---

Kamervragen en antwoorden
---

Kamervragen Defensie & Terrorisme

22-02-2002

Ministerie van Defensie

Postbus 20701

2500 ES Den Haag

Telefoon (070) - 3 18 81 88

Fax (070) - 3 18 78 88

Aan

De Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Plein 2

2511 CR Den Haag

Afschrift aan

De Voorzitter van de

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 22

2513 AA Den Haag

Datum

Ons kenmerk

Onderwerp

22 februari 2002

D2002000565

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de vaste commissie van Defensie naar aanleiding van de brief van de minister van Defensie van 18 januari jl. over het rapport van de taakgroep "Defensie & Terrorisme" (kamerstuk 27 925, nr. 40). DE MINISTER VAN DEFENSIE, voor deze DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,

H. A. L. van Hoof

1.

Verloopt internationale samenwerking op het gebied van inlichtingenuitwisseling naar wens van de regering of is het noodzakelijk maatregelen ter verbetering te treffen? Zo ja, hoe zal dit bijvoorbeeld in EU- of NAVO-kader gestalte moeten krijgen?

De regering beschouwt de internationale samenwerking tussen inlichtingendiensten onderling en tussen inlichtingendiensten en opsporingsdiensten als een belangrijke voorwaarde voor de effectieve bestrijding van het internationale terrorisme. In het kader van het Actieplan voor terrorismebestrijding en veiligheid (kamerstuk 27 925, nr. 10) heeft zij terzake enkele maatregelen genomen die deze samenwerking beogen te bevorderen. Over de voortgang hiervan bent u apart ingelicht via voortgangsrapportages.

Defensie draagt actief bij aan de verbetering van de internationale samenwerking op inlichtingengebied. De Militaire Inlichtingendienst (MID) wisselt zeer geregeld informatie uit met partnerdiensten van andere landen. Ook binnen de Navo en de Europese Unie is sprake van uitwisseling van informatie. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de bereidheid van de nationale inlichtingendiensten om informatie te delen. Aan deze voorwaarde wordt in toenemende mate voldaan. Niettemin blijft de regering aandringen op verbetering. Zo heeft de minister van Buitenlandse Zaken tijdens de vergadering van de Navo-ministers van Buitenlandse Zaken van 6 december jl. onder meer voorgesteld daartoe meer gebruik te maken van de mogelijkheden van het Weapons of Mass Destruction Centre (WMD Centre).

Tenslotte zijn de besprekingen tussen de EU en de Navo over een beveiligingsakkoord dat voorziet in de mogelijkheid van uitwisseling van (geclassificeerde) informatie nu bijna afgerond. Dit zal eveneens bijdragen aan verbetering van informatieuitwisseling in internationaal verband.

2.

Is de opheffing van het Nationaal Commando (Natco) gezien diens specifieke taken, niet een verkeerde beslissing na de gebeurtenissen van 11 september 2001?

De terroristische aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september hebben aangetoond dat nationale en internationale veiligheid steeds minder los van elkaar te zien zijn. Tijdens de behandeling van de begroting 2002 van Defensie op 31 oktober 2001 heb ik in algemene zin met u gesproken over de stroomlijning van de (nationale) lijnaansturing van legerkorpseenheden (Handelingen van de Tweede Kamer vergaderjaar 2001/2002, 17e vergadering, pagina 1087-1088). Ik zal u overeenkomstig mijn toezegging apart inlichten over de stroomlijning van de landmachtstaven, inbegrepen het Nationaal Commando.

3.

Beschikt de krijgsmacht over een concept voor de zogenaamde 'home defence'? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke organisatie is verantwoordelijk en wat zijn haar taken en middelen?

Nee. Wel behoren de bescherming van de integriteit van het Nederlandse grondgebied, inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba, en de ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp van oudsher tot de kernactiviteiten van Defensie en vormen zij de primaire aandachtsvelden van wat in sommige landen `homeland defense' wordt genoemd. In dat kader worden door Defensie voortdurend operatieplannen ontwikkeld, oefeningen gehouden en middelen beschikbaar gesteld.

Terrorismebestrijding binnen onze landsgrenzen valt primair onder de verantwoordelijkheid van de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Defensie fungeert met de haar ter beschikking staande middelen als "vangnet" voor civiele autoriteiten. De terroristische aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september jl. en de daarop volgende gebeurtenissen hebben het belang hiervan onderstreept. Gelet op de ernst en de aard van de terroristische dreiging moet Defensie hiermee meer dan ooit rekening houden en zich hierop samen met andere overheidsdiensten zo goed mogelijk voorbereiden.

4.

Waarom ziet de regering, als gevolg van de ontwikkelingen sinds 11 september 2001, geen aanleiding om de bewakings- en beveiligingseenheden (Natres) fors uit te breiden?

Het rapport van de taakgroep "Defensie & Terrorisme" besteedt uitgebreid aandacht aan de bewaking en de beveiliging van de eenheden van de krijgsmacht en van defensieobjecten in Nederland en van uitgezonden Nederlandse militaire eenheden in het buitenland (aandachtsgebied 2). De taakgroep heeft ter verbetering hiervan in totaal zeven concrete maatregelen voorgesteld. Van deze maatregelen maken de uitbreiding van bewakingseenheden en de aanpassing van de standaarduitrusting van bewakings- en beveiligingspersoneel deel uit. Om ruimer beroep te kunnen doen op reservisten voor onder meer de bewaking en de beveiliging van defensieobjecten en -terreinen heeft de taakgroep voorts aanbevolen de mogelijkheden te bezien van uitbreiding van het actieve reservistenbestand, waaronder het Korps Nationale Reserve, door "reguliere" reservisten te bewegen tot een vrijwillige overgang naar de status van "actief reservist".

De regering heeft de aanbevelingen van de taakgroep overgenomen. Mede gelet op de financiële consequenties is de uitbreiding van de bewakings- en beveiligingscapaciteit van de krijgsmacht vooralsnog aangemerkt als een beleidsvoornemen voor de langere termijn. Zoals ik in mijn brief heb laten weten, is de uitvoering van deze beleidsvoornemens daardoor mede afhankelijk van afspraken in het kader van het regeerakkoord van het nieuwe kabinet.

Zie ook de antwoorden op vragen 56, 57 en 58.

5.

Aan welke projecten, gefinancierd uit de toekenning van extra EVDB-gelden, wordt bijzonder belang gehecht? Kortom, aan welke projecten die uit de EVDB voorziening worden gefinancierd wordt nu voorrang verleend?

Wat betreft de projecten ter versterking van de Europese defensiecapaciteiten ("EVDB-projecten"), moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de projecten die op dit ogenblik al worden uitgevoerd ten laste van de huidige EVDB-voorziening van ¤ 136 miljoen en projecten waarvoor nog geen financiering is geregeld. U bent hierover ingelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 25 juni jl. (kamerstuk 27 400 X, nr. 48). In deze brief heb ik u ook laten weten dat binnen de defensiebegroting voor in totaal ¤ 182 miljoen is vrijgemaakt voor de verwerving van (middel)zware transporthelikopters in het kader van de versterking van de Europese defensiecapaciteiten.

De taakgroep "Defensie & Terrorisme" heeft vastgesteld dat een aantal in de kamerbrief van 25 juni jl. genoemde EVDB-projecten waarvoor tot dusver geen financiering is geregeld door de terroristische dreiging aan belang heeft gewonnen. Het gaat om beleidsvoornemens op het gebied van "Unmanned Aerial Vehicles", militaire satellietwaarnemingscapaciteiten, precisiemunitie en middelen tegen NBC-wapens. De regering is van mening dat bij de eventuele toekenning van aanvullende EVDB-gelden in het kader van het volgende regeerakkoord in het bijzonder belang moet worden gehecht aan deze EVDB-projecten.

6.

In hoeverre wordt binnen het Defence Capabilities Initiative (DCI) voorrang verleend aan maatregelen die van belang zijn voor de bestrijding van terrorisme? Gaat dit ten koste van maatregelen die weliswaar niet direct zijn gericht ter bestrijding van terrorisme maar niettemin noodzakelijk zijn voor de opbouw van een Europese defensie capaciteit? Is er met andere woorden sprake van verdringingseffecten?

Op dit ogenblik beziet de Navo hoe het tijdens de Top van Washington (1999) gelanceerde Defence Capabilities Initiative (DCI) maximaal kan bijdragen aan de versterking van voor de bestrijding van het terrorisme benodigde militaire capaciteiten. Mogelijk wordt het DCI in dat licht op deelaspecten aangepast of aangevuld. In algemene zin geldt evenwel dat de versterking van crisisbeheersingscapaciteiten, vooral van die van de Europese Navo-landen, ook van belang is voor de effectieve bestrijding van het terrorisme. Het gaat namelijk in hoge mate om dezelfde militaire middelen. Er is daarom geen sprake van verdringingseffecten, maar eerder van een aangepaste prioriteitstelling binnen de bestaande DCI-doelstellingen.

