P>

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA DEN HAAG Telefax (070) 333 40 10

Uw brief Ons kenmerk B&GA/AB/2002/6002

Onderwerp Datum Onderzoeksrapport "Sancties in de Bijstand 28 februari 2002 2001"



Inleiding
In aanvulling op de Integrale handhavingsrapportage 2000, welke op 23 november 2001, door Staatssecretaris Hoogervorst en mij, aan u is aangeboden (SV/UB/01/79748), doe ik u hierbij het rapport "Sancties in de bijstand 2001" toekomen.

Het onderzoek `Sancties in de bijstand 2001' is een vervolg op het in 2000 gehouden onderzoek naar de wijze waarop gemeenten de Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid (Wet boeten) uitvoeren.

Uitvoering Wet boeten en ontwikkeling bijstandsdichtheid In het onderzoek is een positieve relatie aangetroffen tussen de ontwikkeling van de bijstandsdichtheid en de ontwikkeling van het aantal opgelegde boeten en maatregelen. Gemeenten waar in 2000 het aantal relatief opgelegde boeten en maatregelen is toegenomen kennen een grotere afname van het aantal bijstandsgerechtigden (afgezet tegen het aantal inwoners) dan gemeenten waar het aantal boeten en maatregelen is gedaald.

Factoren die verschillen in uitvoering Wet boeten door gemeenten verklaren Uit het onderzoek blijkt dat de bijstandsdichtheid, de opbouw van het bestand van bijstandsgerechtigden (met name het aandeel fase 4 cliënten), de aanwezigheid van voorlichting, de mate waarin een gemeente het sanctiebeleid heeft geformaliseerd middels procedures, registratie en deskundigheidsbevordering, de interne sturing van het sanctiebeleid door de gemeente en de alertheid op boete- en maatregelwaardig gedrag, factoren zijn die verschillen in de resultaten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten verklaren.

Oordeel uitvoering Wet boeten in 2000 en maatregelen om geconstateerde knelpunten aan te pakken
Behalve dat in het onderzoek gezocht is naar verklaringen van verschillen tussen gemeenten en naar relaties van toepassing van de Wet boeten met uitstroom, is ook de uitvoering van Wet boeten opnieuw aan een analyse onderworpen. Daaruit bleek dat het aantal opgelegde boeten per 100 bijstandsgerechtigden in vergelijking met 1999, licht is gestegen. Het aantal maatregelen is daarentegen licht gedaald.
De gemeenten, die te kort schieten zijn of worden daarop aangesproken. Ik verwijs naar mijn brief van 6 december j.l. ter zake van onderzoeken bij sociale diensten. Daarnaast zal het onderzoeksrapport worden toegezonden aan alle gemeenten, zodat ze kennis kunnen nemen van de conclusies, waarbij nogmaals de noodzaak zal worden onderstreept van een adequaat sanctiebeleid. In het kader van het toezicht zal dit beleid nadrukkelijk worden getoetst. Een vergelijking van de resultaten van verschillende gemeenten is in bijlage 3, 4 en 5 van het rapport terug te vinden.
Het rapport geeft aanleiding tot de veronderstelling dat verschillen tussen gemeenten ook worden veroorzaakt door verschillen in uitvoeringscultuur. Om de invloed van cultuurverschillen bij fraudebestrijding te beperken, wordt een aan de lokale uitvoeringspraktijk aangepaste handleiding ontwikkeld. Deze handleiding zal de uitvoering in staat stellen vaker en uniformer actie te ondernemen op fraudesignalen. Het beoogde effect is



Sancties in de bijstand 2000

dat de sociale diensten de Wet boeten sluitender en uniformer gaan uitvoeren. De ontwikkeling van de handleiding zal medio 2002 gereed zijn.

Evenals bij het onderzoek van vorig jaar, waren ook nu niet alle gemeenten in staat resultaatgegevens te leveren over de uitvoering van de Wet boeten. Dit maakt het moeilijker om tot een gedegen oordeel over de uitvoering van de wet te komen. Mede om dit probleem te ondervangen, is gelijktijdig met de SUWI-wetgeving de gewijzigde fraudestatistiek Abw, Ioaw, Ioaz en Wik in werking getreden. Hiermee is de Regeling frauderegistratie Abw, IOAW, en IOAZ niet alleen uitgebreid met de Wik, maar ook met gegevens als alle door de afdeling bijzonder onderzoek en/of sociale recherche verrichtte fraudeonderzoeken waarbij geen fraude is geconstateerd. Gemeenten zijn wettelijk verplicht de gegevens genoemd in de fraudestatistiek te verzamelen en mij ter beschikking te stellen. Bovendien werkt SZW samen met de VNG en het CBS aan een implementatietraject waarin de automatiseringsknelpunten op het gebied van fraude worden aangepakt. Ik heb het voornemen gemeenten vanaf 2003 verplicht te stellen de aantallen boeten en maatregelen en de daarbij behorende bedragen, op te nemen in hun verslag over de uitvoering Abw, Ioaw, Ioaz en Wik. In 2002 wordt gemeenten al de mogelijkheid geboden deze gegevens facultatief in het verslag op te nemen. Over dit voornemen heb ik de vaste kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid middels mijn brief van 6 oktober 2000 (TZ/TG/2000/62323) ingelicht.



Sancties in de bijstand 2000

Tot slot wijs ik er op dat ik recent met de zogenoemde G26 afspraken heb gemaakt over, onder andere, het geven van een extra impuls aan activering en uitstroom en het realiseren van een hoogwaardig handhavingsbeleid. Bij brief van 10 december j.l. heb ik u daarover geïnformeerd.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(W.A. Vermeend)



Sancties in de bijstand 2000

Sancties in de bijstand 2001
Een vervolgonderzoek naar de
gemeentelijke uitvoering van
de Wet boeten in 2000

januari 2002

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Directie Toezicht

Afdeling Toezicht Gemeenten/

Afdeling Rijksconsulentschappen



Sancties in de bijstand 6



Sancties in de bijstand 7

Inhoud

Samenvatting 5


1 Inleiding 9
1.1 Doel en vraagstelling van het onderzoek 9
1.2 Wet- en regelgeving 10
1.3 Dataverzameling 13
1.4 Steekproef 13
1.5 Opbouw van het rapport 14


2 Resultaten van de uitvoering van de Wet boeten 17
2.1 Beschikbaarheid van kwantitatieve gegevens 17
2.2 Aantal opgelegde boeten en maatregelen 18
2.3 Aard van de opgelegde maatregelen 22
2.4 Recidive 25
2.5 Schriftelijke waarschuwingen 27
2.6 Conclusie 30

3 Aspecten van de uitvoering van de Wet boeten 31 3.1 De voorlichting aan bijstandscliënten over de Wet boeten 31 3.2 Informatie-uitwisseling met derden 34 3.3 Deskundigheidsbevordering van uitvoerende medewerkers 35 3.4 De registratie van boeten en maatregelen 35 3.5 Rapportage van resultaten van de uitvoering aan management en bestuur 37 3.6 De aanwezigheid van een analyse van het aantal opgelegde boeten en maatregelen 38 3.7 Interne controle op de kwaliteit van de uitvoering 38 3.8 De relatie met trajectovereenkomsten 41 3.9 De inhoud van de werkinstructies 42 3.10 Berekening van de wettelijke rente 44 3.11 Relatie tussen verschillende aspecten van de uitvoering van de Wet boeten en de resultaten van de wet 45


4 De relatie tussen de uitvoering van de Wet boeten en gerealiseerde uitstroom 49
Bijlage 1 Samenstelling van de steekproef 53

Bijlage 2 Stand van zaken uitvoering Abw in de onderzochte gemeenten 55

Bijlage 3.1 Opgelegde boeten per 100 Abw-ers per gemeente 60

Bijlage 3.2 Opgelegde maatregelen per 100 Abw-ers per gemeente 61

Bijlage 4 Kwaliteitsindex uitvoering Wet boeten 62

Bijlage 5 Rangorde gemeenten op aspecten uitvoering Wet boeten 63

Bijlage 6 Resultaten van de ambtelijke en bestuurlijke terugkoppeling 2000 65

Bijlage 7 Vragenlijst 75



Sancties in de bijstand 8



Sancties in de bijstand 9

Samenvatting

Inleiding

Als vervolg op het onderzoek "Sancties in de bijstand", dat in 2000 heeft plaatsgevonden, heeft de Directie Toezicht in de eerste maanden van 2001 een herhalingsonderzoek naar de uitvoering van de Wet boeten en maatregelen uitgevoerd. Gedeeltelijk zijn vragen uit het onderzoek uit 2000 opnieuw aan de gemeenten voorgelegd, om te zien of er veranderingen zijn opgetreden in de uitvoering van de Wet boeten in 2000 ten opzichte van de situatie in 1998 en 1999. Daarnaast zijn enkele meer specifieke vragen aan het onderzoek toegevoegd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van vorig jaar.

