is het gezamenlijke bedrag van de belasting van box 1, 2 en 3. Dit
betreft dus belasting over zowel "gewoon" inkomen als te conserveren
inkomen tezamen.
Art. 2.8 IB 2001 geeft vervolgens aan hoe de verschuldigde IB op de
"gewone" aanslag berekend moet worden: dat is de belasting over de
belastbare inkomens, verminderd met het daarin begrepen te conserveren
inkomen.
In art. 2.9 IB 2001 wordt ten slotte aangegeven hoe het verschuldigde
bedrag op de conserverende aanslag moet worden berekend: verschuldigde
belasting ex art. 2.7 minus verschuldigde belasting ex art. 2.8.
Door deze methode van berekening volgt dat de conserverende aanslag
voor een belastingschuldigde altijd belast is tegen de voor die persoon
geldende hoogste tarieven.
Voorbeeld alleen box 1 inkomen:
gewoon inkomen 36.302
conserverend inkomen 18.151
totale inkomen 54.453
Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.7 IB 2001 (uitgaande van een
totaal inkomen van ¤ 54.453) aan de hand van de tarifering van art.
2.10 IB 2001 per 1 januari 2001:
¤ 9.539 + (52% x (¤ 54.453 - ¤ 46.309)) = ¤ 9.539 + (52% x ¤ 8.144) =
¤ 9.539 + ¤ 4.234 = ¤ 13.773.
Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.8 IB 2001 (uitgaande van een
gewoon inkomen van ¤ 36.302) aan de hand van de tarifering van art.
2.10 IB 2001 per 1 januari 2001:
¤ 1.433 + (42% x (¤ 36.302 - ¤ 27.009)) = ¤ 1.433 + (42% x ¤ 9.293) =
¤ 1.433 + ¤ 3.903 = ¤ 5.336
Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.9 IB 2001:
¤ 13.774 - ¤ 5.336 = ¤ 8.438 (dit is het bedrag van de conserverende
aanslag)
Zowel box 1 als box 2 inkomen
gewoon inkomen box 1 36.302
gewoon inkomen box 2 9.075
conserverend inkomen box 1 18.151
conserverend inkomen box 2 9.075+
totale inkomen 72.603
Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.7 IB 2001 aan de hand van de tarifering van art. 2.10 IB 2001 (box 1) en art. 2.12 IB 2001 (box 2):
Box 1
¤ 9.539 + (52% x (¤ 54.453 - ¤ 46.309)) = ¤ 9.539 + (52% x ¤ 8.144) =
¤ 9.539 + ¤ 4.234 = ¤ 13.773
Box 2
¤ 18.151 x 25% = ¤ 4.537
Totaal
¤ 18.310
Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.8 IB 2001 aan de hand van de
tarifering van art. 2.10 IB 2001 en art. 2.12 IB 2001 per 1 januari
2001:
Box 1
¤ 1.433 + (42% x (¤ 36.302 - ¤ 27.009)) = ¤ 1.433 + (42% x ¤ 9.293) =
¤ 1.433 + ¤ 3.903 = ¤ 5.336
Box 2
¤ 9.075 x 25% = ¤ 2.268
Totaal
¤ 7.604
Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.9 IB 2001:
¤ 18.310 - ¤ 7.604 = ¤ 10.706 (dit is het bedrag van de conserverende
aanslag)
B. Voorbeelden uitstelverlening en intrekking uitstel voor (gedeelte)
conserverende aanslag
1. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit één type inkomensbestanddeel
Het conserverend inkomen ad ¤ 18.151 is samengesteld uit de volgende
bestanddelen van lijfrenten (box 1):
LijfrenteA 4.538
LijfrenteB 4.538
LijfrenteC 9.075 +
Totaal 18.151
Uitstelverlening
Indien belastingschuldige om uitstel verzoekt, zal de ontvanger hem
uitstel verlenen onder door hem te stellen voorwaarden voor een bedrag
van ¤ 8.438 (het totaalbedrag van de conserverende aanslag, vergelijk
voorbeeld 1 van deze bijlage, onder A). Het uitstel wordt verleend door
middel van één beschikking.
Intrekking uitstel
Indien met betrekking tot lijfrente A een zogenaamde verboden handeling
heeft plaatsgevonden dient het uitstel ten aanzien van die lijfrente te
worden ingetrokken. Dat gedeelte van de aanslag moet alsnog betaald
worden.
Lijfrente A vormt in de grondslag van het te conserveren inkomen ¼ deel
van het totaal. Het uitstel dient nu ook voor ¼ deel te worden
beëindigd. Concreet: belastingschuldige wordt een bedrag van (¼ x
¤ 8.438 =) ¤ 2.110 verschuldigd. Het uitstel wordt gecontinueerd voor
een bedrag van ¤ 6.328 (¾ x ¤ 8.438).
De beschreven werkwijze is van overeenkomstige toepassing als de
conserverende aanslag slechts uit enkel pensioenaanspraken bestaat of
slechts uit enkel winst uit ab-pakketten.
2. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit diverse inkomensbestanddelen
Het conserverend inkomen ad ¤ 18.151 is samengesteld uit de volgende
bestanddelen:
Lijfrente ¤ 4.538
Pensioen ¤ 4.538
Eigen ¤ 9.075
woning +
Totaal ¤ 18.151
Uitstelverlening
Indien belastingschuldige uitstel van betaling wil verkrijgen voor de
conserverende aanslag, zal hij per inkomensbestanddeel een verzoek
hiertoe moeten indienen. Indien de ontvanger voor elk bestanddeel onder
de door hem te stellen voorwaarden uitstel wenst te verlenen, maakt hij
per inkomensbestanddeel een afzonderlijke uitstelbeschikking op. In
elke beschikking bepaalt hij het bedrag waarvoor hij uitstel verleent.
Tevens neemt hij hierin de relevante voorwaarden op waaronder hij
uitstel wil verlenen.
Toepassing van de evenredigheidsmethode leidt tot de volgende
berekening van de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend:
Lijfrente ¼ x ¤ 8.438 = ¤
2.110
Pensioen ¼ x ¤ 8.438 = ¤
2.110
Eigen ½ x ¤ 8.438 = ¤
woning 4.218
Intrekking uitstel
Indien nu na de wettelijke periode van 2 jaar het uitstel vervalt dat
betrekking heeft op de eigen woning, dient de ontvanger het uitstel
hiervoor in te trekken door middel van een bij voor bezwaar vatbare
beschikking. Dit betekent dus intrekking van de uitstelbeschikking
eigen woning ad ¤ 4.218. Belastingschuldige wordt dit bedrag
verschuldigd.
3. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit diverse
inkomensbestanddelen, waaronder twee lijfrentepolissen
Het conserverend inkomen ad ¤ 18 151 is samengesteld uit de volgende
bestanddelen:
Lijfrente A ¤ 2.269
Lijfrente B ¤ 2.269
Pensioen ¤ 4.538
Eigen woning ¤ 9.075+
Totaal ¤ 18.151
Uitstelverlening
Toepassing van de evenredigheidsmethode leidt tot de volgende
berekening van de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend:
Lijfrente A+B ¼ x ¤ 8.438 =
¤ 2.109
Pensioen ¼ x ¤ 8.438 =
¤ 2.109
Eigen woning ½ x ¤ 8.438 =
¤ 4.219
Intrekking uitstel
Indien nu met betrekking tot lijfrente A een zogenaamde verboden
handeling heeft plaatsgevonden dient het uitstel ten aanzien van die
lijfrente te worden ingetrokken. Dat gedeelte van de aanslag moet
alsnog betaald worden.
Lijfrente A vormt in de grondslag van het te conserveren inkomen 1/8
deel van het totaal. Het uitstel dient nu ook voor 1/8 deel te worden
beëindigd. Concreet: belastingschuldige wordt een bedrag van (1/8 x
¤ 8.438 =) ¤ 1.055 verschuldigd. De uitstelbeschikking die betrekking
heeft op de lijfrenteaanspraken dient nu beëindigd te worden voor dit
bedrag. In zijn totaliteit wordt het uitstel aldus gecontinueerd voor
een bedrag van ¤ 7.383 (7/8 x ¤ 8.438).
4. Conserverend inkomen box 1 en box 2 bestaand uit diverse
inkomensbestanddelen, waaronder twee lijfrentepolissen
Het conserverend inkomen ad ¤ 27.226 is samengesteld uit de volgende
bestanddelen:
Lijfrente A 2.269
Lijfrente B 2.269
Pensioen 4.538
Eigen woning 9.075+
18.151(box
1)
AB 9.075+(box
2)
Totale geconserveerd 27.226
inkomen
Uitstelverlening
Het totale bedrag van de conserverende aanslag bedraagt ¤ 10.706.
Hiervan heeft ¤ 2.269 betrekking op box 2 inkomen. Uitstel voor het
geconserveerde aanmerkelijk belanginkomen kan worden verleend voor dit
bedrag. Resteert een bedrag van ¤ 8.438. Toepassing van de
evenredigheidsmethode binnen box 1 leidt tot de volgende berekening van
de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend per
inkomensbestanddeel:
Lijfrente A+B ¼ x ¤ 8.438 = ¤
2.110
Pensioen ¼ x ¤ 8.438 = ¤
2.110
Eigen ½ x ¤ 8.438 = ¤
woning 4.218
Intrekking uitstel
Indien nu met betrekking tot het aanmerkelijk belang het uitstel moet
worden ingetrokken, beëindigt de ontvanger dat uitstel.
Belastingschuldige wordt nu ¤ 2.269 verschuldigd. De overige
uitstelbeschikkingen blijven in stand.