7.

Heeft de regering expliciet Nederlandse militairen ter beschikking gesteld als gevolg van het inroepen van artikel 5 van het Noord Atlantisch Verdrag?

Ja. De regering heeft de Tweede Kamer op 9 november jl. uitvoerig op de hoogte gesteld van de concrete Nederlandse militaire bijdrage aan "Enduring Freedom" en de grondslagen waarop zij hiertoe heeft besloten.

8.

Is het juist dat tot op heden militaire eenheden die in het kader van terrorismebestrijding werden ingezet, onder eenhoofdige leiding zijn geplaatst?

Ja.

9.

Worden Unmanned Reconnaissance Aerial Vehicles (URAV's) in de toekomst ingezet voor taken die nu door de F16 worden uitgevoerd? Zo ja, op welke termijn en in welke mate zal daarvan sprake zijn?

54.

De regering onderkent het belang van Unmanned Aerial Vehicles (UAV's) voor het verwerven van inlichtingen. Wat is de mening van de regering over bewapende UAV's, zoals de Amerikaanse Predator? Ziet de regering een rol voor bewapende UAV's weggelegd in de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?

In mijn kamerbrief van 11 februari jl. heb ik u geïnformeerd over de verdere ontwikkelingen met betrekking tot andere luchtwapensystemen dan het bemande jachtvliegtuig die de komende tientallen jaren te verwachten zijn, zoals onbemande vliegtuigen en kruisvluchtwapens. Verschillende studies, waaronder die van het Rusi in opdracht van de Kamer, concluderen dat het in de toekomst mogelijk wordt onbemande systemen te laten bijdragen aan waarneming, behoud of herstel van luchtoverwicht en doelbestrijding. De termijn waarop deze onbemande systemen beschikbaar komen verschilt per functie. Voor strategische waarneming zijn al onbemande systemen ("unmanned reconnaissance aerial vehicles", URAV´s) in gebruik: dit betreft dus vooral een doorontwikkeling. De ontwikkeling van "unmanned combat aerial vehicles" (UCAV´s) moet nog op gang komen. Voor de inzet tegen bewegende gronddoelen en voor luchtoverwicht blijft het jachtvliegtuig dan ook het aangewezen wapensysteem.

In latere jaren, in de periode van 2015 tot 2030, zullen voor waarneming in aanvulling op jachtvliegtuigen diverse nieuwe typen URAV´s beschikbaar komen. Zwaarwegende technische en operationele belemmeringen staan een breed en operationeel effectief optreden van UCAV´s voorlopig nog in de weg. Daarom is niet vóór 2030 te verwachten dat de technologisch complexere UCAV´s worden ingezet voor specifieke gevechtstaken, zoals het aanvallen van bewegende gronddoelen. Een gecoördineerde inzet van deze en andere systemen vergt in de jaren na 2030 een verdere evolutie van geavanceerde commandovoeringssystemen. Ervaringen en ontwikkelingen in de komende jaren zullen een nauwkeuriger inzicht in een optimale mix van systemen opleveren.

10.

Welke financiële verplichtingen zijn aangegaan door het uitdienststellen van de mijnenvegers van de Dokkum-klasse? Wordt de aanbeveling van de taakgroep om de invoering van de mijnenveegcapaciteit bij de Koninklijke marine te versnellen overgenomen? Ten koste van welke middelen wordt de uitvoering van deze aanbeveling gefinancierd?

Voor de vervanging van de Dokkum-klasse mijnenvegers zijn destijds geen financiële verplichtingen aangegaan. Versnelde herinvoering van een mijnenveegcapaciteit bij de Koninklijke marine is afhankelijk van de mogelijkheden tot internationale samenwerking, de inpasbaarheid in de planning en begroting van Defensie en de in het komende regeerakkoord te maken afspraken.

11.

In hoeverre bestaat er een noodzaak, in de strikte zin des woords, om over te gaan tot de verwerving van zes nieuwe NBC-verkenningsvoertuigen in het licht van de samenwerking op dit terrein met Duitsland en huur van Duitse voertuigen van het type Fuchs?

66.

Is de Fuchs de enige optie indien Nederland overweegt tot aanschaf NBC-verkenningsvoertuigen over te gaan?

67.

Waarom wordt er specifiek melding gemaakt van het feit dat bij eventuele verwerving van de zes Fuchs voertuigen ook extra personeel verworven moet worden?

De operationele behoefte aan NBC-verkenningsvoertuigen bestaat al langer. De verwerving van een mobiele NBC-verkenningscapaciteit is een van de EVDB-projecten waarvoor nog geen financiering is geregeld en waarvan de uitvoering mede afhankelijk is van het volgende regeerakkoord. Als tussenoplossing heeft Duitsland enkele NBC-verkenningsvoertuigen van het type-Fuchs ter beschikking gesteld, in beginsel totdat Nederland zelf over dergelijke voertuigen beschikt. Op langere termijn kan Duitsland deze verkenningsvoertuigen niet ter beschikking blijven stellen omdat zij uit het minimaal benodigde Duitse bestand komen. Gelet op het belang van de snelle beschikbaarheid van dit soort capaciteiten voor de bescherming van Nederlandse militairen tegen NBC-wapens, is een eigen capaciteit noodzakelijk. Het verkenningsvoertuig van het type-Fuchs is hierbij de enige optie.

De mobiele NBC-verkenningscapaciteit is een nieuwe taak die met behulp van nieuwe middelen wordt uitgevoerd. Aangezien NBC-verkenning een specialistische taak is en zij als snel inzetbare capaciteit ter beschikking moet worden gesteld, moeten de hiervoor benodigde functies als parate functies worden aangemerkt. Inmiddels zijn de eerste militairen reeds in Duitsland opgeleid.

12.

Hoe wil de regering gestalte geven aan de oprichting van een parate NBC-compagnie in het licht van de samenwerking met Duitsland?

Met de Defensienota 2000 is een begin gemaakt met de modernisering en uitbreiding van de NBC-ontsmettingscapaciteit bij de Koninklijke landmacht. Nieuwe apparatuur wordt momenteel beproefd en komt in de tweede helft van dit jaar ter beschikking. De groeiende mogelijkheid dat NBC-wapens worden ingezet door terroristische organisaties of risicolanden geeft aanleiding de reeds beschikbare ontsmettingspelotons in één eenheid onder te brengen en de voorwaarden te scheppen voor de vereiste professionalisering. Deze capaciteit moet invulling geven aan de operationele behoefte voor zowel een optreden bij vredesoperaties als van inzet binnen Nederland in het kader van militaire bijstand en steunverlening.

Mede tegen de achtergrond van de aanbevelingen van de taakgroep "Defensie & Terrorisme" hebben Duitsland en Nederland op 7 februari jl., tijdens het bezoek van de Duitse minister van Defensie, de heer Rudolf Scharping, aan Den Haag, afgesproken de samenwerking bij de verdediging tegen NBC-wapens aanzienlijk te verdiepen. De modaliteiten van deze samenwerking worden thans uitgewerkt.

13.

Hoeveel NBC-kenniscentra worden er opgericht?

69.

Waarom wordt wederom onnodig tijd gerekt door een studie uit te voeren naar een krijgsmachtbrede bundeling van NBC-scholen? Waarom wordt niet besloten tot het instellen van een NBC-opleidingscentrum en -kenniscentrum voor de gehele krijgsmacht?

De kennis op het gebied van de verdediging tegen NBC-wapens zal zoveel mogelijk worden gebundeld. Eerst moeten de personele, materiële en organisatorische consequenties hiervan echter in kaart worden gebracht. Gedacht wordt in ieder geval aan een krijgsmachtbreed NBC-kenniscentrum voor grondoptreden. Specifieke kennis op het gebied van de ontsmetting van schepen en vliegbases zal waarschijnlijk het meest doelmatig bij de marine respectievelijk luchtmacht kunnen worden ondergebracht.

14.

Kan de regering een toelichting geven op de opmerking dat 'op dit ogenblik wordt bezien of de Nederlandse Apache-capaciteit optimaal is toegerust voor alle operationele taakstellingen'? Wat wordt precies met deze zinsnede bedoeld? Impliceert dit onder andere dat de Apache gevechtshelikopter wordt voorzien van de modernste geavanceerde radarsystemen?

