Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Aan de Voorzitter van de Algemene Commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG DIE Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 15 februari 2002 Auteur M.Th. Crucq

Kenmerk DIE-75/02 Telefoon 070 348 48 76

Blad /1 Fax 070 348 40 86

Bijlage(n) 5 E-mail die-in@minbuza.nl

Betreft Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen
C.c.

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot verlenging van de financiering van in het kader van Titel II bis van Verordening (EEG) nr. 1035/72 goedgekeurde programma's voor de verbetering van de kwaliteit en van de afzet van bepaalde dopvruchten en sint-jansbrood en tot vaststelling van specifieke steun voor hazelnoten.

Voorstel voor een richtlijn tot wijziging richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval.

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Actieplan Wetenschap en Samenleving

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijk regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten

Mededeling van de Commissie: Een Europese Ruimte voor levenslang leren realiseren

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Fiche 1: Verordening dopvruchtensector

Titel:

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot verlenging van de financiering van in het kader van Titel II bis van Verordening (EEG) nr. 1035/72 goedgekeurde programma's voor de verbetering van de kwaliteit en van de afzet van bepaalde dopvruchten en sint-jansbrood en tot vaststelling van specifieke steun voor hazelnoten.


Datum Raadsdocument: 23 november 2001

Nr. Raadsdocument: 14410/01

Nr Commissiedocument: COM (2001) 667 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: LNV i.o.m. FIN, BZ/OS, EZ

Behandelingstraject in Brussel:

CSA, vaststelling met gekwalificeerde meerderheid in de Landbouwraad.

Consequenties voor de EG-begroting in EURO per jaar: MEUR 54,3

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Op verzoek van de Raad is de Commissie begonnen met een grondige studie van de economische, sociale en milieuaspecten van de dopvruchtensector. In afwachting van dit Commissierapport wordt voorgesteld dat telersverenigingen waarvan de verbeteringsprogramma's voor bepaalde oppervlakten in 2001 aflopen een verzoek kunnen indienen tot voortzetting van de financiering voor het met dopvruchten beteelde areaal voor een extra periode van ten hoogste één jaar.

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 37 EGV (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

N.v.t., het betreft een exclusieve competentie van de EG.

Nederlandse belangen: In Nederland worden vrijwel geen dopvruchten geproduceerd.

Eerste beoordeling voorstel en wijze van optreden in Brussel:

De Gemeenschap heeft voor deze sector specifieke maatregelen genomen in de periode van 1990 tot en met 2000. Het ging om verbeteringsprogramma's ter verbetering van de kwaliteit en afzet die gedeeltelijk (45%) door de telersvereniging zelf werden betaald. Daarna is bij het prijzenpakket van 2000 overeengekomen de steunmaatregel nog enige tijd te verlengen. Dit op speciaal verzoek van Spanje. Als argument werd daarbij genoemd het specifieke belang van de teelt voor arme afgelegen regio's. De productie van dopvruchten is voor de producerende landen echter ook belangrijk om andere dan economische redenen. De productie van dopvruchten speelt een rol voor het milieu. Enerzijds houdt ze de erosie tegen en werkt ze brandvertragend, anderzijds speelt ze een rol in het toerisme. Tevens speelt de sector een rol bij de instandhouding van de sociaal-economische levensvatbaarheid van het platteland omdat het een bron van werkgelegenheid is.

De steun was een tijdelijke verbeteringsmaatregel.

Op grond van deze overwegingen is Nederland tegen ondersteuning van de sector in de vorm van een Gemeenschappelijke Marktordening. Indien een verdergaande financiering met EU-gelden toch dient plaats te vinden zou een beroep op andere communautaire programma's meer in de rede liggen. Nederland is in principe tegen verlenging, maar zal het voorstel voor verlenging van één jaar niet blokkeren, onder voorwaarde dat de verlenging op generlei wijze uitgelegd kan worden als een pleidooi voor een permanente regeling. De belangrijkste reden om de verlenging niet te blokkeren is dat Nederland het Commissierapport wil afwachten, waarbij Nederland het betreurt dat dit rapport nog niet is verschenen. Naar aanleiding van het Commissierapport terzake dient het EU-beleid rond de dopvruchten te worden heroverwogen. Na het beschikbaar komen van het Commissierapport in mei kan derhalve definitieve standpuntbepaling plaatsvinden.

