Ministerie van Justitie Belgie


Toespraken van de Minister

Jaarverslag betreffende de georganiseerde criminaliteit

Het moment is gekomen om de conclusies van het jaarverslag betreffende de georganiseerde criminaliteit aan de commissie voor te leggen. Deze conclusies hebben betrekking op de gegevens die zijn ingewonnen in de loop van het jaar 2000.

Allereerst wil ik onderstrepen dat uw commissie door haar werkzaamheden een platform voor een noodzakelijke dialoog tussen de uitvoerende, de rechterlijke en de wetgevende macht heeft tot stand gebracht, en zulks ten aanzien van een problematiek die meer dan alle andere een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak van de ondernomen initiatieven vereist.

Ik wil tevens eraan herinneren dat de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit nog steeds zowel op Belgisch als op internationaal vlak een belangrijke prioriteit is.

De projecten van het federaal veiligheids- en detentieplan die rechtstreeks betrekking hebben op de kenmerken van de georganiseerde criminaliteit, het nationaal veiligheidsplan, de verschillende reeds genomen of op stapel staande wetgevende initiatieven, evenals de recente vooruitgang die het Belgische Voorzitterschap op het stuk van de internationale justitiële en politiële samenwerking heeft geboekt en het actieplan ter "voorkoming en bestrijding van de georganiseerde criminaliteit: een strategie voor het begin van het nieuwe millennium" zijn hiervan het bewijs.

In het verslag waarover ik u vandaag zal spreken worden de door de politiediensten opgespoorde criminele organisaties beschreven, komen sommige meer kwalitatieve elementen met betrekking tot de grote criminele verschijnselen die verband houden met de georganiseerde criminaliteit aan bod, wordt de inventaris van de ondernomen of afgeronde wetgevende initiatieven opgemaakt alsook aandacht geschonken aan de internationale samenwerking. Voorts wordt de huidige toestand beschreven en worden de gegevens uit de vorige Belgische jaarverslagen betreffende de georganiseerde criminaliteit bijgewerkt.

Zoals in voorgaande jaren heeft de federale politie het verslag opgesteld in het kader van de methodologie op korte termijn en heeft de Veiligheid van de Staat een bijdrage geleverd. Het daartoe opgerichte wetenschappelijk begeleidingscomité heeft de follow-up verricht. Daarin zetelt met name de Dienst Strafrechtelijk Beleid en is het College van Procureurs-generaal vertegenwoordigd via het bijstandsnetwerk " georganiseerde criminaliteit "

U begrijpt dat, gelet op het grote aantal conclusies die uit het verslag kunnen worden getrokken, het zeer moeilijk is om in enkele minuten een document van een dergelijke omvang samen te vatten. Ik zal mij dan ook ertoe beperken de essentiële elementen ervan toe te lichten alsook te verduidelijken hoe ik mijn inspanningen op dit stuk zal voortzetten.

Ik zal het vandaag voornamelijk hebben over cijfers. Ik blijf na deze eerste toelichting evenwel te uwer beschikking om bepaalde onderwerpen die u na lezing van de tekst belangrijk lijken uit te diepen en die een grondiger toelichting verdienen dan die welke ik vandaag tijdens deze zitting heb gegeven gelet op de tijd waarover wij beschikken. Ik denk daarbij inzonderheid aan de analyse van de georganiseerde criminaliteit per activiteitensector die n het kwalitatieve deel van het verslag in detail is behandeld.

De politiediensten hebben voor 2000 223 onderzoeken naar criminele organisaties geteld. Het aantal onderzoeken naar de georganiseerde criminaliteit in 2000 is kleiner geworden in vergelijking met de gegevens van zowel 1999 (336 onderzoeken) als 1998 (276) en 1997 (238). Overhaaste conclusies met betrekking tot de omvang en het gevaar van het verschijnsel in België moeten evenwel worden voorkomen. Zoals het voorbarig was te spreken van meer georganiseerde criminaliteit in België op het tijdstip waarop de cijfers stegen, is het bedrieglijk thans ervan uit te gaan dat het verschijnsel stilaan zou verdwijnen.

Uit de conclusies blijkt dat die evolutie aan diverse parameters is toe te schrijven:


* Het lagere aantal statistisch behandelde onderzoeken vloeit voort uit een striktere beschouwing van de in aanmerking genomen dossiers en uit een nieuwe aanpak van de inwinning van gegevens;

Zulks werd mogelijk gelet inzonderheid op de bekendmaking van de omzendbrief COL.12/2000 van het College van Procureurs-generaal inzake de verwachte bijdrage van het openbaar ministerie op dat vlak;


* de gevolgen van de politiehervormingen op het tijdstip van de kwantitatieve inwinning van de gegevens;

* de beperkingen van de methodologie op korte termijn.
Met betrekking tot dit laatste punt werd dezelfde vaststelling gedaan in de drie lidstaten van de Europese Unie die een systeem van inwinning van kwantitatieve gegevens gebruiken dat sterk overeenstemt met het onze.