Om de toekomstige operationele effectiviteit van de AH64D Apache-gevechtshelikopter te waarborgen, onderzoekt Defensie thans de mogelijkheden voor capaciteitsverbeteringen. Daarbij worden drie systemen in beschouwing genomen: zelfbeschermingsystemen, het "Modernized Target Acquisition and Designation Sight" (MTADS)-systeem en het Longbow-radarsysteem.

15.

Kan de regering een nadere specificatie geven van de tijdsspanne waarin de aanpassingen op 'korte termijn' voltooid moeten zijn?

16.

Hoe krijgen de korte termijn maatregelen vorm? Betekent dit ook extra mankracht? Zo ja, hoeveel?

De korte termijn maatregelen zijn van sterk uiteenlopende aard. Sommige maatregelen zijn vooral van procedurele aard en worden onmiddellijk genomen. Andere maatregelen zijn van organisatorische aard of vergen investeringen waarmee meer tijd is gemoeid. Voor alle maatregelen geldt dat zij worden verwezenlijkt in het kader van de bestaande plannings- en begrotingssystematiek van Defensie. Ik ben voornemens u op de hoogte te houden van de voortgang van de implementatie van de korte termijn maatregelen in het kader van de voortgangsrapportages over het Actieplan voor Terrorismebestrijding en Veiligheid en de suppletore begroting voor 2002. Ook zullen deze maatregelen in de ontwerpbegroting voor 2003 worden verwerkt. De korte termijn maatregelen worden binnen de huidige financiële en personele kaders van Defensie geaccommodeerd.

17.

Wanneer is het versneld ontwikkelde calamiteitenplan klaar?

43.

Was er tot op heden nog geen defensiebreed calamiteitenplan voor handen?

In het rapport van de taakgroep "Defensie & Terrorisme" wordt met "defensiebreed calamiteitenplan" gedoeld op regelingen die de continuïteit van de taakuitvoering van Defensie waarborgen indien incidenten, zoals terroristische aanslagen, de defensieorganisatie zelf zouden treffen. Deze begripsbepaling is belangrijk omdat de term "calamiteitenplan" in het verleden vaak in een andere context is gebruikt.

Op 11 september 2001 was op centraal niveau geen calamiteitenplan aanwezig dat voorzag in regelingen om in dergelijke situaties de taakuitvoering van de Nederlandse krijgsmacht als geheel te waarborgen. De reden hiervoor was dat calamiteitenplannen onderdeel zijn van beveiligingsplannen die overeenkomstig het beveiligingsbeleid van Defensie decentraal worden opgesteld maar defensiebreed gezien vooral deelprocessen betreffen.

Na 11 september heeft het Defensie Beleidsteam in het licht van de toegenomen terroristische dreiging een eerste stap gezet door vast te stellen wat defensiebreed gezien de meest belangrijke objecten zijn. Dit heeft geleid tot een voorlopige, defensiebrede lijst van vitale objecten. De volgende stap is een evaluatie van deze lijst in relatie tot het beveiligingsbeleid van Defensie. Daarmee moet worden gewaarborgd dat de lijst compleet is, maar ook dat het beveiligingsbeleid en de uitvoering daarvan in dit opzicht op elkaar zijn afgestemd. Tenslotte zal ook inhoudelijk worden bekeken of in de desbetreffende beveiligingsplannen toereikende maatregelen zijn getroffen om de continuïteit van de taakuitvoering van de krijgsmacht als geheel te waarborgen. Naar verwachting zal dit gehele proces in augustus 2002 worden afgerond.

Overigens valt nu al vast te stellen dat uitval van één of meerdere 'vitale objecten' niet automatisch leidt tot een minder effectief optreden van de krijgsmacht als geheel. Veel van deze objecten zijn namelijk meervoudig uitgevoerd (zoals verbindingsknooppunten) of kunnen worden ingezet als alternatief voor andere objecten (zoals commandovoerings- en bevoorradingsfaciliteiten).

18.

Kan de regering de kosten inzake maatregelen op lange termijn, zoals omschreven in de brief op pagina vijf, verder specificeren?

De in de brief genoemde financiële bandbreedte van ¤ 68 miljoen tot ¤ 90 miljoen op jaarbasis betreft een eerste raming van de kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van de in het rapport genoemde beleidsvoornemens voor de langere termijn. Deze maatregelen zullen derhalve nog nader worden onderbouwd. Zij vergen zorgvuldige uitwerking in het kader van de plannings- en begrotingssystematiek van Defensie en ter voorbereiding op te maken afspraken in het regeerakkoord. Ook zullen procedures voor materieelverwerving in acht moeten worden genomen en is in veel gevallen overleg met andere landen nodig. Zodra besluitvorming met betrekking tot de uitvoering van de in het rapport genoemde beleidsvoornemens voor de langere termijn aan de orde is, wordt u op de gebruikelijke manier op de hoogte gesteld.

19.

Heeft de regering alle door de taakgroep voorgestelde maatregelen en aanbevelingen overgenomen? Zo nee, welke niet en waarom niet?

41.

Kan de regering aangeven welke aanbevelingen en maatregelen alleen op de langere termijn hun beslag kunnen krijgen? Kan zij tevens aangeven welke aanbevelingen en maatregelen zij niet over zal nemen?

42.

Is de regering van mening dat de door de taakgroep voorgestelde maatregelen en aanbevelingen voor de langere termijn noodzakelijk zijn? Is de regering van mening dat het al of niet uitvoeren van deze maatregelen en aanbevelingen niet afhankelijk mag worden gemaakt van de afspraken in het kader van het regeerakkoord van het nieuw te vormen kabinet?

46.

Volgens de regering is de uitvoering van de door de taakgroep voorgestelde maatregelen en aanbevelingen voor de langere termijn mede afhankelijk van de afspraken in het kader van het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Waarvan is de uitvoering volgens de regering nog meer afhankelijk? Waarom wordt er niet reeds nu besloten om het defensiebudget bij de Voorjaarsnota te verhogen ten einde zo adequaat mogelijk gevolg te kunnen geven aan de door de taakgroep voorgestelde maatregelen?

De regering is van mening dat alle door de taakgroep voorgestelde maatregelen noodzakelijk zijn. Wel heeft zij een onderscheid gemaakt tussen enerzijds maatregelen die al op korte termijn kunnen worden genomen en anderzijds beleidsvoornemens voor de langere termijn waarmee hoge kosten kunnen zijn gemoeid en waarvan de uitvoering daardoor mede afhankelijk is van in het regeerakkoord te maken afspraken.

De korte termijn maatregelen zijn in de brief opgesomd. De overige maatregelen hebben betrekking op de langere termijn en zijn in het rapport van de taakgroep omschreven. Deze maatregelen worden nader onderbouwd; zij vergen zorgvuldige uitwerking in het kader van de plannings- en begrotingssystematiek en ter voorbereiding op te maken afspraken in een regeerakkoord.

20.

Waarom wordt er bij de voorgestelde maatregelen nauwelijks aandacht besteed aan de Koninklijke Marechaussee? Welke rol kan dit onderdeel van de krijgsmacht naar de mening van de regering spelen in de strijd tegen het terrorisme en welke maatregelen kunnen die rol verbeteren?

De versterking van de Koninklijke marechaussee ten behoeve van de bestrijding van het internationale terrorisme maakt deel uit van het op 5 oktober jl. door het kabinet gepresenteerde integrale Actieplan voor terrorismebestrijding en veiligheid (kamerstuk 27 925, nr. 10). De in het rapport van de taakgroep aanbevolen maatregelen vloeien voort uit actiepunt 35 van dit actieplan en komen bovenop de elders in het plan genomen maatregelen. De taakgroep heeft zich daarom toegelegd op de defensiegerelateerde beleidsterreinen die in het actieplan nog niet waren geadresseerd. Dit laat onverlet dat aan de Koninklijke marechaussee een belangrijke rol toekomt bij de bestrijding van het terrorisme. Het gaat daarbij met name om aanvullende inspanningen op het vlak van civiele politietaken. In het integrale actieplan is dan ook bij een groot aantal actiepunten een substantiële rol voor de Koninklijke marechaussee weggelegd. Op 26 oktober jl. heeft de minister van Financiën u voorts ingelicht over de financiële consequenties van de versterking van de Koninklijke marechaussee.

21
---

Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de aanbeveling van de taakgroep om verbeteringen aan te brengen in de bestaande procedures voor de inzet van de krijgsmacht in het kader van militaire bijstand en steunverlening?

35.

Worden er, naast de beoefening van procedures, ook operationele multidisciplinaire oefeningen opgezet en gehouden?

