Ernst & Young

Hofstadlezing van de Minister van Landbouw

21 februari 2002 - Dit is de tekst van de Hofstadlezing van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de heer mr. L.J. Brinkhorst, woensdag 20 februari 2002

Ik wil het vandaag met u hebben over de maatschappelijke positie van de landbouw. Nog nooit stond deze zo ter discussie als aan het begin van dit millennium. De beelden die daarbij worden gebruikt zijn vaak sterker dan de werkelijkheid: boterbergen, eindeloze steun en subsidies, nutteloos doden van dieren, dieren als dingen, stank en mest. Er zijn ook andere beelden: de boer als hoeder van het land, verzorger van dieren en als gever van ons dagelijks brood.

Of die beelden nu juist zijn of niet, het gaat om úw voedsel, om úw landschap. U stelt daar bepaalde eisen aan. U heeft daar bepaalde verwachtingen van. Tegen de agrariërs zeg ik altijd: ga niet voorbij aan die consumentenwensen, maar speel daar adequaat op in. Het u vraagt, wij draaien zal ook voor de land- en tuinbouw leidraad moeten zijn. Want een sector die niet luistert naar de wensen van zijn afnemers, heeft eenvoudigweg geen toekomst.

Wat dat betreft is er in de afgelopen decennia heel wat veranderd. Na de Tweede Wereldoorlog was de landbouw erop gericht zoveel mogelijk voedsel te produceren tegen een zo laag mogelijke prijs: een alleszins te rechtvaardigen strategie gelet op de toenmalige voedselschaarste en de behoefte aan deviezen voor de wederopbouw van de modernisering van de Nederlandse economie. Dat waren de maatschappelijke wensen van destijds, waar de landbouw prima aan voldeed. Ik herinner mij als kleine jongen nog levendig de voedseltekorten van het einde van de Tweede Wereldoorlog. 450.000 boeren zorgden voor voedsel voor 9 miljoen Nederlanders én miljoenen consumenten in de ons omringende landen. Andere maatschappelijke randvoorwaarden speelden daarbij nauwelijks een rol. Dat is nu wel anders. De samenleving heeft steeds meer oog gekregen voor de negatieve gevolgen van een louter op de productie gericht landbouwmodel. We hebben het dan over de gevolgen voor het milieu, voor het welzijn van dieren, de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater en de veiligheid van ons voedsel. Bovendien overtrof op een gegeven moment het aanbod de vraag in sterke mate, met de bekende beelden van overschotten als resultaat. We zijn met het landbouwbeleid te lang doorgegaan op de weg van als maar meer productie. Wel is ondertussen de draai gemaakt, maar ik moet constateren dat dat veel te laat is gebeurd en nog te langzaam gaat. Daar plukken we nu de wrange vruchten van.

Dat neemt niet weg dat het naoorlogse landbouwbeleid - zeker in de tijd van de wederopbouw - wel degelijk succesvol is geweest. De Nederlandse land- en tuinbouw werd in relatief korte tijd opgestuwd in de vaart der volken. Met als gevolg dat we nu beschikken over een landbouw van wereldklasse. Ons land is de derde agro-exporteur ter wereld. Als je kijkt naar de producten die het in de Nederlandse export het beste doen, dan blijken van de beste tien producten er acht afkomstig te zijn uit de sectoren landbouw en voeding. Met sierteeltproducten met stip bovenaan.

Deze vooraanstaande positie wil ik graag handhaven. Het is echter een illusie om te denken dat we dat kunnen met behulp van het traditionele landbouwbeleid, waarbij alles draaide om de productie en de producent. Daar hebben we onder mijn ministerschap dan ook definitief afscheid van genomen. Nu staat veel meer het maatschappelijke onbehagen over zaken als voedselveiligheid, milieu en landschap centraal in het beleid. Niet om daarmee de agrosector in te perken. Maar juist om deze sector nieuw perspectief te bieden.

Na jaren van pappen en nathouden worden de grootste milieuproblemen in de landbouw - het mestoverschot en het overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen - nu aangepakt. Met de oprichting van de Nederlandse Voedselautoriteit hopen Els Borst en ik te werken aan het geslonken consumentenvertrouwen in ons voedsel. Door de legbatterij af te schaffen en een soort kooi die erop leek niet in te voeren en bovendien het natuurlijk gedrag van het dier meer centraal te stellen, hoop ik een kentering in het dierenwelzijnsbeleid te hebben gebracht.

