Rijksarchiefdienst

CONGRESLEZING ALGEMENE RIJKSARCHIVARIS
M.W. VAN BOVEN 200 JAAR ARCHIEFZORG IN NEDERLAND: EN NU BEGINT HET PAS!

Het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap heeft onlangs nieuwe archiefwetgeving gemaakt. Drie nieuwe regels moeten garanderen dat de burger in de volgende eeuw nog steeds de archieven kan raadplegen die de overheid nu vormt, zonder dat de tijd het papier en de cd-rom heeft aangetast. Daarnaast heeft de nieuwe wetgeving tot doel de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de archieven in de toekomst te waarborgen.

Op het slotsymposium 'behoud van informatie' in het Haagse Congresgebouw, onderstreepte de Algemene Rijksarchivaris dr. Maarten W. van Boven het belang van de nieuwe regelgeving. Het Algemeen Rijksarchief, zelf dit jaar 200 jong, is en blijft het kenniscentrum waar het gaat om de verwerving, het behoud en het toegankelijk maken van de Nederlandse (overheids)archieven. Over de gevolgen van de regelgeving voor de archiefzorg én de burger, kunt u alles te weten komen in de congreslezing van de Rijksarchivaris getiteld: 200 jaar archiefzorg in Nederland: en nu begint het pas!

Lezing M.W. van Boven

Lezing van de Algemene Rijksarchivaris dr. Maarten W. van Boven, tijdens het slotsymposium Behoud van informatie, 24 januari te Den Haag

200 jaar archiefzorg in Nederland
En nu begint het pas!

Tweehonderd jaar geleden, om precies te zijn op 17 juni 1802, benoemde de toenmalige regering de oud-pensionaris van Gouda mr. Hendrik van Wijn tot "archivarius der Bataafsche Republiek". Daarmee was in feite het openbaar archiefwezen geboren. Van Wijn was in die dagen een bekend historicus en literator, die educatieve boeken schreef zoals Historische Avondstonden uit 1800. Daarin trakteerde hij zijn lezers allerlei wetenswaardigheden over het grijze verleden van Holland. Hij deed dat in de vorm van een samenspraak en wel tussen het verliefde paar Reinout en Aleide en de geleerde oude man Volkaert (Van Wijn zelf). Reinout stelde daarbij de wat slimmere vragen. Zijn vriendinnetje Aleide liet als een dom blondje telkens blijken de antwoorden niet begrepen te hebben. De geduldige Volkaert legde het dan opnieuw uit. De truc van de herhaling als pedagogisch instrument. Ik moest daaraan denken toen ik de brochures voor de regelingen las en telkens dezelfde inleiding aantrof. Maar dat terzijde.

Toen Van Wijn tot archivaris werd benoemd was hij 62 jaar oud. Hij zou zijn functie tot zijn 91ste blijven uitoefenen. De laatste jaren overigens in bed. Hij was met een stapel boeken van de trap gevallen en had van alles gebroken. En oude botten willen niet snel helen. Maar zelfs bedlegerig liet hij zich tot zijn dood door zijn bedienden thuis archiefstukken aandragen die door hem werden bestudeerd en geordend. In het sterfhuis werden uiteindelijk nog tientallen meters bewerkt archief aangetroffen. Archivarissen, waarvan verwacht mag worden dat ze tot hun dood zullen doorgaan, worden dan ook tegenwoordig begiftigd met de Hendrik van Wijnpenning.

De benoeming van Van Wijn was te danken aan een oplevende belangstelling voor de vaderlandse geschiedenis. In 1802 hadden we weinig om trots op te zijn. De Bataafsche Republiek, want toen heetten we zo, stond in feite onder curatele van Frankrijk. Van onze eigen identiteit was weinig meer over. Er bestond de behoefte om weer terug te grijpen naar het roemruchte verleden. Bovendien was er een breuk ontstaan in de overheidsadministratie. Oude instellingen waren opgeheven en de federale republiek werd omgevormd tot een eenheidsstaat. De kans voor het verwaarlozen en verloren gaan van kostbare archieven was zeer groot. Dat wilden de oudheidminnaars in het parlement voorkomen. En zo moest Van Wijn op pad om alle belangrijke archieven op te sporen.