De taakgroep heeft geconcludeerd dat de bestaande procedures voor de inzet van de krijgsmacht in het kader van militaire bijstand en steunverlening over het algemeen toereikend zijn, ook als bij het tegengaan van terroristische activiteiten de snelle inzet van militaire middelen is geboden. Niettemin zijn enkele verbeteringen mogelijk. Bij het verlenen van militaire bijstand in het geval van een ramp of een zwaar ongeval worden de militaire eenheden binnen Defensie niet altijd onder eenhoofdige leiding geplaatst. In het belang van de effectiviteit van het optreden van de krijgsmacht bij de bestrijding van terroristische activiteiten in Nederland is dit echter wenselijk. Hiertoe worden de noodzakelijke afspraken gemaakt, waarbij de commandant van een Regionaal Militair Commando (dan wel de maritiem regionale commandant bij een maritiem "zwaar" incident) in wiens gezagsgebied de militaire bijstand wordt verleend, een centrale plaats inneemt. Voorts dient Defensie meer dan tot op heden gezamenlijke oefeningen te houden met civiele autoriteiten en organisaties zoals de politie, brandweer en GGD, waarbij procedures worden beproefd en geëvalueerd. Dit heeft ook het voordeel dat de kennis bij civiele instanties van de capaciteiten en de inzetmogelijkheden van de krijgsmacht wordt vergroot. Binnen de krijgsmacht dient de kennis van en het inzicht in civiele procedures en bevoegheidsverdelingen eveneens te worden verbeterd. Samen met civiele autoriteiten moeten generieke `contingency'-plannen worden opgesteld. Inmiddels is hierover overleg gaande met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Naast de gezamenlijke beoefening van procedures zullen ook vaker operationele oefeningen worden gehouden waarbij zowel militaire als civiele autoriteiten zijn betrokken. In het kader van de meest recente Navo-brede oefening "Crisis Management Exercise 2002", waarvan de reactie op terroristische aanslagen deel uitmaakte, was hiervan al sprake. Ook de operationele samenwerking tussen Defensie en de brandweer krijgt op korte termijn meer aandacht.

22.

Welke mogelijkheden voor internationale samenwerking op het gebied terrorismebestrijding ziet de regering?

25.

Zijn er concrete aanwijzingen dat de verdere uitwerking en toepassing van onder meer de modulegedachte en taakspecialisatie in internationaal verband, met name bij de grotere Europese landen, ook op meer steun kan rekenen door de veranderde situatie?

26.

Welke aanvullende concrete voorstellen heeft de minister van Buitenlandse Zaken tijdens de NAVO-najaarsvergadering gedaan?

27.

Welke afspraken moeten er tijdens de NAVO-top in Praag in november 2002 worden gemaakt met betrekking tot 'pooling', bovenop de afspraken die in NAVO-verband reeds zijn gemaakt?

47.

Heeft het beter toerusten van de NAVO in de strijd tegen het terrorisme alleen betrekking op materieel of ook op het beleid (en/of de structuur) van de NAVO zelf?

48.

Welke concrete voorstellen heeft Nederland gedaan om de NAVO beter toe te rusten voor de strijd tegen het terrorisme?

De regering is van mening dat de effectieve bestrijding van het internationale terrorisme alleen goed mogelijk is door de internationale samenwerking te intensiveren. Intensivering van deze samenwerking is tevens van belang met het oog op de verwerving en doelmatige inzet van voor de bestrijding van het terrorisme benodigde militaire capaciteiten. Daarbij gaat het om de verdere uitwerking en toepassing van de modulegedachte, bilaterale samenwerking bij de verwerving van militaire capaciteiten, "pooling" van militaire middelen en taakspecialisatie. In het licht van het streven naar de versterking van de Europese defensiecapaciteiten in Navo- en EU-verband winnen deze opvattingen geleidelijk aan terrein. Ook andere Europese bondgenoten zien in toenemende mate de noodzaak in van meer doelmatige Europese defensieinspanningen.

Ik ben voornemens bij de intensivering van de bilaterale samenwerking met Europese bondgenoten, die al was begonnen in het kader van het Europese veiligheids- en defensiebeleid, hieraan bijzondere aandacht te blijven schenken. Zo heb ik mede tegen de achtergrond van de aanbevelingen van de taakgroep "Defensie & Terrorisme" op 7 februari jl. met de Duitse minister van Defensie, de heer Rudolf Scharping, afgesproken de samenwerking bij de verdediging tegen NBC-wapens aanzienlijk te verdiepen. Zie ook het antwoord op vraag 11. Voorts wordt met Frankrijk sinds kort samengewerkt bij de ontwikkeling van "Unmanned Aerial Reconnaissance Vehicles". Met de Britse minister van Defensie, de heer Geoff Hoon, heb ik een gezamenlijke verklaring uitgegeven waarin gepreciseerd wordt op welke gebieden Nederland en het Verenigd Koninkrijk nog nauwer gaan samenwerken. Nederland wil tevens aansluiten bij de inspanningen van andere Europese landen bij de ontwikkeling en het toekomstig gebruik van satellieten voor inlichtingenverwerving.

De Navo is het belangrijkste forum voor de coördinatie van de defensieinspanningen bij de bestrijding van het terrorisme. Tijdens de informele vergadering van Navo-ministers van Defensie van eind september heb ik daarom het initiatief genomen in de Navo structureel stil te staan bij de gevolgen van de bestrijding van terrorisme voor het defensiebeleid (zie kamerstuk 27 925, nr. 4, 27 september jl.). Ook andere landen hebben immers laten weten hun defensiebeleid tegen het licht te houden. Tijdens de vergadering van Navo-ministers van Defensie op 18 en 19 december jl. heb ik opnieuw het belang onderstreept van coördinatie van de aanpassingen van het defensiebeleid van de lidstaten (zie kamerstuk 28 000 X, nr. 25, 4 februari 2002). Het rapport van de taakgroep biedt naar mijn overtuiging een goede basis voor de inbreng van Nederland en wordt in Navo-verband verspreid. De permanente Navo-Raad zal vervolgens soortgelijke beleidsherzieningen vergelijken en de mogelijkheden voor betere samenwerking bespreken. Tijdens de Navo-Top van Praag in november 2002 moet de rol van de Navo bij de bestrijding van het terrorisme zijn beslag krijgen. Dit zal een van de hoofdonderwerpen van de Top zijn. In de aanloop naar deze top wordt u hierover uiteraard nader ingelicht.

Over de concrete voorstellen van de minister van Buitenlandse Zaken tijdens de vergadering van Navo-ministers van Buitenlandse Zaken op 6 december jl. bent u apart ingelicht (zie het verslag van deze vergadering, d.d. 19 december 2002). Het gaat onder meer om de versterking van het "Weapons of Mass Destruction Centre" van de Navo, het aanpassen van de Navo militaire planning, het verbeteren van eenheden die snel kunnen reageren op NBC-aanvallen en betere samenwerking tussen special forces van de bondgenoten.

23.

Welke consequenties heeft taakspecialisatie voor de rol van Defensie als vangnet voor civiele autoriteiten?

Aangezien Defensie militaire bijstand en steun verleent aan civiele autoriteiten met de haar ter beschikking staande middelen, heeft een verandering in de middelen van de krijgsmacht onvermijdelijk gevolgen voor de mogelijkheden van Defensie als "vangnet" op te treden. Dat geldt ook voor taakspecialisatie. Aangezien nog geen uitgewerkte plannen voor taakspecialisatie op korte termijn bestaan, kan niet worden aangegeven welke consequenties dat zou hebben voor de vangnetfunctie van Defensie.

24.

In welk opzicht verschillen de capaciteiten voor militair optreden tegen niet-statelijke terroristische organisaties van capaciteiten die nodig zijn voor optreden tegen staatsterrorisme?

50.

De regering erkent dat meer dan voorheen om de actieve inzet van militaire middelen wordt gevraagd, zowel tegen terroristische organisaties als tegen staten of regimes die hun bescherming verlenen. Is de noodzaak van expeditionaire strijdkrachten verhoogd? Hoe ziet de regering de rol van bemande jachtvliegtuigen?

Ter bestrijding van het internationale terrorisme zal meer dan voorheen om de actieve inzet van militaire middelen worden gevraagd, zowel tegen niet-statelijke terroristische organisaties als tegen staten of regimes die hun bescherming verlenen. Dit stelt tevens hoge eisen aan ons militaire vermogen. Vooral tegen niet-statelijke terroristische organisaties, die niet over staande strijdkrachten beschikken, en hun infrastructuur (zoals trainingskampen en opslagplaatsen voor NBC-middelen) is het vermogen van de krijgsmacht tot precisieoptreden van groot belang. De taakgroep "Defensie & Terrorisme" heeft daarom bijzondere aandacht besteed aan de rol van speciale eenheden en precisiewapens bij de bestrijding van het terrorisme. Ook heeft zij in verband hiermee het belang onderstreept van de versterking van de inlichtingenverwervingscapaciteiten, onder meer voor langdurige `surveillance' en `indication & warning'. Voor het bemande jachtvliegtuig is bij de bestrijding van terrorisme eveneens een rol weggelegd. Ook de snelle inzetbaarheid van militaire eenheden in soms moeilijk toegankelijke gebieden is van belang. In die zin heeft "11 september" het belang van het expeditionaire karakter van onze strijdkrachten beklemtoond.

