OPTA

TNT Post Groep N.V.
Legal Department
De heer mr. D.F. Edens
Postbus 13000
1100 KG AMSTERDAM

Contactpersoon Ons kenmerk Uw kenmerk Doorkiesnummer mr. G.F. Pieters OPTA/JUZ/2001/203118
Datum Onderwerp Bijlage(n) Beslissing op bezwaar toegang tot de postbussen 1

Geachte heer Edens,

Bij brief van 10 augustus 2001 heeft mr. B. Meijer van Houthoff Buruma advocaten namens TNT Post Groep N.V. en Koninklijke PTT Post B.V. bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) van 4 juli 2001 met het kenmerk OPTA/EGM/2001/201866 (hierna: het bestreden besluit). In dit besluit heeft het college aan TNT Post Groep N.V. en Koninklijke PTT Post B.V. (hierna: PTT Post) ­ kort samengevat - medegedeeld dat PTT Post binnen twee weken na dagtekening van het bestreden besluit en met inachtneming van de overwegingen van het bestreden besluit aan MailMerge Nederland B.V. (hierna: MailMerge) de toegang dient te verschaffen tot de postbussen. Het college heeft hierbij de voorwaarden vastgesteld waaronder PTT Post toegang tot haar postbussen moet verlenen aan MailMerge.

Gelet op artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is PTT Post in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten. MailMerge is als belanghebbende tevens uitgenodigd voor de hoorzitting. De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2001.PTT Post werd tijdens deze procedure vertegenwoordigd door mw. mr. M.J. Geus. MailMerge werd tijdens deze procedure vertegenwoordigd door mw. drs. H.J.M. Joosten en mw. J.C. Buis van Columbi Consulting. Het verslag van deze hoorzitting treft u aan als bijlage bij deze beslissing op bezwaar.

Feiten en verloop van de procedure

Op 4 juli 2001 heeft het college naar aanleiding van het verzoek van MailMerge om de voorwaarden inzake de toegang tot de postbussen vast te stellen tussen MailMerge en PTT Post, ingevolge artikel 2d, tweede lid, van de Postwet (hierna: Pw) het bestreden besluit genomen.


1



PTT Post heeft de postbustoegang voor ongeregistreerde pakketten en ongeadresseerd drukwerk met ingang van 18 juli 2001 ingevoerd.

Op 10 augustus 2001 heeft PTT Post een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van het college van 4 juli 2001. Het college heeft de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd bij brief van 13 augustus 2001 (kenmerk: OPTA/JUZ/2001/202426). Bij brief van 24 augustus 2001 (kenmerk: OPTA/JUZ/2001/202566) heeft het college MailMerge op de hoogte gesteld van de indiening van bovenvermeld bezwaarschrift.

Op 11 oktober 2001 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarop PTT Post en MailMerge het woord hebben gevoerd. Tijdens deze hoorzitting is met PTT Post in overleg met MailMerge afgesproken dat PTT Post tot twee weken na de datum van de hoorzitting in de gelegenheid zou worden gesteld om nadere stukken in te dienen. Deze termijn is op verzoek van PTT Post verlengd tot 1 november 2001. PTT Post heeft die stukken op 31 oktober 2001 ingediend.

Gelet op artikel 7:4 Awb op grond waarvan belanghebbenden tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen indienen, laat het college een door PTT Post op 31 oktober 2001 ingediend stuk (een ongedateerd memorandum) bij de behandeling van de bezwaren buiten beschouwing, aangezien dat stuk geen deel uitmaakt van de hiervoor vermelde, tijdens de hoorzitting gemaakte, gemaakte afspraken en dus tien dagen voor het horen had moeten worden ingediend.

Bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt, samengevat, het volgende in:


* PTT Post dient binnen twee weken na dagtekening van het besluit aan MailMerge de toegang te verschaffen tot de postbussen. MailMerge dient binnen twee weken na dagtekening van het besluit aan PTT Post aan te geven op welke postbuslocaties zij zal gaan aanleveren. Indien MailMerge de door haar vervoerde en voor bestelling in de postbussen bestemde zendingen, na deze twee weken, op andere locaties wenst aan te leveren, dient zij aan PTT Post aan te geven welke zendingen zij wanneer en op welke locaties zal gaan aanleveren. PTT Post dient de toegang dan te verschaffen op de door MailMerge gewenste datum.
* MailMerge mag alle door haar vervoerde zendingen, met uitsluiting van het voor PTT Post voorbehouden deel, voor bezorging in de postbussen van PTT Post aanleveren. Partijen dienen zich ten aanzien van de vorm, afmeting, gewicht, verpakking en adressering te houden aan de eisen welke voortvloeien uit de redelijkheid, waaronder het voorkomen van beschadiging aan andere zendingen.

* PTT Post mag aan MailMerge geen beperking opleggen ten aanzien van het aantal per locatie aan te leveren postzendingen bestemd voor bezorging in de postbussen.
* MailMerge dient over dezelfde venstertijden, met dezelfde begin- en eindtijden, te beschikken als PTT Post zonder onderscheid naar de soort vestiging waarin de postbussen zich


2



bevinden. PTT Post dient MailMerge hiertoe binnen één week na dagtekening van het besluit de daartoe benodigde informatie te verschaffen.
* PTT Post dient bepaalde gegevens over de toegang tot de postbussen, die MailMerge voor haar dienstverlening nodig heeft, ten minste eenmaal per kwartaal te verstrekken aan MailMerge.
* Indien MailMerge onbestelbare postzendingen niet binnen 10 dagen na ontvangst door PTT Post ophaalt, dient PTT Post deze postzendingen te zenden naar het postbusnummer van MailMerge. PTT Post mag hiervoor een kostengeoriënteerde vergoeding in rekening brengen.
* PTT Post dient ervoor te zorgen dat postzendingen bij aanbieding daarvan door MailMerge binnen venstertijd 1 dezelfde dag en bij aanbieding binnen venstertijd 2 de volgende werkdag voor openstelling van de postbus worden bezorgd. Daarnaast dient PTT Post ervoor te zorgen dat geadresseerde postzendingen in de juiste postbus en volledig en onbeschadigd worden bezorgd.

* MailMerge dient de door haar vervoerde en voor de postbusbezorging bestemde postzendingen herkenbaar te maken voor PTT Post. PTT Post dient postzendingen van MailMerge waarvoor gebruik is gemaakt van de frankeeraanduiding van PTT Post te accepteren, mits MailMerge de indruk wegneemt dat deze zendingen door PTT Post als concessiehouder zijn behandeld of van PTT Post afkomstig zijn.

Bezwaren van PTT Post

De bezwaren van PTT Post luiden, beknopt samengevat, als volgt:


1. Het college was op grond van artikel 2d Pw niet bevoegd het bestreden besluit te nemen, althans het college had MailMerge niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat geen sprake is van een situatie waarin partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Het overleg tussen partijen over de voorwaarden was nog in volle gang. MailMerge heeft de uitkomsten van dat overleg niet willen afwachten. MailMerge heeft bovendien haar medewerking aan het houden van een pilot voor testfase 2 van de postbussentoegang (voor ongeregistreerde pakketten en ongeadresseerde zendingen) ten onrechte gestaakt.


2. Het college heeft in strijd met artikel 2d Pw een oordeel gegeven over ongeadresseerde zendingen. Het college is daartoe niet bevoegd respectievelijk had MailMerge ter zake niet- ontvankelijk moeten verklaren. PTT Post ziet in de Postwet geen aanknopingspunt voor het standpunt van het college dat het begrip postvervoer in artikel 2d Postwet in afwijking van de definitie in artikel 1, aanhef en onder d, Postwet ook betrekking kan hebben op ongeadresseerde postzendingen c.q. dat PTT Post ingevolge artikel 2d Postwet verplicht is aan aanbieders van postvervoer in de zin van voormelde definitie (geadresseerde postzendingen) toegang te verlenen tot haar postbussen, ongeacht de aard van de zendingen.