Zijn opvolgers spreidden dezelfde ijver ten toon. In de hele 19de eeuw waren mijn voorgangers voortdurend in de weer om het nationale archiefdepot te vullen. Men ging, gesteund door hun superieuren, gevechten aan met de departementen om de oude archieven overgedragen te krijgen. Soms kwam hun strijd te laat. Zo brandde in de winter van 1844 het ministerie van Marine af met daarbij een groot deel van het oude archief, waardoor de bestudering van onze zeegeschiedenis (en daar zijn we in dit VOC-jaar toch trots op) ernstig is bemoeilijkt.

Rond 1900 was de verzamelwoede wat geluwd en maakte men zich druk om de toegankelijkheid van de archieven. Er werden regels gemaakt, hoe archieven op een objectieve manier geïnventariseerd konden worden. In 1898 verscheen de beroemde Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven. Daarin zou Nederland een internationale faam verwerven. De Handleiding werd in vrijwel alle talen vertaald en toegepast, voor het laatst in 1959 in het Chinees. Het werd de bijbel van alle archivarissen in de wereld. Waar een klein land groot in kan zijn!

Bovendien was ons land ook zeer voorlijk in de wettelijke regelingen ten aanzien van de archieven. Het Nederlandse archiefrecht was een codificatie van inzichten van de archivarissen: de openbaarheid van archieven, de manier van selecteren, de opleidingen en uiteraard de archieforganisatie.

Dames en heren, ik vertel u deze geschiedenis in dit bijzondere jubileumjaar van het archiefwezen om aan te tonen dat ook de oudere generaties archivarissen steeds hebben geworsteld met de archiefzorg. Ook zij werden geconfronteerd met verwaarlozing van archieven, het gebrek aan overzicht wat er aan overheidsstukken aanwezig was, met het goed toegankelijk maken ervan en met het creëren van een solide wettelijke basis.

Archiefzorg is een rusteloos bestaan. Dat is in het bijzonder in deze tijd het geval. Immers archieven blijken exponentieel te groeien en de methodieken van archivering veranderen in razendsnel tempo. Sterker nog, door de automatisering is het vak danig veranderd. Wel zodanig dat we nu al, zes jaar na de invoering van de laatste Archiefwet in 1995, vraagtekens kunnen zetten bij enkele wettelijke verworvenheden.

Ik wil u graag een paar voorbeelden noemen.

De Archiefwet stelt dat archieven ouder dan 20 jaar moeten worden overgebracht naar een archiefbewaarplaats. Dat is vrij evident voor papieren archieven. Je kunt ze oppakken, inpakken, in vrachtwagens laden en in een openbaar depot plaatsen. Maar wat gaan we in de toekomst doen met grote elektronische databanken die zo verankerd zijn in een geautomatiseerde omgeving. Die bovendien gekoppeld zij aan allerlei andere databanken, ja zelfs aan alle geautomatiseerde werkprocessen in een organisatie. Hoe willen we een dergelijk systeem fysiek over gaan dragen? Wordt het niet tijd om ons te bezinnen over een andere bewaarstrategieën ? Bijvoorbeeld door deze bestanden daar te laten waar ze zijn gevormd en een goede regeling te maken over de openbaarheid van de oudere gegevens? Die verankering in een netwerk van digitale gegevens spelen ons ook parten bij de selectie. Het wissen van vernietigbare gegevens zal niet altijd eenvoudig zijn omdat die gegevens vaak gerelateerd zijn aan andere gegevens.

De maatschappelijke discussie over de selectie, die de afgelopen tien jaar heeft gewoed, heeft ook zijn sporen achtergelaten, die nog geen vertaling hebben gevonden in de Archiefwet. De groei van de overheidsinformatie is omgekeerd evenredig aan het historisch belang ervan. Een boude stelling, zult u zeggen, maar ik verzin deze wisecrack niet zelf. Het is de ervaring van doorgewinterde onderzoekers in moderne archieven. Het ontbreekt in de huidige overheidsstukken in toenemende mate aan human interest. Meestal zijn het technische gegevens of beleidsinformatie die in eindrapporten of gedrukte Kamerstukken zijn terug te vinden. Iedereen die met overheidsdossiers werkt hoef ik dat, dunkt me, niet uit te leggen. De persoonlijke notities van bewindslieden of ambtenaren, zo belangrijk om het besluitvormingsproces te begrijpen zijn schaars. Het grote publiek bezoekt de archieven voor de gegevens over individuele personen en over onze woonomgeving. Daarom is integraal bewaren van dergelijke gegevens, zoals het kadaster en de burgerlijke stand, maar ook de dossiers van immigranten of justitiële dossiers vaak het beste advies.