Bijlage E
Bijlage XI
Tekst Gedragscode Schuldregeling NVVK
1. In de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging
voor Volkskrediet (NVVK) wordt verstaan onder:
Problematische schuldsituatie: de situatie waarin van een natuurlijke persoon redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of waarin hij heeft opgehouden te betalen, bepaald op basis van de in bijlage 1 opgenomen criteria;
Schuldregeling: het geheel van activiteiten in het kader van het regelen van schulden. Schuldregeling is een verzamelnaam en omvat schuldsanering en/of schuldbemiddeling;
Schuldsanering: het volledig oplossen van een schuldenpakket door middel van het verstrekken van een saneringskrediet;
Schuldbemiddeling: het volledig oplossen van een schuldenpakket door
het bemiddelen tot een regeling met schuldeisers zonder zelf krediet te
verstrekken;
Budget: het volgens de NVVK-norm berekende bedrag dat de schuldenaar
nodig heeft voor levensonderhoud en vaste lasten;
Aflossingscapaciteit: het volgens de NVVK-norm berekende bedrag dat de schuldenaar aan zijn schuldeisers voor de aflossing van zijn schulden ter beschikking kan stellen; derhalve al hetgeen de schuldenaar ter beschikking krijgt boven het conform de NVVK-norm vastgestelde budget;
Kredietbank: een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam en/of gemeentelijk bedrijf als bedoeld in de Gemeentewet, dat is opgericht krachtens een daartoe strekkend besluit van de gemeenteraad en tevens lid is van de NVVK, alsmede de overige leden van de NVVK;
Totale schuldenlast: de nog te verschijnen termijnen alsmede de
achterstallige termijnen van een lening vermeerderd met de eventuele
reeds verschenen rente, alsmede andere achterstallige
betalingsverplichtingen;
Preferentie: voorrecht voortvloeiend uit pand, hypotheek en andere in
de wet aangegeven gronden. Voorrechten ontstaan alleen uit de wet;
Vaste Commissie Kwalifteitszorg: de krachtens artikel 14 van het
Huishoudelijk Reglement van de NVVK door het Bestuur ingestelde
commissie, belast met de controle op de naleving van de bepalingen van
de Gedragscode Schuldregeling.
2. Voordat de kredietbank een verzoek tot schuldregeling in
behandeling neemt, informeert zij de aanvrager: voor wie een
schuldregeling is bedoeld, wat deze inhoudt en wat de consequenties
zijn.
3. Een verzoek tot schuldregeling kan uitsluitend worden ingediend
met gebruikmaking van een volledig ingevuld en door de aanvrager
ondertekend aanvraagformulier.
4. Na een analyse van de totale financiële situatie van de
schuldenaar op basis van het in artikel 3 vermelde aanvraagformulier
stelt de kredietbank vast of er sprake is van een problematische
schuldsituatie en besluit , indien zulks het geval is, tot het al dan
niet opzetten van een schuldregeling.
5. Indien de kredietbank besluit geen schuldregeling op te zetten,
informeert zij terstond de schuldenaar schriftelijk onder vermelding
van de reden(en) die tot dat besluit hebben geleid. Zo mogelijk
adviseert zij de schuldenaar hoe deze in de gegeven omstandigheden kan
handelen.
6. Indien de kredietbank besluit een schuldregeling op te zetten,
informeert zij de schuldenaar en de schuldeisers schriftelijk binnen
een termijn van vier weken na het besluit dienaangaande.
De kredietbank vraagt de schuldeisers een gespecificeerde schriftelijke
opgave van het netto-saldo van hun vordering(en) op dat moment,
berekent vervolgens de geldende contracts- of leveringsvoorwaarden. De
kredietbank informeert daarbij de schuldeisers dat van hen wordt
verlangd dat zij gedurende de behandelingsperiode het schuldenpakket
niet verder verhogen met (vertragings)rente en/of (invorderings)kosten.
7. De kredietbank verleent alleen medewerking aan een schuldregeling,
indien die leidt tot een structurele oplossing van de totale
schuldpositie.
8.1. In geval van een schuldsanering is voor delging van de schulden
beschikbaar: het netto-bedrag dat vrij komt bij een saneringskrediet
ter grootte van de aflossingscapaciteit van de schuldenaar gedurende
maximaal drie jaar.
8.2. Indien met het saneringskrediet de schulden niet volledig
kunnen worden betaald, doet de kredietbank de schuldeisers een voorstel
tegen finale kwijting (percentagevoorstel), waarbij de schuldeisers
zich vooraf met deze finale kwijting akkoord moeten verklaren.
8.3. Een schuldsanering wordt vastgelegd in een door de schuldenaar
te ondertekenen kredietovereenkomst.
9.1. In geval van schuldbemiddeling begroot de kredietbank de
aflossingscapaciteit van de schuldenaar gedurende maximaal drie jaar,
onder aftrek van de kosten als bedoeld in artikel 12, en baseert daarop
een bemiddelingsvoorstel aan de schuldeisers.
9.2. De kredietbank reserveert de door de schuldenaar ingebrachte
aflossingscapaciteit. De schuldeisers ontvangen aan het einde van de
periode van schuldbemiddeling of tussentijds indien de door de
schuldenaar ingebrachte middelen dat rechtvaardigen, een uitkering.
9.3. Van de schuldenaar wordt verlangd dat deze gedurende de periode
van schuldbemiddeling aantoonbare inspanningen verricht om zijn
inkomsten te vergroten en dat hij de kredietbank terstond informeert
over wijzigingen in zijn financiële omstandigheden.
9.4. Tenminste één maal per jaar en aan het einde van de periode van
schuldbemiddeling bepaalt de kredietbank de aflossingscapaciteit van de
schuldenaar opnieuw, waarbij rekening wordt gehouden met wijzigingen in
de inkomens- en vermogenspositie van de schuldenaar.
De kredietbank controleert daarbij of de schuldenaar in de verstreken
periode zijn aflossingscapaciteit volledig heeft ingebracht.
9.5. Van de schuldeisers wordt verlangd, dat zij finale kwijting
verlenen, nadat de schuldenaar gedurende de overeengekomen periode aan
zijn verplichtingen heeft voldaan.