PTT Post wijst, wat het eerste punt betreft, op passages in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel inzake de Postwet, waaruit blijkt dat postvervoer en postzendingen betrekking kunnen hebben op geadresseerde postzendingen die niet behoren tot het


3



opgedragen postvervoer. Dat ondergraaft het standpunt van het college dat de begrippen postvervoer en postzendingen in de eerste plaats gehanteerd worden ter afbakening van de wettelijke vervoersplicht van PTT Post en dus geen doorslaggevende betekenis kunnen hebben voor de uitleg van het begrip postvervoer in een bepaling in de Postwet (artikel 2d) die de liberalisering van een deel van de postmarkt (bezorging van post in postbussen) tot doel heeft. Wat betreft het tweede punt, voert PTT Post aan dat het standpunt van het college zou leiden tot de onaanvaardbare situatie dat bedrijven die zich uitsluitend met de verspreiding van ongeadresseerd drukwerk bezig houden, geen toegang tot de postbussen zouden krijgen, terwijl de bedrijven die zich behalve met de verspreiding van ongeadresseerd drukwerk ook met de verspreiding van geadresseerde zendingen bezig houden, wel toegang tot de postbussen zouden hebben.

3. Het college is op grond van artikel 2d Pw niet bevoegd om een uitspraak te doen over het gebruik van frankeeraanduidingen of andere aanduidingen van PTT Post. Het gaat hier niet om een voorwaarde die betrekking heeft op de toegang tot postbussen. Bovendien is PTT Post de handelsnaam van PTT Post en een dienstmerk van PTT Post, zodat PTT Post zich op grond van het merk- en handelsnaamrecht kan verzetten tegen onbevoegd gebruik van de aanduiding "PTT Post". Het voorschrift van het college leidt ertoe dat PTT Post geen gebruik kan maken van dat recht, in elk geval niet in de relatie met MailMerge.


4. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 2d Pw respectievelijk de redelijkheid omdat het college heeft geoordeeld dat postbustoegang zonder het houden van een pilot voor de invoering van toegang tot de postbussen voor ongeregistreerde pakketten en ongeadresseerde zendingen moet worden gerealiseerd. Het bestreden besluit is voorts in strijd met het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding nu het college van onjuiste feiten is uitgegaan en de feiten onvoldoende heeft onderzocht.

PTT Post voert hiertoe onder meer het volgende aan. Voor pakketten moeten vanwege hun gewicht en omvang soms extra voorzieningen worden getroffen. Voor ongeadresseerde zendingen moet een ander servicekader worden geschapen omdat ongeadresseerde zendingen alleen op postbussen kunnen worden gedistribueerd indien en voor zover het bedrijfsproces voor het bezorgen van geadresseerde zendingen daardoor niet wordt verstoord. De postbussenfaciliteit van PTT Post is immers in de eerste plaats bestemd en ook feitelijk ingericht voor de bezorging van aan postbuspostadressen geadresseerde zendingen die aan PTT Post ter postvervoer worden aangeboden. Met het oog hierop worden ongeadresseerde zendingen van PTT Post via een apart systeem centraal genoteerd en voorgemeld aan de vestigingen (1600). PTT Post bezorgt overigens in beperkte mate pakketten en in zeer beperkte mate ongeadresseerde zendingen.

Gezien het vorenstaande heeft PTT Post een pilot voor testfase 2 van de postbussentoegang (voor ongeregistreerde pakketten en ongeadresseerde zendingen) ingevoerd teneinde eventuele knelpunten te signaleren met betrekking tot het benodigde personeel, de benodigde


---



voorzieningen, de ontwikkelde formulieren en de interne en externe instructies. PTT Post had op het moment van het bestreden besluit nog drie maanden nodig om deze pilot c.q. testfase af te ronden. Als gevolg van het bestreden besluit kon deze pilot niet worden afgerond. Het college heeft PTT Post dus geen redelijke implementatietermijn gegund.


5. Het besluit van het college is in strijd met artikel 2d Pw omdat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat voor toegang tot postbussen geen gespecificeerd redelijk verzoek dient te worden gedaan waaruit de belangstelling blijkt. PTT Post voert daartoe aan dat voor verschillende soorten zendingen verschillende procestechnische en organisatorische maatregelen moeten worden getroffen en dat de voorbereiding van postbustoegang voor de verschillende categorieën postzendingen kosten met zich brengt die PTT Post niet behoeft te maken indien daarvoor van de zijde van de marktpartijen geen belangstelling bestaat.


6. Ten onrechte overweegt het college dat PTT Post de door haar gestelde eisen aan de vorm, afmeting, gewicht, verpakking en adressering van postbuszendingen zou hebben gebaseerd op de Algemene Voorwaarden voor het opgedragen postvervoer van PTT Post.


7. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 2d Pw en onredelijk, omdat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat MailMerge bepaalt wat er met de postzendingen gebeurt indien deze onbestelbaar blijken te zijn c.q. dat PTT Post de onbestelbare zendingen van MailMerge na afloop van een termijn van 10 dagen, voor zover niet opgehaald, naar MailMerge toezendt tegen een kostengeoriënteerde vergoeding. PTT Post voert hiertoe aan dat, nu MailMerge en PTT Post geen van het regelend recht inzake de bewaarnemingovereenkomst afwijkende overeenkomst hebben gesloten ter zake van de retourzendingen, tussen MailMerge en haar het regelend recht van het Burgerlijk Wetboek inzake de bewaarneming geldt, zodat op grond daarvan de teruggave moet geschieden op de plaats waar de zaak (de onbestelbare zending) volgens de overeenkomst moet worden bewaard. Indien MailMerge wil dat de onbestelbare zending wordt teruggestuurd naar haar, moet zij daarvoor gebruik maken van een normale dienst van PTT Post waarvoor dan de gebruikelijke vergoeding moet worden betaald.

PTT Post heeft verder aangevoerd, dat indien het vorenstaande betoog niet wordt gevolgd, de wettelijke bepalingen van regelend recht met betrekking tot de bewaarnemingovereenkomst die de wetgever juist vanuit het oogpunt van de redelijkheid heeft opgenomen, per definitie ook voldoen aan de redelijkheidstoets van artikel 2d Postwet, zodat het college bij het opleggen van voorwaarden en vergoedingen als bedoeld in artikel 2d Postwet daarvan niet had mogen afwijken.


8. Ten onrechte heeft het college geoordeeld dat het onredelijk is dat PTT Post weigert garanties te geven ter zake van de bezorging van postzendingen in postbussen. Ten onrechte bepaalt het college voorts dat wat betreft de schadeplichtigheid bij een tekortkoming in de nakoming van die garanties door PTT Post, de bepalingen uit Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, tenzij anders door partijen wordt overeengekomen of door het college op verzoek anders wordt


---



vastgesteld. Hiertoe voert PTT Post het volgende aan.

Een garantieverplichting voor PTT Post ter zake van de aflevering van de zendingen (van concurrenten) in de postbussen zou betekenen dat hieraan dan hogere eisen zouden worden gesteld dan ingevolge de Postwet op grond van het Besluit Algemene Richtlijnen Post aan de opgedragen diensten - voor zover deze althans betrekking hebben op het gewone, d.w.z. niet- geregistreerde, vervoer - worden gesteld. Niet valt in te zien waarom de redelijkheid zou vergen dat PTT Post in het kader van de bezorging van post van concurrenten nog verder gaande servicegaranties op zich zou moeten nemen. Een onbeperkte aansprakelijkheid van PTT Post voor de aflevering van de zendingen (van concurrenten) in de postbussen zou betekenen dat hiervoor een verdergaande aansprakelijkheid zou gaan gelden dan voor geregistreerde zendingen. Dit lijkt evenmin een redelijke voorwaarde in de zin van artikel 2d Postwet. PTT Post wijst er verder op dat een zodanige aansprakelijkheid consequenties zal hebben voor de hoogte van de vergoeding en dat een zodanige aansprakelijkheid op gespannen voet staat met de regeling in het BW inzake de beperkte aansprakelijkheid van de vervoerder van goederen over de weg.


