Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 28 januari 2002 Auteur Brechtje Paardekooper
Kenmerk DSI/MY 007/02 Telefoon 070 3486032

Blad /4 Fax 070 3484883

Bijlage(n) 1 E-mail brecht.paardekooper@minbuza.nl
Betreft Onderzoeksrapport op het gebied van maatschappij-opbouw in Mali
Zeer geachte Voorzitter,

Zoals u bekend vinden in het kader van de financiering van het Medefinancierings-programma regelmatig evaluaties plaats onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de medefinancieringsorganisaties en mijzelf. Het is mij een genoegen u hierbij de vijfde studie aan te bieden: het evaluatie rapport over de door de medefinancierings-organisaties (MFO's) ondersteunde programma's op het gebied van maatschappij-opbouw in Mali.

Dit rapport is het derde in een reeks van drie studies over maatschappijopbouw. Eerder zijn u de studie over MFO-activiteiten op het gebied van maatschappijopbouw in India en in Nicaragua toegegaan. De reeks zal worden afgesloten met een synthesestudie.

Evenals bij de vorige studies gaat het hier om activiteiten van de MFO's Novib, Icco en Cordaid; FPPN is in deze studie niet betrokken.

De kwaliteit van de studie is bevredigend. De onderzoekers werden gehinderd door een gebrek aan harde gegevens bij de partnerorganisaties, en door het feit dat de interventies pas gemiddeld twee à drie jaar voor het veldonderzoek van start waren gegaan; effecten kunnen dan nog moeilijk aangetoond worden. In het algemeen kan ik de conclusies van de studie echter onderschrijven.

Het rapport geeft een goed beeld van de context waarin partnerorganisaties in Mali opereren. In feite is het tij nog maar relatief kort geleden gekeerd ten gunste van het maatschappelijk middenveld. In 1991 kwam er een einde aan de politieke dictatuur en werd een democratiseringsproces in gang gezet. De belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld in goed bestuur en ontwikkeling wordt sindsdien erkend. In 1999 werd een aanvang gemaakt met decentralisatie van bestuur. Deze ontwikkelingen hebben belangrijke consequenties voor de situatie waarin de partnerorganisaties opereren, en ook voor het stadium van ontwikkeling waarin zij verkeren.

In deze context beschouwen de onderzoekers de ondersteuning van activiteiten op het gebied van maatschappijopbouw als relevant. In hun strategie richten de MFO's zich vooral op organisatie-opbouw. Gezien het feit dat het maatschappelijk middenveld in Mali nog relatief jong is en sterk in ontwikkeling, wordt dit door de onderzoekers als een logische en relevante keuze aangemerkt.

De effectiviteit van de activiteiten van de MFO's op het gebied van maatschappij-opbouw wordt als gemengd beoordeeld. De onderzoekers bestempelen de effectiviteit op het gebied van organisatieopbouw als redelijk. Met name de materiële steun -zoals logistieke middelen- training en personele capaciteitsopbouw worden als positief beoordeeld; voor hulp bij organisatiestructuren en managementprocedures en dergelijke geldt dat minder.

Activiteiten op het gebied van netwerken en alliantievorming hebben weliswaar bijgedragen tot het faciliteren van relaties tussen overheidsdiensten en NGO's, maar de invloed van het maatschappelijk middenveld op regeringsbeleid is nog niet groot. Dat is voornamelijk te wijten aan het feit dat netwerkorganisaties nog geen efficiente strategie hebben ontwikkeld.

De onderzoekers concluderen dat er weinig sprake is van effectiviteit op het gebied van lobby. De partnerorganisaties hebben nog geen duidelijke invloed op landelijk beleid. Wel heeft het versterken van institutionele capaciteit geresulteerd in verbeterde omstandigheden voor lobby en beleidsbeïnvloeding; het maatschappelijk middenveld wordt serieuzer genomen.

De effectiviteit van de activiteiten van de partnerorganisaties op het gebied van versterking van burgerschap tenslotte wordt als bevredigend ervaren, al signaleren de onderzoekers hier wel een attributieprobleem: vanwege de algemene ontwikkelingen in Mali -democratisering en decentralisatie- is het moeilijk om de versterking van burgerschap aan de activiteiten van de partnerorganisaties en de MFO's toe te rekenen.

De effectiviteit van de activiteiten op het gebied van maatschappijopbouw ten aanzien van armoedebestrijding en gender lijkt nu nog twijfelachtig, maar gezien de geringe duur van de interventies is het nu nog te vroeg om hier uitspraken over te doen.

De evaluatoren beoordelen de bijdrage van de MFO's aan maatschappijopbouw in Mali als cruciaal. In financieel opzicht is deze bijdrage van zeer groot, zo niet bepalend belang. Maar ook de ondersteuning op het gebied van organisatieversterking en organisatie-advies is belangrijk. Er zijn goede werkrelaties opgebouwd met de Malinese partnerorganisaties. Wel tekenen de onderzoekers aan dat geen van de MFO's beleid heeft geformuleerd op het gebied van maatschappijopbouw in Mali of de Sahel.