Er moet ook rekening worden gehouden met de evolutie van het aantal dossiers dat is geopend over de jaren heen. Dit aantal is vrijwel ongewijzigd gebleven.

Zonder evenwel afbreuk te doen aan de methodologie op korte termijn die haar nut reeds heeft bewezen, wens ik evenwel te benadrukken dat wij slechts een gedeeltelijk beeld hebben van de georganiseerde criminaliteit dat voornamelijk is gegrond op de gegevens ingewonnen door de politiediensten en de Veiligheid van de Staat. Sommige aspecten ervan moeten nader worden omschreven aan de hand van nieuwe analysemethoden.

Het huidige jaarverslag is inderdaad nog opgesteld op grond van de korte termijn methodologie, het is dus hoofdzakelijk gebaseerd op politionele gegevens en op een kwalitatieve analyse van de Veiligheid van de Staat.

Vanaf het begin is echter overeengekomen dat deze korte termijn methodologie zou evolueren naar een lange termijn methodologie die gebaseerd is op een volwaardige strategische analyse. Hierbij zouden dan ook niet-politionele bronnen worden aangesproken en is het de bedoeling om zoveel mogelijk diensten, die op één of andere manier geconfronteerd worden met de georganiseerde criminaliteit, bij de opmaak van de jaarrapporten te betrekken.

Hiermee wordt bovendien tegemoet gekomen aan project 27 van het federaal veiligheids- en detentieplan 2000 evenals aan de noodzaak, geformuleerd door de parlementaire onderzoekscommissie, een multidisciplinaire strategische analyse te ontwikkelen.

Tijdens 2000 en in het begin van 2001 is die ontwikkeling van de lange termijn methodologie aanzienlijk gevorderd.

Professor Tom Vander Beken en onderzoeker Christopher Black van de Universiteit Gent hebben de implementatie van de lange termijn methodologie voor de opmaak van het jaarverslag onderzocht en gepresenteerd in hun eindrapport "reporting on organised crime".

Een eerste stap bestaat erin zoveel mogelijk andere diensten en administraties te betrekken bij de opstelling van het jaarrapport. Daartoe moet een informatie-uitwisseling worden georganiseerd om de beschikbare informatie, aanwezig bij de diverse diensten en administraties, samen te brengen.

De Dienst voor het Strafrechtelijk beleid werd aangewezen als coördinator inzake de samenwerking tussen deze verschillende diensten en administraties en fungeert momenteel als overlegforum om de betrokken diensten met elkaar in contact te brengen. In dit kader heb ik tevens mijn collega's minister verzocht hun steun aan de lange termijn methodologie te verlenen.

In een verdere stadium zal dit de realisatie van de zogenaamde "risk assessment" mogelijk maken. Dit betekent dat men niet alleen de huidige situatie van de georganiseerde criminaliteit beschrijft, maar dat men ook poogt de risico's naar de toekomst toe in te schatten, waarop de beleidsverantwoordelijken dan kunnen anticiperen.

De parlementaire onderzoekscommissie stelde destijds in haar eindverslag dat de kwaliteit van de jaarrapporten over de georganiseerde criminaliteit in België geleidelijk verbeterde en dat het toenmalige laatste jaarverslag 1998 zelfs als een model kon doorgaan.

Met de invoering van de lange termijn methodologie echter kan het nóg beter. Hiermee wordt immers de stap gezet naar het maken van een volledige dreigingsanalyse en zullen we kunnen stellen over een goede beeldvorming van het fenomeen van de georganiseerde criminaliteit in België te beschikken.

Ik zal thans enkele interessante cijfers uit dit verslag aanhalen.

Meer dan de helft van de 223 geïnventariseerde organisaties heeft een verticale structuur.

Vastgesteld wordt dat de omvang van de geïnventariseerde criminele organisaties beperkt blijft, dat de leidende posten oververtegenwoordigd zijn en er sprake is van vaste kernen van leden met rond hen occasionele leden. Dit soort organisatie, met een doorgaans zeer soepele structuur, komt trouwens ook voor in ander landen van de Europese Unie.