9. Het is in strijd met artikel 2d Pw en onredelijk dat PTT Post aan MailMerge op de door MailMerge aangegeven datum postbustoegang tot nieuwe door MailMerge opgegeven postbuslocaties zou moeten verlenen. Het bestreden besluit is voorts in strijd met het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding nu het college van onjuiste feiten is uitgegaan en de feiten onvoldoende heeft onderzocht. PTT Post voert hiertoe aan dat er een redelijke minimumperiode van een week in acht moet worden genomen met het oog op het treffen van de nodige voorbereidende maatregelen op de postbuslocatie waar voor het eerst postbuszendingen worden aangeboden.

Argumenten MailMerge

Ten aanzien van hetgeen MailMerge naar voren heeft gebracht, verwijst het college naar het verslag van de hoorzitting.

Wettelijk kader

In deze wordt het wettelijk kader onder meer gevormd door de Postwet en het Postbesluit.

In het eerste lid van artikel 2 Pw is bepaald dat ter waarborging van een goede postale dienstverlening de houder van de concessie verplicht is om voor een ieder in Nederland het postvervoer van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen omvang, met inbegrip van bij die maatregel aangewezen postvervoerdiensten, binnen Nederland en van of naar gebieden buiten Nederland, te verrichten, voor zover dit postvervoer betrekking heeft op postzendingen die in voor het publiek bestemde brievenbussen van de houder van de concessie zijn gedeponeerd of bij daartoe bestemde inrichtingen van de houder van de concessie zijn afgegeven.


---



Conform artikel 5, aanhef en onder a sub 4, Postbesluit is de postbussendienst aangewezen als postvervoerdienst als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 Pw.

Ingevolge het eerste lid van artikel 5 van de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. is TNT Post Groep N.V. aangewezen als de houder van de concessie als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, Pw. In artikel 4 Pw is bepaald dat de houder van de concessie kan toestaan dat de uitoefening van het exclusieve recht krachtens de concessie en van de ter zake van de uitoefening op hem ingevolge deze wet rustende verplichtingen geheel of gedeeltelijk geschiedt door een andere rechtspersoon, indien de betreffende rechtspersoon aan een aantal voorwaarden voldoet. Op dit moment worden de uit de postconcessie voortvloeiende rechten en verplichtingen feitelijk uitgevoerd door PTT Post B.V..

De toegang tot de postbussen is geregeld in artikel 2d Pw: "1. De houder van de concessie is verplicht aan andere aanbieders van postvervoer toegang te verlenen
tot zijn postbussen tegen redelijke, objectief gerechtvaardigde en non-discriminatoire voorwaarden en vergoedingen.
2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden en vergoedingen worden in onderling overleg bepaald.
Bij gebreke van overeenstemming worden deze voorwaarden of vergoedingen op verzoek van de meest gerede partij vastgesteld door het college."

In artikel 1, aanhef en onder e, Postbesluit is bepaald dat onder een postbus wordt verstaan, "een in een gebouw aanwezige afgesloten ruimte die is bestemd voor de aflevering van de voor aflevering van de voor de gebruiker daarvan bestemde zendingen".

Onder de postbussendienst wordt conform artikel 1, aanhef en onder f, Postbesluit verstaan "het tegen vergoeding aan personen ter beschikking stellen van het gebruik van postbussen voor het ontvangen van voor hun bestemde zendingen".

In het tweede lid van artikel 16 Pw is bepaald dat het is verboden om zegels, zegelafdrukken, stempelafdrukken of aanduidingen op zodanige wijze te bezigen, dat zij ten onrechte de indruk kunnen wekken, dat de bescheiden of voorwerpen, waarop zij voorkomen, door de houder van de concessie behandeld of van de houder van de concessie afkomstig zijn.

De beoordeling van de bezwaren

Inleiding

Op 1 juni 2000 is de (nieuwe) Postwet in werking getreden. De wet dient mede ter uitvoering van de Europese richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt


---



voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst1. Het communautaire beleid is erop gericht op termijn totale liberalisering van de Europese postmarkten te bewerkstelligen.

In het eerste lid van artikel 2 Pw is de opgedragen dienstverlening neergelegd, dat wil zeggen de dienstverlening die de houder van de concessie, TNT Post Groep N.V., voor een ieder in Nederland tegen vergoeding moet verrichten. De dienstverlening welke onder de opdracht valt, wordt - met uitzondering van de voorbehouden diensten, zijnde brieven die ten hoogste 100 gram wegen voor zover dit postvervoer wordt verricht tegen een tarief dat lager is dan bij algemene maatregel van bestuur bepaald - in concurrentie met andere postexploitanten verricht.

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Postwet, het Postbesluit (Staatsblad 2000, nr. 226) en het Besluit algemene richtlijnen post (hierna: Barp) per 1 juni 2000, is de postbussendienst onder de opdracht komen te vallen. Op grond van artikel 2d van de Postwet is de houder van de concessie, in het kader van de liberalisering van de postmarkt, verplicht om aan concurrenten toegang te verlenen tot de postbussen. Met deze verplichting heeft de wetgever beoogd te bewerkstelligen dat concurrenten van PTT Post voor het afleveren van door hen vervoerde postzendingen bestemd voor postbussen welke in beheer zijn bij PTT Post, op redelijke voorwaarden toegang hebben tot die postbussen2.

Blijkens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is het streven naar liberalisering van de postmarkt ingegeven door de wens tot stimulering van een goede marktwerking. Een goede marktwerking zal uiteindelijk de consument ten goede komen, omdat hij bij een betere allocatie van middelen een betere kwaliteit van postdiensten tegen lagere prijzen krijgt aangeboden. Bovendien kan hij kiezen uit een groter aanbod van diensten en aanbieders. Daarbij is het van belang dat een situatie van openbare mededinging wordt gecreëerd, waarin de spelers op de postmarkt onder zoveel mogelijk gelijke voorwaarden hun diensten kunnen aanbieden3.

Artikel 2d Pw is tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Postwet door de Tweede Kamer bij amendement4 ingevoegd. Door de indieners van het amendement werd voor het totstandkomen van daadwerkelijke concurrentie op de postmarkt de vrije toegang tot de postbussen van de concessiehouder essentieel geacht. Aangezien PTT Post zonder meer toegang heeft tot haar postbussen, dat wil zeggen ook voor postzendingen waarvoor de concessie niet geldt en waarbij zij dus moet concurreren met andere vervoerders, heeft zij een concurrentievoordeel ten opzichte van andere aanbieders van postvervoer, zodat er reeds daarom geen sprake is van een gelijk speelveld. Teneinde een gelijk speelveld te creëren en de concurrentie op gang te brengen, dient de houder van de concessie de toegang tot de postbussen daadwerkelijk en onder redelijke, objectief gerechtvaardigde en non-discriminatoire voorwaarden en vergoedingen te verlenen.


1 Richtlijn nr. 97/67/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 1997.
2 Nota van Toelichting bij het Postbesluit, Staatsblad 2000, nr. 200, pagina 6 en16.
3 Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 363, nr. 3, pagina 8.
4 Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 363, nr. 17.

---



Het college zal bij de behandeling van de bezwaren van PTT Post de volgorde waarin deze bezwaren zijn weergegeven, aanhouden.

Ad 1

Voor zover PTT Post met haar bezwaar beoogt te stellen dat het college, bij de beantwoording van de vraag of het op verzoek van de meest gerede partij voorwaarden of vergoedingen mag vaststellen, dient vast te stellen in welke fase de onderhandelingen zich bevinden c.q. of er redelijkerwijze nog overeenstemming mogelijk is c.q. of één van de partijen zich bij de onderhandelingen kennelijk onredelijk opstelt, geeft PTT Post daarmee blijk van een onjuiste uitleg van de bepaling. Wet noch wetsgeschiedenis bieden een aanknopingspunt voor een zodanige wetsuitleg. De wet stelt, gelet op het bepaalde in artikel 2d, tweede lid, Postwet, de bevoegdheid van het college om de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorwaarden en vergoedingen vast te stellen, immers uitsluitend afhankelijk van het ontbreken van overeenstemming en van een verzoek van de meest gerede partij. Uiteraard zal het college, indien partijen er in voorkomend geval nog uit kunnen komen, daarop aansturen, maar dat kan voor het college geen reden te zijn om het verzoek om toepassing van artikel 2, tweede lid, Postwet te weigeren.