Desalniettemin zullen we een debat moeten voeren over de wijze waarop de bestaande landbouw is georganiseerd. We zullen moeten accepteren dat die in toenemende mate een industrieel karakter heeft gekregen. Of we dat nu wenselijk achten of niet. De vraag is dan ook vooral onder welke voorwaarden deze vorm van landbouw kan voldoen aan andere maatschappelijke wensen. Dat kan niet alleen een Nederlands debat zijn. Het moet zeker ook in Europees verband worden gevoerd. Nederland is namelijk meer dan enig ander land afhankelijk van de Europese markt. Driekwart van iedere in de Nederlandse landbouw verdiende euro is afkomstig uit de export. Dat maakt ons uiteraard uitermate kwetsbaar. We hebben dat recentelijk gezien bij de Mond- en Klauwzeercrisis. Tien jaar geleden is in EU-verband zonder veel discussie tot een non-vaccinatie beleid besloten. Nederland heeft daar ter wille van de toegang tot onze exportmarkten van harte aan meegewerkt. Ondertussen hebben we ervaren wat de maatschappelijke consequenties van dat beleid zijn. We zullen daarom dat beleid moeten veranderen. Ik heb samen met de Commissie en het Verenigd Koninkrijk het initiatief genomen om in een conferentie het debat te starten over deze noodzakelijke veranderingen. In die conferentie bleek een toenemend aantal lidstaten deze noodzaak te ondersteunen. Ik wacht dan ook met belangstelling concrete voorstellen van de Europese Commissie op dit punt af.

Een ander element van het maatschappelijk debat rond de landbouw is de toepassing van moderne biotechnologie. We staan aan de vooravond van een nieuwe groene revolutie. In tegenstelling tot de vorige groene revolutie, begin vorige eeuw, is deze niet gericht op vergroting van de productie, maar veel fundamenteler. Bij moderne biotechnologie overschrijden we de soortgrenzen. Dat geeft de nodige discussie over de vraag hoe ver we mogen ingrijpen in natuurlijke systemen. In wezen hebben we dat in de landbouw altijd gedaan, maar overschrijding van soortgrenzen was daarbij nooit aan de orde. Daar staat tegenover dat de moderne biotechnologie op veel punten ons ook tegemoet kan komen aan dringende maatschappelijke wensen en behoeften. Is het een schrikbeeld of een zegen als Nederlandse koeien medicijnen gaan produceren in plaats van melk? Is het een schrikbeeld of een zegen als we straks aan de hand van uw genenkaart kunnen vertellen dat u met een apple a day de doktor echt away houdt? Is het een schrikbeeld of een zegen als we met behulp van moderne biotechnologie het gebruik van milieubelastende bestrijdingsmiddelen kunnen terugdringen? Een schrik is het niet, maar burgers vinden niet dat alle technische mogelijkheden ook moeten kunnen. Uit het brede maatschappelijk debat onder leiding van Jan Terlouw bleek bovendien dat mensen iets moeten hebben aan nieuwe toepassingen en keuzevrijheid essentieel vinden. Het bedrijfsleven zal die keuzevrijheid dan ook mogelijk moeten maken door gescheiden productieketens.

Dat we te maken krijgen met nieuwe toepassingen staat vast, maar willen we het, en zo ja, in alle situaties en onder welke condities?

Daar komt bij dat er mondiaal gezien soms heel verschillend tegen de voedselproductie wordt aangekeken. Achthonderd miljoen mensen lijden honger in vele delen van de wereld. Vooral in Afrika zal het gaan om voldoende voedsel. In een ander deel, bijvoorbeeld de Verenigde Staten, is meer dan de helft van de soja genetisch gemodificeerd. Gezien de weerstand daartegen in Europa, zouden toepassingen op dergelijke schaal hier ondenkbaar zijn. Japan zet weer in op andere themas, zoals voedselzekerheid en de multifunctionaliteit van de landbouw. Er bestaan dus sterke regionale verschillen in normen en waarden ten aanzien van de voedselproductie. Daar kunnen we niet omheen.

Dames en heren, Deze geschetste maatschappelijke ontwikkelingen dwingen zowel producent, consument als overheid tot het maken van weloverwogen keuzes. Hoe treden we deze ontwikkelingen tegemoet?

