Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers
15 februari 2002
Eisen Parallel Entry afgewezen
Net als de Kantonrechter heeft nu ook de Rechtbank in hoger beroep de
vorderingen van Parallel Entry afgewezen.
Parallel Entry beriep zich op het leerstuk van de gelijke behandeling
van werknemers. Parallel Entry betoogde dat vliegers bij KLC ten
onrechte bij vliegers tewerkgesteld bij KLM ten achter worden gesteld.
De PE-vliegers vonden dat zij in het onderhavige tijdvak 1 april 1991
tot 1 juli 1996 gelijke arbeid verrichtten die gelijk diende te worden
beloond. In de ogen van PE betekende dit dat de tot 1996 bij KLC
opgebouwde senioriteit volledig gelijkgesteld moest worden met KLM
senioriteit, met alle gevolgen van dien voor de samenstelling van de
senioriteitslijst. Tevens vroeg Parallel Entry voor de PE-leden over
de periode dat zij bij KLC werkzaam waren of nog steeds zijn, een
beloning die gelijk is aan de beloning die een bij KLM op een Boeing
737/Fokker 100 tewerkgestelde vlieger kreeg en krijgt.
Van alle argumenten die door Parallel Entry, KLM en de VNV zijn
aangedragen zullen een aantal belangrijke overwegingen van de
Rechtbank hierna worden genoemd.
beloning
De Rechtbank overwoog onder andere dat moet worden aangenomen dat
zowel voor de gezagvoerders als voor de co-piloten van KLM geldt dat
hoe groter het vliegtuig is waarop men vliegt, hoe hoger (het
functiebestanddeel van) de beloning. Deze functiewaardering is op
zichzelf genomen niet in strijd met enige geschreven of ongeschreven
rechtsregel. Ook binnen KLC werd wat betreft beloning een onderscheid
gemaakt tussen Fokker-50 en Fokker-70.
De Rechtbank is voorts van oordeel dat in de situatie die tot 1 juli
1996 bestond, waarin de KLC-vlieger in beginsel geschikt werd bevonden
voor functies in een reeks vliegtuigen variërend van 30 tot 80
zitplaatsen niet kan worden gesproken van gelijke arbeid van de
KLC-vlieger en de KLM-vlieger die werkzaam was op de
Fokker-100/Boeing-737. Een gelijk (basis)brevet is hiervoor niet
voldoende. De KLC-vlieger kan niet zonder om- of bijscholing op de
B-737 worden ingezet en het aantal passagiers dat met die vliegtuigen
maximaal vervoerd kan worden zijn argumenten om niet van gelijke
arbeid te spreken.
Ook speelt mee dat tot 1 juli 1996 andere eisen werden gesteld aan de
KLC-vlieger dan aan de KLM-vlieger, die in beginsel geschikt werd
bevonden voor de functie van gezagvoerder op het grootste
KLM-vliegtuig, welke eis niet aan de KLC-vlieger werd gesteld.
Het beroep op gelijke beloning is gelet op het vorenstaande afgewezen.
senioriteit
Met betrekking tot de senioriteit oordeelde de Rechtbank dat KLM en
VNV bij oprichting van KLC redelijkerwijs, niet in strijd met enig
discriminatieverbod, hebben kunnen besluiten dat de bij KLC opgebouwde
senioriteit bij KLM niet geheel zou worden erkend. De omstandigheden
waren namelijk zo dat KLC op dat moment met veel kleinere vliegtuigen
vloog, niet intercontinentaal en in een ander marktsegment.
Dat deze situatie veranderde in 1996, maakt de overgangsregeling met
betrekking tot de erkenning van voor die datum opgebouwde senioriteit
niet onaanvaardbaar. Daarbij is van belang dat niet alleen rekening
moest worden gehouden met de belangen van de KLC-vliegers, maar ook
met de belangen van de KLM-vliegers. Toekenning van senioriteit aan de
eerste groep zou immers ten nadele werken van de laatste groep. De
Rechtbank oordeelde ook de overgangsregeling niet in strijd met enig
discriminatieverbod.
Het VNV-bestuur is opgelucht en blij met de uitspraak van de
Rechtbank. Met het oog op de rust tussen de verschillende
ledengroeperingen en niet te vergeten de rust in de cockpit, hoopt het
bestuur dat hiermee een einde is gemaakt aan deze nu al meer dan zes
jaar durende slepende kwestie.
Communiceren over persberichten kunt u via: secr@vnv-dalpa.nl
© VNV februari, 2002