Gelet op de schriftelijke en mondelinge contacten tussen partijen, vermeld in het bestreden besluit, de feiten en het verloop van de procedure heeft het college in zijn bestreden beschikking terecht vastgesteld dat partijen geen overeenstemming hadden bereikt over de voorwaarden. Er is voor het college, gelet op de standpunten en opmerkingen die partijen op de hoorzitting in het kader van deze bezwaarschriftprocedure te berde hebben gebracht, geen enkele reden dit standpunt thans te herzien.

Het college verklaart het bezwaar derhalve ongegrond.

Ad 2

Aan PTT Post moet worden toegegeven dat de Postwet in artikel 1, aanhef en onder c en d, definities van "postvervoer" respectievelijk "postzendingen" bevat, op grond waarvan onder postvervoer in de Postwet moet worden verstaan het vervoer van geadresseerde zendingen. Daarom lijkt de in artikel 2d Postwet neergelegde verplichting voor de houder van de concessie (PTT Post) om aan andere aanbieders van postvervoer, zoals in casu MailMerge, toegang te verlenen tot de postbussen tegen redelijke, objectief gerechtvaardigde en non-discriminatoire voorwaarden en vergoedingen, beperkt te zijn tot gevallen waarin de vervoerder van post geadresseerde zendingen aanbiedt. Het kan dan gaan om geadresseerde zendingen binnen en buiten de aan PTT Post opgedragen dienstverlening.

Zoals hiervoor in de inleiding is vermeld, hebben de indieners van het amendement dat heeft geleid tot artikel 2d Postwet blijkens de toelichting op hun amendement daarmee beoogd het


---



totstandkomen van daadwerkelijke concurrentie op de postmarkt te bevorderen. Er is geen reden aan te nemen dat hun daarbij een beperking tot dat deel van de postmarkt dat betrekking heeft op het vervoer van geadresseerde zendingen voor ogen stond. Het college overweegt ter zake het volgende.

De indieners van het amendement, nr. 9, dat ten grondslag ligt aan amendement nr. 17, dat heeft geleid tot artikel 2d Postwet, (Van Zuylen, Voute-Droste en Bakker) hebben de toegang tot de postbussen (en andere onderdelen van het postnetwerk zoals de brievenbussen) blijkens de tekst van het voorgestelde artikel 2d, de toelichting daarop en hetgeen zij hierover bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel hebben opgemerkt, willen openstellen voor het aanbieden van andere diensten dan krachtens de concessie, zonder enige andere beperking dan dat het verzoek om bijzondere toegang redelijk was en noodzakelijk om die andere diensten te kunnen aanbieden. De toegang kon dus ook een dienst betreffen die buiten de opgedragen dienstverlening valt, zoals het bezorgen binnen Nederland van geadresseerd drukwerk boven de 2 kg en pakketten boven de 10 kg, of een dienst die geen postvervoer in de zin van de definitie van artikel 1, aanhef en onder c, van de Postwet betreft, zoals het bezorgen van ongeadresseerde zendingen. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat had geen bezwaren tegen dit onderdeel van het amendement, maar was van oordeel dat dit geregeld kon worden in het Besluit algemene richtlijnen post. Aangezien de Staatssecretaris tegen de andere onderdelen van het amendement (toegang tot de brievenbussen) wel bezwaar had, hebben de indieners van het amendement nr. 9 dit amendement beperkt tot de toegang tot de postbussen, en dit gewijzigde amendement als amendement nr. 17 ingediend. Ingevolge dit amendement dient de toegang te worden verleend aan andere aanbieders van postvervoer. Indien onder postvervoer moet worden verstaan het vervoer van geadresseerde zendingen, is hiermee een beperking aangebracht van de diensten waarvoor de toegang moet worden verleend. Uit niets blijkt echter dat deze beperking is beoogd door de indieners van het amendement nr 17. De toelichting op het amendement, waarin zeer in het algemeen wordt betoogd dat voor het tot stand brengen van daadwerkelijke concurrentie op de postmarkt een vrije toegang tot de postbussen van de concessiehouder essentieel is, wijst eerder in een andere richting.

Het college acht het ook op andere gronden niet aannemelijk dat de indieners van het amendement de postbussentoegang hebben willen beperken tot postvervoer in de zin van de definitie van de Postwet en voert hiertoe het volgende aan.

Het vervoer van ongeadresseerd drukwerk vormt een belangrijk segment van de postmarkt en een vrije toegang tot de postbussen is voor de concurrenten van PTT Post een essentiële voorwaarde om ook op dit segment de concurrentie met PTT Post aan te kunnen gaan. In Nederland zijn circa 200.000 postbussen waarvan circa 160.000 zakelijk. Ongeadresseerde zendingen worden niet alleen in de woningbrievenbussen, maar ook in de postbussen bezorgd. In 1998 heeft PriceWaterhouseCoopers, in opdracht van de toenmalige Hoofddirectie Telecommunicatie en Post van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, een onderzoek naar de postmarkt verricht5. Uit dit


5 Onderzoek Postmarkt, PriceWaterhouseCoopers UK, juni 1998.

10



onderzoek volgt onder meer dat de totale waarde van de Nederlandse postmarkt in die periode op circa NLG 9 miljard wordt geschat. Het volume poststukken in de vijf hoofdsegmenten (brieven, geadresseerde post, ongeadresseerde post, pakketten en koeriersdiensten) wordt geschat op 15 miljard stuks. Het segment ongeadresseerde post wordt geschat een volume van 7 miljard stuks te hebben. Verder wordt vermeld dat ongeadresseerde post een groeimarkt is met een gemiddelde jaarlijkse volumegroei van 12,4% over de afgelopen vier jaar. De verwachte volumegroei is 5% per jaar. Verder vermeldt ook het trendonderzoek "Thuis Binnen Bereik"6 dat het aanbod van ongeadresseerde brievenbusreclame zich in een stijgende lijn bevindt.

Uit het bovenstaande volgt dat ongeadresseerde post een belangrijk onderdeel vormt van de totale postmarkt. Ook voor andere aanbieders van postvervoer dan PTT Post is het daarom van belang voor postbusbezorging en dus in hoge mate voor de zakelijke markt bestemde, ongeadresseerde zendingen voor hun klanten te kunnen verzorgen. Dit temeer daar klanten, die de zakelijke markt willen bereiken, veelal een pakket van diensten bij één aanbieder afnemen en dus veelal hun voor de postbus bestemde, geadresseerde én ongeadresseerde zendingen door één aanbieder laten verzorgen. Indien MailMerge geen toegang tot de postbussen voor ongeadresseerde zendingen heeft en deze zendingen dus ook niet voor dat vervoer aan haar klanten kan aanbieden, dan loopt zij het risico dat (potentiële) klanten besluiten ook de geadresseerde zendingen door een andere aanbieder, in casu PTT Post, te laten verzorgen. Daar waar dit voor MailMerge een concurrentienadeel inhoudt, betekent dit voor PTT Post een concurrentievoordeel.

Ten slotte wenst het college op te merken dat de uitleg door PTT Post van artikel 2d zou inhouden dat de wetgever bewust de bestaande discriminatoire situatie inzake de toegang tot postbussen voor ongeadresseerde zendingen zou hebben gehandhaafd, hetgeen onaannemelijk moet worden geacht.

Het college verklaart het bezwaar derhalve ongegrond.

Ad 3

De weigering van PTT Post om postzendingen van MailMerge met frankeeraanduiding "port betaald PTT Post" te bezorgen in haar postbussen, kan, gelet op het feit dat de toegang tot de postbussen alleen indirect door PTT Post wordt toegestaan (PTT Post neemt op zich postzendingen van MailMerge te bezorgen in de postbussen), worden aangemerkt als een weigering om MailMerge toegang tot de postbussen te verlenen. Het college is derhalve, gelet op artikel 2d jo. artikel 16, tweede lid, Pw, gerechtigd een uitspraak te doen over deze voorwaarde die PTT Post stelt aan de toegang tot de postbussen. Het college verklaart daarom het bezwaar van PTT Post op dit punt ongegrond.

