Sociaal-Economische Raad

VERSLAG RAADSVERGADERING 15 FEBRUARI 2002

15 februari 2002

Vandaag heeft de Sociaal-Economische Raad drie unanieme adviezen vastgesteld: over de Nieuwe Pensioenwet (aanvullend advies), over de Europese Unie en de vergrijzing en over het Grotestedenbeleid (Steden op koers). Bij het agendapunt Actualiteiten voerde FNV-voorzitter L. de Waal namens de drie vakcentrales én de drie centrale ondernemersorganisaties het woord over de reacties op het WAO-onderhandelaarsakkoord van de SER door de politiek en het Centraal Planbureau.

Actualiteiten
FNV-voorzitter L. de Waal maakte zich namens de drie vakcentrales en de drie centrale ondernemersorganisaties boos over de reacties van de politiek en het Centraal Planbureau (CPB) op het onderhandelaarsakkoord dat 18 januari in de SER werd gesloten. Volgens De Waal wordt het SER-advies over de WAO al voordat het is uitgebracht ontmand door de politiek. D66 reageert volgens hem traditioneel zuur en negatief en de VVD eveneens gewoontegetrouw terughoudend. Maar als de PvdA en het CDA publiek twijfel zaaien over hun steun aan belangrijke delen van de hoofdlijnen van het advies, dan dreigen zij daarmee de stekker eruit te trekken. Hij deed dan ook een dringend beroep op de lijsttrekkers van deze twee partijen om klip en klaar helder te maken dat zij zich zullen blijven inspannen de hoofdlijnen van het SER-akkoord in een regeerakkoord te verwerken. De Waal zei het te betreuren dat het CPB gisteren met een doorberekening van het onderhandelaarsakkoord naar buiten kwam. Dit was tegen de wens van de SER in, omdat het akkoord nog verder wordt uitgewerkt in de commissie. Volgens De Waal liepen hier twee rollen door elkaar: Enerzijds is het CPB in de commissie medespeler, maar nu blijkt ze tegelijk ook de publiek, of moet ik zelfs zeggen politieke, scherprechter van het advies te zijn.

Prof. C. van Ewijk reageerde namens het CPB op de kritiek. Volgens hem heeft het planbureau slechts uitgevoerd waar de SER om heeft gevraagd. Wanneer we een quick scan maken, willen we ook de achterliggende analyse presenteren. Dat doen we in het openbaar, zodat iedereen kan zien hoe onze berekeningen tot stand zijn gekomen komen.

Nieuwe Pensioenwet
In dit aanvullende ontwerpadvies gaat de raad in op twee onderwerpen: pensioenfondsen aan de top van een holding en de positie van pensioenfondsen in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). Het is voorbereid door de Pensioencommissie, onder voorzitterschap van prof.dr. L.F. van Muiswinkel. Het is een aanvulling op een eerder SER-advies over de Nieuwe Pensioenwet van 18 mei 2001. Beide adviezen zijn een reactie op een adviesaanvraag van staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 mei 2000.

De raad vindt dat kerntaken van pensioenfondsen duidelijk moeten worden. De vorming van conglomeraten, waarbij pensioenfondsen bijvoorbeeld een verzekeraar of arbodienst als dochter hebben, geeft reden tot zorg. Deze ontwikkeling schept namelijk onduidelijkheden over het doen en laten van pensioenfondsen. Om ongewenste discussies over het instituut pensioenfonds te voorkomen, moeten er criteria worden ontwikkeld zodat helder is wat wel en wat niet behoort tot de kerntaken van pensioenfondsen. Daarnaast bepleit de raad dat pensioenfondsen een solvabiliteitstoets krijgen die op hun situatie is toegesneden.

A. Verhoeven, voorzitter van de Unie mhp, sprak namens de werknemersvertegenwoordiging in de raad. Hij zei het belangrijk te vinden dat pensioenfondsen voldoende speelruimte hebben binnen aanvaarbare grenzen. Die speelruimte is nodig om de arbeidsvoorwaarde pensioen op het bestaande, goede niveau te handhaven om het bestendige toeslagbeleid te kunnen voortzetten tegen een betaalbare prijs. Dat is vooral belangrijk omdat we over tien jaar de effecten van de vergrijzing zullen gaan voelen.

Volgens Verhoeven moeten pensioenaanspraken en ingegane pensioenen bestendig worden geïndexeerd. Daarbij staat zekerheid voorop. Hij waarschuwde echter voor het inbouwen van teveel zekerheid. Dat brengt hele hoge kosten met zich mee en daar wordt niemand echt vrolijk van. Het draait volgens de Unie mhp-voorzitter om het managen van een aanvaardbaar niveau van risico door het dynamisch inzetten van sturingsmiddelen. Als dat goed gebeurt dan kunnen pensioenfondsen een hoge kwaliteit behouden en betaalbaar blijven.