Resultaten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten

Lang niet alle gemeenten waren in staat resultaatgegevens over de uitvoering van de Wet boeten aan te leveren. Informatie over de aantallen opgelegde boeten en maatregelen kunnen bijna alle gemeenten leveren, maar gegevens over bijvoorbeeld de aantallen recidives en schriftelijke waarschuwingen bij boete- en maatregelwaardig gedrag zijn in minder dan de helft van de gemeenten beschikbaar. Dit maakt het moeilijk een betrouwbaar beeld te krijgen van de resultaatgegevens van de uitvoering van de Wet boeten en dat heeft consequenties voor de mate waarin de toezichthouder inzicht kan krijgen in de uitvoering van de Wet boeten door de gemeenten. Bij grote gemeenten doet dit probleem zich overigens sterker voor dan bij kleinere gemeenten.

De stijgende lijn in het aantal opgelegde boeten en maatregelen per 100 bijstandscliënten, welke in het voorgaande onderzoek werd geconstateerd, heeft zich in 2000 voortgezet voor boeten. Het aantal maatregelen per 100 bijstandscliënten is afgenomen. Binnen de gemeenteklassen zijn de verschillen tussen gemeenten aanzienlijk, maar er is niettemin een duidelijke samenhang aangetroffen tussen de grootte van de gemeente en het relatief aantal opgelegde boeten en maatregelen. Dit relatieve aantal wordt gemiddeld hoger, naarmate de gemeente meer inwoners heeft. De grootste tien gemeenten (G10) nemen echter een uitzonderingspositie in: in deze gemeenten is het relatief aantal boeten gemiddeld lager dan in kleine, middelgrote en grote gemeenten, terwijl het gemiddeld aantal maatregelen in de G10-gemeenten weliswaar hoger ligt dan in de kleine en middelgrote gemeenten, maar wel lager dan in de grote gemeenten1.

Bij ongeveer eenderde van de gemeenten is het percentage opgelegde boeten en maatregelen stabiel: het percentage in 2000 wijkt niet meer dan 1 % af van het percentage in 1999. In de overige gemeenten is het verschil groter, waarbij opvalt dat vooral in gemeenten die in 1999 een relatief hoog aantal boeten en maatregelen oplegden, een daling heeft plaatsgevonden, en in gemeenten die in 1999 een relatief laag aantal boeten en maatregelen oplegden, een stijging.

Stand van zaken verschillende aspecten uitvoering Wet boeten


1 Kleine gemeenten worden gedefinieerd als gemeenten met minder dan 50.000 inwoners. Middelgrote gemeenten zijn gemeenten met tussen de 50.000 en 100.000 inwoners. Grote gemeenten tellen 100.000 tot 150.000 inwoners en de G10-gemeenten zijn de tien gemeenten die 150.000 of meer inwoners hebben.



Sancties in de bijstand 10

Er is in het onderzoek ook in kaart gebracht hoe het met een aantal aspecten van de uitvoering van de Wet boeten is gesteld. Aan de voorwaarden voor een goede voorlichting over de Wet boeten, de informatie-uitwisseling met externe organisaties over eventueel maatregelwaardig gedrag van bijstandscliënten, deskundigheidsbevordering (veelal formeel in de grote gemeenten en meer informeel in kleinere gemeenten), interne controle op naleving van werkinstructies die te maken hebben met de inlichtingenverplichting en de arbeidsverplichting en de frequentie van rapportage aan management en bestuur (aan management meestal vaker dan jaarlijks en aan bestuur meestal jaarlijks) hebben de meeste gemeenten voldaan.

Het beeld is minder positief voor de aanwezigheid van analyses van de ontwikkeling van de aantallen opgelegde boeten en maatregelen door de gemeenten zelf. Weinig gemeenten blijken een dergelijke analyse uit te voeren en dan nog met name de grotere gemeenten.

Uit het onderzoek van vorig jaar bleek dat een ruime meerderheid van de gemeenten de wettelijke verplichte berekening van de rente op opgelegde boeten bij te late betaling niet aan de cliënt in rekening brengt. In 2000 is dat nauwelijks veranderd. Grootste knelpunt lijkt dat met de meeste geautomatiseerde systemen die door gemeenten worden gebruikt wettelijke rente niet eenvoudig kan worden berekend. Gemeenten die de rente wel berekenen doen dat dan ook meestal handmatig. Overigens zeggen veel gemeenten wel van plan te zijn op niet al te lange termijn deze rente te gaan berekenen. De meeste van deze gemeenten willen een nieuw geautomatiseerd systeem aanschaffen of het bestaande systeem aanpassen.

Bij trajectovereenkomsten gericht op sociale activering wordt, vooral in de kleinere gemeenten, minder vaak getoetst dan bij uitstroomtrajecten of de cliënt de overeengekomen verplichtingen is nagekomen. Een zelfde verschil is er bij het opleggen van maatregelen. Daaruit kan geconcludeerd worden dat veel gemeenten sociale activering als minder verplichtend voor de cliënt zien dan uitstroombevordering. Een dergelijke zienswijze is niet in lijn met de wet- en regelgeving, waarin het uitgangspunt is dat verplichtingen die overeen worden gekomen dienen te worden getoetst en, als daar aanleiding toe is, moeten leiden tot het opleggen van een (straf)maatregel.

Mogelijke verklaringen voor aangetroffen verschillen tussen gemeenten

Er is een poging gedaan een verklaring te vinden voor de verschillen in de aantallen opgelegde boeten en maatregelen, die tussen gemeenten worden aangetroffen. Een van de waarschijnlijk belangrijkste oorzaken voor deze verschillen, de cultuur binnen de gemeente (die zich uit in de spreekkamer van de sociale dienst, in het contact tussen de bijstandsambtenaar en de bijstandsgerechtigde), kon niet in het onderzoek meegenomen worden, maar een groot aantal andere factoren wel. Daarbij bleek bij een hoge bijstandsdichtheid en een ongunstige opbouw van het bestand van bijstandsgerechtigden (veel fase 4 cliënten) ook de mate waarin een gemeente het sanctiebeleid heeft geformaliseerd middels procedures, registratie en deskundigheidsbevordering, de interne sturing, de alertheid op boete- en maatregelwaardig gedrag en voorlichting, een rol te spelen.

Een opvallend resultaat daarbij was dat een op voorlichting gericht beleid, waarvan een preventieve werking wordt verwacht, doorgaans niet samengaat met relatief lagere aantallen opgelegde boeten en maatregelen. Integendeel, bij gemeenten die een op



Sancties in de bijstand 11

voorlichting gericht beleid voeren, zijn gemiddeld de percentages opgelegde boeten en maatregelen hoger. Dit duidt er op dat een actief preventief beleid met veel aandacht voor voorlichting samengaat met een actieve toepassing van de Wet boeten.

Relatie uitvoering Wet boeten en gerealiseerde uitstroom

Van een actieve toepassing van het maatregeleninstrument tegenover bijstandsgerechtigden die niet bereid zijn actief mee te werken aan het vinden van een baan mogen positieve effecten op de uitstroom naar werk worden verwacht. Dit verband is echter niet aangetroffen. De enige factoren die een rol blijken te spelen bij de uitstroom naar werk zijn het aantal inwoners (gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kennen een lagere uitstroom), alertheid op boete- en maatregelwaardig gedrag (verrassend genoeg kennen gemeenten die als alert zijn te typeren een lagere uitstroom) en het percentage bijstandsgerechtigden dat een arbeidsplicht heeft (een hoger percentage arbeidsplichtigen hangt samen met een hogere uitstroom naar werk). Overigens dient hierbij te worden aangetekend dat veel gemeenten geen of slechts een onvolledige specificatie van de redenen van uitstroom konden leveren. Daarom dienen de bovenstaande resultaten met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

Hoewel er geen relatie is aangetroffen tussen de uitstroom naar werk en het aantal opgelegde boeten en maatregelen, is er wel een relatie aangetroffen tussen de ontwikkeling van het aantal boeten en maatregelen en de daling van de bijstandsdichtheid: gemeenten waar het aantal opgelegde boeten en maatregelen per 100 bijstandsgerechtigden in 2000 is gestegen ten opzichte van 1999 kennen een grotere daling van de bijstandsdichtheid in 2000 dan gemeenten waar dit aantal in 2000 is gedaald.



Sancties in de bijstand 12



Sancties in de bijstand 13


1 Inleiding


De Directie Toezicht heeft in het tweede kwartaal van 2000 een onderzoek gehouden naar de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid (Wet boeten). De belangrijkste conclusie uit het eerste onderzoek is dat er in de praktijk nog geen sprake is van een sluitende en uniforme toepassing van de Wet boeten. Er blijken tussen individuele, vergelijkbare gemeenten grote verschillen te bestaan. Verklaringen voor deze grote verschillen zijn uit het eerste onderzoek nauwelijks naar voren gekomen. Dit was onder meer reden voor een ambtelijke en bestuurlijke terugkoppeling van de resultaten. Bij de aanbieding van het onderzoeksrapport Sancties in de bijstand2 aan de Tweede Kamer heeft de Minister een herhaling van het onderzoek toegezegd binnen een half jaar. Daarnaast heeft de Minister ook uitdrukkelijk gevraagd om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen de wijze waarop gemeenten de Wet boeten uitvoeren, de bestandssamenstelling en de gerealiseerde uitstroom. Dit rapport beschrijft de resultaten van dit herhalings- onderzoek en gaat in op de bovengenoemde vragen van de Minister.


1.1 Doel en vraagstelling van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is het zo volledig mogelijk in kaart brengen van de huidige wijze waarop gemeenten de Wet boeten uitvoeren. Daarbij is vooral van belang meer achtergrondinformatie en verklaringen te verkrijgen voor de niet uniforme uitvoering van de Wet boeten.

