Gemeente Amsterdam


-


---
Start Zoeken

Amsterdam.nl
|
Gemeentebestuur
|
College
|
Burgemeester
Job Cohen
|
Toespraak burgemeester Cohen bij het Centrum Lokaal Bestuur op 15 februari 2002

Toespraak burgemeester Cohen bij het Centrum Lokaal Bestuur op 15 februari 2002

De SDAP zette haar eerste wankele schreden in de lokale politiek. De benoeming van de eerste wethouder van SDAP-huize zou nog bijna tien jaar op zich laten wachten. Het overgrote deel van de bevolking was nog uitgesloten van het kiesrecht. Daardoor was de kiezersaanhang van de SDAP nog relatief gering. Maar toch vond toen, in 1902, nu honderd jaar geleden, de eerste bijeenkomst van de Vereniging van Sociaal-Democratische Raadsleden plaats. Nu heeft vrijwel iedere partij een vereniging voor lokale bestuurders, maar toen, in 1902, was de SDAP de eerste. Een landelijke vereniging van gemeenteraadsleden lag in die tijd op het eerste gezicht niet erg voor de hand. Want bedenk dat een gemeenteraadslid uit Groningen dat een partijdag wilde bijwonen in Amsterdam daar drie dagen voor moest uittrekken. Maar juist de SDAP had een landelijke vereniging van lokaal bestuurders nodig, want anders dan de katholieke en protestante partijen, konden haar aanhangers niet steunen op een breed vertakt netwerk van gelijkgezinde instellingen en organisaties. De gemeenteraadsfracties van de SDAP bestonden op zijn best uit enkele personen. De SDAP-raadsleden van het eerste uur konden voor steun en advies alleen terecht bij elkaar. Bovendien werden zij door de gevestigde politieke partijen in hun gemeenten vaak vijandig bejegend. Partijvoorzitter Schaper formuleerde tijdens de oprichtingsvergadering als missie voor de nieuwe vereniging: samen één lijn trekken en leren van elkaars werk. Onder deze omstandigheden ontstond binnen de partij - ook tussen de lokale fracties - een grote saamhorigheid.

De wortels van de Vereniging van Sociaal-Democratische Raadsleden liggen overigens deels hier in Arnhem. Een van de aanwezigen op de oprichtingsvergadering was het Arnhemse gemeenteraadslid J. Zoestbergen, tevens oprichter van de SDAP-afdeling hier in Arnhem. Weliswaar kwam het idee om een vereniging voor gemeenteraadsleden op te richten van de SDAP-afdeling Maastricht werd, maar zij werd door de SDAP-afdeling Arnhem bij het partijbestuur in Amsterdam aangekaartd. De gemeenteraadsleden uit Maastricht lieten op de eerste vergadering van de vereniging verstek gaan. Zwolle was voor hen te ver weg.

Aan de eerste periode van de Vereniging van Sociaal-Democratische Raadsleden zijn de namen verbonden van grote en invloedrijke partijgenoten. Tak, Ankersmit, Polak en Wibaut; ze zetten zich allemaal in voor de vereniging, als hoofd van het zogenaamde inlichtingenbureau of als redacteur bij De Gemeente, het orgaan van de Vereniging.

Een echte politieke macht in de gemeenten werd de SDAP pas na de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917 en 1919. Op enkele uitzonderingen na was de SDAP voor die tijd in de gemeenten geen dominante politieke kracht. Zo'n uitzondering was Amsterdam. In 1911 werd Wibaut gekozen in de Amsterdamse gemeenteraad. In 1914 werd hij wethouder. Samen met mannen als De Miranda en Polak groeide Wibaut uit tot voorbeeld voor zijn partijgenoten in de rest van het land. Deze 'bouwers' onderscheidden zich door hun praktische instelling en hun gedrevenheid om de leefomstandigheden van arbeiders te verbeteren. Daarin liepen zij ook voorop op hun collega's in de Tweede Kamer.