Consequenties voor nationale regelgeving /beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): N.v.t

Rol EP in besluitvormingsprocedure: Raadpleging

Fiche 2: Richtlijn verpakking en verpakkingsafval

Titel:

Voorstel voor een richtlijn tot wijziging richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval.


Datum Raadsdocument: 11 december 2001

nr. Raadsdocument: 15194/01

nr. Commissiedocument: COM(2001)729 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: VROM i.o.m. EZ, LNV, BZ/OS, BZK

Behandelingstraject in Brussel:

Bespreking in het Comité artikel 21 en behandeling in de raadswerkgroep milieu. Eerste presentatie vond plaats tijdens de Milieuraad van december 2001.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De huidige richtlijn heeft tot doel de nationale maatregelen te harmoniseren teneinde de milieueffecten van verpakking en verpakkingsafval te voorkomen of te verminderen en de werking van de interne markt te waarborgen. De lidstaten werd verzocht minimumtaakstellingen op te stellen voor terugwinning en recycling van verpakkingsafval die uiterlijk 30 juni 2001 moesten zijn verwezenlijkt. In deze richtlijn is bepaald dat 4,5 jaar nadat implementatie in de nationale regelgeving moest zijn gerealiseerd nieuwe doelstellingen m.b.t. terugwinning en materiaalhergebruik moeten worden vastgesteld. Het wijzigingsvoorstel heeft geen betrekking op preventie en producthergebruik.

In de discussies ter voorbereiding van deze nieuwe percentages in het (artikel-21-) Comité van vertegenwoordigers van de lidstaten is vastgesteld dat het wenselijk is de percentages nader te specificeren per materiaalsoort. Tevens is uitgesproken dat de definitie van verpakkingen zou moeten worden verduidelijkt, terwijl ook het begrip materiaalhergebruik ('recycling') nader zou moeten worden omschreven.

E.e.a. heeft samengevat geleid tot het volgende:

in de bijlage bij de richtlijn is een niet bindende aanbeveling opgenomen met een nadere interpretatie van het begrip verpakkingen op een aantal hoofdlijnen, terwijl tevens per hoofdlijn niet-limatieve lijsten zijn opgenomen met illustraties van wat wel en niet onder verpakkingen wordt verstaan;

de begrippen mechanische, chemische en basismateriaal-('feedstock')recycling zijn nader gedefinieerd;

er dient tussen de 60 en 75 % verpakkingsmateriaal te worden teruggewonnen en tussen de 55 en 70% als materiaal te worden hergebruikt, terwijl per materiaalsoort de volgende minimumpercentages materiaalhergebruik worden gehanteerd:
glas 60%, papier/karton 55%, metaal 50% en kunststof 20% (mechanische en chemische recycling);

hogere percentages blijven toegestaan indien ze aan de Commissie worden gemeld en de Commissie heeft vastgesteld dat er voldoende capaciteit voor hergebruik en terugwinning is, er geen verstoring van de interne markt is en het nakomen van de verplichtingen van de richtlijn door andere lidstaten niet wordt verhinderd.

Rechtsbasis van het voorstel:

artikel 95 lid 1 van het EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid).

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Lidstaten zijn verplicht hun regelgeving aan te passen binnen de in het voorstel genoemde percentages; hogere percentages blijven evenwel toegestaan indien ze aan de Commissie worden gemeld en de Commissie heeft vastgesteld dat er voldoende capaciteit voor hergebruik en terugwinning is, er geen verstoring van de interne markt is en het nakomen van de verplichtingen van de richtlijn door andere lidstaten niet wordt verhinderd.

Nederlandse belangen:

Gegeven het relatief hoge percentage van recycling dat de afgelopen jaren in Nederland is bereikt is het van belang dat ook in andere Europese landen percentages worden bereikt die niet in grote mate afwijken van de Nederlandse prestaties.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Binnen 18 maanden na vaststelling van het ontwerp dienen de percentages in Nederlandse regelgeving te zijn opgenomen. Gegeven de overeenstemming met de industrie over te behalen percentages levert dit voor Nederland geen problemen op.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie

Fiche 3: Mededeling Actieplan Wetenschap en Samenleving

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Actieplan Wetenschap en Samenleving