Er werden 1577 verdachten geteld die in 2000 zijn betrokken bij onderzoeken betreffende de georganiseerde criminaliteit (de overgrote meerderheid of 90% bestaat uit mannen). Het gemiddeld aantal verdachten per organisatie blijft beperkt (7 per organisatie), maar is lichtjes gestegen in vergelijking met de gegevens van 1999. Op langere termijn blijkt echter dat het aantal verdachten per organisatie vaak daalt.

In 2000 blijft de gemiddelde leeftijd van de verdachten hoog, te weten ongeveer 40 jaar.

Die gemiddelde leeftijd is hoger dan de leeftijd van de verdachten of de daders opgenomen in de politiële gegevensbanken voor de criminaliteit in het algemeen. De oudste verdachte was 80 jaar.

Er kan een overzicht worden gegeven van de nationaliteit van de verdachten. De Belgen maken nog steeds de grootste groep uit, te weten 45%. De georganiseerde criminaliteit in België blijft evenwel zeer internationaal.

Naast de Belgen komen in 2000 de volgende nationaliteiten het vaakst voor :


- Nederlanders (7,7%);


- Italianen (7,5%);


- Turken (4,5%;)


- Marokkanen (3,7%);


- Albanezen (3,6%);


- Fransen (2,7%);


- Joegoslaven (2,6%);


- Britten (2,1%);


- Duitsers (1,5%).

Die gegevens blijven constant, met uitzondering evenwel van het aantal Albanese onderdanen dat blijft stijgen.

Uit de verzamelde gegevens blijkt het bestaan van 26 families, van 14 criminele organisaties van maffiose aard (inzonderheid Italiaanse en Russische), van 2 criminele motorbendes en van 2 kartels.

De Belgische criminele organisaties onderhouden contacten in het buitenland, inzonderheid wegens de centrale positie van ons land.

Illegale handel in verdovende middelen is de voornaamste reden om met andere criminele organisaties in contact te treden. Er kan niettemin worden vastgesteld dat illegale handel in voertuigen voor het tweede opeenvolgende jaar proportioneel oververtegenwoordigd is als reden om contact op te nemen, hoewel die activiteit niet is vertegenwoordigd onder de belangrijkste activiteiten van de gecontacteerde criminele organisaties. Vervalsing en namaak nemen een belangrijke plaats in zowel onder de redenen om contact op te nemen als onder de activiteiten van de gecontacteerde organisaties.

73 organisaties hebben geld witgewassen.

Voor 72 organisaties is de illegale handel in verdovende middelen een hoofdactiviteit of een nevenactiviteit. In vergelijking met de gegevens uit de vorige jaarverslagen is het opmerkelijk vast te stellen dat het totale aantal keer dat opgave wordt gedaan van de illegale handel in verdovende middelen bijna identiek is, ondanks de duidelijke vermindering van het aantal overgezonden dossiers. Daaruit blijkt dat het ter zake verrichte aantal onderzoeken een van de voornaamste taken van de politiediensten blijft in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. De illegale handel in voertuigen neemt toe. Naast de "traditionele criminele domeinen" moet worden opgemerkt dat talrijke criminele organisaties illegale activiteiten ontwikkelen in de financiële en economische wereld, hoofdzakelijk in het kader van accijnsfraude (44), oplichting (43) en vervalsing en namaak (38). Ook op Europees vlak bestaat dezelfde tendens inzake het economisch en financieel aspect van de georganiseerde criminaliteit.

In het kader van de geografische spreiding blijkt dat de activiteiten zich vooral voordoen in de gerechtelijke arrondissementen van de grote steden. Brussel, Antwerpen en Luik zijn goed voor 43,7% van alle geregistreerde criminele activiteiten. Daarna volgen de gerechtelijke arrondissementen Bergen, Hasselt, Charleroi en Tongeren.

In de dossiers waarin een financieel onderzoek is verricht en waarvan de financiële gegevens zijn medegedeeld (94 op 100), bedroeg het geregistreerde vermogen voor 23,4% van de criminele organisaties minder dan 10 miljoen BEF; 50% van de organisaties maakten een winst van 10 tot 99 miljoen BEF; 14,9% een winst van 100 tot 299 miljoen BEF en 11,7% van de organisaties een winst van 300 miljoen BEF of meer. Het totaal van het vermogensvoordeel bedroeg 46,5 miljard frank.

In het kader van de criminele activiteiten van de criminele organisaties die meer en meer gericht zijn op financiële en economische delicten lijkt het nuttig die strikte methode op meer stelselmatige wijze toe te passen voor de berekening van het illegale vermogen. Op die wijze kunnen meer inlichtingen worden verstrekt over de omvang van de gemaakte winsten, kunnen de financiële stromen worden aangetoond of sleutelpersonen van de organisatie worden ontdekt. Het zou eveneens interessant zijn dit beeld aan te vullen met een analyse van de tenuitvoerlegging van straffen en van het verlies van het voordeel.