9.6. Een schuldbemiddeling wordt vastgelegd in een door de
schuldenaar te ondertekenen overeenkomst waarin naast de regeling van
de schuldbemiddeling ook de verplichtingen van de schuldenaar zijn
opgenomen.
10.1. Alle schuldregelingen door de kredietbanken worden gedaan op
basis van gelijkberechtiging van schuldeisers.
10.2. Vorderingen waaraan zekerheden zijn verbonden, worden als
concurrente vorderingen erkend ná uitwinning van de zekerheid.
10.3. De betaling aan de schuldeisers geschiedt naar evenredigheid van
hun vordering, met dien verstande, dat de schuldeisers met een
wettelijke preferentie een twee keer zo hoog percentage als de
concurrente schuldeisers ontvangen tot maximaal het beloop van hun
vordering.
11. Een schuldregeling wordt altijd als een "S-melding" ("SK" voor
saneringskrediet en :SB" voor schuldbemiddeling) bij de Stichting
Bureau Krediet Registratie (BKR) aangemeld.
12. De kredietbanken zijn gerechtigd de kosten van schuldbemiddeling
tot een door de Algemene Ledenvergadering van de NVVK vast te stellen
percentage over de in het kader van een bemiddeling aan de schuldeisers
doorbetaalde aflossingscapaciteit, in mindering te brengen.
De kosten voor de behandeling van de aanvraag voor een schuldregeling
mogen niet aan de schuldenaar en/of de schuldeisers in rekening worden
gebracht.
13. In het kader van een schuldregeling komen uitkeringen uit
gemeentelijke en particuliere fondsen aan of ten behoeve van de
schuldenaar alle schuldeisers op basis van gelijkberechtiging ten
goede, tenzij de uitkerende instantie op grond van de doelstellingen
van het fonds uitdrukkelijk anders bepaalt.
14.1. Indien de toepassing van de Gedragscode Schuldregeling door de
kredietbank naar de mening van de schuldeiser tot structurele problemen
leidt, kan deze een klacht indienen bij het Dagelijks Bestuur van de
NVVK.
14.2. Het Dagelijks Bestuur kan de Vaste Commissie Kwaliteitszorg
verzoeken ter zake een nader onderzoek in stellen.
De kredietbank is te allen tijde verplicht de Vaste Commissie
Kwaliteitszorg op verzoek inzage te geven in haar dossiers, zulks met
in achtneming van de uitgangspunten van de Wet persoonsregistratie.
14.3. Het door het Dagelijks Bestuur genomen besluit, zulks met
inachtneming van het advies van de Vaste Commissie Kwaliteitszorg, is
bindend voor de kredietbank.
15. De Gedragscode Schuldregeling is bindend voor de kredietbanken en
de overige leden van de NVVK die zich met schuldregeling bezighouden.
Toelichting bij de Gedragscode Schuldregeling
De huidige Gedragscode Schuldregeling
De huidige Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging
voor Volkskrediet (NVVK) dateert uit 1979. Behoudens enkele kleine
aanpassingen in 1984 en 1996 is de Gedragscode tot op heden onveranderd
gebleven. Hoewel de code nog dagelijks haar waarde bewijst, is
actualisering naar de mening van zowel de NVVK, uitvoerder van de code,
als van de financiële instellingen als direct betrokkenen, op zijn
plaats.
Bij die actualisering is gestreefd naar een naadloze aansluiting op de
Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) die op 1 december 1998
van kracht werd, zowel als naar een eenduidiger formulering van een
aantal kernonderdelen van de code.
Voor wat betreft de aansluiting op de Wsnp is het uitgangspunt geweest
dat een minnelijke schuldregeling op basis van de code voor zowel de
schuldenaar als de schuldeisers aantrekkelijker moet zijn dan een
wettelijke schuldsanering.
De eenduidiger formulering beoogt een uniformere interpretatie van de
code en een verdere verbetering van de medewerking van schuldeisers.
De belangrijkste wijzigingen
Het belangrijkste uitgangspunt uit de originele code is in de nieuwe
code zelfs versterkt: een schuldenaar die zich gedurende een periode
van maximaal drie jaar volledig heeft ingezet om zijn schulden te
betalen, krijgt "een schone lei". Het "in principe" bij de maximale
looptijd van de regeling uit de oude code is vervallen.
Daar staat tegenover dat de schuldenaar zich gedurende die drie jaar werkelijk tot het uiterste moet inspannen en dat de schuldregelaar daar op moet toezien. De aflossingscapaciteit word volgens strikte en objectieve normen bepaald; bij schuldbemiddeling zelfs periodiek, waarbij de schuldregelaar controleert of de schuldenaar zijn aflossingscapaciteit in de verstreken periode wel volledig heeft opgegeven en ingebracht. De nieuwe code gaat uit van automatische gegevensverwerking, zodat de schuldregelaar zich geheel kan richten op diens advies- of begeleidingsfunctie. Geautomatiseerd kunnen zijn:
De "intake", op basis van het aanvraagformulier,
De beantwoording van de vraag "wel of geen problematische
schuldsituatie",
De berekening van het budget,
De berekening van de aflossingscapaciteit.