Voor het onderzoek wordt de volgende vraagstelling gehanteerd:
1. Wat zijn de (kwantitatieve) resultaten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten over de jaren 1998, 1999 en 2000 ?

2. Door welke factoren laten verschillen in de resultaten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten zich verklaren ?

3. Bestaat er een relatie tussen de wijze waarop gemeenten de Wet boeten uitvoeren en de gerealiseerde uitstroom van bijstandsgerechtigden ?

Ad. 1
De volgende resultaatgegevens van de Wet boeten zullen in kaart worden gebracht:
1. aantal opgelegde boeten en maatregelen;

2. aantal opgelegde boeten in verband met nulfraude;
3. aantal opgelegde maatregelen naar de aard van de overtreding;
4. aantal recidives bij boeten en maatregelen;
5. aantal opgelegde schriftelijke waarschuwingen bij boeten en maatregelen. Ook zal de aanwezigheid van resultaatgegevens in kaart worden gebracht.

Ad. 2
Om verklaringen te kunnen geven voor de verschillen in resultaten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten worden de volgende gemeentelijke kenmerken en uitvoeringsaspecten aan een nadere inventarisatie onderworpen:
1. de samenstelling van het bijstandscliëntenbestand (fase indeling, arbeidsverplichting);


2 Sancties in de bijstand - Een onderzoek naar de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten, Afdeling Toezicht Gemeenten / Afdeling Rijksconsulentschappen, Directie Toezicht, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, september 2000.



Sancties in de bijstand 14


2. de frequentie van heronderzoeken (als belangrijkste bron voor het verkrijgen van signalen over boete- en maatregelwaardig gedrag);
3. de voorlichting aan bijstandscliënten over de Wet boeten;
4. de informatie-uitwisseling met derden;

5. de inhoud van de werkinstructies;

6. interne controle op naleving van de werkinstructies;
7. de rapportage van resultaten van de uitvoering aan management en bestuur;
8. de deskundigheidsbevordering van uitvoerende medewerkers.

Een mogelijk belangrijke verklaring voor de verschillen, namelijk de cultuur, alertheid en deskundigheid van uitvoerende medewerkers, blijft in dit onderzoek grotendeels buiten beschouwing. Het betrekken van deze factor bij de analyse zou leiden tot een veel uitgebreider en meer diepgaand onderzoek dan waarvoor nu is gekozen. Dit aspect is te complex om met betrekkelijk weinig eenvoudige vragen in kaart te brengen. Omdat verwacht wordt dat de cultuur in gemeenten ook in andere uitvoeringsaspecten van de Algemene bijstandswet een rol speelt, zou het eerder aanbeveling verdienen om een apart onderzoek naar de rol van deze uitvoeringscultuur op te zetten.

Ad. 3
Er zal in kaart worden gebracht of er een relatie is tussen de aantallen opgelegde boeten en maatregelen en de gerealiseerde uitstroom naar werk. Daarbij zal rekening worden gehouden met andere factoren die bij de uitstroom naar werk een rol kunnen spelen, zoals heronderzoeken en opgelegde arbeidsverplichtingen.

Ten aanzien van de herhaling van het onderzoek gelden voorts de volgende uitgangspunten:

1. een groter aantal gemeenten in de steekproef;
2. het actualiseren van de kwantitatieve gegevens (dus gegevens vragen tot en met het jaar 2000);

3. aansluiting bij inzichten uit het eerste actuele onderzoek naar de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten, bij de resultaten van de ambtelijke en bestuurlijke terugkoppeling, en bij de wetsevaluatie;

4. geen herhaling van vragen, een toespitsing op vragen die het meest relevant zijn gebleken (wat betekent dat een groot aantal vragen is komen te vervallen).


1.2 Wet- en regelgeving


Dit onderzoek heeft betrekking op de uitvoering van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid en de daarop gebaseerde nadere regelgeving (boetebesluiten, maatregelbesluiten etc.). De wet is sinds 1 augustus 1996 van kracht op het gebied van de volks- en werknemersverzekeringen en sinds 1 juli 1997 op het gebied van de Abw, Ioaw en Ioaz.

Wettelijke regels
Met de Wet boeten is een aanscherping en uniformering beoogd van het handhavingsbeleid aan de uitkeringskant van de sociale zekerheid. Sindsdien is in alle uitkeringswetten hetzelfde algemeen beleidskader opgenomen met betrekking tot op te leggen boeten en maatregelen en met betrekking tot terugvordering en (zo nodig) invordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Dit beleidskader heeft nadien één wijziging ondergaan die op 31 december 1998 in werking is getreden (invoering van de waarschuwingsmogelijkheid voor een beperkt aantal overtredingen en onder voorwaarden). Sindsdien staat in alle uitkeringswetten het volgende beleidskader:



Sancties in de bijstand 15


* indien de uitkeringsgerechtigde onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt aan het uitvoeringsorgaan, is het uitvoeringsorgaan verplicht een boete op te leggen (maar ten hoogste 5000,-), ook als de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt;
* indien de uitkeringsgerechtigde niet tijdig voldoet aan de inlichtingenplicht of indien hij een andere verplichting niet of niet behoorlijk nakomt, is het uitvoeringsorgaan verplicht een maatregel op te leggen, zijnde een gedeeltelijke of gehele, tijdelijke of blijvende weigering van de uitkering (behalve dat "blijvend" niet is toegestaan in het kader van de Abw);

* de hoogte van de boete c.q. de zwaarte van de maatregel moet afgestemd worden op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding aan de betrokken verweten kan worden en de omstandigheden van de betrokkene (het laatstgenoemde criterium geldt niet in verband met op te leggen maatregelen in het kader van de sociale verzekeringen);

* Alleen in de volgende drie situaties zijn de uitvoeringsorganen verplicht c.q bevoegd om af te zien van een boete c.q. maatregel.

- indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, moet in ieder geval afgezien worden van een boete c.q. maatregel.

- indien de overtreding niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag en in de voorgaande twee jaar is niet reeds een schriftelijke waarschuwing gegeven, mag bij bepaalde overtredingen volstaan worden met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een boete c.q. maatregel.

- indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, mag in ieder geval van een boete c.q. maatregel worden afgezien.

* indien ten onrechte uitkering is verstrekt, is het uitvoeringsorgaan verplicht (ongeacht de oorzaak) het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen en zo nodig in te vorderen.

Nadere regelgeving met betrekking tot boeten
Het stellen van nadere regels met betrekking tot de hoogte van op te leggen boeten was aanvankelijk in verband met de Abw, Ioaw en Ioaz opgedragen aan de Minister, in verband met de werknemersverzekeringen aan het Lisv en in verband met de volksverzekeringen aan de SVb. Als gevolg van een wetswijziging is het stellen van (alle) nadere regels in verband met boeten sinds 1 januari 2000 opgedragen aan de Minister, die met ingang van dezelfde datum de verschillende "oude" boetebesluiten heeft vervangen door één besluit (amvb), te weten het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

Ingevolge dit besluit gelden voor alle uitkeringswetten, derhalve ook de Abw, Ioaw en Ioaz, samengevat de volgende uniforme nadere regels met betrekking tot de hoogte van op te leggen boeten (waarbij de hier boven genoemde wettelijke regels uiteraard in acht genomen moeten blijven worden):

* de hoogte van de boete is gesteld op in principe 10 % van het benadelingsbedrag (het bedrag dat als gevolg van de overtreding onverschuldigd als uitkering is verstrekt);

* de boete wordt naar boven afgerond op een veelvoud van 25,-;
* indien er geen benadelingsbedrag is ontstaan en niet volstaan wordt (of mag worden) met een schriftelijke waarschuwing, wordt de boete gesteld op 100,-.

Ingevolge het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie inzake fraude met uitkeringen, moet het uitvoeringsorgaan bij het Openbaar Ministerie aangifte doen indien een overtreding geleid heeft tot een benadelingsbedrag van 12.000,- of meer (deze zgn. "aangiftegrens" geldt sinds 1 april 2000, voordien was hij 6000,-). In dat soort



Sancties in de bijstand 16

gevallen mag het uitvoeringsorgaan de zaak derhalve niet afdoen met een bestuurlijke sanctie, maar wordt de zaak strafrechtelijk afgehandeld.

Nadere regelgeving met betrekking tot maatregelen
Met betrekking tot de zwaarte van op te leggen maatregelen gelden (nu nog) de nadere regels die ingevolge de wettelijke opdracht daartoe, gesteld zijn door de Minister voor wat betreft de Abw, Ioaw en Ioaz, het Lisv voor wat betreft de werknemersverzekeringen en de SVb voor wat betreft de volksverzekeringen (in de loop van 2002 zullen deze - verschillende - maatregelbesluiten vervangen worden door nieuwe - uniforme - regelgeving door de Minister).

Voor de Abw, Ioaw en Ioaz gaat het om de in onderstaand schema staande nadere regels (uiteraard met in achtneming van de hierboven genoemde wettelijk regels).

Eerste categorie: uitkeringsweigering 5 % gedurende een maand
1. het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Arbeidsvoorzienings- organisatie, dan wel de inschrijving niet of niet op tijd doen verlengen;
2. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van een exemplaar van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand, bedoeld in artikel 70, vierde lid, van de Abw;
3. het niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan.