Het ministerie van Financiën heeft in 15 dossiers een taxatie gevorderd voor een bedrag van 652 miljoen BEF. Het bedrag van een onderzoek komt overeen met 2/3 van hoger vermeld bedrag.

Die gegevens moeten in de toekomst worden verfijnd.

Het gebruik van commerciële structuren om criminele activiteiten te vergemakkelijken of (inter)nationale witwasnetwerken op te richten komt ook in dit verslag aan bod. Door de vermenging van legale en illegale activiteiten kan het meest zichtbare gedeelte van de financiële stromen worden verhuld en kan op die wijze aan de georganiseerde criminaliteit een goede bescherming worden geboden.

Het aandeel criminele organisaties die commerciële structuren aanwenden, is hoger in de rechtsgebieden van de hoven van beroep te Antwerpen, te Brussel en te Luik.

De naamloze vennootschappen (N.V.) en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (B.V.B.A.) worden duidelijk meer gebruikt door de georganiseerde criminaliteit dan de andere juridische vormen. De vormen naar buitenlands recht vertonen een lichte stijging.

De vennootschappen voor invoer en uitvoer worden het zwaarst getroffen door dat verschijnsel (80 gevallen op 483, hetzij 16,6%). Als daaraan de cijfers voor de vennootschappen in de horeca- en elektronicasector worden toegevoegd, wordt voor de drie sectoren een totaal bereikt dat overeenstemt met ongeveer een derde van de commerciële activiteiten. Bij de andere opgesomde sectoren is sprake van de bouwsector, de transportsector (die niet langer een van de eerste drie sectoren is), de vastgoedsector, de kleinhandel en de banken.

Ook het gebruik van geweld of van een andere vorm van intimidatie wordt bevestigd in de diverse jaarverslagen.

Ik zou nog een paar woorden willen zeggen over de aanwending door de criminele organisaties van methoden en technieken inzake contrastrategieën.

Het gaat vooral om de inzet van defensieve contrastrategieën, zoals tegenobservaties, het gebruik van codetaal, de aanwending van speciale transmissiemiddelen of nog van infiltranten.

De problematiek van de contrastrategieën vereist bijzondere aandacht aangezien daaruit een groot risico volgt voor de politieambtenaren die rechtstreeks met de criminele organisaties worden geconfronteerd, alsook voor de autoriteiten belast met de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Aangepaste of zelfs nieuwe politietechnieken moeten immers gelijke tred houden met de ontwikkeling van nieuwe technieken inzake contrastrategieën, waarvan de stijgende graad van geavanceerdheid van de communicatiemiddelen een sprekend voorbeeld is. Welnu, slechts door de situatie in België en in het buitenland uitgebreid en systematisch te bestuderen, mag men de hoop koesteren een anticiperend en passend antwoord te vinden op de toekomstige ontwikkelingen.

De bestrijding van de georganiseerde criminaliteit onderstelt dat gebruik wordt gemaakt van aangepaste wettelijke middelen, zowel op nationaal als op internationaal vlak.

Het markantste voorbeeld op internationaal vlak daarvan is het feit dat tal van landen in december 2000 het verdrag van de Verenigde Naties tegen de transnationale georganiseerde criminaliteit hebben ondertekend. De verwezenlijking van het Europees justititeel netwerk "Eurojust" is een ander voorbeeld daarvan.

Op Belgisch vlak zijn een aantal normatieve instrumenten reeds uitgevaardigd, onder meer de belangrijke wet krachtens welke deelneming aan een criminele organisatie strafbaar wordt gesteld. Andere ontwerpen worden thans voorgelegd aan het parlement en aan nog andere ontwerpen wordt de laatste hand gelegd, bijvoorbeeld aan de ontwerpen met betrekking tot de bijzondere opsporingsmethoden en de bescherming van getuigen, de spijtoptanten, de audio-visuele getuigenis, de gedeeltelijke omkering van de bewijslast, ...

Ik wens te onderstrepen dat de inspanningen ter zake hoe dan ook moeten worden voortgezet. Het is uitermate belangrijk dat die maatregelen zo spoedig mogelijk worden goedgekeurd, zodat snel concrete vooruitgang wordt geboekt en de politie en de justitie over doeltreffende middelen beschikken in het kader van de dagelijkse bestrijding van dat probleem. Het is thans aan de Hoge Vergadering om een krachtig signaal te geven en de ontwerpen die nog ontbreken, goed te keuren.