Het college kan PTT Post verder niet volgen in haar betoog dat het voorschrift van het college ertoe leidt dat PTT Post geen gebruik kan maken van haar recht zich op grond van het merk- en

6 Gezamenlijk initiatief van DMSA, Netwerk VSP, Interlanden Spreigroep, PTT Post, Roto Smeets Nederland en Veldkamp/Marktonderzoek, Amsterdam, Persbericht, 29 november 2001.


11



handelsnaamrecht te verzetten tegen onbevoegd gebruik van de aanduiding "PTT Post". Indien en voor zover degenen die voorbedrukte enveloppen met de frankeeraanduiding "port betaald PTT Post" gebruiken en aan MailMerge voor postvervoer aanbieden, daarmee handelen in strijd met hun contract met PTT Post dan wel met het merken- of handelsnaamrecht van PTT Post, verzet het voorschrift van het college zich er niet tegen dat PTT Post tegen hen juridische maatregelen treft. Indien het betoog van PTT Post berust op het standpunt dat zij op grond van haar merk- en handelsnaamrecht het recht heeft MailMerge zonder meer te verbieden om aan haar aangeboden voorbedrukte enveloppen met de frankeeraanduiding "port betaald PTT Post" te doen vervoeren ­ zodat het voorschrift van het college ertoe zou leiden dat zij van dit recht niet langer gebruik zou kunnen maken -, kan het college voor dat standpunt geen aanknopingspunt vinden in het merken- en handelsnaamrecht. Het vervoer door MailMerge van post in de voorbedrukte enveloppen met de frankeeraanduiding "port betaald PTT Post" valt naar het oordeel van het college niet onder het bepaalde in artikel 13 A, eerste lid, van de Eenvormige Beneluxwet op de merken of de artikelen 3- 5a van de Handelsnaamwet.

PTT Post heeft nog opgemerkt dat het opzettelijk uitlokken van of willens en wetens meewerken aan merkinbreuk of wanprestatie onder de licentieovereenkomst tussen PTT Post en haar klant door MailMerge, onder omstandigheden onrechtmatig is. Daarvan is echter in casu geen sprake, omdat MailMerge blijkens haar onweersproken mededelingen op de hoorzitting aan de eis van herkenbaarheid uitvoering heeft gegeven door onder aan de envelop, dat wil zeggen onder de naam-, adres- en woonplaatsgegevens, te vermelden: "dit poststuk is door MailMerge vervoerd". Aangezien MailMerge hiermee de indruk wegneemt dat de betreffende zendingen van PTT Post als concessiehouder afkomstig zijn, wordt voldaan aan het in artikel 16, tweede lid, Pw gestelde.

Het college verklaart daarom dit bezwaar van PTT Post eveneens ongegrond.

Ad 4

PTT Post heeft medegedeeld dat de postbussentoegang voor ongeregistreerde pakketten en ongeadresseerde drukwerken per 18 juli 2001 is ingevoerd. Blijkens hetgeen PTT Post in haar bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting ter zake naar voren heeft gebracht, verzoekt zij niet de postbussentoegang voor ongeregistreerde pakketten en ongeadresseerde drukwerken alsnog op te schorten en pas na het houden van een pilot in te voeren. PTT Post heeft bovendien na het besluit niet terstond een voorlopige voorziening, gericht op schorsing van dat besluit, ingediend bij de President van de rechtbank. Het bezwaar leek dus niet gericht te zijn op een zodanige herziening van het bestreden besluit, maar zich te beperken tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit op dit punt.

PTT Post heeft op 31 december 2001 de President van de rechtbank te Rotterdam verzocht het primaire besluit, voor zover dit van toepassing is op ongeadresseerde zendingen, te schorsen tot ten minste zes weken nadat op de bezwaren van PTT Post zal zijn beslist (in welke periode PTT Post beroep zal kunnen instellen tegen een eventueel nadelig besluit) of een "zodanige beslissing te


12



nemen als de president zal vermenen te behoren". Blijkens dit verzoek om voorlopige voorziening heeft PTT Post bezwaar tegen het voorschrift om voor de bezorging van ongeadresseerde zendingen in de postbussen hetzelfde serviceniveau te hanteren als dat voor de bezorging van geadresseerde zendingen. Het college neemt daarom aan dat PTT Post haar bezwaar tegen de invoering van postbussentoegang voor ongeadresseerde zendingen zonder een voorafgaande pilot handhaaft, voor zover het college daarbij hetzelfde serviceniveau eist als wordt gehanteerd voor die van geadresseerde zendingen.

Het college is van oordeel dat dit bezwaar ongegrond moet worden verklaard. PTT Post had, vanaf 4 juli 2001 en tijdens de bezwaarprocedure, voldoende tijd om een pilot te verrichten teneinde na te gaan welke problemen bezorging van ongeadresseerde zendingen conform de voorwaarde van het college zou opleveren. Dat zij dit niet heeft gedaan, mede omdat zij ervan uitging dat de betreffende voorwaarde (dictumpunt 7) in strijd zou zijn met de wet, is voor haar risico. Gelet op de ex nunc toetsing bij de beslissing op bezwaar, is er dus alle reden om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren. Overigens merkt het college hierbij nog op dat de toegang tot de postbussen niet afhankelijk kan worden gesteld van het houden van een pilot. Ook los van het houden van een pilot dient PTT Post de gevraagde toegang te verlenen.

Voor zover met het bezwaar beoogd wordt de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan te vechten, verklaart het college het bezwaar ook ongegrond. Van de zijde van PTT Post is op de hoorzitting wel aangegeven dat er knelpunten en problemen zijn geweest in de beginperiode die met een pilot waren voorkomen, maar PTT Post was niet in staat deze stelling voldoende te onderbouwen. Het college heeft PTT Post daarop toegestaan een schriftelijke inventarisatie ter zake in te dienen voor 1 november 2001. Op 31 oktober 2001 heeft het college het Evaluatierapport d.d. 30 oktober 2001 ontvangen. PTT Post heeft in een begeleidend schrijven d.d. 31 oktober 2001 aangegeven dat bijlage 3 behorende bij dit rapport door haar als bedrijfsgeheim wordt aangemerkt.

Het college stelt voorts vast dat PTT Post niet aannemelijk heeft gemaakt dat PTT Post haar voorbereiding op de postbussentoegang voor andere aanbieders van postvervoer zoals MailMerge, ook voor ongeregistreerde pakketten en ongeadresseerd drukwerk, niet voor 1 juli 2001 heeft kunnen afronden, gelet op het feit dat de verplichting om toegang tot de postbussen te verlenen reeds per 1 juni 2000 gold en dat MailMerge reeds bij brief van 23 februari 1999 een algemeen verzoek om toegang tot de postbussen bij PTT Post had ingediend. Het college is daarom van oordeel dat, voor zover in het Evaluatierapport is aangetoond dat de invoering van de postbussentoegang voor ongeregistreerde pakketten en ongeadresseerde zendingen zonder een implementatieperiode van 3 maanden heeft geleid tot bepaalde knelpunten, deze aan PTT Post te wijten zijn. Overigens lijken de door PTT Post in het Evaluatierapport weergegeven knelpunten eerder veroorzaakt te zijn door interne problemen dan door de toegang tot de postbussen van andere aanbieders7.

PTT Post stelt verder dat de postbussenfaciliteit van PTT Post juridisch bestemd en ook feitelijk

7 Zie onder meer pagina 8 van dit rapport.


13



ingericht is voor de bezorging van aan postbuspostadressen geadresseerde zendingen, die aan PTT Post ten postvervoer worden aangeboden. PTT Post heeft haar bedrijfsproces daarop afgestemd, inclusief de capaciteit van het bedienend personeel. Ongeadresseerde zendingen kunnen daarom alleen op postbussen worden gedistribueerd, indien en voor zover het bedrijfsproces voor het bezorgen van geadresseerde zendingen daartoe de mogelijkheid laat, namelijk in beginsel eerst in de loop van de week na aanbieding en op momenten dat een dergelijke distributie van ongeadresseerde zendingen de postbusbezorging van geadresseerde post niet belemmert. Ongeadresseerde partijen van PTT Post worden daarom via een apart systeem centraal genoteerd en voorgemeld aan de vestigingen. Postbusmedewerkers mogen geen partijen ongeadresseerde zendingen insorteren als deze niet via het systeem zijn voorgemeld. Partijen ongeadresseerde zendingen van andere vervoerders dienen eveneens te worden voorgemeld. Ten aanzien van het aanlevertijdstip heeft PTT Post bepaald dat ongeadresseerde zendingen uitsluitend op vrijdag voor de week van verspreiding kunnen worden aangeboden.