Laten we eerst eens kijken naar het mondiale niveau. Daar is sprake van een toenemende internationalisering en liberalisering, ook van de landbouwmarkten. Deze liberalisering is niet nieuw en de weerstand daartegen ook niet. Het vijftiende eeuwse Amsterdam vaardigde reeds keuren uit om het zijn burgers te verbieden activiteiten te verplaatsen naar de Zaanstreek, waar arbeid goedkoper en windenergie en schoon water beter beschikbaar waren dan binnen de eigen stadsmuren. Feit is wel dat internationalisering altijd twee kanten heeft gehad: afbraak van handelsbelemmeringen én de vorming van nieuwe instituties. De huidige ontwikkelingen in de WTO beperken zich echter nog teveel uitsluitend tot de handelspolitiek. Ik vind dat in het licht van de geschetste maatschappelijke ontwikkelingen op zn minst eenzijdig. Andere terechte zorgen van consumenten en burgers komen te weinig aan de orde. Markten moeten niet alleen worden geopend, ze moeten vooral ook worden geconditioneerd. Met andere woorden, ook internationaal zal een vermaatschappelijking moeten plaatsvinden. Dat kan niet allemaal in WTO-verband gebeuren, maar deze organisatie krijgt er naast andere internationale organisaties wel in hoge mate mee te maken.

Hoe gaan we bijvoorbeeld om met de verschillen in normen en waarden inzake de voedselproductie, zoals ik die zojuist aangaf. Deze culturele verschillen zijn niet zomaar weg te poetsen. En dat moeten we ook niet willen. Maar ik vind wel dat we hier in internationaal verband het debat over moeten aangaan. Over welke waarden en normen zijn we het eens? Kunnen we die vastleggen in internationale spelregels? In hoeverre zijn we bereid om eventuele verschillen in normen en waarden van elkaar te accepteren en daar in het onderlinge handelsverkeer rekening mee te houden? We hebben echter niet alleen te maken met verschillen in normen en waarden, maar ook met verschillen in productieomstandigheden, bijvoorbeeld op het gebied van kinderarbeid, milieu en hygiëne. Bij al die verschillen spreken we ook wel van non-trade concerns. Daar moeten we in internationaal verband betere afspraken over moeten maken. Hetzij in WTO-verband zelf óf in ander internationaal verband met een koppeling aan WTO. Bij de vorige wereldhandelsronde werd daar - met een aantal bepalingen over plant- en dierziekten - een begin mee gemaakt. En bij de huidige ronde in Doha is inmiddels bepaald dat ook non-trade concerns op de agenda zullen staan. Maar dat alles is nog maar een sober begin.

Het gaat uiteindelijk niet alleen om de verdeling van goods, maar ook om het voorkomen van bads. Denk hierbij ook aan de positie van ontwikkelingslanden, de bescherming van het milieu, de biodiversiteit en het dierenwelzijn. Voor ontwikkelingslanden zal gelden: Erst das Fressen, dann die Moral. Om daadwerkelijk met deze themas om te gaan volstaat niet de agendering van non-trade concerns. We hebben instituties en internationale spelregels nodig - om van democratie nog maar te zwijgen - om internationaal meer dan alleen handelsliberalisatie op de agenda te krijgen.

Wat geldt voor de WTO, geldt feitelijk ook voor de Europese Unie. Ook daar moet de vermaatschappelijking nog verder worden ontwikkeld. Het proces van handelsliberalisering heeft het Europese landbouwbeleid inmiddels sterk beïnvloed. In 1988 lagen de landbouwprijzen op de Europese markt nog zon 85% boven het niveau op de wereldmarkt. Dit als gevolg van hoge exportsubsidies en interventiemaatregelen. In 2000 was dit verschil reeds teruggebracht tot circa 37%. En door de recente Agenda-2000 hervormingen zal dit verschil de komende jaren nog verder afnemen.

Het is vooral om die veranderde maatschappelijke wensen en behoeften dat het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid hervormd moet worden. Die noodzaak tot hervorming krijgt een extra accent met de uitbreiding van de Unie. Immers, de landbouw in de kandidaatlidstaten kent een hele andere structuur dan de onze. In de toetredende landen werkt gemiddeld een kwart tot een derde van de werkzame bevolking in de landbouw en verdienen boeren een derde tot de helft minder dan hun collegas in de Europese Unie. Ook zal met de uitbreiding het landbouwareaal van de Europese Unie anderhalf maal zo groot worden. We zullen met deze gegevens rekening moeten houden. Deze landen help je niet met de hoge prijs- en inkomenssteun die de boeren in de Europese Unie momenteel krijgen. Ze zouden tot inflatie leiden en de noodzakelijke herstructurering van de landbouw frustreren. Hervorming van het landbouwbeleid is dan ook mede vanwege de uitbreiding aan de orde. Het kabinet heeft onlangs de principes geformuleerd waarbinnen een oplossing moet worden gevonden. Het Nederlandse uitgangspunt is: Gelijke monniken, gelijke kappen. Op termijn zal het landbouwbeleid, in zowel de huidige als de toetredende lidstaten gelijk moeten zijn. Dat betekent dat een geleidelijke opbouw van inkomenssteun in de toetredende landen gepaard moet gaan met geleidelijke afbouw ervan in de bestaande landen. Dit tot er een evenwicht is bereikt. In goed Nederlands: geen phasing in zonder phasing out. Met zon herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid kun je zelfs de financiële kaders van Berlijn respecteren.