Datum Raadsdocument: 6 december 2001

Nummer Raadsdocument: 14973/01

Nummer Commissiedocument: COM(2001) 714 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: OCW i.o.m. EZ, LNV, FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Op verzoek van de Onderzoeksraad van 26 juni 2001 is dit Actieplan opgesteld. Op de Onderzoeksraad van 10 december 2001 is het Actieplan gepresenteerd in het kader van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte (ERA). Begin 2002 begint de Commissie met de uitvoering van de maatregelen. In 2004 wordt een Europese conferentie voor de wetenschap georganiseerd waar een overzicht 'Wetenschap en samenleving in de Europese onderzoeksruimte' wordt gepresenteerd dat ook de effecten van het actieplan zal evalueren zowel op het niveau van de afzonderlijke acties als meer in het algemeen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO(per jaar):

Binnen het voorgenomen Kaderprogramma van 2002-2006 valt de activiteit 'Science and Society'. Op de Onderzoeksraad d.d. 10 december 2001 is een budget voor dit onderdeel gereserveerd van MEUR 60 (N.B. een jaarlijks schema heeft op dit niveau geen zin). De Commissie treedt op als katalysator met gebruikmaking van de middelen die op communautair niveau beschikbaar zijn.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel

Achtergrond:

Eurocommissaris Busquin wil een nieuw geïntegreerd R&D-beleid voor Europa, gericht op de vorming van een 'European Research Area'. Onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie alsmede de mate waarin deze o.m. via het onderwijs en de media hun draagvlak in de samenleving vinden zijn doorslaggevend voor de competitiviteit van Europa. De Commissie heeft in het verlengde van Lissabon voorstellen gedaan voor de creatie van één Europese Onderzoekruimte die moet kunnen concurreren met bijvoorbeeld de Verenigde Staten.

Het voorliggende actieplan voor wetenschap en samenleving bouwt voort op het Commissiedocument 'Wetenschap, samenleving en burgers in Europa' , SEC (2000) 1973 d.d. 14.11.2000. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de acties die de Commissie heeft aangekondigd in het witboek over 'Europees Bestuur' , dat de Commissie op 25 juli 2001 heeft goedgekeurd. Verder zal het plan het beleidsproces ter bevordering van de plaats en de rol van vrouwen in het onderzoek ondersteunen.

Doel Actieplan Wetenschap en Samenleving

Bevorderen van het wetenschappelijk onderwijs en de wetenschappelijke cultuur in Europa.

Het ontwikkelen van een wetenschapsbeleid dat dichter bij de burgers staat.

Wetenschap een verantwoordelijke plaats geven binnen het beleid.

Inhoud voorstel:

Het plan stelt 38 acties voor die vanaf 2002 zullen worden uitgevoerd. Op hoofdlijnen:

omhet publiek meer bewust te maken van het belang van W&T zijn de media van groot belang. De Commissie stelt o.a. een denktank in, bestaande uit journalisten en vertegenwoordigers van persorganen om wetenschappelijke informatie zo doelmatig mogelijk te verspreiden. Ook zal de ontwikkeling van producten voor een groot publiek (tv-programma's e.d.) worden gestimuleerd door calls for tender e.d. De Europese wetenschapsweken zullen beter worden afgestemd met nationale evenementen en o.m. worden gebruikt om de resultaten van het communautaire onderzoek aan het publiek te tonen;

omdat de ERA complementair is aan de Europese ruimte voor het hoger onderwijs zal de Commissie zorgen voor samenhang en convergentie van de activiteiten. De prioritaire doelstellingen gericht op de ontwikkeling van vaardigheden voor de kennismaatschappij, de toegang tot informatie- en communicatietechnologieën voor iedereen en het stimuleren van de keuze voor een wetenschappelijke of technologische richting zullen worden ondersteund met acties binnen SOCRATES om bijv. nieuwe didactische instrumenten te ontwikkelen en te verspreiden, mobiliteit van studenten en onderzoekers in praktisch opzicht te ondersteunen (Europees netwerk van mobiliteitscentra) en voorlichting over studies en wetenschappelijke carrières te geven;

om een Wetenschapsbeleid te ontwikkelen dat dichter bij de burger staat, moet er een daadwerkelijke dialoog tot stand komen tussen wetenschap en samenleving om een goede meningsvorming te garanderen. In 2004 zal de European Convention for Science hieraan een bijdrage leveren, maar op lokaal en regionaal niveau is het van belang dat er fora worden georganiseerd over onderwerpen van direct belang voor de burgers waaraan ook wetenschappers deelnemen (milieu, gezondheid, veiligheid enz.). Daarnaast functioneren de Nederlandse wetenschapswinkels als voorbeeld voor het initiatief om in Europa zgn. 'science shops' te creëren. Ook zouden betere procedures kunnen worden ontwikkeld om de civiele maatschappij te betrekken bij de beleidsontwikkeling (consensusconferenties, burgerpanels);