Blijkens het Evaluatierapport heeft PTT Post het als een knelpunt ervaren dat andere aanbieders van postvervoer (zoals MailMerge) ongeadresseerde zendingen, bestemd voor de postbussen, niet op de woensdag voor de week waarin deze moeten worden afgeleverd voormelden in het zogenaamde planningssysteem COPSOS.

Uit het vorenstaande blijkt dat PTT Post zich niet wil houden aan de door het college vastgestelde voorwaarde dat zij alle door MailMerge vervoerde en aangeleverde zendingen, dus ook de ongeadresseerde zendingen, moet bezorgen in haar postbussen op dezelfde dag als die van de aanlevering of uiterlijk de dag daarop. Het college neemt daarom aan dat PTT Post met deze opmerkingen ook beoogd heeft bezwaar te maken tegen de betreffende voorwaarde, voor zover dat betrekking heeft op de aanbieding van ongeadresseerde zendingen. Het college acht dit bezwaar ongegrond en voert daartoe het volgende aan.

Het college stelt voorop dat PTT Post om haar moverende redenen, met name veiligheidsoverwegingen, aan MailMerge geen directe, feitelijke toegang tot de postbussen verleent, doch zelf de postzendingen in de postbussen deponeert. MailMerge is dus voor de bezorging van de door haar vervoerde zendingen, en met name de tijdigheid daarvan, in de postbussen volstrekt afhankelijk van de dienstverlening van PTT Post. In verband hiermee heeft het college in het bestreden besluit aan PTT Post opgedragen de door MailMerge overeenkomstig de instructies aangeleverde zendingen volgens hetzelfde tijdsschema te bezorgen in de postbussen als zij met haar eigen zendingen doet (bij aanlevering binnen venstertijd 1 bezorging op dezelfde dag; bij aanlevering binnen venstertijd 2 bezorging op de volgende werkdag). Met deze voorwaarde is beoogd te bewerkstelligen dat MailMerge een gelijke speler in het speelveld kan zijn.

PTT Post heeft pas in het bezwaarschrift duidelijk gemaakt dat zij voor de postbusbezorging van ongeadresseerde zendingen een ander servicekader, met onder meer andere aanlevervoorwaarden en bezorgtijden, hanteert dan voor die van geadresseerde zendingen. Dat betekent dat de door het college vastgestelde voorwaarde PTT Post ertoe verplicht om ten behoeve van MailMerge een ander


14



servicekader op het punt van aanlevervoorwaarden en bezorgtijden te hanteren dan zij voor haar eigen postbusbezorging van ongeadresseerde zendingen hanteert.

Gelet op de voor PTT Post ex artikel 2d Postwet geldende verplichting om aan MailMerge toegang te bieden voor alle door haar vervoerde zendingen, is het college van oordeel dat de aan PTT Post opgelegde verplichting om ook de door MailMerge aangeleverde ongeadresseerde zendingen binnen de gestelde bezorgtijden te leveren redelijk is. Immers, de toegang dient te worden verleend als ware het MailMerge zelf die de door haar vervoerde zendingen in de postbussen deponeert. Aangezien PTT Post voor zichzelf een ander servicekader hanteert, acht het college het niet onaannemelijk dat PTT Post enige aanpassingen in de postbuslocaties dient in verrichten teneinde de door MailMerge aangeleverde ongeadresseerde zendingen binnen de gestelde bezorgtijden in de postbussen te bezorgen. Het college acht het dan ook niet op voorhand onredelijk dat PTT Post, conform de door het college vastgestelde beleidsregels (Richtsnoeren toegang postbussen, OPTA/EGM/2000/202701) aan MailMerge een kostengeoriënteerde vergoeding ter zake in rekening brengt. Deze vergoeding dient uiteraard te voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 2d, eerste lid, Pw en in verhouding te staan tot de eventuele extra werkzaamheden die PTT Post voor de tijdige bezorging van ongeadresseerde zendingen van MailMerge dient te verrichten. Uit de beleidsregels volgt dat een redelijke vergoeding in ieder geval een kostengeoriënteerde vergoeding is. De vergoeding dient te bestaan uit de meerkosten die PTT Post moet maken voor het verlenen van toegang tot de postbussen welke op de onderliggende kosten dienen te zijn gebaseerd. Het voorgaande neemt uiteraard niet weg dat MailMerge gebruik kan maken van het servicekader inzake ongeadresseerde zendingen dat PTT Post voor zich zelf hanteert. MailMerge dient aan PTT Post aan te geven welk servicekader op de door haar aan te leveren dan wel aangeleverde ongeadresseerde zendingen van toepassing dient te zijn. MailMerge en PTT Post dienen onderling tot overeenstemming te komen over die vergoeding. Bij gebreke van een dergelijke overeenstemming kan één van de partijen het college op grond van artikel 2d, tweede lid, Pw het college verzoeken de vergoeding vast te stellen. Het college merkt hierbij op dat een dergelijk gebrek aan overeenstemming er niet toe mag leiden dat PTT Post haar verplichting om MailMerge toegang te bieden voor ongeadresseerde zendingen, conform de door het college vastgestelde voorwaarden, opschort.

PTT Post stelt dat het aanleveren door MailMerge van ongeadresseerde zendingen op de postbuslocaties van PTT Post op basis van het huidige serviceniveau voor postbusbezorging van geadresseerde zendingen het uitvoeren van de opdracht verstoort. Naar de mening van PTT Post miskent het college dat het proces van postbusbezorging in verband met de bezorging van zendingen van andere vervoerders per definitie het gevaar in zich bergt dat daarmee ook de bezorging van de opgedragen diensten in de postbussen wordt verstoord. Daarnaast stelt PTT Post dat het college miskent dat zij eventuele schadelijke gevolgen voor de opgedragen dienstverlening zelf in kaart had moeten brengen. Het college kan het door PTT Post gestelde niet volgen. Het college overweegt daartoe meer specifiek het volgende.


15



Het college heeft PTT Post meerdere malen8 verzocht aan te geven waar het beweerde gevaar voor de uitvoering van de opdracht uit bestaat. Het college benadrukt hierbij nog eens dat MailMerge haar zendingen op het laatste stuk, namelijk in de postbuslocaties, aanlevert terwijl de zendingen van PTT Post door het hele vervoersproces (ophalen, vervoeren, sorteren, distribueren, ect) van PTT Post gaan. Voor zover al sprake kan zijn van een samenkomen van de zendingen van MailMerge met die van PTT Post, vindt dit pas plaats in de postbuslocaties van PTT Post.

Aangezien MailMerge haar zendingen reeds voorgesorteerd op de postbuslocaties aanlevert, waarbij PTT Post die zendingen aanneemt en in de postbussen deponeert, acht het college het niet mogelijk dat het door PTT Post beweerde gevaar betrekking heeft op het gehele proces van bezorging van geadresseerde zendingen ten behoeven van de opdracht. En al zou het gaan om een gevaar voor de postbezorging van geadresseerde zendingen op het laatste stuk naar de postbuslocaties, dan is er naar het oordeel van het college geen sprake van een dergelijk gevaar. PTT Post heeft haar stelling dat de bezorging van geadresseerde zendingen in gevaar komt door de bezorging van ongeadresseerde zendingen binnen de gestelde bezorgtijden bovendien niet kwantitatief onderbouwd. PTT Post geeft echter aan dat de geadresseerde zendingen binnen de gestelde bezorgtijden in de postbussen worden bezorgd. Met andere woorden, grote hoeveelheden geadresseerde zendingen kunnen blijkbaar wel in de zogenaamde piekuren bezorgd worden. De piekbelasting kan ten aanzien van geadresseerde zendingen wel door PTT Post worden ondervangen. Gezien het voorgaande is het college er niet van overtuigd geraakt dat het aanleveren van ongeadresseerde zendingen in de postbuslocaties van PTT Post het proces van postbusbezorging dusdanig verstoort dat daarvoor een ander servicekader zou moeten gelden.