25.

Zijn er concrete aanwijzingen dat de verdere uitwerking en toepassing van onder meer de modulegedachte en taakspecialisatie in internationaal verband, met name bij de grotere Europese landen, ook op meer steun kan rekenen door de veranderde situatie?

Zie het antwoord op vraag 22.

26.

Welke aanvullende concrete voorstellen heeft de minister van Buitenlandse Zaken tijdens de NAVO-najaarsvergadering gedaan?

Zie het antwoord op vraag 22.

27.

Welke afspraken moeten er tijdens de NAVO-top in Praag in november 2002 worden gemaakt met betrekking tot 'pooling', bovenop de afspraken die in NAVO-verband reeds zijn gemaakt?

Zie het antwoord op vraag 22.

28.

Zijn de voorwaarden die gesteld worden aan inzet van de krijgsmacht ter ondersteuning van de civiele autoriteiten aangepast c.q. versoepeld sinds 11 september 2001?

Nee. De bestaande regelingen voor inzet van de krijgsmacht in het kader van militaire bijstand en steunverlening aan civiele autoriteiten, alsmede de grondslagen van deze regelingen (de Politiewet 1993, de Wet Rampen en Zware Ongevallen), zijn onveranderd van toepassing.

29.

Kan met concrete voorbeelden worden aangegeven, afgezien van het gestelde in de begroting 2002, dat de implementatie van in de Defensienota 2000 genomen maatregelen ten behoeve van snelle inzetbaarheid, flexibiliteit en 'joint' optreden op schema ligt?

30.

Is in de samenwerking tussen de krijgsmachtonderdelen en meer flexibiliteit door 'joint' optreden niet steeds de strikte budgettaire scheiding tussen de krijgsmachtonderdelen het grootste probleem? Zullen extra middelen naar behoefte worden ingezet en niet naar rato van de huidige budgetten per onderdeel?

De krijgsmachtdelen treden in toenemende mate gezamenlijk op. Recente voorbeelden hiervan zijn het optreden van de krijgsmacht in en rondom Afghanistan en de Nederlandse bijdrage aan de VN-vredesmacht in Ethiopië en Eritrea (Unmee). De toenemende samenwerking tussen krijgsmachtdelen is ook zichtbaar op het gebied van materieelverwerving, opleidingen en informatievoorziening.

Deze intensivering van de samenwerking leidt niet automatisch tot financiële ontschotting. Wel wordt periodiek vanuit de VBTB-gedachte vastgesteld welke bijdrage van de krijgsmachtdelen wordt gevraagd om de doelstellingen van Defensie te behalen en welke activiteiten en (budgettaire) middelen daarvoor nodig zijn. De financiële kaders van de krijgsmachtdelen vormen daarbij een afgeleide van hun bijdrage aan de te bereiken doelstellingen. De behoefte, die moet worden geaccommodeerd binnen de budgettaire kaders van Defensie, is bepalend; de (vermeende vaste) verhouding tussen budgetten van de krijgsmachtdelen speelt daarin geen rol. Een voorbeeld van een budgettaire afweging die over de grenzen van de krijgsmachtdelen heen reikt, vormt de EVDB-voorziening die is opgenomen in beleidsartikel 11 over internationale samenwerking. Daarin zijn projecten van alle krijgsmachtdelen ter versterking van de Europese capaciteiten samengebracht.

31.

Waarom heeft de regering geen definitie gegeven van terrorisme? Van welke definitie gaat de regering uit?

Terrorisme manifesteert zich in de vorm van misdrijven. In EU-verband wordt eind februari een Kaderbesluit inzake terroristische misdrijven vastgesteld, waarin is aangegeven welke misdrijven als terroristisch misdrijf dienen te worden aangemerkt. Het wetsvoorstel tot wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met terroristische misdrijven (Wet terroristische misdrijven), dat uitvoering geeft aan het Kaderbesluit, ligt thans voor advies bij de Raad van State.

32.

Is de internationale veiligheidssituatie niet dermate gewijzigd dat de Defensienota 2000 vervroegd vervangen moet worden?

Zoals ook uit het eindrapport van de taakgroep Defensie & terrorisme naar voren komt, in het bijzonder uit de voorgestelde maatregelen, vergt de toegenomen aandacht voor terrorismebestrijding diverse bijstellingen in de krijgsmacht en de militaire inlichtingendienst. Het gaat om maatregelen die, net zoals bij het Defence Capability Initiative van de Navo en de Headline Goal van de EU met gebruikmaking van de bestaande plannings- en begrotingssystematiek zijn te implementeren. Een nieuwe Defensienota is daarvoor niet vereist.

33.

Voor de uitvoering van de maatregelen en aanbevelingen van de taakgroep is volgens de regering nog in dit begrotingsjaar ¤ 4,5 miljoen nodig. Waarom worden deze kosten binnen de Defensiebegroting geaccommodeerd? Waarom wordt er niet gekozen voor ophoging van het defensiebudget? Ten laste waarvan zal de financiële aanpassing bij de suppletore begroting plaatsvinden?

38.

De regering stelt dat de kosten die verbonden zijn aan de korte termijn maatregelen binnen de Defensiebegroting worden geaccommodeerd Waarop wordt er dientengevolge bezuinigd? Komt er geld bij uit de algemene middelen? Hoe worden de korte termijn gelden structureel op de begroting ingevuld?

39.

Op welke wijze en ten laste van welk(e) begrotingsartikel(en) worden de kosten voor de korte termijn maatregelen geaccommodeerd binnen de begroting?

40.

Kan het geraamde bedrag van ¤ 4,5 miljoen verbonden aan de korte termijn maatregelen, naar deze maatregelen worden uitgesplitst? Kan dit gebeuren in relatie met het Actieplan voor terrorismebestrijding en veiligheid?

Het kabinet heeft besloten een onderscheid te maken tussen enerzijds maatregelen die al op korte termijn kunnen worden genomen en anderzijds beleidsvoornemens voor de langere termijn die verder moeten worden uitgewerkt en waarmee in een aantal gevallen omvangrijke investeringen zijn gemoeid. Wat betreft de korte termijn maatregelen, waarvan de financiële omvang relatief klein is, heeft het kabinet gemeend dat deze binnen de defensiebegroting kunnen worden geaccommodeerd. De uitvoering van de beleidsvoornemens voor de langere termijn is mede afhankelijk van in het volgende regeerakkoord te maken afspraken.

In het kader van de eerste suppletore begroting voor het jaar 2002 zal ik u over de financiële verwerking van de korte termijn maatregelen inlichten. De meerjarige doorwerking hiervan wordt bij de voorbereiding van de begroting voor het jaar 2003 meegenomen.

Overigens heeft het kabinet voor de versterking van de Militaire Inlichtingendienst, de Koninklijke marechaussee en de Bijzondere Bijstandseenheden in het kader van het Actieplan voor terrorismebestrijding en veiligheid (kamerstuk 27 925, nr. 10) al een bedrag van in totaal ¤ 14,390 miljoen aan de begroting 2002 van Defensie toegevoegd.

34.

Vanwege welke tekortkomingen in de huidige situatie behoeft de informatie-uitwisseling tussen de MID en de krijgsmachtdelen op het terrein van contra-inlichtingen en veiligheid verbetering?

De uitwisseling van informatie tussen de MID en de krijgsmachtdelen dient verder te worden verbeterd. De krijgsmachtdelen blijken niet altijd voldoende bekend te zijn met de aandachtsgebieden van de MID op het gebied van contra-inlichtingen en veiligheid. In een aantal gevallen zijn daardoor relevante incidenten niet of te laat onder de aandacht van de MID gebracht. In het afgelopen halfjaar zijn er maatregelen genomen om de directe communicatielijnen met betrekking tot incidentmeldingen te verbeteren.

35.

Worden er, naast de beoefening van procedures, ook operationele multidisciplinaire oefeningen opgezet en gehouden?

Zie het antwoord op vraag 21.

36.

Zal de op te richten NBC-compagnie gaan samenwerken met civiele organisaties, vooral in de 'witte keten' van gezondheidszorg en Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR)? Hoe zal deze samenwerking organisatorisch en procedureel vastgelegd worden?