gender-gelijkheid in de wetenschap is een specifiek aandachtspunt. Er zal een Europees platform van vrouwelijke wetenschappers worden opgericht om vrouwen in hun carrière te steunen d.m.v. opleidingsacties en netwerkactiviteiten. De Helsinki-groep zal worden betrokken bij het onderzoeken van de positie van vrouwen in de private sector en de situatie van vrouwen in een 'groter' Europa. Ook zullen gender-indicatoren worden opgesteld om vorderingen te kunnen controleren;

ethische dimensie. Om de informatie toegankelijker te maken, zal er een waarnemingscentrum voor informatie en documentatie worden opgezet dat de ontwikkeling van de discussie over ethische vraagstukken op nationaal en internationaal niveau kan inventariseren en analyseren. Ook zal er een open dialoog tot stand worden gebracht tussen verschillende organisaties, industrie, wetenschap e.d. om ideeën en standpunten uit te wisselen m.b.t. ethische gevolgen die kleven aan nieuwe technologieën. Er zal ook worden gewerkt aan de bevordering van bewustmaking en integriteit van onderzoekers zelf, het vergemakkelijken van de uitwisseling tussen ethische commissies en de dialoog over ethiek met andere regio's in de wereld;

deskundigheid. Voor het ontwikkelen en uitvoeren van beleid zal meer gebruik worden gemaakt van deskundigen: verbetering van de wetenschappelijke ondersteuning (advisering) van beleidsmakers, voorlichting, kwaliteitsborging en de relaties met internationale wetenschappelijke referentiesystemen

Rechtsbasis van het voorstel:

N.v.t., het betreft een mededeling.

Wel kan worden aangegeven dat de basis voor de bevoegdheid van de Commissie op dit terrein in de artikelen 163 t/m 173 EG is vastgelegd. Het voorstel zal zijn uitwerking vinden in het volgende Kaderprogramma voor onderzoek (dat is gebaseerd op artikel 166, lid 3 van het Verdrag).

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief: Door middel van de activiteiten heeft de Europese Unie een belangrijke verantwoordelijkheid die complementair is aan de inspanningen van de lidstaten. De voorgestelde maatregelen ondersteunen de vorming van de Europese Onderzoeksruimte. Ook de voorgestelde maatregelen zijn proportioneel in relatie tot de gestelde doelen.

Nederlandse belangen:

De prioriteiten sluiten goed aan bij het (bredere) Nederlandse onderzoeksbeleid zoals neergelegd in het Wetenschapsbudget 2000 en later, meer specifiek, in de nota "Boeiend, Betrouwbaar en Belangrijk", nota Wetenschaps- en Techniekcommunicatie van April 2000, door de ministers van OCW, EZ en LNV gepresenteerd. Op hoofdlijnen werd hier de aandacht gevestigd op

beleidsontwikkeling gericht op het brede publiek door meer aandacht aan W&T te schenken binnen de media;

gericht op jongeren om het imago van de wetenschap te verbeteren, zodat eerder wordt gekozen voor een carrière in wetenschappelijke of technologische richting; en

gericht op themagebonden subsidiëring om meer focus en samenwerking tot stand te brengen in de versnipperde initiatieven.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

N.v.t.

Rol EP in besluitvormingsprocedure:

N.v.t., het betreft een mededeling die het EP tevens is toegegaan.

Bij het volgende Kaderprogramma: co-decisie.

Fiche 4: Verordening bijstand luchtreizigers

Titel

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijk regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten


Datum raadsdocument: 9 januari 2002

nr. Raadsdocument: 05129/02

nr. Commissiedocument: COM (2001) 784 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: V&W

Behandelingstraject in Brussel:

Nog niet bekend is wanneer behandeling in Raadswerkgroep begint

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De beoogde verordening geeft passagiers recht op financiële compensatie door luchtvaartmaatschappijen of touroperators, een andere vlucht of terugbetaling van het ticket en vergoeding voor maaltijden e.d. op de luchthaven in geval van instapweigering of annulering van een vlucht. Ook passagiers die te maken krijgen met langdurige vertragingen krijgen recht op een andere vlucht of terugbetaling. De verordening geldt voor alle vluchten vanaf EU-luchthavens uitgevoerd door zowel EU- als niet-EU-luchtvaartmaatschappijen en vluchten vanaf niet-EU-luchthavens naar EU-bestemmingen uitgevoerd door EU-luchtvaartmaatschappijen voor zover dat derde land geen gelijkwaardige regeling heeft. De verordening vervangt de bestaande verordening (EEG) nr 295/91 inzake vergoeding bij overboeking die alleen geregeld vervoer (lijndiensten) betreft.