Met het oog op een uniforme interpretatie van de code is de mogelijkheid opgenomen voor de schuldeisers om bij structurele overtreding daarvan door een gemeentelijke kredietbank of een ander NVVK-lid dat zich met schuldregeling bezig houdt, een klacht in te dienen bij het Dagelijks Bestuur van de vereniging. Deze kan de Vaste Commissie Kwaliteitszorg opdracht geven een onderzoek in te stellen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Dit artikel geeft de definities van de begrippen die in de Gedragscode
worden gehanteerd, waarvan zeven nieuw zijn. Deze worden hieronder
nader toegelicht.
Problematische schuldsituatie:
Het kernbegrip van de code. De definitie sluit aan op die in de Wsnp.
Of er al dan niet sprake is van een problematische schuldsituatie,
wordt bepaald door middel van een waar mogelijk geautomatiseerde -
analyse van de gegevens van het aanvraagformulier.
Budget:
Het voor de betrokken schuldenaar op basis van een NVVK-norm berekende
bedrag dat de schuldenaar nodig heeft voor levensonderhoud en vaste
lasten.
Aflossingscapaciteit:
Het bedrag dat beschikbaar is voor de schuldeisers. Hierbij wordt
nadrukkelijk niet alleen gekeken naar de actuele inkomsten van de
schuldenaar en de eventuele partner, maar ook naar het inkomen dat de
schuldenaar en diens eventuele partner redelijkerwijs zouden kunnen
verwerven.
Bovendien worden nadrukkelijker dan voorheen vermogensbestanddelen in
de aflossingscapaciteit betrokken.
Kredietbank:
De leden van de NVVK.
Totale schuldenlast:
Bij leenschulden gaat het om de netto-schulden. Derhalve bij:
- een aflopend krediet: de achterstallige termijnen van de lening
plus de contant gemaakte termijnen vanaf het moment van aanvraag van de
schuldregeling, plus eventuele andere contractueel verschuldigde
bedragen.
- een doorlopend krediet: het uitstaand saldo op het moment van
aanvraag van de schuldregeling, plus eventuele andere contractueel
verschuldigde bedragen. Bij overige vorderingen gaat het om de op het
moment van de aanvraag tot schuldregeling contractueel of wettelijk
verschuldigde bedragen.
Preferentie:
Preferenties vloeien uitsluitend voort uit de wet. Vorderingen van
openbare nutsbedrijven, verhuurders e.d. (in het verleden wel aangeduid
als "feitelijk" of "sociaal preferent") hebben geen wettelijke
preferentie en dienen derhalve te allen tijde als concurrente
vorderingen behandeld te worden.
Vaste Commissie Kwaliteitszorg:
Een nieuw gecreëerd orgaan binnen de NVVK dat het Dagelijks Bestuur
adviseert en op grond van de Gedragscode bepaalde bevoegdheden krijgt.
Artikel 2
Dit is een nieuw artikel. Het introduceert een
voorlichtingsverplichting van de schuldregelaar. De - potentiële -
aanvrager van een schuldregeling ontvangt steeds tenminste de
standaardbrochure "Schuldregeling" van de NVVK, met een mondelinge
toelichting voor zover nodig. Doel is:
- Het voorkomen dat iemand lichtvaardig en/of op verkeerde gronden
een schuldregeling aanvraagt en/of aangaat die vrijwel zeker niet zal
worden volbracht;
- De - potentiële - aanvrager te wijzen op de consequenties van een
schuldregeling, zoals het moeten leven op het bestaansminimum en de
gevolgen van een "SB" of "SK"-code bij het BKR.
Artikel 3
Het voorschrijven van een standaardformulier beoogt een uniforme en zo
volledig mogelijke aanlevering van gegevens en maakt een
geautomatiseerde verwerking mogelijk. Daarnaast wordt via het formulier
door de schuldenaar verklaard, dat hij:
- Op de hoogte is van het doel en de procedure van een
schuldregeling;
- Zich zal inzetten om zijn aflossingscapaciteit te vergroten;
- Zich ervan bewust is dat het verstrekken van verkeerde informatie
of het verzwijgen daarvan er toe kan leiden dat dit als niet te goeder
trouw zijn wordt aangemerkt en daardoor niet in aanmerking te komen
voor finale kwijting;
- Alle wijzigingen in de financiële omstandigheden terstond aan de
schuldregelaar ter kennis worden gebracht.
De schuldenaar machtigt de schuldregelaar tevens::
- Tot het inwinnen van de noodzakelijk informatie bij derden (Wet
bescherming persoonsregistratie!)
- En expliciet tot het opvragen van GBA-informatie.
Het formulier (en daarmee de verklaringen) moet uiteraard door de
aanvrager worden ondertekend.
Artikel 4
Er is niet langer sprake van een "globale analyse". Dankzij de - zo
veel mogelijk - geautomatiseerde verwerking van de informatie uit het
standaard aanvraagformulier is een snelle, doch gedegen analyse van de
schuldenlast mogelijk.
Een besluit tot het al dan niet opzetten van een schuldregeling is
daardoor gebaseerd op geobjectiveerde gegevens. Komt een aanvrager op
basis van de analyse niet in aanmerking voor een schuldregeling, dan
moet de aanvraag worden afgewezen. Dit betekent ook dat een
schuldregeling op andere gronden (bijvoorbeeld "sociale" of
"psychologische" indicatie) niet mogelijk is.