Maar er is meer. Het grote belang van de uitbreiding naar Centraal en Oost Europa kan niet alleen in financiële termen worden uitgemeten. Uiteindelijk gaat het om vrede en stabiliteit in geheel Europa, een voortzetting van het proces dat we vijftig jaar geleden in West Europa met zoveel succes zijn gestart. Het zou een historische vergissing zijn als we ons van dat grotere belang niet bewust zouden zijn.

Daaraan wil ik toevoegen dat een krachtig pleidooi voor hervorming iets anders is dan renationalisatie. Aan die Sirenenzang moeten we geen gehoor geven. Van boterbergen is al lang geen sprake meer. Tegen hen die dit inmiddels achterhaalde beeld van het landbouwbeleid misbruiken om te zeggen: schaf maar af, zeg ik: wacht even, we moeten wel hervormen, maar niet zonder een verantwoord alternatief te bieden.

Want het optreden van de overheid moet er altijd op gericht zijn rechten en plichten van individuen en groepen in de samenleving in balans te brengen. Met andere woorden: om negatieve externe effecten van handelen op te vangen.

Bij al deze ontwikkelingen gaat het er ook om opnieuw vast te stellen wie waarvoor verantwoordelijk is. Welke rol moet de overheid spelen bij de gewenste vermaatschappelijking van de landbouw en welke rol dient het bedrijfsleven en de burger te spelen. In Voedsel en Groen heb ik geconcludeerd dat op veel terreinen meer overheid én meer markt noodzakelijk is. Maar hoe organiseren we dat? Hoe kunt u als consument in de supermarkt er van verzekerd zijn dat het product dat u koopt voldoet aan uw wensen? Dat het voldoende veilig is? Dat het gezond is? Dat het geproduceerd is op een milieu- en diervriendelijke wijze? Te vaak hoor ik de stelling dat de consument weliswaar deze randvoorwaarden wil stellen, maar niet bereid zou zijn er voor te betalen. Dat is me iets te gemakkelijk gezegd. Het zou ook kunnen zijn dat we nog onvoldoende systemen hebben ontwikkeld waarbij we de consument ook werkelijk de keuze kunnen laten. Dat vergt een andere wijze van overheidsbemoeienis Meer dan tot nu toe een scheiding van verantwoordelijkheden met die van het bedrijfsleven. En bovendien institutionele hervormingen waardoor die scheiding ook werkelijk tot stand komt.

Ik wil hiermee maar aangeven dat het niet altijd eenvoudig is de juiste oplossing te vinden in een zich internationaliserende markt en een zich ontwikkelende civil society. Dat is temeer het geval als in internationaal verband nog geen afspraken zijn te maken over in Europa gewenste maatschappelijke randvoorwaarden. Het dilemma is dan dat in eigen land aan die productie voorwaarden worden gesteld, maar ondertussen op de eigen markt en op de wereldmarkt geconcurreerd moet worden met producenten voor wie die productievoorwaarden niet gelden. Een voorbeeld hiervan is de dierenwelzijnsproblematiek waar de EU een legbatterij-ei van buiten niet mag weigeren. Ondertussen exporteren Nederlandse pluimveehouders ook nog eens voor de internationale markt. Zijn wij als samenleving bereid om deze dilemmas onder ogen te zien?

Bij de vraag naar de wijze waarop de externe effecten van voedselproductie moeten worden opgevat, heeft het kabinet in de nota Voedsel en Groen een aantal uitgangspunten geformuleerd. Een belangrijk uitgangspunt daarbij was dat we de landbouwsector beschouwen als een in principe normale economische sector, alvorens in te gaan op het bijzondere van de landbouwproductie. Vanuit deze bijzondere kenmerken is een overheid nodig, omdat het immers gaat om levend materiaal en de kwaliteit van onze leefomgeving. Zaken van publiek belang.

Dames en heren,
Ik heb het in deze Hofstadlezing met u willen hebben over de maatschappelijke positie van de landbouw. De omslag die ik tracht te verwezenlijken is die van de aanbodgerichtheid naar de vraaggerichtheid van de voedselproductie. De wensen en behoeften van consumenten en burgers dienen daarbij centraal te staan. Voor mijn ministerie geldt dat het niet gaat om het aanbod van landbouw, het aanbod van natuur en het aanbod van visserij, maar om de vraag van consumenten naar veilig voedsel en een groene leefomgeving van grote kwaliteit. Marktgerichtheid is een belangrijke sleutel tot vernieuwing van de sector.