Tweede categorie: uitkeringsweigering 10 % gedurende een maand
1. het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;
2. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
3. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling van de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

Derde categorie: uitkeringsweigering 20 % gedurende een maand
1. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
2. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijke geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

Vierde categorie: uitkeringsweigering 100 % gedurende een maand
1. het niet aanvaarden van passende arbeid;

2. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.

In geval van recidive is het de bedoeling dat de duur van de maatregel in principe wordt Deze nadere regels zijn neergelegd in het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz. De op verdubbeld (onder recidive wordt in dit verband verstaan: indien binnen twaalf maanden grond van deze wetten op de uitkeringsgerechtigden rustende verplichtingen zijn in het na een verwijtbare overtreding opnieuw een verplichting wordt overtreden uit dezelfde besluit in vier categorieën ingedeeld, naar gelang het belang dat wordt gehecht aan de of een hogere categorie).
nakoming ervan. Daarbij loopt het belang op vanaf de eerste categorie (behalve uiteraard de verplichting om volledige en juiste inlichtingen te verstrekken, want op overtreding daarvan staat een boete). In geval van overtreding van een verplichting moet in principe de maatregel opgelegd worden die aan de categorie is gekoppeld waarin de verplichting is ingedeeld.



Sancties in de bijstand 17


1.3 Dataverzameling


Het veldwerk voor het onderzoek is uitgevoerd in het eerste en tweede kwartaal van
2001. De onderzoeksgegevens zijn verzameld via een schriftelijke vragenlijst voor gemeenten, die door de consulent van het Ministerie van Sociale Zaken in overleg met de gemeente is ingevuld (zie bijlage 6). De verkregen gegevens zijn vervolgens teruggelegd bij de desbetreffende gemeente voor een check op feitelijke juistheid.


1.4 Steekproef


Het onderzoek heeft plaatsgevonden bij een naar gemeentegrootte gestratificeerde steekproef. In Tabel 1.1 is een overzicht opgenomen van de steekproeffracties naar gemeentegrootte. Alle gemeenten met meer dan 50.000 inwoners zijn in de steekproef opgenomen. Van de kleinere gemeenten tot 50.000 inwoners is 8 procent in het onderzoek betrokken.

Tabel 1.1 Het aantal gemeenten in Nederland per 1-1-2001, alsmede het aantal gemeenten in de steekproef, naar gemeentegrootte Totaal waarvan in steekproef absoluut percentueel tot 50.000 inwoners 443 35 8 meer dan 50.000 inwoners 61 61 100 Totaal 504 96 19

Ten opzichte van het eerste onderzoek is de steekproefopzet gewijzigd. In het eerste onderzoek is de helft van de gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners in de steekproef opgenomen. In de herhaling van het onderzoek zijn alle gemeenten met
50.000 tot 100.000 inwoners in de steekproef opgenomen. Voor de gemeenten met minder dan 50.000 inwoners en de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners zijn de steekproeffracties ongewijzigd.

In de rapportage wordt, om de leesbaarheid te vergroten, meestal gesproken over kleine, middelgrote, grote en G10-gemeenten. Dit betreft respectievelijk gemeenten met inwoneraantallen onder de 50.000, tussen de 50.000 en 100.000, tussen de 100.000 en
150.000 en van meer dan 150.000.


De belangrijkste reden voor de sterke vertegenwoordiging van grotere gemeenten is dat in de grotere gemeenten met meer dan 50.000 inwoners circa driekwart van alle bijstandscliënten woonachtig is. Door de integrale opname van de grotere gemeenten in de steekproef wordt bereikt dat het onderzoek betrekking heeft op het grootste deel van het landelijk aantal bijstandsgerechtigden.
Vaak zal er in tabellen een uitsplitsing worden gegeven naar gemeentegrootte, omdat uit voorgaand onderzoek, en ook uit dit onderzoek, blijkt dat dit een belangrijke factor is bij het verklaren van verschillen tussen gemeenten.

De in deze rapportage gepresenteerde cijfers zijn representatief voor alle Nederlandse gemeenten. Totaalcijfers zijn gecorrigeerd voor de specifieke samenstelling van de steekproef. Bij analyse van het gemeentelijke beleid en gemeentelijke resultaatgegevens is een weging op gemeentegrootte toegepast, omdat de kleine gemeenten in dit onderzoek zijn ondervertegenwoordigd. Op deze wijze zijn de resultaten generaliseerbaar naar de totale populatie van Nederlandse gemeenten. Voor de analyses in paragraaf 3.11 (waar verklaringen voor verschillen in de uitvoering van de



Sancties in de bijstand 18

Wet boeten tussen gemeenten worden gegeven) en in hoofdstuk 4 (waar samenhangen tussen uitstroom en de uitvoering van de Wet boeten in kaart worden gebracht) is er echter voor gekozen niet op gemeentegrootte te wegen, maar op het aantal bijstandsgerechtigden binnen de gemeente. Dit vanuit de overweging dat, wanneer er verschillen blijken te bestaan tussen gemeenten, het zwaartepunt zou moeten komen te liggen bij die gemeenten waar de meeste bijstandsgerechtigden zich bevinden. Dit betekent dat bij deze analyses de grote gemeenten (met name de gemeenten met 100.000 of meer inwoners) een relatief zwaar gewicht hebben gekregen, en de kleinere gemeenten een lichter gewicht.

Tabel 1.2 Het aantal gemeenten in Nederland per 1-1-2001, alsmede het aantal gemeenten in de steekproef, naar Rijksconsulentschap Totaal waarvan in steekproef absoluut percentueel Noord 68 11 16 Oost 107 20 19 Noord-West 101 22 22 Zuid-West 112 21 19 Zuid 116 22 19 Totaal 504 96 19

Tabel 1.2 geeft de gevolgen van de gekozen steekproefmethodiek voor de regionale verdeling van de gemeenten weer. Het Rijksconsulentschap Noord-West is door het aantal grotere gemeenten in deze regio enigszins oververtegenwoordigd.

Een overzicht van de 96 gemeenten in het onderzoek is opgenomen in bijlage 1.


1.5 Opbouw van het rapport


Zoals in de inleiding al is aangegeven, staat de beantwoording van drie vragen centraal in dit onderzoek naar de Wet boeten. Deze drie vragen worden achtereenvolgens behandeld in een drietal hoofdstukken.

In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste resultaatgegevens van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten. Er zal met name aandacht zijn voor de aantallen opgelegde boeten en maatregelen. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de aanwezigheid van informatie over verschillende aspecten van de uitvoering van de wet, omdat uit het onderzoek over 1999 bleek dat deze informatie bij veel gemeenten niet aanwezig was.

In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op factoren die verschillen in de resultaten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten kunnen verklaren, bijvoorbeeld aspecten die te maken hebben met voorlichting aan cliënten, de verankering van de uitvoering van de wet in de organisatie, rapportage aan management en bestuur, controle op kwaliteit van de uitvoering, mogelijke relaties met trajectovereenkomsten, het al dan niet berekenen van de wettelijke rente en de inhoud van werkinstructies.

In hoofdstuk 4 wordt tenslotte geanalyseerd of er een relatie is tussen de wijze waarop gemeenten de Wet boeten uitvoeren en de gerealiseerde uitstroom van bijstandsgerechtigden. Er wordt onder andere bezien of er een verband is tussen het relatieve aantal opgelegde boeten en maatregelen en de hoogte van de uitstroom naar werk.



Sancties in de bijstand 19



Sancties in de bijstand 20


2 Resultaten van de Uitvoering van de Wet boeten

In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de kwantitatieve resultaten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten. In de eerste paragraaf wordt aandacht besteed aan de mate waarin resultaatgegevens over de uitvoering van de Wet boeten beschikbaar zijn. In de tweede paragraaf wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het aantal opgelegde boeten en maatregelen. In paragraaf drie wordt de aard van de opgelegde maatregelen besproken. In de vierde paragraaf komt de recidive (herhaling van boete- en/of maatregelwaardig gedrag) aan de orde. In de vijfde paragraaf wordt ingegaan op de schriftelijke waarschuwingen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een concluderende paragraaf.


2.1 Beschikbaarheid van resultaatgegevens

Aan de gemeenten zijn cijfers gevraagd over het aantal opgelegde boeten (al dan niet in verband met nulfraude) en maatregelen, de aard van de maatregelen, het aantal recidive-gevallen en het aantal schriftelijke waarschuwingen. De cijfers zijn steeds gevraagd voor de jaren 1998, 1999 en 2000, zodat een eventuele ontwikkeling in de tijd kan worden onderscheiden.

Figuur 2.1 Beschikbaarheid van resultaatgegevens over de uitvoering van de Wet boeten in 1998, 1999 en 2000 bij gemeenten

aantal boeten

aantal maatregelen

aantal boeten opgelegd
in verband met nulfraude

aard van de maatregelen 2000
1999
1998 recidive bij boetewaardig
gedrag

recidive bij maat-
regelwaardig gedrag

waarschuwingen bij
boetewaardig gedrag

waarschuwingen bij
maatregelwaardig gedrag

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Percentage gemeenten dat cijfers beschikbaar heeft



Sancties in de bijstand 21

Figuur 2.1 geeft een overzicht van de mate waarin cijfers zijn verkregen over de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten in de drie onderzochte jaren.