Ook wanneer de schuldenaar volgens de analyse in aanmerking zou komen voor een schuldregeling, behoudt de kredietbank de mogelijkheid een schuldregelingsverzoek af te wijzen, bijvoorbeeld bij twijfel aan de moraliteit, of aan de bereidheid tot naleving van de schuldregeling.
Artikel 5
Indien de kredietbank tot de conclusie komt dat een schuldregeling niet
mogelijk of zinvol is, hoeft zij geen verdere werkzaamheden in dit
kader te verrichten. Artikel 5 bepaalt daarom dat de kredietbank de
aanvrager hiervan "terstond" schriftelijk op de hoogte stelt, onder
opgave van de reden(en) voor de afwijzing.
De kredietbank verwijst de schuldenaar zo nodig door naar de gemeentelijke sociale dienst, het algemeen maatschappelijk werk, een instelling voor budgetadvies c.q. budgetbeheer of een andere hulpverlenende instelling. Verwijzing kan plaatsvinden als ook achterliggende problemen moeten worden opgelost.
Indien er geen sprake is van een problematische schuldsituatie, legt de
kredietbank, voor zover gemandateerd tot het afgeven van een verklaring
als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub e Fw, op het verzoek van de
schuldenaar een verklaring af dat er geen sprake is van een
problematische schuldsituatie en dat derhalve een minnelijke regeling
niet van toepassing is.
Artikel 6
In artikel 6 wordt een concrete termijn gesteld van vier weken
waarbinnen de aanvrager en de schuldeisers moeten weten waar zij aan
toe zijn. Een korte termijn is om een aantal redenen essentieel:
- De schuldenaar zal ten tijde van de aanvraag vaak al in een
noodsituatie verkeren. Een spoedige oplossing is dan gewenst;
- Van de schuldeisers wordt verlangd dat zij hun
invorderingsactiviteiten staken. Dit betekent dus veelal dat de
schuldenaar tijdens de behandeling van zijn verzoek schuldregeling
tijdelijk juist weer meer financiële "ruimte" krijgt. Het is van belang
die periode zo kort mogelijk te houden om de overgang naar het
bestaansminimum waarop de schuldregeling is gebaseerd, niet verder te
bemoeilijken;
De banken doen pas afstand van hun recht van verrekening, op het moment
dat zij van de kredietbank vernemen dat alle schuldeisers akkoord gaan
en de schuldregeling doorgang vindt.
De schuldeisers worden bij het verzoek tot opgave van de
netto-vordering ingelicht over de reden(en) van de aanvraag tot
schuldregeling op basis van de intakeanalyse.
Bij de opgave van het netto-saldo van de vordering moet bijzondere aandacht worden besteed aan de buitengerechtelijke kosten. Vergunninghouders ingevolge de Wet op het consumentenkrediet mogen deze niet aan de schuldenaar in rekening brengen. Deze kosten moeten dus ook in het kader van een schuldregeling op basis van de Gedragscode Schuldregeling buiten beschouwing blijven.
Gerechtelijke kosten moeten bij een schuldregeling echter wel worden meegenomen. Dit zijn de kosten die een partij bij het voeren van een gerechtelijke procedure moet maken, zoals:
- Het vastrecht (voorheen: griffierecht);
- De dagvaardingskosten;
- De kosten van andere deurwaardersexploten zoals
getuigendagvaardingen;
- De uitroepgelden van de deurwaarder;
- De getuigentaxen (schadeloosstelling voor getuigen);
- Het salaris en de verschotten van deskundigen;
- Ten gevolgen van een rechterlijke uitspraak door een partij
noodzakelijk gemaakte reiskosten;
- Het salaris van de gemachtigde of de procureur.
Ook de onderstaande kosten van een deurwaarder kunnen hiertoe worden
gerekend:
- De kosten in verband met de dienst op de terechtzitting anders
dan als gemachtigde;
- De executoriale verkoop ter terechtzitting.
Artikel 7
Een gemeentelijke kredietbank verleent alleen medewerking aan een
schuldregeling als dit leidt tot een oplossing van de totale
schuldenlast.
Artikel 8
De term "in principe" is uit de Gedragscode geschrapt. Deze term bood -
te veel - ruimte voor eigen interpretatie, hetgeen leidde tot
verschillende voorstellen in vergelijkbare schuldsituaties. De huidige
omschrijving biedt meer zekerheid voor een eenduidige hantering van de
code. Een strakkere hantering van de maximale looptijd van drie jaar
biedt bovendien zowel de schuldenaar als zijn schuldeisers meer
duidelijkheid.
Artikel 8 regelt alle aspecten van de schuldsanering, inclusief de
finale kwijting vooraf door de schuldeisers.
Op grond van de definities uit artikel 1 moet de aflossing worden
bepaald volgens de NVVK-norm.
Van de schuldenaar wordt verlangd, dat hij (niet langer dan ten
hoogste) drie jaar zijn maximale aflossingscapaciteit ter delging van
de schulden ter beschikking stelt. Dit sluit een langere looptijd uit.
Een kortere looptijd en/of lagere aflossingscapaciteit is alleen
toegestaan indien de schuldeisers volledig worden voldaan (dus
inclusief de vervallen rente tijdens de looptijd van de lening en
eventueel in rekening gebrachte boeterente).
