Wageningen Universiteit

Persbericht Wageningen Universiteit

11 februari 2002, nr. 010

Plantenresten in hoogvenen tonen invloed zonne-activiteit op klimaat

Nachtvlinders en planten reageren al op klimaatverandering

Uit onderzoek aan de fossiele plantresten in Europese hoogvenen kunnen klimaatsveranderingen in het verleden worden afgeleid. Hierbij blijkt dat klimaatveranderingen tijdens de Middeleeuwen - tijdens de zogenaamde Kleine IJstijd (ca. 1300-1700 na Chr.) - en ook de opwarming die daarop volgde waarschijnlijk vooral werden veroorzaakt door variaties in de activiteit van de zon. Ook al is de huidige klimaatverandering nog niet zo groot, de Nederlandse flora en fauna reageren al op het klimaatsignaal met veranderingen in de verspreiding en de veranderde seizoensontwikkeling (fenologie) van planten en nachtvlinders. Toekomstige klimaatveranderingen hebben vooral veranderingen tot gevolg in ecosystemen op droge zandgronden. Dit concludeert een groep van wetenschappers onder leiding van prof.dr. Frank Berendse in een zojuist verschenen rapport. Onderzoekers van Wageningen Universiteit werkten samen met collega's van het Nationaal Herbarium Leiden, de stichtingen FLORON en Tinea en de Universiteit van Amsterdam (UvA) in het kader van het Nationaal Onderzoek Programma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering. In een breed opgezet project analyseerden ze de relatie tussen biodiversiteit, het functioneren van ecosystemen en klimaatverandering op een tijdschaal van decennia tot eeuwen.

Zonne-activiteit
UvA-onderzoekers staken veenkolommen tot 1 meter diepte in ongestoorde hoogvenen in Engeland en Denemarken en analyseerden deze centimeter voor centimeter op plantenresten. Op die wijze konden de veranderingen in het aandeel van de veenvormende plantensoorten tot ca. 1000 jaar geleden worden gereconstrueerd. In de veenkolommen werden verschillende overgangen naar een koeler, natter klimaat gevonden in de vorm van het plotseling optreden van soorten die karakteristiek zijn voor nattere veenomstandigheden. Deze nattere perioden vielen samen met de historisch bekende koele fasen van de Kleine IJstijd, maar ook met overgangen naar hogere waarden van het koolstofisotoop C-14 in de atmosfeer. Omdat variaties in koolstof-14 voornamelijk veroorzaakt worden door veranderingen in de activiteit van de zon, concluderen de onderzoekers dat de veranderingen in het klimaat tijdens de Kleine IJstijd vooral werden veroorzaakt werden door variaties in zonne-activiteit.

Warmteminnende planten
De Leidse onderzoekers analyseerden de databestanden van de Stichting Floraonderzoek Nederland (FLORON), met gegevens over het voorkomen van de circa 1500 plantensoorten in Nederland die gedurende de 20e eeuw door plantenkenners zijn verzameld. Met behulp van statistisch onderzoek constateren de onderzoekers een grote toename van warmteminnende plantensoorten in de laatste decennia van de 20e eeuw, met name in ecosystemen op drogere gronden. Volgens de onderzoekers is deze toename van warmteminnende soorten, zoals van bijvoorbeeld de Bijenorchis, deels te verklaren door de klimaatverandering met mildere en nattere winters. Daarnaast is echter ook de sterke verstedelijking van Nederland een belangrijke oorzaak voor deze toename omdat in het stedelijk gebied de temperatuur gemiddeld 1-3°C hoger ligt dan op het omringende platteland. Temperatuurverandering heeft tot nu toe geleid tot een toename van het aantal plantensoorten in Nederland. Over de gehele 20e eeuw is het totaal aantal plantensoorten echter afgenomen, vooral als gevolg van eutrofiering, verzuring, verdroging en veranderd grondgebruik.

Vervroegde bloei
Wageningse onderzoekers analyseerden historische fenologische databestanden, waarin gegevens rond de seizoensgebonden ontwikkeling en activiteiten van planten en dieren zijn opgeslagen, in relatie tot klimaatgegevens. Uit de statistische analyses van de fenologische waarnemingen van 29 plantensoorten, blijkt dat door de mildere temperaturen in winter en voorjaar het moment van bloei en bladontplooiing in de laatste 13 jaar van de 20e eeuw met 3 (bladontplooiing van Beuk) tot 19 dagen (bloei van Sleedoorn) vervroegd is vergeleken met de daaraan voorgaande 13 jaren. De onderzoekers constateren ook dat er tussen plantensoorten grote verschillen zijn in de mate waarop ze reageren op temperatuurveranderingen.