Wie terugkijkt op de afgelopen eeuw, kan niet anders dan diep onder de indruk zijn van wat er in die periode door de sociaal-democratie tot stand is gebracht. Op landelijk niveau tal van sociale wetten, op lokaal niveau sociale woningbouw, gemeentelijke gezondheidsdiensten, werklozenzorg, onderwijs en nog veel meer. De strijd van de SDAP ging echter om méér dan het verbeteren van de werk- en levensomstandigheden van arbeiders alleen. Veel meer nog stond die strijd vanaf de oprichting van de SDAP in het teken van de wens om de arbeidersklasse te 'verheffen', te emanciperen. Door het stimuleren van solidariteit tussen arbeiders, door politieke vorming, door zedelijke vorming in bijvoorbeeld de Arbeiders Jeugd Centrale en door het op- en uitbouwen van een breed vertakte eigen organisatie. Meer dan politieke partij was de SDAP emancipatiebeweging. Emancipatie en solidariteit zijn de ideologische wortels van onze beweging gebleven. Deze beginselen bepalen in hoge mate de identiteit die de PvdA uitdraagt en vormen de leidraad voor het politieke handelen van haar bestuurders en volksvertegenwoordigers.

De emancipatie van de arbeidersklasse is intussen meer dan voltooid. Nieuwe maatschappelijke problemen deden zich voor. Nieuwe onrechtvaardigheden riepen om politieke actie. De oude beginselen van emancipatie en solidariteit bleven het uitgangspunt voor de sociaal-democratische politiek, maar kregen gaandeweg wel een andere betekenis en inhoud. De belangrijkste verandering die zich vanaf het einde van de jaren vijftig voltrok, was dat de solidariteit en het emancipatiestreven van de PvdA zich steeds meer ging richten op groepen buiten de oorspronkelijke beweging of op groepen die daarbinnen een minderheidspositie innamen. De sociaal-democratische solidariteit ging zich richten op de derde wereld, op politieke vluchtelingen of - als het ging om het behoud van het milieu - op toekomstige generaties. Datzelfde gold voor het emancipatiestreven. Dat had niet langer uitsluitend betrekking op het geheel van de eigen groep of klasse, maar ook op bijvoorbeeld culturele minderheden, uitkeringsgerechtigden of vrouwen.

Deze ontwikkeling had een aantal gevolgen. In de eerste plaats werden de politieke doelstellingen van de partij daardoor diffuser. Omdat zij zich richten op verschillende groepen met onderling verschillende belangen, manifesteerden belangentegenstellingen zich ook binnen de partij. Het uitzetten van politieke lijnen die voor de eigen achterban en zelfs voor het eigen kader coherent en begrijpelijk waren, werd daardoor moeilijker. Het ging ten koste van de herkenbaarheid van de sociaal-democratische doelstellingen en politiek. Bovendien werd de partij steeds bestuurlijker. Aangezien de oriëntatie van de partij zich niet langer richtte op een eigen, duidelijk herkenbaar groep met gezamenlijke belangen, lagen de politieke doelen steeds meer buiten de invloedsfeer van de eigen organisaties. De 'rode familie' viel geleidelijk uit elkaar. De partij richtte zich steeds exclusiever op het aanleveren van bestuurders en kandidaten voor vertegenwoordigende lichamen.