Het derde lid bepaalt, dat een schuldsanering wordt vastgelegd in een door de schuldenaar te ondertekenen kredietovereenkomst.
Artikel 9
Artikel 9 regelt alle aspecten van de schuldbemiddeling.
De beleidsvrijheid van de kredietbank om te kiezen voor een - iets - langere periode van schuldbemiddeling dan drie jaar is vervallen.
Het feit dat, de schuldenaar gedurende de gehele looptijd van de
regeling zijn gehele aflossingscapaciteit moet inbrengen, komt hierdoor
nadrukkelijk tot uiting. De kredietbank moet er op toezien dat dit ook
gebeurt. Dit houdt het volgende in:
- Bij het aangaan van een schuldregeling stelt de kredietbank het
budget van de schuldenaar vast, begroot de aflossingscapaciteit en
baseert daarop de schuldregeling, zoals die aan de schuldeisers wordt
voorgelegd;
- De kredietbank wijst de schuldeisers erop dat de
aflossingscapaciteit is begroot en dat een substantiële wijziging
daarin zowel ten laste als ten gunste van de schuldeiser kan komen;
- Jaarlijks stelt de kredietbank het budget en de
aflossingscapaciteit opnieuw vast en controleert of de schuldenaar en
zijn eventuele partner voldoende inspanningen hebben verricht hun
aflossingscapaciteit te vergroten, eventuele wijzigingen in zijn
financiële situatie heeft opgegeven en of hij zijn gehele
aflossingscapaciteit heeft ingebracht.
- De kredietbank controleert daarbij alle nodige bescheiden zoals
loonbriefjes, bank- en giro-afschriften enz. over de gehele verstreken
periode.
Analoog aan de Wsnp komt de schuldenaar alléén in aanmerking voor de
"schone lei" (geconditioneerde kwijtschelding) indien hij zijn
verplichtingen uit hoofde van de schuldregeling drie jaar lang is
nagekomen. Op die verplichtingen wordt de schuldenaar gewezen in de
overeenkomst van schuldbemiddeling (artikel 9.6) die moet worden
ondertekend. Die verplichtingen zijn onder meer:
- De aflossingscapaciteit proberen te vergroten;
- De wijzigingen in de financiële situatie direct opgeven aan de
schuldbemiddelaar;
- De aflossingscapaciteit geheel inbrengen.
- Het niet aangaan van nieuwe leningen of andere financiële
verplichtingen gedurende de looptijd van de schuldbemiddeling. Dit
geldt eveneens bij een schuldsanering.
Artikel 9 voorziet ook in de situatie dat de schuldenaar tijdelijk geen, of nagenoeg geen, aflossingscapaciteit heeft, of onregelmatige inkomsten heeft. Het enige verschil met een "gewone" schuldbemiddeling is, dat de kredietbank in zo'n situatie bij voorkeur met de schuldenaar gedurende drie jaar een overeenkomst tot budgetbeheer sluit. De looptijd van de bemiddeling is ook in dat geval drie jaar.
Als een schuldbemiddeling naar het oordeel van de kredietbank correct
is verlopen, stelt zij de schuldeisers daarvan schriftelijk op de
hoogte, onder mededeling dat:
- De kredietbank gedurende de schuldbemiddeling regelmatig de
aflossingscapaciteit heeft vastgesteld en heeft gecontroleerd dat de
schuldenaar deze geheel heeft ingebracht;
- De schuldenaar ook overigens aan zijn verplichtingen,
voortvloeiend uit de schuldbemiddeling, heeft voldaan.
De kredietbank vermeldt daarbij de totale uitkering en zo nodig
bijzonderheden over de betaalwijze en de reeds verrichte betalingen,
voor zover van toepassing.
De kredietbank verzoekt de schuldeiser:
- Finale kwijting te verlenen voor het restant van zijn vordering;
- De vereiste mededelingen te doen aan het BKR wanneer de vordering
van de schuldeiser daar geregistreerd staat.
Of de schuldeisers alleen aan het einde van de periode van de
schuldbemiddeling een uitkering ontvangen of ook tussentijds (artikel
9.2, tweede alinea), hangt af van de hoogte van de bedragen die
binnenkomen, het aantal schuldeisers, de hoogte van de uitkering aan de
schuldeisers, de mate van automatisering van de schuldbemiddelaar enz.
Artikel 10
In artikel 10 wordt de positie van de schuldeisers op dezelfde wijze
geregeld als in de Wsnp. Deze gaat ervan uit dat alle niet-preferente
schuldeisers gelijk worden behandeld (het principe van
gelijkberechtiging) en dat de schuldeisers met een wettelijke
preferentie een twee keer zo hoge uitkering ontvangen als de
niet-preferente schuldeisers. Dit tot het maximum van hun vordering.
In de praktijk beroepen sommige schuldeisers (verhuurders, openbare
nutsbedrijven, verzekeringsmaatschappijen etc) zich op een zogenaamde
"feitelijke" of "sociale" preferentie. Deze schuldeisers worden onder
de nieuwe code niet anders behandeld dan de andere concurrente
schuldeisers. Hun vorderingen worden gefixeerd op het moment van
indienen van het verzoek tot schuldregeling. Zij behouden wel hun
bevoegdheid om bijvoorbeeld tot ontruiming van de woning te besluiten
of de leveranties van gas, elektriciteit en water te stoppen bij nieuwe
schulden.