J. Ruiter, van VNO-NCW, voerde namens de ondernemersleden het woord. Hij noemde het een verbetering dat pensioenfondsen in het SER-advies een eigen solvabiliteitstoets krijgen. Dat leidt in de praktijk tot een minder hoge dekkingsgraad, aldus Ruiter. Er kan dan rekening worden gehouden met de eigenheid van elk fonds, bijvoorbeeld wat betreft de omvang van het fonds en de samenstelling van het deelnemersverband. ook Ruiter benadrukt dat volledige zekerheid erg duur is en dat het SER-advies de kosten probeert te beperken. Dat kan tot gevolg hebben dat het dekkingspercentage lager wordt dan 100. Wij zijn bereid dat risico onder stringente voorwaarden te accepteren.

Daarnaast gaf Ruiter zijn visie op de discussie over pensioenfondsen aan de top van de holding. Hij zei dat pensioenfondsen zich moeten beperken tot hun kerntaken en de direct daarmee samenhangende activiteiten. Die kerntaken betreffen het administreren, de informatievoorziening en het vermogensbeheer. Het is van groot belang dat de bestuurders van pensioenfondsen er heel bewust voor kiezen om met hun activiteiten binnen het aldus afgebakende werkterrein te blijven, aldus Ruiter.

Plaatsvervangend kroonlid C. van Ewijk (CPB) wees er op dat aan de voorgestelde veranderingen rond zekerheid ook gevaren zijn verbonden. Kijk naar de lange termijn ontwikkelingen van aandelenkoersen. Aandelenkoersen die laag zijn, kunnen nog verder dalen. Bovendien bestaat er een risico dat bedrijven failliet gaan. De gepensioneerden zijn hun geld dan kwijt. Volgens Van Ewijk moet daar in het verdere onderzoek naar de solvabiliteitstoets nadrukkelijk aandacht aan worden besteed.

EU en de vergrijzing
Dit ontwerpadvies bepleit een integrale aanpak voor het opvangen van de gevolgen van de vergrijzing in de Europese Unie. Dat kan langs drie wegen: door vergroting van de arbeidsdeelname, door verdere vermindering van de overheidsschuld waardoor rentelasten op de begroting worden vrijgespeeld en door het kritisch bezien van de oudedagsvoorziening. Een dergelijke aanpak biedt lidstaten voldoende ruimte om binnen de op EU-niveau gemaakte afspraken te kiezen voor een voor hen geëigende combinatie van beleidsinstrumenten en garandeert tevens dat dit maatwerk tot een adequate voorbereiding op de gevolgen van vergrijzing leidt. Ook de nauwe samenhang tussen enerzijds de arbeidsmarkt en anderzijds de sociale zekerheid en oudedagsvoorziening noopt tot een integrale aanpak. Deze aanpak maakt het mogelijk een goed evenwicht te vinden tussen financiële en sociale doelstellingen. Het ontwerpadvies is voorbereid door een commissie van de SER onder voorzitterschap van prof.dr. F. Leijnse. Het is een reactie op een adviesaanvraag van 12 juni jl. van minister Vermeend en staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Benschop van Buitenlandse Zaken.

Integraal en evenwichtig. Zo noemde CNVer R. van Splunder het advies over EU en de vergrijzing. Dat evenwicht blijkt volgens hem ondermeer uit de manier waarop voorstellen worden gedaan voor het verhogen van de arbeidsparticipatie van ouderen. De SER adviseert om meer neo-liberale prikkels te introduceren waardoor het voor ouderen financieel aantrekkelijk wordt om langer door te werken. Maar de raad pleit tegelijkertijd voor levenslangs leren en het invoeren van goede arbeidsomstandigheden. Deze maatregelen dragen evenzeer bij aan een verhoging van arbeidsdeelname van ouderen.

Van Splunder prees het advies ook omdat het zo actueel is. De inkt van het advies was nauwelijks droog of Duitsland en Portugal kregen internationaal kritiek vanwege hun tekorten op de begroting. Het SER-advies gaat uitgebreid in op de toetsing van de langtermijn houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Volgens Van Splunder is een goede naleving van eerder gemaakte Europese begrotingsafspraken essentieel.

Hij kreeg bijval van A. Kraaijeveld, die namens VNO-NCW sprak. Volgens Kraaijeveld zal de vergrijzing van de bevolking de openbare financiën in alle landen van de Europese Unie stevig op de proef stellen. Het is dus zaak ons tijdig en adequaat op de grote uitgavenstijgingen die op ons afkomen, voor te bereiden. Op die manier kunnen we de houdbare van de overheidsuitgaven ook op langere termijn waarborgen.

Verder wees Kraaijeveld op het belang van goede oudedagsvoorzieningen. Pensioenstelsels moeten ook op lange termijn houdbaar zijn. Hij zei zich zorgen te maken over het verschijnsel dat nogal wat Europese landen hebben gekozen voor een omslagstelsel. Dat model is zeer kwetsbaar in een samenleving die vergrijst en ontgroent. Een goed pensioenstelsel dient bestand te zijn tegen de gevolgen van vergrijzing en het risico van een oplopende inflatie.