Om politieke doelstellingen te bereiken, werd gebruik van het overheidsinstrumentarrium van steeds groter belang. Dat kon door de toegenomen macht van de sociaal-democratie ook steeds beter. Moest voor de Tweede Wereldoorlog vooral een vuist worden gemaakt door op te roepen tot staking of tot massademonstraties en moest de ontwikkeling van het volk worden gestimuleerd door inzet van eigen organisaties, na na de Tweede Wereldoorlog was de PvdA veel meer aangewezen op bestuurlijke middelen. Dat kon ook heel goed en was uiterst succesvol: veel werd bereikt, van de AOW tot de volkshuisvesting, van goede onderwijsvoorzieningen tot de bijstand. Politiek werd de PvdA meer en meer synoniem met bestuur en democratie met representatie. Die visie op democratie en bestuur is door de huidige directeur van de Wiardi Beckman Stichting -Paul Kalma - in 1982 treffend beschreven in zijn boek 'de illuse van de democratische staat': in een democatie representeren het bestuur en de vertegenwoordigende organen de maatschappij. Er bestaat aldus een eenheid tussen bestuur en burgers. In de besluitvormende arena's wordt uit maatschappelijke deelbelangen het algemeen belang gedestilleerd. De politieke minderheid schikt zich in het besluit van de meerderheid, waardoor de eenheid tussen bestuur en burgers behouden blijft. Het wezenskenmerk van democratie is in deze visie 'harmonie'. Maar volgens Kalma was niet harmonie, maar juist conflict het wezenskenmerk van de democratie. Democratische procedures zorgen er weliswaar voor dat er op een ordelijke manier besluiten kunnen worden genomen in een maatschappij vol tegenstellingen, maar die nemen die tegenstellingen als zodanig niet weg. De taak van het bestuur kon volgens Kalma dan ook niet zijn het sturen van de samenleving omdat die geen homogeen, bestuurbaar geheel vormde. De taak van het bestuur is wel het faciliteren van het debat tussen maatschappelijke krachten, waarin de overheid niet meer dan een regierol kan vervullen. Besturen moet dan ook niet met grote daden, maar met kleine stapjes. Binnen de PvdA kon Kalma in 1982 op weinig steun rekenen. Joop den Uyl maakte Kalma duidelijk dat het idee van een zo'n moeilijk stuurbare samenleving hem een gruwel was. En dat gold, in de tijd dat de ideologie van de maakbare samenleving nog volop opgeld deed, voor de meeste PvdA-politici. De denkbeelden die Kalma uiteen zette in 1982 komen ons in 2002 aanzienlijk minder revolutionair voor. Maar zij leidden niet tot een fundamenteel andere kijk op de primaire oriëntatie van de partij op het bestuur. En daarin zou wel eens de basis kunnen liggen voor de problemen waarmee de PvdA anno 2002 kampt. Overigens: problemen naast successen. Want de bestuurlijke successen, dat wil dus zeggen de successen die de Partij van de Arbeid door deelname aan het bestuur heeft geboekt, zijn legio; ik noemde ze al eerder.

Maar het is ontegenzeggelijk zo dat die successsen vaak politiek niet zo 'sexy' waren. Laat ik dat aan de hand van een voorbeeld verduidelijken. Wat was het opwindendste moment in de afgelopen vier jaren in Den Haag? Dat was de nacht van Wiegel. Iedereen riep: ha, eindelijk gebeurt er weer eens wat in Den Haag! En de paradox is dat dat eigenlijk het enige (nou ja, niet helemaal het enige) moment is geweest dat er juist niets gebeurde; voor het overige is er keihard gewerkt aan het uitvoeren van het regeerakkoord - een regeerakkoord waar ons land niet slechter van is geworden.

Het laat iets zien van de spanning tussen bestuur en politiek. Bestuur is koel, politiek is heet. En misschien zit daar nogal wat onvrede bij burgers die zich in toenemende mate ontevreden uitlaten over het paarse avontuur. Iedereen lijkt het wel met elkaar eens te zijn, er is zo weinig te kiezen, er is zo weinig politiek. En er zijn weer zoveel nieuwe problemen bijgekomen, problemen die inderdaad niet in de afgelopen periode zijn opgelost. Die onvrede wordt misschien nog wel in de hand gewerkt door, alweer bestuurlijke, antwoorden die gevonden zijn op de vraag hoe burgers goed bediend kunnen worden. Laat ik een paar van die bestuurlijke antwoorden noemen.

Burgers zijn -gevolg van de emancipatie waar de sociaal-democratie zo veel en zo van harte aan heeft bijgedragen- ontzettend veel mondiger geworden. Zij laten zich niet meer met een kluitje in het riet sturen, zij weten wat ze willen en zij gaan zelfstandig en zelfbewust op zoek naar oplossingen voor hun eigen problemen, zoals zij ook luid en duidelijk reageren op voorstellen en ideeën die van overheidszijde op hun af komen. Veelvuldig wordt daarbij gebruik gemaakt van de instrumenten die de afgelopen decennia gemeengoed geworden zijn: bezwaar- en beroepsschriften worden ingediend, en er wordt tijdens gemeenteraadsvergaderingen ingesproken dat het een lieve lust is, er worden petities ingediend, comité's gevormd, actiegroepen ingericht, wat niet al. En terwijl op al deze manieren de grote betrokkenheid van burgers bij het handelen van de overheid blijkt, loopt tezelfdertijd de animo om aan verkiezingen mee te doen terug. In dat opzicht is er ontegenzeggenlijk een kloof tussen burgers en politiek.