Ja. De samenwerkingsmogelijkheden van de op te richten NBC-compagnie met civiele organisaties en de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Volksgezondheid worden op dit ogenblik nog uitgewerkt.

37.

Wordt tegelijk met het uitbreiden van de capaciteit om zelf te 'hacken' ook de capaciteit om 'gehackt' te worden en andere computercriminaliteit tegen te gaan uitgebreid?

Ja. Beveiliging van de defensienetwerken en informatiesystemen tegen hackers en andere vormen van computercriminaliteit is een onderdeel van de reguliere aanpak voor informatiebeveiliging. Uitbreiding van de defensieve capaciteit van de defensie ICT-infrastructuur was reeds voorzien door de invoering van enkele extra technische beveiligingsmaatregelen. Het gaat onder meer om een indringer detectiesysteem (IDS) en een Computer Emergency Response Team (CERT). Voorzien is dat deze onderdeel worden van een "security management"-functie die het toezicht op de handhaving van de beveiligingseisen uitvoert.

38.

De regering stelt dat de kosten die verbonden zijn aan de korte termijn maatregelen binnen de Defensiebegroting worden geaccommodeerd Waarop wordt er dientengevolge bezuinigd? Komt er geld bij uit de algemene middelen? Hoe worden de korte termijn gelden structureel op de begroting ingevuld?

Zie het antwoord op vraag 33.

39.

Op welke wijze en ten laste van welk(e) begrotingsartikel(en) worden de kosten voor de korte termijn maatregelen geaccommodeerd binnen de begroting?

Zie het antwoord op vraag 33.

40.

Kan het geraamde bedrag van ¤ 4,5 miljoen verbonden aan de korte termijn maatregelen, naar deze maatregelen worden uitgesplitst? Kan dit gebeuren in relatie met het Actieplan voor terrorismebestrijding en veiligheid?

Zie het antwoord op vraag 33.

41.

Kan de regering aangeven welke aanbevelingen en maatregelen alleen op de langere termijn hun beslag kunnen krijgen? Kan zij tevens aangeven welke aanbevelingen en maatregelen zij niet over zal nemen?

Zie het antwoord op vraag 19.

42.

Is de regering van mening dat de door de taakgroep voorgestelde maatregelen en aanbevelingen voor de langere termijn noodzakelijk zijn? Is de regering van mening dat het al of niet uitvoeren van deze maatregelen en aanbevelingen niet afhankelijk mag worden gemaakt van de afspraken in het kader van het regeerakkoord van het nieuw te vormen kabinet?

Zie het antwoord op vraag 19.

43.

Was er tot op heden nog geen defensiebreed calamiteitenplan voor handen?

Zie het antwoord op vraag 17.

44.

Hoe luidt de bevelstructuur, civiel of militair, indien het `NATO Precautionary System' geactiveerd wordt?

Bij activering van het NATO Precautionary System geldt in internationaal opzicht de NAVO-bevelstructuur. Ten behoeve van nationaal gebruik is er van het NATO Precautionary System (NPS) een nationale vertaling gemaakt in de vorm van een "Nationaal Handboek NPS". In het Interdepartementaal Beleidsteam worden de nationaal te implementeren maatregelen besproken met de betrokken ministeries. Vervolgens vindt afkondiging en verdere implementatie van te nemen maatregelen plaats langs nationale lijnen.

45.

Wordt het bedrag van ¤ 22 miljoen voor EVDB-projecten uit de EVDB-voorziening van ¤ 136 miljoen gefinancierd?

Nee. Zoals uit de begroting 2002 blijkt is de gehele EVDB-voorziening inmiddels met maatregelen belegd. De in mijn brief opgenomen lange termijnprojecten in het kader van terrorismebestrijding, welke tevens reeds eerder zijn genoemd als mogelijke EVDB-projecten, zullen uit een eventuele aanvullende EVDB-voorziening moeten worden gefinancierd.

46.

Volgens de regering is de uitvoering van de door de taakgroep voorgestelde maatregelen en aanbevelingen voor de langere termijn mede afhankelijk van de afspraken in het kader van het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Waarvan is de uitvoering volgens de regering nog meer afhankelijk? Waarom wordt er niet reeds nu besloten om het defensiebudget bij de Voorjaarsnota te verhogen ten einde zo adequaat mogelijk gevolg te kunnen geven aan de door de taakgroep voorgestelde maatregelen?

Zie het antwoord op vraag 19.

47.

Heeft het beter toerusten van de NAVO in de strijd tegen het terrorisme alleen betrekking op materieel of ook op het beleid (en/of de structuur) van de NAVO zelf?

Zie het antwoord op vraag 22.

48.

Welke concrete voorstellen heeft Nederland gedaan om de NAVO beter toe te rusten voor de strijd tegen het terrorisme?

Zie het antwoord op vraag 22.

49.

De regering erkent dat de rol van Defensie bij de bestrijding van terrorisme groeit, mede omdat het onderscheid tussen interne en externe veiligheid minder duidelijk is geworden. Wat vindt de regering van het voorstel om een Nationale Veiligheidsraad in te stellen, die als onderraad van de ministerraad, met een eigen ambtelijke staf onder leiding van een Nationale Veiligheidsadviseur, richtlijnen geeft en besluiten neemt om zo een integraler veiligheidsbeleid te kunnen voeren?

De regering heeft geen behoefte aan een Nationale Veiligheidsraad om aan een integraal veiligheidsbeleid gestalte te geven. Het is tevens goed voor ogen te houden dat de rol van Defensie bij de bestrijding van het terrorisme in Nederland bestaat uit de ondersteuning van andere overheidsdiensten. Voor de bestrijding van terroristische activiteiten dragen de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden de eerste verantwoordelijkheid. Ter ondersteuning van civiele instanties kan wel om de inzet van militaire middelen worden gevraagd om terroristische aanslagen te verijdelen of hun gevolgen te beperken. Gelet op de ernst en de aard van de "nieuwe" terroristische dreiging zal Defensie hiermee meer dan voorheen rekening houden en zich hierop samen met andere overheidsdiensten zo goed mogelijk voorbereiden.

50.

De regering erkent dat meer dan voorheen om de actieve inzet van militaire middelen wordt gevraagd, zowel tegen terroristische organisaties als tegen staten of regimes die hun bescherming verlenen. Is de noodzaak van expeditionaire strijdkrachten verhoogd? Hoe ziet de regering de rol van bemande jachtvliegtuigen?

Zie het antwoord op vraag 24.

51.

Welke nieuwe inzichten heeft de operatie Enduring Freedom van de Verenigde Staten in Afghanistan opgeleverd?

Het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken naar aanleiding van het Amerikaanse militaire optreden in Afghanistan. De eerste indruk is niettemin dat de door de taakgroep "Defensie & Terrorisme" voorgestelde maatregelen goed aansluiten bij de in dat verband opgedane ervaringen. Het belang van inlichtingenverwervingscapaciteiten, speciale eenheden geschikt voor verkenning en optreden in vijandelijk gebied en precisiewapens voor ondersteuning van het landoptreden door gerichte aanvallen vanuit de lucht en vanaf zee, is door Enduring Freedom overtuigend aangetoond.

52.

Klopt het dat er het voornemen bestaat om het aantal Orion patrouillevliegtuigen bij de Koninklijke marine te verminderen? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt zich dit tot de aanbeveling van de taakgroep om de inlichtingencapaciteit van de krijgsmacht te vergroten?

In de Defensienota is besloten het aantal P-3C Orion maritieme patrouillevliegtuigen in de periode 2001 tot 2003 te verminderen van dertien naar tien. Reden hiervoor is de sterk gewijzigde inzet van de vliegtuigen. Tegelijkertijd is besloten de resterende vliegtuigen tijdens een Capability Upkeep (CUP) te moderniseren. Na deze CUP zijn de vliegtuigen beter in staat een bijdrage te leveren aan de verzameling van informatie boven zee, kustwateren en boven land.

53.

Streeft de regering op enigerlei wijze samenwerking op het gebied van onbemande vliegtuigen na met Israël of de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?

Speerpunt in het defensiebeleid is de versterking van Europese defensiecapaciteiten. De investeringen zijn onder andere gericht op versterking van de strategische middelen zoals inlichtingenverzameling. De samenwerking met Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk worden verder geïntensiveerd. In dat kader past ook het huidige onderzoek naar de mogelijkheden voor samenwerking met Frankrijk op het gebied van onbemande vliegtuigen. Overigens onderhoudt de Koninklijke luchtmacht op dit gebied ook banden met de Verenigde Staten en Israël.

54.