Het is zeer wel mogelijk dat na een aantal jaren we de bewaring van bepaalde archieven weer zouden moeten herijken. In de wet is daar weliswaar een mogelijkheid toe, maar dat is meer een ontsnappingsclausule, dan een instrument voor een betere bewaarstrategie. Stof tot nadenken geeft bijvoorbeeld het ervaringsfeit dat slechts 10% van de bewaarde archieven door 80% van de onderzoekers wordt gebruikt. Sommige archieven in het Nationaal Archief zijn echte muurbloempjes. Die moeten nog steeds voor het eerst geopend worden. En de vraag is of er ooit wel een schone prins komt die ze uit hun lange slaap wakker kust.

Als ik niet oppas, dames en heren, eindigt mijn verhaal en ik ben pas bij de inleiding in een groot vraagteken bij de huidige archiefwetgeving. Dat kan ik u, en zeker mijn eigen staatssecretaris niet aandoen. Ofschoon die pas echt geniet als je de wereld op zijn kop zet.

Bovendien is ondanks een mogelijke discussie over nieuwe strategieën in het archiefbeheer een goede archiefwetgeving, en in het bijzonder een duidelijke regeling over de goede, geordende en toegankelijke staat bitter noodzakelijk. Er is immers nog veel te verbeteren in de huidige documentaire informatievoorziening.

Laat ik maar met het lastigste, en bij overheidsmanagers het meest impopulaire punt beginnen. De achterstanden in de bewerking van de oudere archieven. Die zijn immens. De evaluatie van het project PIVOT heeft dat, voor de rijksoverheid althans, uitgewezen. In de kelders en zolders van onze rijksgebouwen liggen nog kilometers papier, ouder dan 20, ja zelfs dan 50 jaar. Ze moeten op een ordentelijke manier worden klein gekregen. Voor de helft van deze archieven ontbreekt momenteel een wettelijk kader, dat wil zeggen selectielijsten, om ze te kunnen selecteren en vernietigen. Bovendien weet 70 % van onze rijksinstellingen niet eens wat er aan archieven aanwezig is. Combineer dit alles eens met de algemene teneur dat archiefbeheer geen prioriteit heeft en men in deze informatiemaatschappij overigens heel terecht- de blik meer naar voren richt. Dan is een task-force, zo heet dat tegenwoordig, is hoognodig. In ieder geval lijkt een voortzetting van het PIVOT-project voor de komende jaren noodzakelijk, willen we althans de rijksadministratie van deugdelijke selectielijsten voorzien. Daarbij zou je vraagtekens kunnen plaatsen bij de weliswaar zorgvuldige maar uiterst moeizame procedure voor het vaststellen van deze lijsten. Niet alleen de Rijksarchiefdienst, maar ook de Raad voor Cultuur zou zich eens mogen afvragen of we wel op de huidige weg zo met elkaar kunnen doorgaan. De discussies gaan voor een groot deel over procedures en nauwelijks over inhoud. Daarmee plaatsen we de rijksadministratie voor grote problemen. Er zijn lijsten die al jaren in concept gereed zijn maar nog steeds niet zijn vastgesteld, zodat bewerking ervan ernstig stagneert. De geloofwaardigheid, of liever de effectiviteit van onze regelgeving neemt daardoor af. Zeker bij de ambtelijke top van vele departementen. Waar hebben die archivarissen het in godsnaam over, wordt mij vaak gevraagd.

Een tweede struikelblok vormt de huidige organisatie van de documentaire informatievoorziening bij de overheid. Bij veel overheidsadministraties bestaat een scheiding is tussen het beheer van het papieren en het digitale archief. Het zijn vaak twee volstrekt langs elkaar werkende werelden. Daarom zou aangekoerst moeten worden op een reorganisatie van de documentaire informatievoorziening, waarbij ook integratie met de digitalisering wordt voorgestaan. Een digitale overheidsorganisatie kent straks geen afzonderlijke afdeling documentaire informatievoorziening meer. Archivering is en wordt steeds meer een geïntegreerd onderdeel van de werkprocessen. Maar, u zult dat vanuit uw werksituatie wel kunnen beamen, het is voor vele organisaties nog toekomstmuziek.