De VNO-NCW-woordvoerder stond ook nog stil bij de arbeidsmigratie. Hij constateerde dat de voorstellen van de Europese Commissie een aantal interessante elementen bevatten om tot snellere en duidelijkere procedures te komen voor het aanwerven van hoger opgeleid personeel van buiten de EU. VNO-NCW wil volgens Kraaijeveld dat het kabinet haast maakt met verruimen van de mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven om personeel buiten de EU te werven.

Plaatsvervangend kroonlid prof. A. Bakker toonde zich bezorgd over het naleven van de Europese verdragen. De onderdirecteur van De Nederlandsche Bank noemde de weinig verheffende vertoning rond de niet gegeven early warning aan Duitsland een teken aan de wand. Toch moeten we hiermee verder. We zullen Duitsland aan de belofte moeten houden in 2004 een evenwichtige begroting bereikt te hebben. En we zullen de Europese Commissie moeten steunen in zijn positie als hoeder van het verdrag.

Bakker had lof voor het Nederlandse begrotingsbeleid. Het scheppen van een overschot zorgt ervoor dat de uitgespaarde rentelasten kunnen worden gebruikt voor toekomstige zorg- en pensioenuitgaven. Dat is verstandig beleid, oordeelde Bakker. Daar moeten we ook in de komende kabinetsperiode mee doorgaan.

Prof. A. Kolnaar liet een afwijkend geluid horen. Het kroonlid zei dat het vrijspelen van rentelasten door afbouw van de overheidsschuld niet de aangewezen weg is om de gevolgen van vergrijzing op te vangen.

Steden op koers
In het advies Steden op koers schrijft de raad dat het weer beter gaat met de grote steden. Mede door het grotestedenbeleid hebben zij de sterke economische groei in de afgelopen jaren kunnen benutten om achterstanden in te lopen. Dit beleid moet dan ook worden voortgezet. De sterke economische groei heeft echter ook een aantal problemen vergroot, waardoor het ingezette economische herstel in de steden wordt bedreigd. De steden zijn moeilijker bereikbaar, de arbeids- en de woningmarkt zijn in bepaalde segmenten onevenwichtiger geworden en de onveiligheid is toegenomen. Aan deze problemen moeten de grote steden de komende jaren extra aandacht besteden. Het advies is voorbereid door een ad hoc commissie onder voorzitterschap van mevrouw prof.dr. J.M. Cramer. Het is een reactie op een adviesaanvraag van minister Van Boxtel voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 11 juli 2001.

MKB-Nederland-voorzitter J. de Boer, die sprak namens de drie centrale ondernemersorganisaties, was tevreden met het advies. Hij vond dat een grote stad behoefte heeft aan goede sheriffs à la Clint Eastwood. De Boer stelde vijf randvoorwaarden aan het grotestedenbeleid: een consistente bereikbaarheidspolitiek, werken dicht bij woongebieden mogelijk maken, terughoudendheid ten aanzien van megastores aan de rand van de steden, gematigde lokale lasten en een goede veiligheid. Met betrekking tot de arbeidsmarkt spraken hem drie punten uit het SER-advies met name aan: de activerende, sanctionerende en sluitende aanpak van werk en inkomen, de intensieve één op één benadering van werkgevers en de aanpak van de personeelskrapte bij de zorg, het onderwijs en de politie. Omdat deze krapte zich vooral voordoet in de vier grootste steden, bepleitte De Boer een grotestedentoeslag in deze steden voor het personeel in die sectoren.
Het grotestedenbeleid vraagt volgens hem om maatschappelijk ondernemerschap, om ruimte voor mensen en instituten die onorthodox aan de slag mogen gaan. Daar moet een goede politieke dekking voor komen, aldus De Boer.

FNV-bestuurster mevrouw A. Jongerius, die het woord voerde namens de drie vakcentrales, begon met het laten vertonen van een fragment uit De Akbarstraat, een documentaire tv-serie. Hierin beklaagde een stadsdeelraadbestuurster zich over de vele geoormerkte potjes met geld die een integraal grotestedenbeleid bemoeilijken. Jongerius ging vooral in op het arbeidsmarktbeleid in de grote steden. Zij zag dat ondanks dat er de afgelopen jaren veel mensen aan het werk zijn gegaan, toch ook nog veel mensen aan de kant zijn blijven staan. Voor hen zou er met een kwalitatief goede arbeidsbemiddeling nog veel te bereiken zijn, verwachtte Jongerius. Zij vond dat er te veel gefocust wordt op sancties en megabanenmarkten. Ook onderstreepte zij het belang van scholing en van gesubsidieerde banen. Langdurig werklozen hebben volgens haar een aanpak nodig zoals die in de sociale werkvoorziening gebruikelijk is.
Van de door De Boer bepleitte grotestedentoeslag was zij minder gecharmeerd. Alleen als objectief aangetoond kan worden dat het werk in de vier grootste steden extra zwaar is, zou het beter betaald moeten worden. Dat moet dan in de functiewaardering tot uiting komen. De vakbeweging verwacht meer van een beter personeelsbeleid in deze sectoren en vreest dat een grotestedentoeslag een verschuiving van de problemen teweeg brengt, waardoor elders gaten vallen.