De dramatisch lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1990 bracht een debat op gang over die kloof. Hoewel er nog altijd geregeld wordt geklaagd over het trage of bureaucratische functioneren van de lokale overheid, heeft zich sinds het begin van de jaren negentig binnen de stadhuizen een ware omslag voltrokken. Binnen de ambtelijke organisaties heeft de bureaucratische, op het naleven van regels gerichte werkwijze plaatsgemaakt voor klantgerichtheid en ruimte voor creativiteit. Dat proces weerspiegelt zich in de uitkomsten van onderzoek naar de tevredenheid van burgers met de gemeentelijke dienstverlening. In de beleidsvorming heeft zich een vergelijkbare omslag voltrokken. Overleg met belanghebbenden, stadsgesprekken, wijkpanels, enquêtes en tal van al dan niet experimentele interactieve beleidsprocessen zijn in veel gemeenten vast onderdeel geworden van het beleidsinstrumentarium. En ook dit weten burgers te waarderen.

Als u nu goed naar mij hebt geluisterd, dan hebt u gemerkt dat ik de begrippen overheid en politiek een beetje door elkaar heen gebruikt heb. Enerzijds is er een kloof tussen de burger en de politiek, anderzijds heeft de politiek op die problemen gereageerd met typisch overheids-, typische bestuurlijk handelen: met juridisch instrumentarium, met inspraakinstrumentarium, met dienstverlening, met interactieve beleidsprocessen, enz., enz.

Gevolg van dat alles is dat de burger in de afgelopen jaren wel tevredener is geworden over de overheid, maar niet over de politiek. En eigenlijk is dat niet zo raar. Want burgers zijn wel veel meer gaan merken van allerlei overheidsdienaren, zoals rechters en ambtenaren die zich uitsloven om het de burger naar de zin te maken, maar zij zijn niet zo veel meer gaan merken van de politici. Niet dat die niet keihard gewerkt hebben. Dat hebben ze, wat zeg ik, dat hebben we wel, maar wel erg veel binnen de contekst van het bestuur.

En het is precies op dat punt geweest dat de lokale partijen hebben ingespeeld. Zij zijn veel beter dan de traditionele partijen in staat geweest om hun oor te luisteren te leggen buiten de bestuurlijke processen, beter in staat geweest om burgers bij hun politiek te betrekken - ook al betekent dat niet onmiddellijk dat zij nu met zoveel andere antwoorden op dezelfde inhoudelijke vragen zijn gekomen. Kortom, zij zijn met een politiek antwoord gekomen, en niet met een bestuurlijk.

Vanaf de jaren zestig zijn de burgers steeds mondiger geworden. Door de PvdA is die toenemende mondigheid door de jaren heen gestimuleerd. Toch is daarin onmiskenbaar een zekere ambivalentie aanwezig. Mondige burgers maken het bestuurders immers ook moeilijk. Die ambivalentie is zichtbaar in de formalisering van inspraak in de jaren ...(?). Burgers moesten hun zegje kunnen doen in het besluitvormingsproces, maar wel op een door het bestuur bepaald moment, op een door het bestuur bepaalde wijze. Bovendien kreeg inspraak niet het karakter van onderhandeling of zelfs maar overleg, maar was het in beginsel eenzijdig. Een ander voorbeeld is de uitbreiding van de rechtsbescherming tegen overheidsbesluiten. De uitbreiding van de rechtsbescherming is door de PvdA altijd ondersteund. Procedures van burgers of belanghebbende organisaties tegen overheidsbesluiten worden tegelijkertijd echter beschouwd als een inbreuk op het democratische proces.

Met hun toenemende mondigheid is ook de macht van burgers toegenomen. Zowel georganiseerd in committees en verenigingen als individueel weten burgers steeds beter de weg in bureaucratische procedures en organen. De representatie van burgers door vertegenwoordigende lichamen is daardoor steeds minder vanzelfsprekend. Dat uit zich onder andere in een teruglopend opkomstcijfer bij verkiezingen. Dat proces werd voor het eerst breed onderkend aan het begin van de jaren negentig.