Overheidsinformatie is bovendien een maatschappelijk goed geworden. In de wetgeving, maar ook in het lesmateriaal van de opleidingsinstituten wordt nog steeds het belang van de dynamische archieven voor de administratie zelf benadrukt. Het zou belangrijk zijnvoor de interne werkprocessen, de bewijsvoering en de verantwoordingsplicht. Maar langzamerhand worden ook de burgers zich zeer bewust van het behoud van het overheidsgeheugen. Men eist een transparante overheid, die in het huidige digitale tijdvak snel, betrouwbaar en volledig zijn informatie moet kunnen tonen en leveren. Dat is de teneur rond de parlementaire discussies over de Wet Openbaarheid van Bestuur en over de regeringsintenties van een Overheidsloket 2000. Kort gezegd: een zorgvuldige overheid vraagt om zorgvuldigheid en betrouwbaarheid van haar informatie.

Ik meen dat de nieuwe regels, en dat is het thema van dit congres, daarbij een goede hulp kunnen zijn.

Ik bedoel de drie regelingen ex artikel 11, 12 en 13 van het Archiefbesluit: respectievelijk over de duurzaamheid van archiefbescheiden, de geordende en de toegankelijke staat van archiefbescheiden en over de bouw en inrichting van archiefruimten en archiefbewaarplaatsen. Ze zijn ontworpen door onze beste experts en ze zijn naar goed poldermodel veelvuldig met het veld besproken. Twee regelingen zijn inmiddels vastgesteld, de derde en de meest bediscussieerde ex art. 12 over de toegankelijkheid wacht nog op een vaststelling. De vertraging heeft te maken met de Europese formaliteiten rond de regeling. Bovendien eist de VNG eist financiële compensatie voor de kostenverzwaring die de uitvoering van de regeling met zich meebrengt. Maar of dat de regeling zou moeten ophouden betwijfel ik. Ik deel de mening van mijn collega Charles Noordam, lid van de archiefcommissie van de VNG, in Binnenlands Bestuur van afgelopen week, die de regeling ziet als een normaal aspect van goed informatiebeheer. Dat gaat op den duur alleen maar geld opleveren.

De idee van de regelingen is niet nieuw. In feite hebben we ook onder de Archiefwet 1962 al met dergelijke voorschriften gewerkt, zij het dat die officieus waren en niet altijd voor het hele overheidsveld golden. Zo kende het rijk een Voorschrift inrichtingseisen voor nieuwe archiefruimten, en hanteerden de inspecteurs voor de archiefbewaarplaatsen een door de VAN geïnitieerde regeling uit 1982. De regeling omtrent de duurzaamheid van archiefbescheiden bouwt voort op het PIVOT-rapport Om de kwaliteit van het behoud (1993) en een vrijwel identiek rapport van de provinciale inspecteurs uit 1994. Ook de naar mijn mening moeilijkste regeling, de geordende en toegankelijke staat, is niet uit het niets geboren. Ten eerste is het feit dat digitale archieven evenzeer onder de Archiefwet vallen ooit al eens expliciet in een ministerieel besluit vastgesteld door Marga Klompé, toentertijd bewindsvrouwe van CRM. En dat is toch echt uit de oude doos. Daarom verbaast mij de reactie van de VNG nog meer. Bovendien zijn we bij deze regeling niet over een nacht ijs gegaan. In 1996 is er een Proefreglement opgesteld.

Laat ik de drie regelingen kort bij u introduceren. Vandaag zult u uitgebreider in de parallelsessies door de echte deskundigen hierover worden voorgelicht.

Allereerst de regeling ex artikel 11 over de duurzaamheideisen van archiefbescheiden. Die regeling gaat primair over de materialen die moeten worden gebruikt. Daarbij is de lat heel hoog gelegd. Men is verplicht materialen te gebruiken waarvan mag worden aangenomen dat na 100 jaar geen noemenswaardige achteruitgang in de informatie zal zijn te constateren. De regeling geldt alleen voor bescheiden die blijvend bewaard moeten worden. Dat is al een punt die de uitvoering van de regeling lastig maakt. We kunnen namelijk niet altijd voorzien wat blijvend bewaard moet worden. Het dan ook praktischer om duurzame materialen voor te schrijven voor de hele overheidsadministratie. Een tweede punt is dat je moeilijk eisen kunnen stellen aan materialen (papier, inkt, diskettes) die van particuliere derden afkomstig zijn. De inkomende brief, het toegezonden rapport, zij zijn vaak van een andere kwaliteit.Dat moet men beseffen, en bij slechte kwaliteit van deze informatiedragers kan nog altijd substitutie worden overwogen.