De regering onderkent het belang van Unmanned Aerial Vehicles (UAV's) voor het verwerven van inlichtingen. Wat is de mening van de regering over bewapende UAV's, zoals de Amerikaanse Predator? Ziet de regering een rol voor bewapende UAV's weggelegd in de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 9.

55.

Is het juist dat de volledige capaciteit aan reservisten momenteel benut wordt voor de bewaking en observatie van objecten en dat er dus geen extra reservisten meer inzetbaar zijn?

Neen. Op dit moment wordt slechts incidenteel een beroep gedaan op een klein aantal reservisten voor de bewaking en observatie van objecten.

56.

Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van den Doel met betrekking tot herziening van het reservistenbeleid (Kamerstuk 28 000X, nr. 13)?

57.

Wanneer kan de Kamer de beleidsbrief 'Reservisten' tegemoet zien?

58.

Heeft de regering kennis genomen van het voorstel van de vakbond AFMP/FNV om het Korps Nationale Reserve om te vormen tot een Nationale Garde met taken die primair zijn gericht op de interne veiligheid zoals ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp? Wat vindt de regering van dit voorstel?

De Nota Reservistenbeleid 1996 wordt thans geëvalueerd, zoals tijdens de behandeling van de begroting 2002 in oktober jl. is aangekondigd. Deze evaluatie is mede bedoeld als aanzet tot de uitvoering van de motie-Van den Doel c.s.. In het rapport van de taakgroep "Defensie & Terrorisme" wordt aanbevolen onderzoek te doen naar de mogelijkheden het actieve reservistenbestand uit te breiden. De gevolgen van eventuele beleidsintensiveringen voor het reservistenbeleid zullen in het evaluatierapport worden meegenomen. Tevens worden in de evaluatie de taken van het Korps Nationale Reserve in beschouwing genomen. Binnenkort zal de Kamer over de uitkomsten hiervan worden ingelicht.

59.

De taakgroep beveelt aan een procedure te ontwikkelen waarmee bij verandering in dreiging snel tot een gewijzigde prioriteitstelling in de taakuitvoering van de Kustwacht kan worden gekomen. Heeft de regering naar aanleiding van de door de Kamer gesteunde motie uit 1997, welke opriep te komen tot een Europese Kustwacht (Kamerstuk 25 600X, nr. 10), stappen in deze richting ondernomen? Zo nee, waarom wil de regering deze motie niet uitvoeren?

De intensivering van de samenwerking tussen de Europese kustwachten, zo mogelijk uitmondend in de oprichting van één Europese kustwacht, is tot op heden moeizaam verlopen. De taakgroep heeft onderstreept dat ook in eigen land verbeteringen nodig zijn. In dat kader is gewezen op het verruimen (en versnellen) van de mogelijkheden de prioriteitstelling bij de inzet (en toedeling) van departementale middelen ten bate van de kustwacht aan te passen aan de actuele dreigingsinschatting.

60.

Welke maatregelen zijn getroffen met betrekking tot nationale verdediging en beveiliging van aanvaarroutes en mainports?

Naast de reguliere patrouilles in het kader van de kustwacht en het zogenoemde schip van de wacht van de Koninklijke marine op de Noordzee, is extra onderzoek verricht naar de effectiviteit van de mijnenbestrijdingscapaciteit van de Koninklijke marine in de aanvoerroutes van de belangrijkste zeehavens bovenop de normale route-survey, die de Koninklijke marine jaarlijks planmatig uitvoert. Met de aldus verkregen informatie is de Koninklijke marine in staat om in voorkomende gevallen een mijnenbestrijdingsoperatie beter uit te voeren.

61.

Heeft de regering overwogen om luchtafweergeschut te plaatsen bij vitale objecten, zoals kerncentrales? Op welke gronden heeft de regering tot dusver afgezien van dergelijke maatregelen?

Nee.

Defensie beschikt over uiteenlopende middelen voor het optreden tegen ernstige terroristische luchtdreigingen. Inzet van deze middelen is mogelijk op grond van een verzoek van Justitie tot het verlenen van militaire bijstand. Aan een dergelijk verzoek gaat echter een dreigingsanalyse vooraf. Pas als sprake is van een gerichte dreiging, zal Justitie een dergelijk verzoek aan Defensie in overweging nemen. Van een dergelijke dreiging tegen vitale objecten, zoals kerncentrales, is tot dusver geen sprake geweest.

62.

Welke militaire middelen, anders dan jachtvliegtuigen, staan nu op `quick reaction alert'? Klopt het dat er geen bewapende Apache-eenheid op quick reaction alert staat? Zo nee, waarom niet?

Behalve F-16 jachtvliegtuigen staan er geen andere militaire middelen op `quick reaction alert'. Uit Navo-verdragen vloeit de verplichting voort de integriteit van het eigen luchtruim te bewaken (dit geschiedt door een aantal F-16 vliegtuigen op `quick reaction alert' te hebben). Er is nooit sprake van geweest deze taak door gevechtshelikopters te laten uitoefenen.

63.

Wanneer moet de uitbreiding van de personele capaciteit Explosieven Opruimingsdienst (EOD) voltooid zijn? Is de opleidingscapaciteit voldoende om op korte termijn deze capaciteitsuitbreiding mogelijk te maken?

De uitbreiding van de EOD-capaciteit zal verscheidene jaren duren. De oorzaak hiervan is het langdurig opleidings- en werkervaringstraject dat EOD-ers moeten doorlopen met het oog op de complexiteit van hun functie. Grotere opleidingscapaciteit versnelt dit traject slechts ten dele. Het is vooral ook zaak om de uitstroom van EOD-ers naar de marktsector tegen te gaan. Inmiddels heeft de Koninklijke landmacht de uitstroom verminderd door gebruik te maken van instrumenten voor flexibele beloning.

64.

Op welke wijze vindt door Defensie kennisoverdracht met betrekking tot NBC plaats aan civiele instanties zoals hulpverleningsdiensten?

Onderzocht zal worden of het mogelijk is de defensiebrede NBC-kennis ook aan civiele diensten ter beschikking te stellen. Waar medegebruik mogelijk is zal dit worden nagestreefd. Voor het vastleggen van mogelijkheden van deze militaire steunverlening wordt eind maart 2002 een `workshop' georganiseerd met het NIBRA (Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding).

65.

Komt er in NAVO-kader een bundeling van NBC-research?

Er zijn verschillende initiatieven in NAVO-kader voor informatie uitwisseling op het gebied van NBC - research. Er is er vooralsnog geen sprake van bundeling van het NBC-onderzoek.

66.

Is de Fuchs de enige optie indien Nederland overweegt tot aanschaf NBC-verkenningsvoertuigen over te gaan?

Zie het antwoord op vraag 11.

67.

Waarom wordt er specifiek melding gemaakt van het feit dat bij eventuele verwerving van de zes Fuchs voertuigen ook extra personeel verworven moet worden?

Zie het antwoord op vraag 11.

68.

Op welke termijn denkt de krijgsmacht voldoende beschermd te zijn tegen een NBC-aanval?

Zoals u in het antwoord op vraag 148 bij de defensiebegroting 2002 is meegedeeld, worden op vier niveaus maatregelen tegen de dreiging van massavernietingswapens getroffen: (1) handhaving en versterking van de non-proliferatieregimes, (2) ontwapeningsverdragen, (3) actieve verdediging, (4) passieve verdediging. De eerste twee categorieën maatregelen hebben vooral een politiek karakter, terwijl de actieve en passieve verdediging een militair karakter hebben. Hoewel de parate eenheden van de krijgsmacht voldoende beschermd zijn, nopen de ontwikkelingen tot een continue toetsing en, waar nodig, aanpassing van de verdedigingscapaciteit. Wat betreft de passieve verdediging zijn in het antwoord op vraag 148 zowel voor de korte termijn (medio 2002) als voor de langere termijn een aantal maatregelen genoemd.

69.

Waarom wordt wederom onnodig tijd gerekt door een studie uit te voeren naar een krijgsmachtbrede bundeling van NBC-scholen? Waarom wordt niet besloten tot het instellen van een NBC-opleidingscentrum en -kenniscentrum voor de gehele krijgsmacht?

Zie het antwoord op vraag 13.

70.

Waarom vindt de regering de huidige capaciteit van de Special Forces van de Koninklijke landmacht voldoende? Waarom wordt niet overwogen deze capaciteit uit te breiden?

72.

Waarom is een personele uitbreiding van het bestand van speciale eenheden, zoals het Korps Commandotroepen, niet aan de orde?

