Nationaal Instituut voor de Statistiek België

Deeltijdse arbeid: gekozen of gedwongen?

In België werkt één op vijf loontrekkenden deeltijds in zijn of haar hoofdactiviteit . De resultaten van de enquête naar de arbeidskrachten van het NIS voor het eerste semester van 2001 tonen aan dat er grote verschillen zijn naar geslacht, opleidingsniveau en beroep. Zo blijkt dat deeltijdse arbeid vooral een aangelegenheid is van vrouwen, laag opgeleid personeel en dienstverlenend en verkooppersoneel. Vrouwen werken vooral deeltijds om voor hun kinderen te zorgen. Mannen werken veelal onvrijwillig deeltijds.

Verschillen naar geslacht en opleidingsniveau

Een deeltijdse job wordt in de enquête naar de arbeidskrachten beoordeeld op basis van het spontane antwoord van de ondervraagde. Het percentage deeltijdse arbeid dat opgegeven wordt, bedraagt maximaal 90%. 45% van alle deeltijders werkt halftijds (50% van een volledig uurrooster), 15% werkt vier vijfden en 13% werkt drie vierden.

Vrouwen werken vaker deeltijds dan mannen. Bij vrouwen gaat het om meer dan 39% van de loontrekkenden, terwijl het percentage bij de mannelijke loontrekkenden iets meer dan 5% bedraagt. In totaal werkt 20% van de loontrekkenden in België deeltijds. Dit percentage is vergelijkbaar met het Europees gemiddelde maar ligt heel wat lager dan het percentage deeltijdse arbeid in Nederland. Daar verrichtte 41% van de werkenden (inclusief zelfstandigen) deeltijdse arbeid in 2000.

Het percentage deeltijdse arbeid stijgt al sedert jaren, zowel bij mannen als bij vrouwen.

Percentage deeltijdse arbeid 1985 1990 1995 2000 Mannen 2% 2% 3% 5%
Vrouwen 23% 29% 33% 39%
Totaal 9% 13% 15% 20%

Deeltijdse arbeid komt het meest voor bij personen zonder diploma of een diploma van het lager onderwijs of lager secundair onderwijs. Meer dan de helft van de vrouwelijke loontrekkenden met een diploma lager secundair onderwijs werkt deeltijds. Opvallend is het relatief hoge percentage deeltijdse arbeid bij mannen met een diploma van het hoger (niet-universitair) onderwijs van het lange type.

Deeltijds werkenden naar opleidingsniveau Mannen Vrouwen Aantal deeltijders % deeltijds in totaal Aantal deeltijders % deeltijds in totaal
Lager onderwijs (of geen diploma) 16.969 7,4% 58.513 49,5% Lager secundair onderwijs 24.752 5,9% 122.616 52,5% Hoger secundair onderwijs 32.081 4,4% 215.599 41,7% Hoger onderwijs van het korte type 12.547 4,7% 122.266 31,2% Hoger (niet-universitair) onderwijs van het lange type 4.671 6,0% 13.062 25,3%
Universitair onderwijs 7.893 3,7% 40.903 28,2%
Totaal 98.913 5,1% 572.959 39,3%
Eerste semester 2001.

Vrouwen werken deeltijds om voor de kinderen te zorgen, mannen omdat ze geen voltijds werk vinden

De reden waarom men deeltijds werkt verschilt sterk tussen mannen en vrouwen.

De belangrijkste reden bij mannen om deeltijds te werken is het niet kunnen vinden van een voltijdse betrekking. De belangrijkste reden bij vrouwen -en tevens de minst voorkomende reden bij mannen- is de zorg voor de eigen kinderen. Het aantal vrouwen dat deeltijds werkt om voor de kinderen te zorgen, (167.047), is bijna 50 keer groter dan het aantal mannen dat om die reden deeltijds werkt (3.439). Naast de zorg voor de eigen kinderen worden door vrouwen ook andere persoonlijke of familiale redenen opgegeven om deeltijds te werken.

Belangrijkste reden om deeltijds te werken Mannen Vrouwen Is met (brug)pensioen en mag enkel deeltijds werken 3,9% 0,5% Vindt geen voltijds werk 31,3% 20,2%
Een andere (deeltijdse) betrekking vult de hoofdactiviteit aan 6,1%
1,6%
Werkt in het kader van deeltijds werken/deeltijds leren 10,2% 1,2% Kan niet voltijds werken omwille van gezondheidsredenen 6,1% 2,2% Neemt de zorg voor de eigen kinderen op zich 3,5% 29,1% Heeft andere persoonlijke of familiale redenen 14,5% 25,7% Wenst geen voltijdse betrekking 6,6% 9,3%
Andere redenen 17,8% 10,2%
Totaal 100,0% 100,0%
Eerste semester 2001.

Deeltijdse arbeid: vooral in dienstverlenende en verkoopfuncties

Hoge percentages deeltijdse arbeid komen zowel voor bij mannen als vrouwen, in dienstverlenende en verkoopfuncties. Bij mannen komen ook relatief hoge aandelen deeltijdse arbeid voor bij geschoolde arbeiders in de landbouw en visserij en in sommige intellectuele en wetenschappelijke beroepen, zoals verpleegkundig kaderpersoneel en leraren secundair onderwijs. Bij vrouwen worden ook hoge percentages waargenomen bij ongeschoold dienstverlenend personeel (gezinshelpers, schoonmaaksters...).

Deeltijdse arbeid - verdeling naar beroepsgroep Mannen Vrouwen Aantal deeltijders % deeltijds in totaal Aantal deeltijders % deeltijds in totaal
Strijdkrachten 1.301 3,2% 723 22,1%
Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel 4.285 2,9% 12.295 17,6% Intellectuelen en wetenschappelijke beroepen 17.703 6,2% 130.933 34,7% Intermediaire functies 8.014 3,1% 41.591 31,2%
Bedienden in administratieve functies 11.813 4,7% 127.480 33,7% Dienstverlenend en verkooppersoneel 20.863 17,2% 135.795 57,3% Landbouwers en geschoolde arbeiders in de landbouw en de visserij
1.623 13,4% 1.140 34,9%
Ambachtsberoepen en ambachtelijke beroepen 11.821 3,4% 5.940 22,1% Machine- en installatiebestuurders, montagearbeiders 7.401 3,4% 7.951 20,7%
Ongeschoold personeel en beschutte werkplaatsen 14.089 5,8% 109.110 57,5%
Totaal 98.913 5,1% 572.959 39,3%
Eerste semester 2001.

Toelichtingen

We beschouwen hier enkel de loontrekkenden. Deeltijdse arbeid komt opvallend minder voor bij zelfstandigen (7%) dan bij loontrekkenden (20%).

Personen die twee deeltijdse jobs combineren worden hier als deeltijds beschouwd in de hoofdactiviteit.

Zie ook : een beschrijving van de enquête naar de arbeidskrachten, met inbegrip van de methodologie en enkele opmerkingen over de nauwkeurigheid van de resultaten.

De publicatie Enquête naar de arbeidskrachten - 2001 zal in juni 2002 beschikbaar zijn bij onze infoshops. Voor bijkomende informatie neemt u best contact op met Anja Termote (tel: +32 2.548.67.04) of Denis Luminet (tel: +32 2.548.66.05).

Laatst gewijzigd op: 26/02/2002 © 1998/2002 NIS, Ministerie van Economische Zaken
http://statbel.fgov.be