De regeling ex artikel 12 handelt over de geordende en toegankelijke staat van archiefbescheiden. Ik heb daarover al iets gezegd. De regeling is nog niet vastgesteld, maar dat zal naar verwachting toch niet lang op zich wachten. Het veld wil nu eindelijk eens wat meer duidelijkheid, heb ik begrepen. In de regeling staan twee heel belangrijke uitgangspunten. Ten eerste dat elk archiefstuk traceerbaar moet zijn, en voorts dat de samenhang van het archiefstuk (de context) in het geheel duidelijk is. Dat lijkt weinig, maar is veel. De administratie zal een goed en actueel overzicht moeten hebben van de archiefbescheiden. Ik heb al gezegd dat 70 % van de rijksadministratie een dergelijk overzicht nog niet heeft! Voor wat het papieren archief betreft kan men nog wel uit de voeten met dossierinventarissen, depotoverzichten en postregistratiesystemen. De digitale documenten daarentegen zijn slechts toegankelijk te maken door record management systemen. Deze systemen dienen aan bepaalde eisen en standaards te voldoen. Er zijn enkele best practices bekend, o.a. bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat, maar voor het overige staat de implementatie ervan nog in de kinderschoenen. Vooruitgang is wel geboekt met de formulering van eisen voor software-applicaties op Europees niveau, the Model Requirements of Electronic Records (MoReq), momenteel op internet te bevragen.

Het begrip toegankelijkheid krijgt bovendien door de ambities van een openbare overheid een eigentijdse invulling. U zult kunnen tegenwerpen dat ook deze regels slechts gelden voor de te bewaren archieven. Dat is juist en hier wreekt zich toch een beetje het feit dat de Archiefwet in zijn aard een cultuurwet is, die primair zich bekommert om de historische gegevens. Immers, zoals ik al heb aangegeven, ook de dynamische informatie vraagt in het kader van een openbare overheid om een goede toegankelijkheid. Een toegankelijkheid die verder gaat dat de eigen instelling. Zo wil een burger weten waar zich bepaalde informatie bevindt. De informatie moet daarom zoveel mogelijk integraal worden aangeboden, dus niet per instelling, dienst of departement. Men moet kunnen zoeken op onderwerp of overheidsbemoeiing, en dan doorverwezen kunnen worden naar het orgaan of de organen en de onderliggende documenten. Dit zou mogelijk zijn indien er een competentie-database zou worden ontworpen, waarin alle bevoegdheden of beleidsterreinen zouden zijn opgenomen met een verwijzing naar de betreffende organen. Iets dergelijks bestaat voor een deel al bij de rijksoverheid in de vorm van rapporten institutioneel onderzoek (RIO´s) inzake de beleidsterreinen van de rijksoverheid. Deze rapporten zijn opgemaakt in het kader van het project PIVOT van de Rijksarchiefdienst, bedoeld om de achterstanden in archiefbewerking in te lopen en overbrenging van de archieven naar de archiefbewaarplaatsen te bevorderen. Deze resultaten zouden tezamen een database kunnen vormen, waardoor het mogelijk is precies en gedetailleerd na te gaan welke overheidsinstelling zich met welk beleidsterrein of concrete uitvoering bezig houdt. De naam van de database wordt voorlopig handelingenbank genoemd. Onder handeling wordt verstaan het complex van activiteiten verricht door een overheidsorgaan en gericht op een concreet resultaat ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. Deze catalogus van overheidshandelen wordt gebruikt bij de waardering van de overheidsdocumenten: moeten ze blijvend bewaard worden of kunnen ze op termijn worden vernietigd. Het voordeel van de handelingenbank is dat het de instellingen overstijgt, dit in tegenstelling tot een documentregistratiesysteem. Momenteel wordt het idee van een publieksvriendelijke handelingenbank door het ministerie van BZK in samenwerking met de Rijksarchiefdienst en enkele andere departementen nader uitgewerkt. Vervolgens is het zaak om de handelingen te relateren aan documenten. Postregistratiesystemen en dossierinventarissen zouden daaraan moeten gekoppeld.