Naast bovenstaande overwegingen wenst het college ten aanzien van de door PTT Post gestelde voorwaarden aan het aanleveren van ongeadresseerde zendingen het volgende op te merken.

Ten eerste het moment van aanleveren. PTT Post heeft ten aanzien van het aanlevertijdstip bepaald dat ongeadresseerde zendingen uitsluitend op vrijdag voor de week van verspreiding kunnen worden aangeboden. Deze door PTT Post gestelde voorwaarde leidt ertoe dat MailMerge haar concurrentiepositie ten opzichte van PTT Post niet kan versterken door middel van het bieden van onder meer kortere levertijden, hogere kwaliteit en meer zekerheid. De door PTT Post gestelde voorwaarde heeft voor MailMerge tevens het bezwaar dat zij in situaties waarin zij in het kader van de postbusbezorging van geadresseerde zendingen bepaalde postbuslocaties op vrijdag niet bezoekt, op vrijdag een aparte rit moet maken naar de betreffende postbuslocaties, hetgeen voor PTT Post niet opgaat. PTT Post beperkt MailMerge hiermee in haar bedrijfsvoering en de mogelijkheden om te concurreren.

PTT Post stelt verder de voorwaarde dat ongeadresseerde zendingen op de woensdag in de week voor de verspreiding worden voorgemeld in het planningssysteem COPSOS. Uit het bezwaarschrift volgt tevens dat ongeadresseerde zendingen niet in de postbussen gedeponeerd worden wanneer deze

8 Naar aanleiding van het verzoekschrift van MailMerge d.d. 28 maart 2001 en het bezwaarschrift van PTT Post tegen het besluit van het college van 4 juli 2001.


16



niet zijn voorgemeld. PTT Post stelt derhalve de feitelijke bezorging van aangeleverde ongeadresseerde zendingen afhankelijk van de vooraanmeldingsprocedure. MailMerge heeft geen directe toegang tot dit systeem en dient de aan te leveren zendingen bij PTT Post per e-mail voor te melden. PTT Post dient daarop de melding van MailMerge in haar eigen planningssysteem op te nemen. Het college is van oordeel dat een dergelijke voorwaarde concurrentiebelemmerend werkt doordat PTT Post aangeleverde maar niet voorgemelde ongeadresseerde zendingen niet in de postbussen deponeert, terwijl dit feitelijk wel mogelijk is. Dit neemt uiteraard niet weg dat MailMerge met PTT Post praktische afspraken kan maken wanneer zij ongeadresseerde zendingen aanlevert.

Het college merkt hierbij opnieuw op dat MailMerge voor haar dienstverlening afhankelijk is van PTT Post. De toegang tot te postbussen dient te worden verleend als ware het MailMerge zelf die de door haar vervoerde zendingen in de postbussen deponeert. Nu PTT Post deze taak op zich heeft genomen dient zij zich de nodige inspanningen te getroosten om er voor te zorgen dat de door MailMerge aangeleverde zendingen - geadresseerde en ongeadresseerde - in de postbussen worden gedeponeerd, conform de wensen van MailMerge. De wijze waarop PTT Post invulling heeft gegeven aan haar verplichting om toegang tot de postbussen te verlenen, stelt haar in staat voorwaarden aan die toegang te verbinden die een concurrentiebelemmerend effect op de markt hebben.

Het college verklaart derhalve het bezwaar ongegrond.

Ad 5

Hoewel artikel 2d van de Postwet de toegang tot de postbussen van PTT Post voor andere aanbieders van postvervoer niet expliciet afhankelijk stelt van een daartoe ingediend verzoek en derhalve geen eisen stelt aan de vorm en inhoud van een verzoek dan wel aan de daaraan ten grondslag liggende belangstelling, zal degene die toegang tot de postbussen van PTT Post wenst, daartoe een verzoek moeten indienen. Zoals eerder uiteengezet in het bestreden besluit, is een algemeen verzoek om toegang dat de basis kan vormen voor partijen om verder in overleg de voorwaarden en vergoedingen van die toegang vast te stellen, voldoende.

Gegeven de indirecte toegang tot de postbussen, dient wel een indicatie te worden gegeven van de postzendingen waarvoor toegang tot de postbussen gevraagd wordt. PTT Post dient immers een redelijk inzicht te krijgen in de omvang van de werkzaamheden nodig om de toegang tot de postbussen te realiseren. Het vorenstaande betekent echter niet dat de aanbieder al op het tijdstip dat hij een verzoek om toegang tot de postbussen bij PTT Post indient, een concreet en gespecificeerd verzoek ­ waarin bijvoorbeeld het soort zendingen en de locaties waarop bezorging gewenst wordt geacht, worden aangegeven - moet indienen. Er is geen enkele reden waarom hij niet zijn verzoek op een later tijdstip nader zou mogen concretiseren.


17



Het college verklaart het bezwaar derhalve ongegrond.

Ad 6

Het college leest dit onderdeel van het bezwaarschrift aldus dat PTT Post op zich geen bezwaar aanvoert tegen het voorschrift in het bestreden besluit dat MailMerge alle door haar vervoerde zendingen voor bezorging in de postbussen van PTT Post mag aanleveren, met dien verstande dat MailMerge zich ten aanzien van de vorm, afmeting, gewicht, verpakking en adressering dient te houden aan de eisen welke voortvloeien uit de redelijkheid, waaronder het voorkomen van beschadiging aan andere zendingen. Dit voorschrift kan dus worden gehandhaafd.

PTT Post merkt uitsluitend op dat het college in het bestreden besluit heeft miskend dat de door PTT Post gestelde eisen aan de vorm, verpakking etc. van zendingen gelden voor zowel het opgedragen als het niet-opgedragen vervoer van PTT Post en van derden. Het college heeft die opmerking voor kennisgeving aangenomen.

Gelet op het bovenstaande handhaaft het college deze voorwaarde en verklaart het bezwaar ongegrond.

Ad 7

Het standpunt van PTT Post dat in de verhouding tussen haar en MailMerge de wettelijke bepalingen met betrekking tot de bewaarnemingovereenkomst gelden, omdat zij en MailMerge geen afwijkende regeling hebben getroffen, berust op een onjuiste uitleg van de ter zake geldende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Er is, juist omdat partijen ook op dit punt van mening verschilden, geen overeenkomst gesloten. Het college laat in het midden of voor de regeling van de onbestelbare zendingen een bewaarovereenkomst moest worden gesloten.

Het standpunt van PTT Post dat de wettelijke bepalingen van regelend recht met betrekking tot de bewaarnemingovereenkomst, die de wetgever vanuit het oogpunt van de redelijkheid heeft opgenomen, per definitie ook voldoen aan de redelijkheidstoets van artikel 2d Postwet, berust naar het oordeel van het college op een onjuiste visie op hetgeen met artikel 2d van de Postwet is beoogd door de wetgever. Terwijl het regelend recht van de artikelen in het Burgerlijk Wetboek inzake de bewaarneming beoogt de rechtsbetrekking tussen bewaargever en bewaarnemer te regelen in de (normale) situaties waarin partijen geen behoefte hebben aan een afwijkende regeling - en dus geen voorziening bevat voor de gevallen waarin partijen niet tot overeenstemming geraken -, beoogt artikel 2d een voorziening te treffen voor de situatie waarin een postvervoerder die voor bepaald soort postvervoer afhankelijk is van de postbussen van PTT Post, geen overeenstemming kan bereiken met PTT Post over deze dienstverlening. Het staat daarom voor het college vast dat het regelend recht ter zake van de bewaarneming ­ daargelaten of het hier om bewaarneming gaat ­ niet zonder meer aan de redelijkheidstoets van artikel 2d Postwet voldoet.


18



Het college verklaart gelet op het voorgaande dit bezwaar ongegrond.