De onderzoekers maken drie kritische kanttekeningen bij het werk van de MFO's op het gebied van maatschappijopbouw in Mali. Ten eerste stippen zij de geringe verankering aan van de ondersteunde organisaties in de maatschappij. Dit is voor de onderzoekers een belangrijk punt van zorg. Twee factoren zijn daar debet aan. Ten eerste de grote mate van afhankelijkheid van externe financiering - van de tien onderzochte partnerorganisaties werden twee voor 100% gefinancierd door een Nederlandse MFO, en 6 voor meer dan 50%; van één partnerorganisatie ontbraken de gegevens. Dit resulteert erin dat de partnerorganisaties zich grotendeels laten leiden door eisen van donoren. Ten tweede financieren de MFO's voornamelijk NGO's, en veel minder andersoortige organisaties, zoals bijvoorbeeld boerenorganisaties, beroepsorganisaties, basisorganisaties en locale ontwikkelingsorganisaties. Deze keuze wordt ingegeven door het feit dat de laatstgenoemde meestal organisatorisch zwakker zijn. Het probleem met NGO's is echter dat deze meestal een systeem van 'accountability' naar hun achterban ontberen, zoals lidmaatschapsorganisaties en basisgroepen dat wel hebben. De onderzoekers signaleren het risico van een maatschappijopbouw die vooral van buitenaf en bovenaf wordt gevoed, en onvoldoende door de eigen bevolking en haar basisorganisaties.

Een tweede kritische kantekening die de onderzoekers plaatsen, betreft de duurzaamheid van de interventies. Zoals gezegd zijn de partnerorganisaties in grote mate, en soms zelfs geheel afhankelijk van externe financiering. Juist omdat financiering van buitenaf zo gemakkelijk te krijgen is maken de partnerorganisaties geen aanstalten om kosten uit eigen bronnen (bijvoorbeeld door bijdragen van leden) te financieren. Met het gegeven van de slechte verankering en het lage gehalte aan 'ownership' betekent dat, dat duurzaamheid de achilleshiel is van deze interventies.

Een derde kritische kanttekening betreft planning, monitoring en evaluatie (PME). Dit vormt in alle totnogtoe gepubliceerde studies een terugkerend probleem. Echter, in de Mali-studie wordt dit punt zwaarder aangezet. Het altijd aanwezige dilemma van de MFO's tussen niet-ingrijpen vanwege de autonomie van de partnerorganisaties en anderzijds de noodzaak tot verantwoorden en soms bijsturen van de programma's valt volgens de evaluatoren teveel uit in het nadeel van verantwoording en sturing: gezien het geringe contact van MFO's met de partnerorganisaties, het gebrek aan beleid op MO specifiek voor de Sahel of Mali, en gebrek aan harde criteria voor de selectie van partnerorganisaties, nemen de MFO's hier een risico in het managen van hun partnerorganisaties.

Naar het oordeel van de Stuurgroep heeft de studie voldaan aan de opdracht en zijn de centrale vragen voldoende beantwoord. Het rapport geeft een goed overzicht van de MFO-activiteiten op het gebied van maatschappijopbouw in Mali. De bevindingen leveren bruikbare en relevante bijdragen voor de beoordeling van het werk van de MFO's. De studie kan verder bijdragen aan de beleidsontwikkeling rond maatschappijopbouw in West Afrika. Wel merkt de stuurgroep op dat de omvang en kwaliteit van de bewijsvoering over resultaten op sommige onderdelen beperkt is hetgeen vooral veroorzaakt wordt door het gebrek aan informatie en basisgegevens.

Het GOM stelt dat de evaluatoren in het rapport een gedegen analyse hebben gegeven van het maatschappelijk middenveld in Mali en dat zij beleid en praktijk van de MFO's kritisch bekeken hebben. Wel vindt het GOM het jammer dat relatief veel aandacht uitgaat naar de interne processen binnen de MFO's en relatief weinig naar de bevindingen van het veldwerk in Mali. Het GOM onderschrijft de kritische kanttekening van de evaluatoren met betrekking tot de noodzaak tot verdere reflectie en beleidsontwikkeling op het terrein van maatschappijopbouw. Ook deelt het GOM de zorg van de evaluatoren met betrekking tot de samenstelling van het partnerbestand. Dit thema krijgt dan ook veel aandacht in de dialoog met, en ondersteuning van partnerorganisaties. Concreet gebeurt dit bijvoorbeeld door in de regio ook dienstverlenende organisaties te financieren die gespecialiseerd zijn in het thema verzelfstandiging van doelgroeporganisatie en die partnerorganisaties rond dit thema kunnen adviseren en trainen. Daarnaast is in Mali het thema "financiële afhankelijkheid van partners" voor de MFO's een punt voor verdere discussie met de partnerorganisaties. Hierbij tekent het GOM aan dat de MFO's mede in het licht van die afhankelijkheid zorgvuldig en planmatig omgaan met afbouw van partnerrelaties zodat de partner de mogelijkheid heeft naar alternatieve financieringsbronnen te zoeken. Tenslotte wijst het GOM erop dat monitoring en evaluatie zeer sterk de aandacht hebben van de MFO's, maar dat het monitoren en evalueren van de resultaten en effecten van maatschappijopbouw een relatief nieuw terrein is waarop nog veel werk moet worden verzet. Dit laatste klinkt in het Mali-rapport naar de mening van het GOM onvoldoende door. Het GOM hoopt derhalve dat de studiebijeenkomst die met de Stuurgroep in 2002 over dit onderwerp zal worden gehouden, concrete input zal geven voor de verbetering van monitoring en evaluatie met name rond het thema maatschappijopbouw.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Eveline Herfkens


Kenmerk

Blad /4

===