Tot slot van de toelichting op deze regeling iets over de samenhang of context. Het onderscheidt een archiefstuk van een willekeurig boek of documentatie. Archiefstukken worden met een bepaald doel en in een bepaalde omgeving opgemaakt of ontvangen. Voor papier is die context gemakkelijk traceerbaar te maken door kenmerken erop aan te brengen, bv. In antwoord op, behandeld door, en andere registratiekenmerken. Voor digitale archieven wordt dat een stuk moeilijker. In het bijzonder wijs ik op de problematiek van de beheersbaarheid van e-mail. E-mail wordt buiten het secretariaat of de postkamer om verzonden. Toch heeft ook een e-mail-bericht een bepaalde context. Dat moet echter van te voren worden aangemaakt.

De regeling ex art. 13 over de bouw en inrichting van archiefruimten en archiefbewaarplaatsen. Ik heb dat onderscheid altijd heel amusant gevonden. Echt een uitvinding van archivarissen om zelfs de depots te klassificeren. Maar het heeft wel zijn nut. Bewaarplaatsen zijn er voor de eeuwige bewaring en de eisen zijn daarvoor heel streng. Archiefruimten zijn een voorgeborchte waar de te bewaren archieven zich bevinden die nog moeten worden overgebracht naar een archiefbewaarplaats. Vernietigbare archiefbescheiden mag je overal plaatsen, de wet geeft daar geen regeling voor. Toch blijft wel de zorgplicht voor de goede staat ook van deze stukken, zodat in de praktijk de nog ongeselecteerde archieven in archiefruimten worden geborgen. In de regeling wordt aandacht geschonken aan klimaatbeheersing, luchtverontreiniging, lichtinvloeden en ongedierte. Tevens ook aan de bouwvoorschriften.

Over de bouw van archiefbewaarplaatsen valt van mijn kant niet zoveel te zeggen. Het is nogal technisch gebeuren. Wel wil ik in zijn algemeenheid iets zeggen over archiefgebouwen. Met het omvormen van vele archieven, niet alleen van het rijk, maar ook van gemeenten, tot historische centra komen we voor een dilemma te staan. De eeuwige strijd tussen behoud en toegankelijkheid. Regionale centra horen met hun diverse activiteiten, ook voor een groot publiek, attractief gehuisvest te zijn. Liefst daar waar het publiek is. Dat zijn uiteraard niet de meest goedkope locaties. Archiefbewaarplaatsen, en ik bedoel de depots, vreten ruimte. Tot op heden leek het in ons land onbespreekbaar om frontoffice en backoffice (want daar gaat het toch om) fysiek te scheiden. Ik denk dat we daarvan af moeten. We zullen daarbij moeten nadenken hoe we dat op de meest economische manier kunnen doen. In het buitenland zijn al mooie voorbeelden, zoals de National Archives van Canada. De toevloed van archieven laten ons ook geen keus. We kunnen onze depots niet onbegrensd uitbreiden.

Dames en heren,

Ik heb vandaag veel vraagtekens geplaatst bij zaken die actueel zijn in ons vakgebied. Dat is niet om verwarring te stichten, maar juist om u duidelijk te maken, dat we na 200 jaar archiefzorg een geweldige omslag maken. Dat we moeten blijven nadenken hoe we met het vak verder moeten. De digitalisering heeft voor een grote verandering gezorgd. Niet alleen in de vorming van archieven, maar ook in het gebruik ervan. De beheersbaarheid van digitale informatie blijkt een zorg te zijn, de onbegrensde mogelijkheden van digitale raadpleging en dienstverlening echter een zegen.

Vandaag zijn we hier om uw zorg te verlichten. Daarvoor zijn de drie regelingen bedoeld. Ik roep u dan ook op om aan de slag te gaan. U staat daarbij niet alleen Experts, zoals de inspecties, het Nationaal Archief, de opleidingsinstituten zoals de Archiefschool en de SOD, die vandaag dit congres mede heeft mogelijk gemaakt, en, dat mogen we ook niet vergeten, de vele deskundige adviesbureaus, staan klaar om u daarbij desnoods bij te helpen. Ik wens u veel succes en een heel leerzame dag toe.