Ad 8

Het college stelt voorop dat PTT Post er voor heeft gekozen aan MailMerge geen directe, feitelijke toegang tot de postbussen te verlenen, doch zelf de zendingen in de postbussen te deponeren. MailMerge is dus voor de bezorging van postzendingen in de postbussen afhankelijk van de dienstverlening van PTT Post. Zoals reeds eerder gesteld, dient de toegang te worden verleend als ware het MailMerge zelf die de door haar vervoerde zendingen in de postbussen deponeert. Aangezien PTT Post deze taak nu uitvoert, heeft zij daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de tijdige, juiste, volledige en onbeschadigde bezorging van de postzendingen van MailMerge op zich genomen. Het belang van MailMerge bij opname van deze voorwaarde in de overeenkomst met PTT Post is in verband met de nakoming van haar verplichtingen jegens haar klanten, groot. Tenslotte zijn de handelingen welke PTT Post in dit kader dient te verrichten zo eenvoudig dat er, naar het het college voorkomt, geen redenen zijn waarom PTT Post de hier bedoelde prestaties niet op zich zou kunnen nemen.

In verband met het vorenstaande heeft het college in het bestreden besluit aan PTT Post opgedragen de door MailMerge overeenkomstig de instructies aangeleverde zendingen volgens hetzelfde tijdsschema te bezorgen in de postbussen als zij met haar eigen zendingen doet (bij aanlevering binnen venstertijd 1 bezorging op dezelfde dag; bij aanlevering binnen venstertijd 2 bezorging op de volgende werkdag). Met deze voorwaarden wordt beoogd te bewerkstelligen dat MailMerge een gelijke speler in het speelveld kan zijn.

Het college kan PTT Post niet volgen in haar betoog dat een garantieverplichting voor PTT Post ter zake van de voorgeschreven aflevering van de zendingen van MailMerge in de postbussen zou betekenen dat hieraan dan hogere eisen zouden worden gesteld dan ingevolge de Postwet op grond van het Besluit Algemene Richtlijnen Post aan de opgedragen diensten - voor zover deze althans betrekking hebben op het reguliere vervoer - worden gesteld en dat dit daarom geen redelijke voorwaarde in de zin van artikel 2d Postwet zou zijn. De garantieverplichting waartegen PTT Post bezwaar maakt, geldt alleen voor de contractuele relatie tussen PTT Post en MailMerge en staat dus los van de algemene voorwaarden die MailMerge aan haar dienstverlening voor klanten/eindgebruikers verbindt. Het staat overigens MailMerge als concurrerende postvervoerder vrij om in haar algemene voorwaarden dan wel contracten verdergaande garantieverplichtingen op te nemen dan PTT Post aan haar klanten c.q. eindgebruikers aanbiedt. Maar ook indien zij dat niet doet, kan zij van PTT Post voor de dienst die PTT Post in het kader van de indirecte toegang in het laatste deel van het traject van het postvervoer voor haar verleent, strikte garanties eisen. MailMerge moet er immers volstrekt op kunnen vertrouwen dat PTT Post zich houdt aan de voorschriften op dit punt. Het college acht een garantieverplichting van PTT Post ter zake van de voorgeschreven aflevering van de zendingen van MailMerge in haar postbussen, daarom een redelijke voorwaarde als bedoeld in artikel 2d Postwet.


19



Ten aanzien van het bezwaar van PTT Post met betrekking tot de aansprakelijkheid, merkt het college het volgende op. Het college heeft PTT Post in het bestreden besluit niet een onbeperkte aansprakelijkheid opgelegd voor het niet tijdig of niet juist deponeren van de zendingen in de postbussen. Het college heeft slechts in het algemeen opgemerkt dat wat betreft de schadeplichtigheid bij tekortkoming in de nakoming, de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, tenzij door partijen anders is overeengekomen of door het college op verzoek wordt vastgesteld. Het standpunt van PTT Post dat ter zake de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake de aansprakelijkheid van de wegvervoerder van toepassing zouden zijn, is onjuist, reeds hierom omdat de dienst die PTT Post verricht, zich beperkt tot de bezorging in het gebouw waar de postbussen zijn en waar de zendingen van MailMerge worden afgeleverd en dus geen vervoer over de weg met zich brengt.

Gelet op het bovenstaande verklaart het college het bezwaar ad 8 ongegrond.

Ad 9

MailMerge heeft op de hoorzitting medegedeeld dat zij tot dusverre steeds een week van tevoren PTT Post meldt op welke postbuslocaties de zendingen worden aangeboden. Dat geldt dus ook wanneer MailMerge toegang tot nieuwe postbuslocaties wenst. Dit betekent dat MailMerge, indien zij toegang tot nieuwe postbuslocaties wenst, op dit moment niet van PTT Post eist dat deze zich houdt aan de in het bestreden besluit neergelegde verplichting om zulks eventueel direct te realiseren. MailMerge heeft echter te kennen gegeven dat zij PTT Post daaraan in voorkomend geval wel wil houden, teneinde te voorkomen dat klanten naar PTT Post uitwijken. Het college is het met MailMerge eens dat zij de mogelijkheid moet hebben om, net als PTT Post zelf, voor de postbus bestemde zendingen in voorkomend geval direct te kunnen bezorgen. Het college is er niet van overtuigd dat de in dit geval te verrichten handelingen op de nieuwe postbuslocaties dermate gecompliceerd zijn dat het onredelijk is om van PTT Post te eisen dat die in deze gevallen op de door MailMerge gewenste datum toegang tot de postbussen verleent. Wel acht hij het redelijk om PTT Post in voorkomend geval, waarin redelijkerwijze niet van haar gevergd kan worden dat zij de toegang terstond biedt, toe te staan de toegang te bieden op een latere datum met als uiterste termijn die van een week na melding van de voorgenomen postaanbieding.

Het college verklaart het bezwaar ­ gelet op het bovenstaande ­ gegrond, met dien verstande dat de voorwaarde dat PTT Post de toegang tot een nieuwe postbuslocatie dient te verschaffen aan MailMerge op de door MailMerge gewenste datum wordt aangevuld als volgt: "zij het dat PTT Post in voorkomend geval, waarin redelijkerwijze niet van haar gevergd kan worden dat zij de toegang terstond biedt, de toegang dient te bieden op een latere datum met als uiterste termijn die van een week na melding van de voorgenomen postaanbieding".

Besluit


20



Het college verklaart het bezwaarschrift van PTT Post van 10 augustus 2001 tegen het besluit van het college van 4 juli 2001, voor zover het betrekking heeft op het bepaalde onder 1 van het dictum, gegrond en voor het overige ongegrond.

Het dictum wordt gewijzigd door navolgende aanvullingen:
* In punt 1 wordt achter laatste volzin gelezen: "zij het dat PTT Post in voorkomend geval, waarin redelijkerwijze niet van haar gevergd kan worden dat zij de toegang terstond biedt, de toegang dient te bieden op een latere datum met als uiterste termijn die van een week na melding van de voorgenomen postaanbieding"

* In punt 7 wordt na de eerste twee volzinnen ingevoegd: "Ter zake van de bezorging van ongeadresseerde zendingen, dient MailMerge aan PTT Post kenbaar te maken of op de aan te leveren dan wel aangeleverde ongeadresseerde zendingen voormeld servicekader of het servicekader dat PTT Post ter zake voor zichzelf hanteert, van toepassing dient te zijn."

Hoogachtend,

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,

Prof. dr. J.C. Arnbak, voorzitter

Beroepsmogelijkheid
Belanghebbenden, die zich met de bijgaande beslissing niet kunnen verenigen, kunnen binnen zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die waarop de beslissing is bekendgemaakt, daartegen een beroepschrift indienen bij de Rechtbank, sector Bestuursrecht, te Rotterdam. Het postadres is: Rechtbank Rotterdam, sector Bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en dient ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, alsmede de gronden van het beroep te bevatten. Zo mogelijk dient bij het beroepschrift tevens een afschrift van het besluit, waarop het beroepschrift betrekking heeft, te worden meegezonden. Voor het instellen van beroep is griffierecht verschuldigd. Informatie kan worden ingewonnen bij de griffie van de rechtbank.


21