Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Samenvatting:

Mensenrechten vormen het hart van het ontwikkelingsbeleid. Wie armoede bestrijdt, werkt aan mensenrechten. En wie aan mensenrechten wil werken, kan niet om armoede heen. Dat zei minister Eveline Herfkens maandagavond 4 februari in Haarlem op een avond georganiseerd door de Jonge Socialisten. In haar speech belichtte de minister de vier uitgangspunten van het mensenrechtenbeleid: universaliteit, legitimiteit, ondeelbaarheid en effectiviteit.

Tekst speech

Ik noem het niet altijd zo. Toch ben ik in de praktijk dagelijks bezig met mensenrechten. Dit debat vanavond in Haarlem is geen uitstapje naar een randverschijnsel binnen mijn beleid. Het is ook zeker geen overstap naar het beleid van mijn collega van Buitenlandse Zaken. Want de essentie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is de verhoging van de kwaliteit van het menselijk bestaan. De essentie van armoedebestrijding is precies dezelfde. Wie armoede bestrijdt, werkt aan mensenrechten. En wie aan mensenrechten wil werken, kan niet om armoede heen.

Ik wil in deze inleiding vanavond kort stilstaan bij de vier uitgangspunten van het huidige mensenrechtenbeleid.

Het eerste uitgangspunt: Mensenrechten zijn universeel. In de woorden van Kofi Annan: "Afrikaanse moederes huilen net zo hard als hun zonen of dochters vermoord of gemarteld worden door repressieve leiders." Of in de woorden van Voltaire uit 1770: "Ik ben het in alles wat u zegt met u oneens, maar ik zal er tot mijn dood voor strijden dat u het mag blijven zeggen." Geen mens is dezelfde en toch zijn ook alle mensen gelijk. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens draagt niet voor niets die titel. Die rechten zijn universeel, die rechten gelden voor alle mensen op de wereld.

Het gaat niet om westerse waarden, zoals de eerste stelling luidt. Bij de opstelling van de universele verklaring waren mensen uit alle culturen vertegenwoordigd. Niet alleen Amerikanen en Europeanen. Het is waar dat sommige regeringen - en bepaald niet de meest democratische - het argument van de westerse bril graag van stal halen om zichzelf een vrijbrief te geven voor schending van de mensenrechten. Hun onderdanen denken daar vrijwel altijd anders over - al mogen ze dat niet altijd hardop zeggen. Ze houden net zo min van martelen, muilkorven en monddood maken als mensen elders in de wereld.

Sinds 1949 is het bouwwerk van de mensenrechten enorm verstevigd en uitgebreid - en Nederland heeft daar altijd actief aan meegebouwd. Ik zal niet alle conventies, wetten en verklaringen opsommen die sindsdien internationaal zijn uitonderhandeld en aanvaard. Dan houden we geen tijd over voor debat.

Eén recht wil ik er kort uitlichten: dat van vrouwen op zeggenschap over eigen lijf en leden. En op reproductieve gezondheidszorg. Vrouwen moeten zelf kunnen beslissen over alles wat hun eigen sexualiteit aangaat. Dat was
- mede dankzij Nederlandse inzet - de winst van de VN-conferenties over vrouwen in Beijing en die over bevolking in Cairo. Nog steeds sterven jaarlijks ruim een half miljoen vrouwen aan de gevolgen van een illegale abortus. Vrijwel nergens ter wereld is het aantal abortussen zo laag als in Nederland, waar vrouwen toegang hebben tot onderwijs, informatie en anticonceptiemiddelen. Eigen controle over zwangerschap en kindertal is heel belangrijk voor vrouwen. En om die controle waar te maken heb je voorbehoedmiddelen nodig. Maar als je dat roept, stuit je nog steeds op weerstanden. Ook in Nederland, merkte ik na een interview vorige week in het Reformatorisch Dagblad.

Het tweede uitgangspunt is legitimiteit. Mensenrechten zijn geen vrijblijvende aangelegenheid. Regeringen moeten zich echt, serieus onthouden van schending van die rechten. Doen ze dat niet, dan is het volstekt legitiem voor andere landen, voor de mondiale gemeeschap als geheel, om zich daar tegenaan te bemoeien. Zoals 171 landen in 1993 zijn overeengekomen op de Wereld Mensenrechtenconferentie in Wenen: 'De bevordering en bescherming van alle mensenrechten is een legitiem onderwerp van zorg van de internationale gemeenschap."

Hoe je die legitieme zorg vervolgens in de praktijk invult, dat verschilt van geval tot geval en van land tot land. Die verschillen in benadering roepen steeds weer discussie op. Waarom sancties tegen het ene land en stille diplomatie in het andere? Waarom wel een resolutie in Geneve tegen het ene land en niet tegen het andere, dat de mensenrechten net zo hard, of nog harder schendt? Dat hoeft op zich niet in strijd met elkaar te zijn. De meetlat is steeds dezelfde, alleen de instrumenten zijn flexibel, afhankelijk van wat het beste werkt.

Een van de stellingen voor dit debat suggereert daarbij een scherpe tegenstelling tussen mensenrechten en economische belangen, waarbij de eerste altijd de overhand zouden moeten hebben. De praktijk is genuanceerder. Economische belangen kunnen juist ook helpen om landen in het rechte mensenrechtenspoor te krijgen. Nu China bijvoorbeeld meer wil aanhaken bij de mondiale handel heeft het land ook twee belangrijke verdragen over de mensenrechten ondertekend. En met de Burma's van deze wereld, de echt grote schenders van mensenrechten, daar hebben we ook nauwelijks economische banden mee. Naleving van mensenrechten en economische belangen staan soms op gespannen voet met elkaar, maar vaak gaan ze dus ook hand in hand.

