Openbaar Ministerie

Den Haag, 8 februari 2002

Advocaat in zaak-Vos doet onjuiste beweringen in NRC Handelsblad

Het feit dat het openbaar ministerie in sommige gevallen bedrijven een schikking kan aanbieden is op dit moment veelvuldig in het nieuws. Als bedrijven instemmen met het voorstel van het openbaar ministerie wordt hun zaak niet aan de rechter voorgelegd. Eén van de schikkingen die de afgelopen dagen opnieuw veelbesproken is betreft de schikking die het openbaar ministerie in Den Haag vorig jaar heeft aangeboden aan het Alphense bedrijf Vos BV. Deze zaak staat ook bekend als de Haïtaanse glycerine-affaire.

In december 2002 heeft Vos BV ingestemd met het transactievoorstel van het OM Den Haag. Wegens overtreding van de Wet Milieugevaarlijke stoffen heeft Vos 500.000 gulden betaald. Op 14 december 2002 heeft het openbaar ministerie de schikking middels een persbericht openbaar gemaakt.

Begin februari kwam de schikking die met Vos overeen is gekomen opnieuw in het nieuws. Zo besteedde ondermeer NRC Handelsblad er aandacht aan. Het OM Den Haag heeft met verbazing en verontwaardiging kennis genomen van uitlatingen in NRC Handelsblad van 2 februari 2002 van de advocaat mr. J. van der Wolf. Deze advocaat vertegenwoordigt 34 klagers in de zogeheten Haïtiaanse glycerine-affaire.

Blijkens het bericht in NRC Handelsblad spreekt Van der Wolf tegen dat hij in de gelegenheid zou zijn gesteld aan het Haagse OM te laten weten of hij een klaagschrift tegen een schikking zou indienen. Dit is onjuist. Van der Wolf heeft deze gelegenheid wel gehad. Het OM heeft mr. Van der Wolf via twee (fax)brieven geïnformeerd over de voorgenomen stappen en hem in beide gevallende mogelijkheid geboden hierop te reageren. De advocaat heeft in beide gevallen nagelaten hierop schriftelijk te reageren.

Het OM kiest nu voor de ongebruikelijke stap om publiekelijk de inhoud van enkele brieven te bespreken omdat de advocaat bewust in de media een verkeerd beeld van de gang van zaken schetst, kennelijk met het doel de publieke discussie over de zaak te beïnvloeden. De lezing van mr. Van der Wolf is niet alleen pertinent onjuist, maar doet de inspanningen van het OM ook geen recht.

In november 1997 is door de rechter-commissaris in Den Haag een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld tegen Vos BV op verdenking van betrokkenheid bij de handel in een partij onzuivere glycerine. Aan Vos BV werd verweten dat zij de glycerine had geleverd aan een Duitse afnemer terwijl het Alphense bedrijf had kunnen en behoren te weten dat daardoor gevaren konden optreden voor mens en milieu. Het verwijt richtte zich er ook op dat Vos onvoldoende heeft gedaan om deze gevaren te beperken. Hierom werd aan Vos BV overtreding van de Wet Milieugevaarlijke stoffen verweten.

Het OM heeft mede gekozen voor een OM-afdoening voor het bedrijf, omdat het onderzoek geen aanwijzingen opleverde dat er binnen de BV natuurlijke personen waren aan te wijzen die voor een strafrechtelijke vervolging in aanmerking kwamen. Het onderzoek leverde evenmin aanwijzingen op dat de bewuste transactie onderdeel uitmaakte van een systeem van stelselmatige malversaties of bedenkelijke transacties. De zaak maakt, zoals gezegd, onderdeel uit van de zogeheten Haïtiaanse glycerine-affaire. Reeds in 1999 heeft de officier van justitie de verdenking toegespitst op de Wet milieugevaarlijke stoffen. Reeds bij die gelegenheid zijn delicten als 'dood door schuld' en 'doodslag' uit de verdenking verwijderd. Dat is eind 1999 ook via een persbericht bekendgemaakt.

Het openbaar ministerie in Den Haag hoopt meer duidelijkheid te hebben gegeven over de contacten tussen de advocaat en het openbaar ministerie betreffende de zaak-Vos BV.