Vlinderfauna
Onderzoekers van de Tinea-stichting voor nachtvlinderonderzoek analyseerden de historische databestanden verzameld door vrijwilligers met gegevens over voorkomen van nachtvlinders in Nederland. De onderzoekers constateren dat klimaatverandering de fenologie van nachtvlinders beinvloedt. Er is een afname in het voorkomen van vlindersoorten die als volwassen insekt de winter doorbrengen. De milde en nattere winters leiden bij deze soorten mogelijk tot een vaker niet kunnen overleven van de winter of tot verminderde activiteit in het voorjaar. Parallel aan de veranderingen die de Leidse onderzoekers waargenomen hebben aan planten, constateren de Tinea-onderzoekers een afname van nachtvlindersoorten met waardplanten die voedselarme omstandigheden prefereren. Terwijl er een toename is van soorten met waardplanten die juist de voorkeur geven aan voedselrijke omstandigheden. Ook vinden ze een sterke toename van nachtvlindersoorten met waardplanten die aan stedelijk gebied gebonden zijn.

Droge gronden
De Wageningse onderzoekers analyseerden de gevolgen van klimaatverandering voor de belangrijkste ecosysteemtypen in Nederland met behulp van een ecosysteemmodel. De modelresultaten laten zien dat de kleine, geleidelijke temperatuur- en neerslagveranderingen in het gebruikte klimaatscenario voor Nederland nauwelijks effect hebben op het functioneren van ecosystemen. Een verhoogde atmosferische CO2-concentratie kan echter leiden tot een sterke toename van het vochtgehalte van bodems in ecosystemen op droge gronden als gevolg van een efficienter watergebruik van planten bij hogere CO2-concentraties. Door dit hogere bodemvochtgehalte wordt in deze ecosystemen de stikstofmineralisatie gestimuleerd. In ecosystemen op vochtige en natte gronden is de watertoevoer van beneden af het gehele jaar voldoende, zodat het bodemvochtgehalte hier nauwelijks varieert. De onderzoekers concluderen dat de voedselrijkdom in ecosystemen sterker wordt beinvloed door stikstofdepositie dan door klimaatverandering. In ecosystemen op droge gronden kan klimaatverandering echter door stimulatie van de stikstofmineralisatie het stikstofaanbod zodanig doen toenemen dat het Nederlandse reductiebeleid ten aanzien van stikstofdepositie ten dele teniet wordt gedaan.

NOOT VOOR DE PERS
Het NOP-rapport 'Long-term effects of climate change on biodiversity and ecosystem processes' is verkrijgbaar bij Roelfina Mihalj, secretaresse lsg Natuurbeheer en Plantenecologie, Wageningen Universiteit, tel 0317-485423, e-mail: Roelfina.Mihalj@staf.ton.wag-ur.nl. Meer informatie over het onderzoeksproject:
-Projectcoördinator: Prof. Frank Berendse, WU-Natuurbeheer en Plantenecologie, tel. 0317-484973, email: Frank.Berendse@staf.ton.wag-ur.nl -Hoogvenen: Dr. Bas van Geel, UvA-Palynologie en Paleo/actuo-ecologie, tel. 020-5257664, e-mail: vanGeel@science.uva.nl -Biodiversiteit planten: Drs. Wil Tamis, Nationaal Herbarium Leiden, tel. 071-5273546 b.g.g. 3500, e-mail tamis@cml.leidenuniv.nl -Fenologie planten: Ir. Arnold van Vliet, WU-Milieusysteemanalyse, tel 0317-485091, email: Arnold.vanVliet@algemeen.cmkw.wag-ur.nl -Biodiversiteit en fenologie nachtvlinders: Dr. Willem Ellis, Stichting TINEA, p/a UvA- Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica, tel. 020-6328080, email: wnellis@xs4all.nl -Modelanalyse ecosystemen: Dr. Harmke van Oene, WU-Natuurbeheer en Plantenecologie, tel. 0317-484167, email: Harmke.vanOene@staf.ton.wag-ur.nl

Behandeld door: Stafafdeling Communicatie, Gert van Maanen, tel. 0317-485003.