Het derde uitgangspunt: Mensenrechten zijn ondeelbaar. U kent het onderscheid tussen de burgerlijke en politieke rechten aan de ene kant. En de sociale, economische en culturele rechten aan de andere kant. Er wordt wel eens geprobeerd die twee los van elkaar te weken, of om een hiërarchie aan te brengen tussen de twee typen rechten.

Eén redenering luidt dat voor wie honger heeft de eerste en enige zorg is om aan eten te komen. Dat voor zo iemand het recht op vrije meningsuiting op de tweede plaats komt. En dat daarom de economische en sociale rechten voorrang hebben. Die redenering heb ik altijd bestreden. Natuurlijk, wie honger heeft grijpt eerder naar een brood dan naar een krant. Voor de maatschappij als geheel ligt het anders. Een politieke orde die de burgerlijke en politieke rechten respecteert is een voorwaarde om toegang tot voedsel te waarborgen en af te dwingen. Sociale bewegingen overal in de wereld hebben het recht op vrije meningsuiting en de vrijheid van organisatie nodig juist om de sociaal-economische rechten te verwezenlijken. In de woorden van Amartya Sen, de Indiase econoom en Nobelprijswinnaar: In de woorden van de Indiase econoom en Nobelprijswinnaar Amartya Sen: "Er is nog nooit een grote hongersnood geweest in een land met een democratisch bestuur en een relatief vrije pers."

Een andere redenering stelt juist de klassieke rechten voorop, omdat die juridisch beter afdwingbaar zijn. Het gaat er bij die rechten vooral om dat regeringen hun handen thuis houden. Geen mensen oppakken, geen kranten verbieden, geen tegenstanders martelen, geen minderheden discrimineren. Allemaal zaken die een regering moet nalaten. Bij de sociale en economische rechten ligt dat ingewikkelder. Om die waar te maken moet een regering haar handen niet thuishouden, maar ze juist uit de mouwen steken. Recht op onderwijs waarmaken: dat houdt wel in dat een overheid voldoende scholen bouwt, voldoende leraren opleidt, voldoende geld uittrekt. Hoe dwing je zulk 'recht op ontwikkeling' af?

Bij die redenering - en de consequenties ervan - wil ik wat langer stilstaan.Want dit heeft alles te maken met het vierde uitgangspunt: de effectiviteit.

Ontwikkeling is een recht, daarover kan geen misverstand bestaan. Maar de vraag wat deze vaststelling betekent voor de ontwikkelingspraktijk is moeilijker te beantwoorden. Er kleven ook bezwaren aan. Ik noem er drie.

Ten eerste. Zo wordt bijna alles een recht. Dat leidt tot inflatie van het begrip recht en wekt bovendien verwachtingen bij de rechthebbenden die niet gemakkelijk waargemaakt kunnen worden.

Ten tweede. Wie moet je voor het gerecht dagen? Zoals De Gaay Fortman zei in een interview in Internationale Samenwerking: "Het gaat bij armoede vaak niet om een specifieke schending met een aanwijsbare dader die voor het gerecht kan worden gedaagd, maar om een foute toestand met vele verantwoordelijken die niet gemakkelijk juridisch kunnen worden aangesproken."

Ten derde. Ook als de 'dader', de mensenrechtenschender, wel aanspreekbaar is, ontbreekt vaak een werkend rechtssysteem dat de dader kan of wil straffen. In India bijvoorbeeld hebben rechtbanken een achterstand van 350 jaar in de afhandeling van zaken. En daar zitten dan nog geen zaken bij van de honderden miljoenen die het recht op ontwikkling zouden kunnen claimen.

Het is daarom niet verstandig of effectief om voor de realisering van die rechten al te zeer op het rechtstelstel te vertrouwen. De sociale en economische rechten zijn net zo universeel als de klassieke rechten. En ze zijn daar niet los van te zien. Maar voor het realiseren van die rechten moeten we gebruik maken van andere wegen dan die naar de rechtbank, van andere instrumenten dan het voeren van rechtszaken.

Die andere wegen, die andere instrumenten, ze zijn er ook. Denk aan monitoring, zoals VN-instellingen en NGO's dat doen. Ook publiciteit en lobby kan beleidsverandering helpen bevorderen, niet alleen van regeringen maar vooral ook van de particuliere sector, die gevoelig is voor 'naming and shaming'. Geen kinderarbeid, geen investeringen in landen die de mensenrechten op grove wijze schenden.

In feite kun je het hele ontwikkelingsbeleid zien als een instrument om de sociale en economische rechten te helpen verwezenlijken. Neem de internationale consensus over de acht Millenniumdoelstellingen. Die zijn richtsnoer voor beleid van rijke en arme landen. Daar staan veel van die rechten in, zoals uitroeiïng van armoede en universele toegang tot basisonderwijs. Als we een land steunen bij de opbouw van de gezondheidszorg, dan zijn we in feite ook bezig met de in verdragen vervatte mensenrechten. Met het recht op leven, op lichamelijke integriteit, op een adequate gezondheidsstandaard.

Het bewustzijn dat het daarbij niet om liefdadigheid gaat, maar om rechten is ongelooflijk belangrijk. Burgers hebben het recht hun overheden aan te spreken op goed beleid en bestuur. Waar overheden in ontwikkelingslanden dit recht serieus nemen, rust op de internationale gemeenschap de morele plicht hen bij te staan. Dat doet Nederland volop, zowel bilateraal als via de VN. Zo draagt ontwikkelingssamenwerking direct bij aan de realisatie van mensenrechten wereldwijd. In de woorden van die aloude Internationale: "Hoort hoe gelijkheid spreekt: Geen recht waar plicht is opgeheven, geen plicht leert zij waar recht ontbreekt."

===