Het blijkt dat circa 90 % van de gemeenten geen probleem heeft om gegevens te leveren over het aantal boeten en maatregelen. In 1998 was het percentage gemeenten dat hiertoe in staat was nog wat lager dan in 1999 en 2000. Dit is waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat de Wet boeten in 1997 is ingevoerd en sommige gemeenten in 1998 nog met aanloopproblemen kampten. Over 1999 en 2000 heeft meer dan 90 % van de gemeenten gegevens kunnen leveren over het aantal boeten en het aantal maatregelen.

Met de beschikbaarheid van de overige resultaatgegevens is het minder gunstig gesteld. Het aantal gemeenten dat gegevens heeft over bijvoorbeeld recidives en schriftelijke waarschuwingen komt niet boven de 50 % uit, een resultaat dat vergelijkbaar is met de situatie in 1998 en 1999. Dit maakt het moeilijk om betrouwbare uitspraken te doen over trends in aantallen recidives en schriftelijke waarschuwingen en over mogelijke oorzaken van verschillen tussen gemeenten of in de tijd.

Een nadere analyse naar gemeentegrootte laat zien dat met name de G10-gemeenten achterblijven bij de andere gemeenten. De kleine gemeenten hebben relatief vaker gegevens over het aantal boeten in verband met nulfraude dan de overige gemeenten. Dit gold echter vooral voor 1998 en 1999. In 2000 is het verschil tussen de kleine en de overige gemeenten nog maar gering.

Wanneer de totale hoeveelheid gegevens die gemeenten beschikbaar hebben over de Wet boeten in ogenschouw wordt genomen, wordt duidelijk dat er een relatie bestaat tussen het aantal geregistreerde gegevens en de grootte van een gemeente, zo blijkt uit tabel 2.1: hoe groter de gemeente is, hoe minder resultaatgegevens de gemeente beschikbaar heeft.

Tabel 2.1 Gemiddeld aantal beschikbare resultaatgegevens over de Wet boeten (het maximum is 8)
tot 50.000 50.000 tot 100.000 tot 150.000 Totaal inwoners 100.000 150.000 inwoners en inwoners inwoners meer gegevens beschikbaar 4.7 4.5 4.3 3.9 4.6 aantal gemeenten 35 35 15 10 95


2.2 Aantal opgelegde boeten en maatregelen


Aan de gemeenten is gevraagd hoeveel boeten en maatregelen zij aan cliënten hebben opgelegd in de jaren 1998,1999 en 2000. In Tabel 2.2 is het aantal opgelegde boeten en maatregelen gerelateerd aan het aantal Abw-cliënten. Deze waarde, het aantal boeten of maatregelen per 100 bijstandscliënten, houdt rekening met de ontwikkeling van de omvang van het bestand van Abw-cliënten, en is dus een betere maat om gemeenten van verschillende grootte door de tijd heen te vergelijken dan wanneer gebruik zouden worden gemaakt van het absolute aantal boeten en maatregelen. De cijfers in de tabel hebben alleen betrekking op de gemeenten, die voor alle drie de jaren cijfers hebben kunnen leveren.



Sancties in de bijstand 22

Tabel 2.2 Aantal boeten en maatregelen per 100 cliënten in de jaren 1998,1999 en
2000, naar gemeentegrootte
tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners aantal boeten per 100 cliënten 1998 3.7 3.7 4.4 3.4 3.7 aantal boeten per 100 cliënten 1999 3.7 5.4 5.5 4.6 3.9 aantal boeten per 100 cliënten 2000 5.1 6.5 7.7 4.8 5.3 aantal gemeenten 27 27 9 9 72

aantal maatregelen per 100 cliënten 1998 8.2 11.4 15.8 10.8 10.6 aantal maatregelen per 100 cliënten 1999 8.6 10.5 13.3 14.3 10.7 aantal maatregelen per 100 cliënten 2000 6.9 10.8 13.8 11.9 9.8 aantal gemeenten 27 22 8 8 65

De tabel toont aan dat er verschillen zijn in het gemiddelde aantal boeten en maatregelen per 100 Abw-cliënten dat gemeenten van verschillende grootte opleggen. Het hoogste relatieve aantal boeten en maatregelen wordt opgelegd door de grote gemeenten, dat wil zeggen gemeenten met tussen de 100.000 en 150.000 inwoners. Wanneer we naar de boeten kijken, dan worden deze gemeenten gevolgd door de middelgrote gemeenten, met 50.000 tot 100.000 inwoners en dan de kleine gemeenten, gemeenten met minder dan 50.000 inwoners. De gemeenten met meer dan 150.000 inwoners (de G10-gemeenten) sluiten de rij. Deze gemeenten leggen relatief het minst vaak een boete op. Het beeld voor het opleggen van maatregelen wijkt daar iets van af. De G10-gemeenten volgen meteen na de grote gemeenten als het gaat om het aantal opgelegde maatregelen, terwijl de kleine gemeenten het minst vaak een maatregel opleggen.

Dat de kleine gemeenten relatief weinig boeten en maatregelen opleggen was ook al in het eerste onderzoek gevonden. In de terugkoppeling van de resultaten van het vorige onderzoek naar de uitvoering van de Wet boeten werd er door de vertegenwoordigers van de gemeenten die aan dit onderzoek hadden meegedaan, de grotere sociale controle in kleine gemeenten als een mogelijke verklaring voor de relatief lagere aantallen boeten en maatregelen genoemd.

De resultaten tonen aan dat de G10-gemeenten ten opzichte van de andere gemeenten een afwijkende positie innemen. Het is niet voor de hand liggend dat deze afwijkende positie van de G10-gemeenten kan worden verklaard door de opbouw van het bijstandsbestand, omdat er geen aanwijzingen zijn dat bijstandsgerechtigden in de G10- gemeenten minder boetewaardig gedrag vertonen dan in kleinere gemeenten. Integendeel, het feit dat voor de overige gemeenten lijkt te gelden dat hoe groter de gemeente is, hoe meer maatregelen en hoe meer boeten er worden opgelegd, geeft sterkere aanwijzingen dat juist in de G10-gemeenten zowel relatief veel boete- als maatregelwaardig gedrag voorkomt. Het is dus waarschijnlijk dat de afwijkende positie van de G10-gemeenten het gevolg is van het optreden van de gemeenten zelf.

In de terugkoppeling van het onderzoek van de Wet boeten, dat over 1999 is uitgevoerd, verklaarden sommige vertegenwoordigers van gemeenten de minder voor de hand liggende relatief lage aantallen opgelegde boeten en maatregelen uit de samenstelling van het bijstandsbestand. De grootste gemeenten zouden, in vergelijking met kleinere gemeenten, veel groepen bijstandsgerechtigden hebben met specifieke problemen, zoals (voormalige) psychiatrische patiënten, verslaafden en daklozen, en ook relatief



Sancties in de bijstand 23

veel bijstandsmoeders met jonge kinderen - allemaal groepen die niet snel in aanmerking zullen komen voor een boete of een maatregel. Deze argumentatie is niet erg overtuigend, omdat dit eerder op maatregelen dan op boeten effect zou hebben en dat is niet in lijn met het feit dat voor boeten de afwijking van de G10-gemeenten van de overige gemeenten groter is dan voor maatregelen. Een andere indicatie dat dit geen doorslaggevende rol speelt, is het feit dat er in de G10-gemeenten minder vrijstellingen van arbeid zijn dan in de andere gemeenten, in plaats van meer, zoals uit tabel B2.3 in bijlage 2 valt af te lezen.

Tabel 2.2 toont aan dat er sprake is van een toename van het relatief aantal opgelegde boeten over de drie jaren, hoewel er verschillen zijn tussen gemeente van verschillende grootte. Zo is er geen sprake van toename tussen 1998 en 1999 voor de kleine gemeenten, en blijft het relatieve aantal opgelegde boeten in de negen G10-gemeenten waarover gegevens beschikbaar waren, bijna gelijk in 2000 ten opzichte van 1999. Toename ligt voor de hand, omdat vooral belastingsignalen er toe leiden dat nog veel oud misbruik wordt opgespoord en middels een boete wordt bestraft.

De ontwikkeling van het relatief aantal opgelegde maatregelen wijkt hiervan af. Tussen
1998 en 1999 is dit aantal stabiel, van 1999 op 2000 neemt het af, hoewel dit patroon niet bij alle gemeentegrootte klassen is terug te vinden.

Bij het tot nu toe geschetste beeld past een belangrijke nuancering. Benadrukt dient te worden dat het geschetste beeld betrekking heeft op gemiddelden. De verschillen tussen individuele gemeenten zijn echter bijzonder groot. Het aantal opgelegde boeten varieert van nul tot 17 per 100 cliënten. Het aantal opgelegde maatregelen loopt uiteen van nul tot 37 per 100 cliënten.