Wij hebben in Nederland een landbouw die die omslag kan maken en daar al veel inspanningen voor heeft verricht. Een landbouw om trots op te zijn. Niet alleen vanwege de grote bijdrage van de sector aan onze economie - sommigen lijken dat zo vanzelfsprekend te vinden dat ze het vergeten - maar ook vanwege het unieke niveau van vakmanschap en ondernemerschap dat agrarisch Nederland kenmerkt. Ik heb duidelijk gemaakt dat deze sector perspectief dient te behouden, maar dat daarvoor een permanente oriëntatie op de wensen van burger en consument een levensvoorwaarde is.

Daartoe heb ik gepleit voor een maatschappelijk debat over nieuwe technologie en de toepassing daarvan. Ik heb gepleit voor vermaatschappelijking van de wereldhandelsorganisatie WTO. Dit om er voor te hoeden dat liberalisatie een race to the bottom wordt en regionale verschillen in normen en waarden tot conflicten leiden, zoals we die nu kennen over genetisch gemodificeerde organismen en hormonen. Als we erin slagen om culturele verschillen en respect voor al wat leeft voldoende tot zijn recht te laten komen binnen de WTO - en mechanismen te ontwikkelen om met deze verschillen om te gaan - dan zullen hopelijk battles of Seattles tot het verleden behoren. Dat moet in ieder geval onze inzet zijn.

Ik heb voorts betoogd dat de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid geen blokkade zal zijn op weg naar de uitbreiding. Wel zie ik nog beren op de weg op het gebied van dierziekten en voedselveiligheid. Op dit gebied zullen de toetreders moeten voldoen aan de Europese standaarden. U zult begrijpen dat ik op het gebied van dierziekten en voedselveiligheid zeer kritisch zal zijn.

Ik heb ook gepleit voor het opnieuw bezien van de verhouding tussen markt en overheid waar het gaat om onze voedselproductie. Gerichtheid op de markt, vernieuwing en de vraag van consumenten centraal stellend acht ik de Nederlandse landbouw zeer in staat gelijke tred te houden met de veranderende maatschappelijk opvattingen over de wijze waarop ons voedsel moet worden geproduceerd en ons landschap moet worden beschermd. In mijn bijna nu drie jaar ministerschap heb ik de sector regelmatig bekritiseerd, maar ook ervaren hoe dynamisch ze is. De verandering is ingezet; de uitdaging is dit proces onomkeerbaar te maken.

Ik besef dat hier vragen liggen. Hoe combineren we een verdergaande liberalisering met de wensen die in de maatschappij leven? Binnen mijn ministerie is onderzoek gedaan naar de consequenties van een volledige liberalisering voor de Nederlandse agrosector. Uit dat onderzoek blijkt dat de landbouw ook in die situatie een krachtige positie in onze economie blijft houden. Wel zullen er, zo blijkt, spanningen optreden tussen een dergelijke liberalisering en andere verlangens die de samenleving koestert als het gaat om de landbouw. Die spanning zal de beleidsagenda van de komende decennia bepalen.

We hebben allen onze verantwoordelijkheid in de realisering van een duurzame landbouw. U als consument kunt niet en een diervriendelijke landbouw eisen en tegelijk het goedkoopste stukje vlees uit de schappen halen. U als burger moet bereid zijn te betalen voor publieke goederen zoals bijvoorbeeld een mooi landschap, als u vindt dat de landbouw dat moet leveren. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid moet worden hervormd richting een kwaliteitsbeleid, maar tegelijkertijd pleiten voor een rigoureuze afschaffing staat gelijk aan voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten.

Er is een rol voor een overheid.
Wat mij betreft zal LNV het Ministerie van Voedsel en Groen zijn, dat zich gaat bezig houden met de boeiende dilemmas waar de samenleving voor staat. Laat ik u ten slotte het beeld schetsen dat mij voor ogen staat. Ik zie een duurzame landbouw in Nederland, met grote variatie in productiemethoden - van ambachtelijk tot industrieel, van groot tot klein, van gespecialiseerd tot verbrede landbouw, van biologische landbouw tot meer traditionele vormen van landbouw - maar met één overeenkomst: de trots om ondernemer te zijn en een samenleving die trots is op haar ondernemers.

Neem voor meer informatie contact op met persvoorlichter Jan-Willem Wits van Ernst & Young op tel. 010 406 53 64.