Partij van de Arbeid

Den Haag, 12 februari 2002

VRAGEN VAN HET LID VAN OVEN (PvdA) AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

1.Is het waar dat het Openbaar Ministerie in den Haag geen aandacht heeft geschonken aan openbare of gemakkelijk te verkrijgen uit de VS afkomstige informatie over de doodsoorzaak van drie Haïtiaanse kinderen welke informatie bewijs had kunnen opleveren in de strafzaak tegen Vos BV? 1)

2.Zal het OM nu deze informatie in ieder geval heden bekend is geworden een nieuw gerechtelijk vooronderzoek gaan vorderen in het kader waarvan deze informatie een rol zou kunnen spelen?

3.Is tevens waar dat aan een Amerikaanse advocaat die zich in 1997 namens een aantal ouders van overleden kinderen tot het Haagse OM had gewend in verband met deze zaak, geen mededeling is gedaan als bedoeld in art. 74,lid 3 van het Wetboek van Strafrecht?

4.Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?

5.Klopt het dat binnen het bedrijf - anders dan in de brief van het College van PG's d.d.30 januari j.l.( gevoegd bij Uw brief aan de Tweede Kamer over een aantal hoge transacties d.d. 31 januari 2002) werd gesuggereerd wel degelijk een verantwoordelijk leidinggevende voor de strafbare feiten die Vos BV werden verweten, kan worden aangewezen?

6.Zo ja, is het OM van plan de betrokkene alsnog te vervolgen?

7.Bent U bereid de beantwoording van deze vragen, die een ander beeld zouden kunnen wekken van datgene wat zich in deze strafzaak heeft afgespeeld dan uit het overleg hierover van de Tweede Kamer met U op 5 februari j.l. mocht worden afgeleid nog deze week te beantwoorden?

1. zie NRC/Handelsblad d.d. 11 februari 2002