Tabel 2.3 Gemeenten naar het aantal boeten en maatregelen per 100 cliënten in het jaar 2000, naar gemeentegrootte
tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners aantal boeten per 100 cliënten
0 tot 3 13 21 15 40 13
3 tot 6 42 24 15 20 42
6 tot 8 25 24 31 30 25 8 of meer 19 32 39 10 19

aantal gemeenten (=100 %) 27 34 13 10 84

aantal maatregelen per 100 cliënten
0 tot 5 39 17 0 22 13
5 tot 9 42 27 36 11 42 9 tot 13 25 31 9 22 25 13 of meer 19 24 55 44 19

aantal gemeenten (=100 %) 29 29 11 9 78

Tabel 2.3 laat zien dat er binnen iedere gemeentegrootteklasse gemeenten zijn die relatief weinig boeten en maatregelen opleggen, maar ook gemeenten die verhoudingsgewijs veel boeten en maatregelen opleggen. Dat de ene gemeente veel vaker overtredingen constateert en bestraft dan de andere gemeente lijkt daarmee



Sancties in de bijstand 24

vooral het gevolg te zijn van het handelen (of het nalaten daarvan) van de gemeente zelf dan van factoren die met gemeentegrootte samenhangen.

Ter illustratie van de grote verschillen tussen individuele gemeenten zijn in bijlage 3 twee vergelijkende overzichten voor alle gemeenten met meer dan 50.000 inwoners, opgenomen met per gemeente de percentages cliënten die in het jaar 2000 zijn geconfronteerd met een boete of een maatregel.

Tabel 2.4 Ontwikkelingen van het relatief aantal boeten en maatregelen in 2000 afgezet naar de hoogte in 1999
hoogte in 1999 0 tot 2.5 2.5 tot 4 4 tot 6 % meer dan Totaal % % 6 % ontwikkeling 1999-2000: boeten
daling van meer dan 5 %* 0 0 0 32.2 6.1 daling tussen 1 en 5 % 21.4 8.5 15.6 23.0 16.6 daling of stijging van 1 % of minder 15.5 32.4 35.4 38.2 30.1 stijging tussen 1 en 5 % 22.3 42.7 39.7 3.9 29.3 stijging van meer dan 5 % 40.8 16.4 9.3 2.6 17.9

aantal gemeenten (=100 %) 23 12 25 24 84

hoogte in 1999 0 tot 5 % 5 tot 9 % 9 tot 13 meer dan Totaal % 13 % ontwikkeling 1999-2000: maatregelen
daling van meer dan 5 % 0 17.3 9.2 49.3 16.6 daling tussen 1 en 5 % 12.6 28.6 44.7 28.5 30.3 daling of stijging van 1 % of minder 67.2 37.2 22.5 1.4 32.6 stijging tussen 1 en 5 % 20.1 15.2 23.7 16.7 19.2 stijging van meer dan 5 % 0 1.7 0 4.2 1.2

aantal gemeenten (=100 %) 10 23 21 22 76
* de verandering is weergegeven in procentpunten
In Tabel 2.4 staat aangegeven in hoeveel gemeenten er sprake is van een daling en in hoeveel gemeenten er sprake is van een stabilisatie of stijging van het relatief aantal opgelegde boeten en maatregelen in de periode 1999-2000, uitgesplitst naar de hoogte in 1999. Een eerste opvallend punt is dat slechts in een kwart tot één derde van de gemeenten het aantal op ongeveer hetzelfde niveau blijft, terwijl het in de andere gemeenten meer dan 1 % gestegen of gedaald is. Een tweede opvallend punt is dat de relatieve aantallen boeten of maatregelen in gemeenten die in 1999 een hoog aantal boeten of maatregelen hadden in 2000 vooral zijn gedaald, terwijl deze aantallen in gemeenten die een relatief laag aantal boeten of maatregel hadden in 1999, juist zijn gestegen. Met andere woorden: de gemeenten groeien naar elkaar toe. Het is niet onmogelijk dat dit resultaat mede het gevolg is van de terugkoppeling die er is geweest naar aanleiding van het eerste onderzoek naar de Wet boeten.



Sancties in de bijstand 25

2.3 Categorisatie van de opgelegde maatregelen

Zoals boven al is geconstateerd waren bijna alle gemeenten in staat informatie aan te leveren over het totaal aantal maatregelen. Een kleine meerderheid van de gemeenten was daarnaast ook in staat aan te geven wat de aard van de overtreding was naar aanleiding waarvan de gemeente heeft besloten om een maatregel op te leggen. Figuur 2.2 geeft een overzicht van de verdeling van de maatregelen naar de aard van de overtreding (een beschrijving van de betekenis van de verschillende categorieën is gegeven in paragraaf 1.2). De gepresenteerde cijfers hebben betrekking op de 49 gemeenten, die voor alle drie de onderzochte jaren gegevens hebben kunnen aanleveren.

Figuur 2.2 Percentage opgelegde maatregelen naar de categorisatie van de overtreding

100%

80%

60%

40%

20%

0%

1998 klein 1999 klein 2000 klein 1998 groot 1999 groot 2000 groot 1998 G10 1999 G10 2000 G10

1998 middelgroot 1999 middelgroot 2000 middelgroot

4e categorie 3e categorie 2e categorie 1e categorie

Ongeacht de grootte van de gemeente is duidelijk dat het meest een maatregel wordt opgelegd als gevolg van gedragingen van de eerste categorie. Gedragingen van de eerste categorie zijn lichtere overtredingen, zoals het niet tijdig verstrekken van benodigde informatie, het niet als werkzoekende ingeschreven staan bij Arbeidsvoorziening of het niet ondertekenen van een trajectplan. In de grote en G10- gemeenten komen maatregelen als gevolg van dergelijke gedragingen nog relatief iets vaker voor dan in de kleine en middelgrote gemeenten. Er is geen duidelijk patroon waar te nemen over de drie onderzochte jaren: het percentage is niet stabiel, maar er is ook geen sprake van een stijgende of dalende trend.

Het aandeel maatregelen dat wordt opgelegd als reactie op gedragingen van de tweede categorie, dat wil zeggen, het niet naar vermogen trachten betaald werk te verkrijgen, het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen in verband met arbeidsinschakeling, of het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot



Sancties in de bijstand 26

arbeidsinschakeling of scholing, blijft relatief stabiel over de jaren, terwijl er ook geen verschil is tussen gemeenten van verschillende grootte. Rond de 20 % van de maatregelen die wordt opgelegd, komt voort uit dit soort gedragingen.

Het minst vaak leggen gemeenten maatregelen als bijstandsgerechtigden door hun gedrag arbeidsinschakeling belemmeren, onvoldoende meewerken aan scholing of aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen (gedragingen van de tweede categorie). Met name in de grote en G10-gemeenten vormt dit soort gedrag slechts een zeer klein percentage van het gedrag dat tot oplegging van maatregelen leidt.

Figuur 2.3 Aantal maatregelen per 100 Abw-cliënten in de jaren 1998,1999 en 2000, naar de aard van de overtreding

3,5

3

2,5

1998 2 1999 2000
1,5



1


0,5

0

1e categorie 2e categorie 3e categorie 4e categorie De zwaarste vorm van gedragingen die tot maatregelen leiden, het niet aanvaarden van passende arbeid of het door eigen toedoen niet behouden van betaald werk, lijkt door de jaren heen steeds vaker voor te komen, of tenminste vaker bestraft te worden. Daarnaast komen maatregelen als gevolg van overtredingen van de vierde categorie vaker voor in de kleine en middelgrote gemeenten dan in de grotere gemeenten. In de eerstgenoemde gemeentegrootteklassen vormde deze categorie in 1998 nog rond de
20 % van de overtredingen die tot maatregelen leidde, terwijl het in 2000 tot meer dan
30 % is gestegen, in de laatstgenoemde gemeentegrootteklasse is het in twee jaar tijd gestegen van ongeveer 15 % tot boven de 20 %.

De al eerder geconstateerde ontwikkeling van een afnemend aantal maatregelen in
2000, plus de relatieve toename van het aantal maatregelen dat is opgelegd als gevolg van overtredingen van de vierde categorie, valt eveneens af te lezen uit Figuur 2.3. In deze figuur is het aantal maatregelen per 100 Abw-cliënten naar de aard van de overtreding voor de jaren 1998,1999 en 2000 afgebeeld. We zien dat van 1998 en 1999 het aantal maatregelen als gevolg van overtredingen van de eerste en tweede categorie afnam, terwijl het aantal maatregelen als gevolg van overtredingen van de tweede en derde categorie gelijk bleven. Van 1999 naar 2000 neemt het aantal maatregelen per
100 Abw-cliënten voor overtredingen van alle categorieën af, maar voor categorie 4 relatief minder snel dan voor de andere categorieën - wat illustreert dat het totaal aantal opgelegde maatregelen per 100 Abw-cliënten in 2000 is gedaald en het relatieve



Sancties in de bijstand 27

aandeel van de maatregelen opgelegd als gevolg van overtredingen van de vierde categorie, is gestegen.

Om te bezien of er verschillen zijn tussen gemeenten van verschillende grootte en met een verschillende bijstandsdichtheid voor het aantal maatregelen per 100 Abw-cliënten is er in de Figuren 2.4 en 2.5 een uitsplitsing gemaakt naar gemeentegrootte en bijstandsdichtheid.