Artikel 11
Een schuldregeling moet altijd onder de juiste codes bij het BKR worden
aangemeld. Hiervoor wordt verwezen naar het BKR-reglement.
In het BKR-reglement wordt onder een saneringskrediet verstaan:
Een krediet dat wordt aangewend voor het saneren van een problematische schuldsituatie, teneinde een algehele schuldregeling te realiseren.
Een krediet, dat om dringende redenen wordt verstrekt en waarin het saldo van een nog lopend saneringskrediet wordt opgenomen, indien de kredietgever dit noodzakelijk acht en de kredietnemer vóór het verstrekken van het krediet hieromtrent is geïnformeerd.
Een SK-code dient ter bescherming van zowel de schuldenaar als de
schuldeisers. Zo'n code heeft echter vèrstrekkende gevolgen voor de
schuldenaar, die daardoor in de praktijk gedurende de looptijd van het
saneringskrediet geen commercieel krediet, winkelkaart, credit card of
hypotheek krijgt. Een SK-code mag daarom alleen worden gegeven indien
aan de daarvoor geldende criteria wordt voldaan. Is dat echter het
geval, dan mòet het krediet ook als zodanig worden aangemeld.
Registratie als persoonlijke lening (PL)- zoals in de praktijk voorkwam
- geeft een veel te positief beeld, met alle risico's voor andere
kredietverstrekkers en voor de schuldenaar zelf.
Het herhaaldelijk ten onrechte melden van een saneringskrediet als persoonlijke lening of andersom kan leiden tot een sanctie.
Artikel 12
Voorheen mochten de kosten van schuldbemiddeling "niet of slechts ten
dele" aan de schuldenaar worden doorberekend. In lijn met de reeds
jaren geldende praktijk dienen de kosten van schuldbemiddeling ten
laste van de aflossingscapaciteit te worden gebracht.
De kosten van de behandelingsperiode (de periode tussen het indienen van het verzoek tot schuldregeling en het ingaan van een schuldbemiddeling), mogen noch bij de schuldenaar noch bij de schuldeisers in rekening worden gebracht.
Artikel 13
Er bestaat een aantal gemeentelijke en particuliere fondsen waaruit
uitkeringen worden gedaan aan mensen met bijvoorbeeld huurschulden,
omdat de gemeente er belang bij heeft huisuitzetting te voorkomen.
Uitgangspunt blijft dat al hetgeen de schuldenaar direct of indirect ter beschikking komt, aan alle schuldeisers ten goede komt. Artikel 13 sluit aan bij de praktijk. Daarbij kan van gelijkberechtiging van schuldeisers worden afgeweken als het fonds, op grond van haar specifieke doelstellingen, aan de uitkering nadrukkelijk de voorwaarde verbindt, dat deze dient ter delging van één bepaalde schuld, nádat schuldsanering of -bemiddeling heeft plaatsgevonden.
Heeft de uitkering plaatsgevonden vóór de aanvang van de schuldregeling, dan is de desbetreffende schuld gedelgd en speelt die verder geen rol bij de schuldregeling.
In de praktijk komt het ook voor dat familie bereid is bepaalde
schulden te voldoen, bijvoorbeeld om de levering van "betaal-TV",
mobiele telefoon e.d. veilig te stellen of om te voorkomen dat een
gefinancierd goed wordt terug genomen. Hier geldt wel nadrukkelijk het
principe van gelijkberechtiging, zodat dergelijke uitkeringen aan alle
schuldeisers ten goede komen.
Een uitzondering wordt gemaakt in geval van een - te controleren -
schuldovername (bijvoorbeeld als familie een huurschuld betaalt om
huisuitzetting te voorkomen), mits de totale schuldenlast daardoor niet
toeneemt.
Artikel 14
Dit artikel biedt een schuldeiser de mogelijkheid zich bij structurele
problemen met een bepaalde gemeentelijke kredietbank of een ander
NVVK-lid dat zich met schuldregeling bezig houdt, tot het Dagelijks
Bestuur van de NVVK te wenden.
Onder "structureel" wordt ook verstaan de situatie dat het
desbetreffende lid in een bepaald geval de Gedragscode zodanig
interpreteert, dat een principe-uitspraak van een hoger orgaan
gerechtvaardigd is.
Het Dagelijks Bestuur kan de Vaste Commissie Kwaliteitszorg belasten
met een onderzoek. Teneinde de kwaliteit van de schuldregeling op basis
van de Gedragscode Schuldregeling te waarborgen, geeft dit artikel de
Vaste Commissie Kwaliteitszorg namens het Dagelijks bestuur van de NVVK
de bevoegdheid onderzoek uit te voeren bij de gemeentelijke
kredietbanken en andere schuldregelende NVVK-leden.
De Vaste Commissie brengt over haar bevindingen verslag uit aan het
Dagelijks Bestuur en adviseert over de eventueel op te leggen
sanctie(s).
Artikel 15
De leden van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet zijn gebonden
aan de statuten en reglementen van de vereniging. Dit betekent, dat de
Gedragscode Schuldregeling bindend is.
| In Favorieten plaatsen |