In de jaren negentig is de emancipatie van burgers in een stroomversnelling gekomen. Burgers vormen als gevolg daarvan op lokaal niveau inmiddels een belangrijke machtsfactor. De reactie van de politiek op deze emancipatiebeweging is een zuiver bestuurlijke geweest. De cultuuromslag die zich in de afgelopen tien jaar heeft voltrokken in de omgang van de overheid met burgers is vrijwel volledig op het conto te schrijven van het bestuur en de ambtelijke organisaties. Vaak werd de inzet van interactieve beleidsinstrumenten en het betrekken van burgers bij belangrijke overheidsbesluiten door de politieke partijen in de gemeenteraad gestimuleerd. Even vaak werden de initiatieven die op dit punt door het gemeentebestuur en de ambtelijke organisatie werden genomen genegeerd. Door de gevestigde politieke partijen is nooit een serieuze poging ondernomen de burgerlijke emancipatiebeweging een politieke component te geven. Vanaf halverwege de jaren negentig heeft die politieke component zich aangediend: in de lokale politieke partijen, die onderling weliswaar grote verschillen vertonen, maar die gemeen hebben dat zij zich opwerpen als de behartigers van de belangen van burgers en streven naar vergroting van de invloed van burgers op het gemeentelijk beleid.

De opkomst van lokale politieke partijen stelt de PvdA niet alleen voor electorale, maar ook voor existentiële problemen. De PvdA is van oudsher de leidende kracht geweest in de emancipatie van uiteenlopende maatschappelijke groepen. Zij ontleent daaraan haar identiteit. De PvdA wordt door de lokale politieke partijen in de hoek gedrukt van de gevestigde orde; de orde die de eigen politieke belangen laat prevaleren boven die van burgers. In veel gemeenten weet de PvdA zich met de opkomst van de lokale lijsten niet goed raad.

De afgelopen eeuw hebben de SDAP en de PvdA een leidende rol gespeeld in de lokale politiek. Ook de komende periode willen wij die leidende rol blijven spelen. Daarvoor moet de partij een inhaalslag maken. De PvdA heeft tot nu toe nauwelijks aansluiting kunnen vinden bij de beweging van burgeremancipatie. Die beweging - met op dit moment de lokale partijen als enige politieke vertegenwoordigers - zal het komende decennium de voornaamste progressieve kracht blijven. De PvdA mag deze beweging niet negeren. De PvdA moet weer een partij te worden van de burgers. Niet het oude type 'massapartij', maar een partij die in samenspraak met burgers haar politieke koers bepaalt, die zoekt naar overleg met maatschappelijke organisaties die maatschappelijk debat organiseert en de uitkomsten daarvan verwoordt in de politieke arena van de gemeenteraad. Solidariteit met anderen kan alleen politiek en electoraal te gelde worden gemaakt als die solidariteit wederkerig is. Burgers voor wiens belangen de PvdA opkomt moeten zich door de PvdA vertegenwoordigd voelen. Dat betekent dat solidariteit niet afstandelijk kan zijn, maar vorm moet worden gegeven in samenspraak met de mensen die het betreft.

De afgelopen jaren heeft de PvdA in veel gemeenteraden overleg en discussie met mondige burgers overgelaten aan het bestuur, ambtenaren en adviseurs. De vertegenwoordiging van burgers hoort in een vertegenwoordigende democratie echter primair de politiek toe. In een maatschappij van geëmancipeerde burgers vereist politieke vertegenwoordiging meer dan periodiek verantwoording afleggen. Het vereist van politieke partijen dat zij in constant contact staan met de burgers die zij vertegenwoordigen; dat zij met die burgers gezamenlijk optrekken.

De PvdA is bezig nieuwe inhoud te geven aan de begrippen emancipatie en solidariteit. Daarbij staat de binding van de partij met de moderne maatschappij van geëmancipeerde burgers centraal. Het 'samen sterk' dat onze verkiezingsposters siert, verwoordt deze ambitie. Tegelijk grijpt dat 'samen sterk' terug op de traditionele invulling van het begrip solidariteit, waarin solidariteit betrekking had op de onderlinge verbondenheid binnen de arbeidersklasse. In tegenstelling tot in 1902 is er in 2002 geen sprake meer van een duidelijk herkenbare achterban die onderdeel uitmaakt van de sociaal-democratische beweging. Nu is het de sociaal-democratie zelf die binding zoekt met maatschappelijke groepen. In meer of minder duurzame verbanden, maar altijd gezamenlijk en vanuit de waarden die aan de sociaal-democratie verbonden zijn: gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid en solidariteit.

^


-

© gemeente Amsterdam - 25-02-2002