Figuur 2.4 Aantal maatregelen per 100 Abw-cliënten in het jaar 2000, naar de aard van de overtreding en naar gemeentegrootte
16

14

12 1e categorie
10 2e categorie
8 3e categorie
6 4e categorie
4

2
0
Tot 50.000 100.000 meer dan
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners

Zowel figuur 2.4 als figuur 2.5 tonen aan dat er verschillen bestaan tussen gemeenten van verschillende grootte en gemeenten met een verschillende bijstandsdichtheid. Omdat er een sterke samenhang is tussen bijstandsdichtheid en grootte van de gemeente zijn er overeenkomsten in de patronen in beide figuren. Kleine gemeenten en gemeenten met een lage bijstandsdichtheid leggen een relatief laag aantal maatregelen op per 100 bijstandsgerechtigden, in vergelijking met de overige gemeenten, en kennen een relatief hoog percentage maatregelen als gevolg van gedragingen van de twee zwaarste categorieën.

Middelgrote gemeenten nemen een middenpositie in tussen de kleine gemeenten en de grote en G10-gemeenten, voor zoverre het de aantallen opgelegde maatregelen per 100 Abw-ers betreft. Qua patroon lijken deze gemeenten veel op de kleine gemeenten, zoals ook al uit Figuur 2.2. bleek.

De grote en G10-gemeenten ontlopen elkaar wat het percentage opgelegde maatregelen per bijstandsgerechtigde betreft nauwelijks. Wel leggen de G10-gemeente relatief minder vaak maatregelen op als gevolg van gedragingen van de eerste categorie op, en juist vaker maatregelen als gevolg van gedragingen van de tweede en derde categorie.

Richten we vervolgens onze blik weer op Figuur 2.5, dan zien we dat gemeenten met een bijstandsdichtheid van tussen de 1 en 2 % en tussen de 2 en 3 % ongeveer evenveel maatregelen per 100 Abw-ers opleggen, maar dat in de eerste groep gemeenten maatregelen als gevolg van gedragingen uit de eerste categorie wat zijn oververtegenwoordigd, en in de tweede groep gemeenten maatregelen wat vaker worden opgelegd als gevolg van gedragingen uit de tweede, derde en vierde categorie.



Sancties in de bijstand 28

Figuur 2.5 Aantal maatregelen per 100 Abw-cliënten in het jaar 2000, naar de aard van de overtreding en naar bijstandsdichtheid
16



14



12



10 1e categorie
2e categorie
8 3e categorie
6 4e categorie


4



2


0
tot 1 % 1 tot 2 % 2 tot 3 % meer dan 3 %

De gemeenten met de hoogste bijstandsdichtheid (3 % of meer), wijken duidelijk af van de overige gemeenten. Zij kennen een veel hoger aantal maatregelen per 100 Abw-ers (bijna vier keer zo veel als de gemeenten met een bijstandsdichtheid onder de 1 % en bijna twee keer zo veel als gemeenten met een bijstandsdichtheid tussen de 1 en 3 %) en dat wordt met name veroorzaakt doordat zij veel meer maatregelen opleggen voor gedragingen van de eerste en tweede categorie. Voor dit resultaat zijn twee verklaringen mogelijk:

1. gemeenten met een hoge bijstandsdichtheid kennen een cliëntenbestand dat vaker dan het cliëntenbestand in gemeenten met een lage bijstandsdichtheid zich inactief opstelt, wat leidt tot grotere aantallen overtredingen van de eerste en tweede categorie;

2. gemeenten met een hoge bijstandsdichtheid voeren een actiever maatregelenbeleid met betrekking tot overtredingen van de eerste en tweede categorie dan gemeenten met een hoge bijstandsdichtheid, waardoor relatief vaker overtredingen uit de eerste en tweede categorie in de gemeenten worden bestraft middels een maatregel.


2.4 Recidive


Aan de gemeenten is gevraagd bij hoeveel van de opgelegde boeten en maatregelen er sprake is van recidive. Bij recidive gaat het om herhaling van verwijtbaar boete- en/of maatregelwaardig gedrag binnen een periode van twee jaar. Bij recidive wordt er een zwaardere sanctie opgelegd aan een cliënt. Bij herhaling van fraude wordt het boetebedrag met 50 procent verhoogd. Bij herhaling van maatregelwaardig gedrag wordt de duur van de maatregel met een maand verlengd.

Tabel 2.5 geeft inzicht in de mate waarin er wordt gerecidiveerd. De cijfers in de tabel hebben alleen betrekking op de gemeenten die voor alle jaren de gevraagde cijfers hebben kunnen leveren. Dit is ruim 35 % van het aantal onderzochte gemeenten, reden waarom we de resultaten met voorzichtigheid moeten interpreteren.

Tabel 2.5 Aantal recidive per 100 opgelegde boeten of maatregelen in de jaren
1998,1999 en 2000, naar gemeentegrootte



Sancties in de bijstand 29

tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners aantal recidive per 100 boeten in 1998 5.1 2.4 2.2 11.6 5.0 aantal recidive per 100 boeten in 1999 5.5 4.7 6.1 5.7 5.4 aantal recidive per 100 boeten in 2000 8.0 6.3 24.0 39.4 8.9 aantal gemeenten 15 12 6 3 36

aantal recidive per 100 maatregelen in 1998 7.2 21.9 24.9 15.5 8.7 aantal recidive per 100 maatregelen in 1999 10.3 31.9 27.6 14.4 12.1 aantal recidive per 100 maatregelen in 2000 8.7 36.8 25.7 6.9 10.7 aantal gemeenten 15 11 6 2 34

Het aantal geconstateerde recidives per 100 boeten vertoont over het algemeen een stijgende lijn, hoewel er verschillen zijn tussen gemeenten van verschillende grootte. Met name in de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners lis het aantal recidives per
100 boeten tussen 1999 en 2000 gestegen. Deze stijging zou mede veroorzaakt kunnen zijn door het feit dat pas nadat de wet een aantal jaar van kracht is, er sprake kan zijn van herhaalde overtreding van de wet, dus van recidive. Het is belangrijk hierbij te beseffen dat de stijging ook veroorzaakt zou kunnen zijn door een betere registratie van opgelegde boeten en maatregelen door gemeenten, wat automatisch tot een stijging van het aantal recidives zal leiden.

Recidives van maatregelwaardig gedrag komen vaker voor dan recidives van boetewaardig gedrag. Daarnaast is het patroon met betrekking tot maatregelwaardig gedrag ook wat gelijkmatiger. Van 1998 en 1999 vindt een stijging plaats, wat met name wordt veroorzaakt door de toename van het aantal recidives in de gemeenten met minder dan 100.000 inwoners. In 2000 daalt het aantal recidives per 100 maatregelen licht. Ondanks deze stabilisatie blijft het aantal recidives onder middelgrote gemeenten toenemen, terwijl het onder de G10-gemeenten juist lijkt af te nemen. Overigens past hier wel de waarschuwing dat voor slechts 2 van de 10 G10-gemeenten gegevens beschikbaar zijn.

In de Figuren 2.6 en 2.7 is voor het jaar 2000 respectievelijk het aantal boeten en het aantal maatregelen waarbij sprake is van recidive gerelateerd aan het aantal bijstandscliënten. De recidives, zowel waar het boeten als maatregelen betreft, vormen slechts een klein percentage van het totaal aantal opgelegde boeten en maatregelen, zo blijkt ook uit deze figuren. Toch zijn er wel enige verschillen.

Zo komt het opleggen van maatregelen aan recidiverenden zowel relatief als absoluut vaker voor dan het opleggen van boeten aan recidives, en dan met name in de middelgrote en grote gemeenten. In kleine gemeenten is het verschil tussen het opleggen van boeten en van maatregelen aan recidives niet zo groot. Het aantal recidives per 100 Abw-cliënten aan wie een boete wordt opgelegd stijgt met de grootte van de gemeente en omdat het totaal aantal opgelegde boeten relatief laag is in de G10- gemeenten, betekent dit dat het percentage recidives hoog is in de G10-gemeenten, vooral wanneer dit percentage wordt vergeleken met de percentages onder de middelgrote en grote gemeenten.

Figuur 2.6 Aantal boeten per 100 Abw-cliënten in het jaar 2000, naar recidive en naar gemeentegrootte



Sancties in de bijstand 30


18

16

14

12

10 recidive
8 geen recidive
6

4

2
0
tot 50.000 100.000 meer dan
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners

Figuur 2.7 Aantal maatregelen per 100 Abw-cliënten in het jaar 2000, naar recidive en naar gemeentegrootte


18

16

14

12

10 recidive
8 geen recidive
6

4

2
0
tot 50.000 100.000 meer dan
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners

Bij recidives van maatregelwaardig gedrag zien we een dergelijk proces niet. Daar neemt het relatieve aantal recidives onder de personen die een maatregel opgelegd krijgen juist af onder de G10-gemeenten


2.5 Schriftelijke waarschuwingen


Op grond van artikel 14 Abw kunnen burgemeester en wethouders in bepaalde gevallen afzien van het opleggen van een boete of een maatregel en volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Een schriftelijke waarschuwing is alleen mogelijk wanneer het niet nakomen van de informatieverplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Er kan niet worden volstaan met een waarschuwing, indien de overtreding reeds eerder is begaan in een periode van twee jaar voorafgaand aan de overtreding.