Rechtsbasis van het voorstel:

Art. 80, lid 2 EG (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

De regeling vervangt een bestaande verordening inzake vergoeding bij overboeking, dus voor dat onderdeel is er gemeenschapscompetentie. Verder ligt een regeling op EU-niveau ook voor de hand uit het oogpunt van gelijke concurrentievoorwaarden op de interne markt. Ook vanuit het consumentenbelang is er behoefte aan gelijke, transparante regels.

Nederlandse belangen:

Geen specifieke Nederlandse belangen, maar Nederland ondersteunt in algemene zin de thans lopende initiatieven tot versterking van passagiersrechten waar dit voorstel een onderdeel van is.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

De onderhavige materie is thans niet geregeld in de Nederlandse luchtvaartwetgeving. Er moet een implementatieregeling komen waarin wordt aangegeven welke met de verordening strijdige handelingen strafbaar zijn of overtreding van welke bepalingen van de verordening strafbaar is. Voorts moet een handhavende instantie worden aangewezen alsmede een instantie waar een passagier terecht kan met klachten over een eventuele overtreding van de verordening.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie.

Fiche 5: Mededeling levenslang leren

Titel:

Mededeling van de Commissie: Een Europese Ruimte voor levenslang leren realiseren

datum Raadsdocument: 23 november 2001

nr. Raadsdocument: 14440/01

nr. Commissiedocument: COM(2001)678 definitief

Eerst verantwoordelijke ministerie: OCW i.o.m. SZW, EZ, VWS

Behandelingstraject in Brussel: Onderwijsraad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Met deze mededeling wil de Commissie een bijdrage leveren aan de realisatie van een Europese ruimte voor levenslang leren waar mensen de mogelijkheid krijgen zich vrij tussen leersituaties, arbeidsplaatsen en landen te bewegen en hen daarbij in staat te stellen om zoveel mogelijk gebruik te maken van hun kennis en competenties en deze te vergroten.

In de mededeling wordt door de Commissie een aantal bouwstenen aangeleverd om dit doel dichterbij te brengen. Deze zijn:

het waarderen van leren;

informatie en begeleiding;

investeren van tijd en geld in leren;

burgers en onderwijsmogelijkheden dichter bij elkaar brengen;

basisvaardigheden;

innovatieve leermethoden.

De lidstaten en de Commissie worden, ieder binnen hun bevoegdheden, opgeroepen deze doelstellingen te verwezenlijken. Het is hierbij nadrukkelijk niet de bedoeling om bestaande wet- en regelgeving in de lidstaten te harmoniseren. Transparantie en vertrouwen in elkaars onderwijssystemen staan voorop. De samenwerking zal plaatsvinden volgens de open coördinatie methode. De voortgang zal worden gemeten met een beperkt aantal indicatoren.

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een mededeling.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Nederland tekent daarbij aan dat (de implementatie van) de mededeling niet moet leiden tot een verruiming van de competentie van de Commissie, tot overlap met andere beleidsterreinen of tot een ongewenste interferentie met lopend beleid op bijvoorbeeld het terrein van jeugd. Mocht aan deze voorwaarde niet worden voldaan dan zal Nederland op het positieve oordeel terugkomen.

Nederlandse belangen:

Voor alle lidstaten en ook voor Nederland is het belangrijk dat er op den duur een Europese ruimte voor levenslang leren ontstaat waar mensen de mogelijkheid krijgen zich vrij tussen leersituaties, arbeidsplaatsen en landen te bewegen en hen daarbij in staat te stellen om zoveel mogelijk gebruik te maken van hun kennis en competenties alsmede deze te vergroten. Daarnaast past dit streven uitstekend in het Lissabon proces om binnen 10 jaar van Europa de meest competetieve kenniseconomie in de wereld te maken.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Geen

Rol EP in de besluitvorming:

N.v.t., het betreft een mededeling die het EP tevens ter informatie is toegegaan.

doc COM(2001)428, zie Kamerstukken 22112/210 dd. 19-10-01

===