De omvang van het functiebestand aan speciale eenheden bij de Koninklijke marine (onderdelen van het Korps mariniers) en de Koninklijke landmacht (het Korps Commando Troepen) is vooralsnog voldoende voor het leveren van een passende Nederlandse bijdrage aan eventuele internationale coalities voor de bestrijding van terrorisme. Wel heeft de taakgroep vastgesteld dat materiële aanvullingen nodig zijn.

71.

Actiepunt 34 (Kamerstuk 27925, nr. 10) stelt dat er een "nadere analyse en uitbreiding van de BBE-capaciteit, zowel bij politie als bij Defensie (Kmar en Korps Mariniers)" komt. Tijdens de Begrotingsbehandeling heeft de minister van Defensie gezegd dat er minimaal 60 extra formatieplaatsen BBE-M komen. In de notitie van de Taakgroep staat geschreven dat "een personele uitbreiding van het bestand, anders dan voor de invulling van de behoeftestelling aan bijzondere militaire bijstand door het ministerie van Justitie als onderdeel van het 'Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid', momenteel niet aan de orde is". Kan de regering nog eens aangeven hoeveel extra formatieplaatsen er bij welke eenheid gepland staan, op welke termijn dit voltooid moet zijn en of hier voldoende opleidingscapaciteit voor is?

De uitbreiding van de BBE-M betreft 65 extra functieplaatsen voor de oprichting van een derde peloton en de aanpassing van bestaande (verkennings)teams ter ondersteuning van de BBE-M pelotons ("M-teams"). Uitgaande van de standaard niet-beschikbaarheid betreft de uitbreiding van de Koninklijke marine 75 militairen. De logistieke ondersteuning, 6 personen groot, zal worden gerealiseerd door het stellen van prioriteiten binnen het takenpakket van de Koninklijke marine. Vanwege de toelatingseisen voor de BBE-M, is de Koninklijke marine gestart met de vulling van het derde peloton vanuit het huidige personeelsbestand. De opleidingen en de verwerving van materieel zijn reeds begonnen. Naar verwachting is het derde peloton vanaf 1 juni 2002 operationeel inzetbaar. In verband met de aanvangsdata van de opleidingen voor personeel bestemd voor M-teams, zullen deze teams vanaf 1 augustus operationeel inzetbaar zijn. De opleidingscapaciteiten zijn toereikend. De werving van aanvullend personeel is opgenomen in de totale wervingsbehoefte. Naar verwachting zal het nieuwe personeelsplafond in december 2002 zijn bereikt.

72.

Waarom is een personele uitbreiding van het bestand van speciale eenheden, zoals het Korps Commandotroepen, niet aan de orde?

Zie het antwoord op vraag 70.

73.

Uit het rapport valt op te maken dat de speciale eenheden van het Korps Commandotroepen en het Korps Mariniers momenteel over te weinig transporthelikopters beschikken. In hoeverre is dit nadelig voor de geoefendheid van de militairen? Waarom streeft de regering eerst samenwerking in internationaal verband na om vervolgens pas eventueel over te willen gaan tot aanschaf van extra middelen?

Het transport ten behoeve van de inzet van speciale eenheden kan op verschillende manieren plaatsvinden (zoals vanuit onderzeeboten, met helikopters en vliegtuigen en over de weg). Omdat het vaak om dure middelen gaat, die in sommige gevallen ook extra aanpassingen behoeven voor inzet bij speciale operaties, en omdat voor die middelen ook een andere taken zijn weggelegd, moet internationaal worden samengewerkt om deze ondersteuning te realiseren. Aan de internationale samenwerking op dit gebied ligt naast het bedrijfseconomische argument ook het operationele argument ten grondslag dat Nederlandse speciale eenheden langs deze weg internationale ervaring en kennis kunnen opdoen.

74.

Waarom wordt de helikoptercapaciteit van de Koninklijke marine voor amfibische operaties niet op korte termijn uitgebreid?

Voor de invulling van de behoefte aan maritieme transporthelikopters ten behoeve van amfibische en speciale operaties is de Koninklijke marine afhankelijk van internationale samenwerking, met name binnen de United Kingdom/Netherlands Amphibious Force. Door de Koninklijke marine zijn keuzes gemaakt bij de geplande aanschaf van de NH-90 en die hebben geleid tot een aantal dat weliswaar niet de volledige behoefte afdekt, maar vooralsnog adequaat wordt geacht.

75.

Zijn de oefenmogelijkheden voor de Bijzondere Bijstandseenheid van het Korps Mariniers adequaat? Klopt het dat een shooting house, waarin met scherp 360º in de rondte geschoten kan worden, ontbreekt? Zo ja, is de regering bereid te voorzien in een dergelijke oefenlocatie?

De oefenmogelijkheden voor de BBE zijn adequaat, doordat gebruik wordt gemaakt van bij Defensie beschikbare faciliteiten en oefenmogelijkheden van internationale partners. Binnen Defensie worden momenteel de operationele behoefte aan en de evt. mogelijkheden voor de realisatie van een shooting house of een gelijkwaardig alternatief onderzocht. De Koninklijke landmacht is voornemens om voor het Korps Commandotroepen een zogenaamd "schiethuis" te bouwen, waarin met scherp 360° in de rondte kan worden geschoten. De behoefte aan het schiethuis past in de taakstelling van "special operations" van het Korps Commando Troepen. Dit jaar wordt een programma van eisen voor het schiethuis opgesteld. Hierbij zal de eventuele behoefte van het Korps mariniers worden meegenomen.

76.

In hoeverre wordt binnen de krijgsmacht getraind op urban warfare, oftewel militaire operaties binnen bevolkingscentra, vergelijkbaar met operaties van het Britse leger in Noord-Ierland?

Alle gevechtseenheden van de Koninklijke landmacht en het Korps mariniers worden opgeleid voor urban warfare. Trainingen in dat verband worden nu nog uitgevoerd in het trainingsdorp Oostdorp op het Infanterie Schietkamp en op soortgelijke oefenmogelijkheden in Denemarken, Duitsland en Engeland. De Koninklijke landmacht heeft in het afgelopen jaar een studie over dit onderwerp afgerond, waarin vooral de opleidingsfilosofie uitvoerig wordt beschreven. Om inhoud te kunnen geven aan deze filosofie wordt momenteel het trainingsdorp Oostdorp gemoderniseerd, en wordt het oefendorp Marnehuizen aanzienlijk uitgebreid. Over enige weken zijn de infrastructurele aanpassingen gereed. Daarmee krijgt het oefenen voor optreden in verstedelijkte gebieden een aanzienlijke impuls.

77.

In hoeverre wordt kennis van wetenschappelijk onderzoek door TNO gedeeld met en ter beschikking gesteld aan andere overheidsinstanties dan Defensie?

78.

De regering stelt dat bij wetenschappelijk onderzoek zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij andere departementen. Klopt het dat tot dusver defensieonderzoek uitsluitend in opdracht van Defensie wordt verricht? Overweegt de regering departementsoverschrijdende onderzoeksopdrachten aan TNO te verstrekken? Zo nee, waarom niet?

Defensie is de primaire klant en opdrachtgever van TNO Defensieonderzoek. De in opdracht van Defensie ontwikkelde kennis is ook beschikbaar voor andere departementen. TNO Defensieonderzoek verricht tevens onderzoek voor andere departementen en voor civiele opdrachtgevers. Voorts worden er departementsoverschrijdende onderzoeksopdrachten aan TNO verstrekt. Een voorbeeld hiervan is het onderzoeksprogramma "Ontwikkeling van Information Operations voor de Krijgsmacht", dat wordt uitgevoerd in opdracht van zowel het ministerie van Defensie als het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

79.

In hoeverre gaat een meer op terrorismebestrijding toegesneden kennisopbouw ten koste van andere onderzoeksprogramma's van TNO Defensieonderzoek? Acht de regering de voorgenomen structurele verlaging (¤ 6,8 miljoen, Defensiebegroting 2002) van de bijdrage van Defensie aan TNO per 2003 nog verantwoord?

De intensivering van de voor terrorismebestrijding relevante onderzoekprogramma´s zal vooralsnog niet ten koste gaan van de andere onderzoekprogramma´s van TNO Defensieonderzoek. De structurele verlaging van de doelfinanciering van Defensie aan TNO wordt verantwoord geacht. Door zorgvuldige prioriteitstelling van het onderzoek binnen de voor Defensie kritische kennisgebieden wordt zeker gesteld dat de meest noodzakelijke kennis voor Defensie beschikbaar blijft, terwijl tegelijkertijd Defensie in toenemende mate in de behoefte aan kennisondersteuning door middel van additionele financiering zal moeten voorzien. Dit geldt ook voor kennisondersteuning in het kader van terrorismebestrijding.

Nieuws Ministerie van Defensie