Tabel 2.6 Gemeenten naar het aantal schriftelijke waarschuwingen bij boete- en maatregelwaardig gedrag per 100 cliënten in het jaar 2000, naar gemeentegrootte
minder 50.000 100.000 150.000 Totaal dan tot tot inwoners



Sancties in de bijstand 31


50.000 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners inwoners aantal waarschuwingen
bij boetewaardig gedrag per 100 cliënten
0 (beleidsmatig geen gebruik waarschuwingen) 6.1 11.4 20.0 30.0 8.5 0 (de facto geen waarschuwingen) 17.1 14.9 tot 2 7.3 25.7 13.3 10.0 8.5
2 en meer 15.9 17.1 13.3 10.0 14.9 onbekend aantal 53.7 45.7 53.3 50.0 53.2

aantal waarschuwingen
bij maatregelwaardig gedrag per 100 cliënten
0 (beleidsmatig geen gebruik waarschuwingen) 6.1 11.4 20.0 30.0 8.5 0 (de facto geen waarschuwingen) 9.8 2.9 8.5 tot 5 14.6 11.4 13.8
5 en meer 11.0 14.3 13.3 10.0 10.6 onbekend aantal 58.5 60.0 66.7 60.0 58.5

aantal gemeenten 35 35 15 10 95

Een ruime meerderheid van gemeenten gebruikt dit beleidsinstrument, waarbij geldt dat hoe groter de gemeente is, hoe minder vaak dit instrument wordt ingezet. Bijna 95 % van de kleine gemeenten gebruikt de schriftelijke waarschuwing evenals bijna 90 % van de middelgrote gemeenten. 80 % van de grote gemeenten en 7 van de 10 G10- gemeenten gebruiken dit instrument eveneens. Van de gemeenten die dit instrument niet gebruiken is een drietal gemeenten van plan in de toekomst te gaan werken met schriftelijke waarschuwingen, hanteert een tweetal gemeenten een termijn van orde en geven eveneens twee gemeenten aan van mening te zijn dat het resultaat dat met schriftelijke waarschuwingen wordt beoogd ook langs een andere weg kan worden bereikt, bijvoorbeeld via herinneringstermijnen.

De gemeenten die het instrument wel hanteren is gevraagd aan te geven hoe veel schriftelijke waarschuwingen er in de jaren 1998, 1999 en 2000 aan cliënten zijn gegeven in geval van boetewaardig en maatregelwaardig gedrag. Een minderheid van de gemeenten was daar toe in staat, zo valt af te lezen uit Tabel 2.6.

Waarschuwingen bij maatregelwaardig gedrag worden vaker gegeven dan waarschuwingen bij boetewaardig gedrag, maar dat is mede het gevolg van het feit dat er meer maatregelen dan boeten door gemeenten worden opgelegd. Van de gemeenten die beleidsmatig gebruik maken van schriftelijke waarschuwingen komt het bijna alleen voor onder gemeenten met minder dan 50.000 inwoners dat er geen waarschuwingen worden gegeven (één gemeente met meer dan 50.000 inwoners heeft geen waarschuwingen bij maatregelwaardig gedrag opgelegd). Grotere gemeenten zijn iets vaker dan kleinere gemeenten niet in staat om het aantal waarschuwingen bij maatregelwaardig gedrag te verstrekken. Voor het overige zijn er niet veel verschillen in het uitvaardigen van waarschuwingen tussen gemeenten van verschillende grootte, maar gezien het feit dat meer dan de helft van de gemeenten niet in staat is aan te geven hoeveel waarschuwingen zij hebben uitgegeven in 2000, dient deze conclusie met enige voorzichtigheid te worden getrokken.

Tabel 2.7 Gemiddeld aantal opgelegde boeten en maatregelen per 100 cliënten in het jaar 2000, naar gebruik van schriftelijke waarschuwingen boeten maatregelen



Sancties in de bijstand 32

beleidsmatig geen gebruik van waarschuwingen 5.2 9.9 0 (de facto geen waarschuwingen) 2.4 4.1 tot 2 (boeten) tot 5 (maatregelen) 5.2 7.7
2 en meer (boeten) 5 en meer (maatregelen) 6.2 10.4 onbekend aantal 5.3 7.0

In Tabel 2.7 is het gemiddelde aantal opgelegde boeten en maatregelen per 100 bijstandsgerechtigden afgezet tegen het al dan niet gebruiken van schriftelijke waarschuwingen. Met name voor maatregelen blijken er grote verschillen te bestaan tussen gemeenten. Daarbij vallen twee zaken op. In de eerste plaats dat hoe meer schriftelijke waarschuwingen gemeenten uitvaardigen, hoe meer maatregelen ze nemen. Dit duidt er op dat een actief maatregelenbeleid zich zowel uit in de hoeveelheid waarschuwingen die wordt uitgedeeld, als in het aantal maatregelen dat wordt opgelegd. In de tweede plaats valt op dat gemeenten die het instrument schriftelijke waarschuwingen niet hanteren gemiddeld meer maatregelen opleggen dan gemeenten die dit instrument wel hanteren, overigens met uitzondering van gemeenten die gemiddeld 5 of meer schriftelijke waarschuwingen bij maatregelwaardig gedrag opleggen. Dit is een te verwachten resultaat, omdat een schriftelijke waarschuwing in deze situatie immers gegeven wordt in plaats van een maatregel. Daarnaast is er een minimaal aantal situaties waarin de gemeente, ongeacht of de gemeente beleidsmatig de mogelijkheid heeft geschapen om waarschuwingen op te leggen of niet, toch een maatregel op zal leggen, gezien de ernst van de overtreding of het feit dat het een recidive betreft. Dit is ook een mogelijke verklaring voor het feit dat het gemiddeld aantal opgelegde boeten per 100 bijstandsgerechtigden nauwelijks verschilt voor gemeenten die geen gebruik maken van schriftelijke waarschuwingen en gemeenten die in de praktijk schriftelijke waarschuwingen bij boetewaardig gedrag opleggen. De enige groep gemeenten die aanzienlijk afwijkt zijn de gemeenten die geen schriftelijke waarschuwingen hebben opgelegd, maar die het beleidsinstrument `schriftelijke waarschuwing' in voorkomende gevallen in principe wel gebruiken: zij leggen gemiddeld ruim de helft minder boeten per 100 bijstandscliënten op dan de overige gemeenten.

Overigens is dit resultaat niet zo verrassend als het misschien op het eerste gezicht lijkt, wanneer bedacht wordt dat het vooral de kleinste gemeenten zijn die geen schriftelijke waarschuwingen gebruiken, zonder dit instrument expliciet uitgesloten te hebben. Al eerder zagen we dat dergelijke gemeenten ook relatief weinig boeten en maatregelen opleggen, wat onder meer veroorzaakt zou kunnen worden door het geringer voorkomen van boete- en maatregelwaardig gedrag in deze gemeenten, bijvoorbeeld als gevolg van grotere sociale controle en een meer persoonlijke benadering van de bijstandsgerechtigde door de gemeente.



Sancties in de bijstand 33


2.6 Conclusie


Met uitzondering van gegevens over de aantallen opgelegde boeten en maatregelen hebben veel gemeenten geen gegevens beschikbaar over andere resultaten van de uitvoering van de Wet boeten, zoals het aantal boeten opgelegd in verband met nulfraude, aard van de maatregelen, het voorkomen van recidives en het uitvaardigen van waarschuwingen. Dit maakt dat een nadere analyse van de resultaten op deze gebieden met voorzichtigheid ter hand genomen dient te worden, omdat het goed mogelijk is dat de situatie in gemeenten die geen resultaatscijfers beschikbaar hebben de uitvoering van de Wet boeten afwijkt van de gemeenten die dergelijke cijfers wel kunnen leveren.

Gemeenten leggen vaker maatregelen dan boeten op, waarbij er een positieve samenhang is tussen het aantal opgelegde boeten en maatregelen en de grootte van de gemeente. De G10-gemeenten blijven enigszins achter, vooral met betrekking tot het aantal opgelegde boeten. Daarnaast blijkt het aantal opgelegde boeten per 100 bijstandsgerechtigden toegenomen te zijn in het afgelopen jaar (van 3.7 tot 5.3), terwijl het aantal opgelegde maatregelen per 100 bijstandsgerechtigden licht afgenomen is in dezelfde periode (van 10.6 naar 9.8). Daarbij valt op dat er vooral een daling heeft plaatsgevonden in gemeenten die een relatief hoog aantal boeten en maatregelen oplegden in 1999 en een stijging in gemeenten die juist relatief weinig boeten en maatregelen oplegden in 1999. Over de hele linie zijn gemeenten derhalve naar elkaar toe gegroeid.

Als de aard van de overtredingen naar aanleiding waarvan maatregelen zijn opgelegd in ogenschouw wordt genomen, dan blijkt het grootste gedeelte van de bestrafte overtredingen gedragingen van de eerste of tweede categorie te betreffen, dat wil zeggen, relatief lichte overtredingen. Met name in gemeenten met meer inwoners en met een hogere bijstandsdichtheid worden dergelijke lichte overtredingen vaak bestraft. Zwaardere vormen van maatregelwaardig gedrag komen in alle soorten gemeenten even vaak voor.

Gevallen van recidive komen in de grote gemeenten het vaakst voor (vaker zelfs dan in de G10-gemeenten) en het aantal geconstateerde gevallen lijkt door de jaren heen toe te nemen. Dat is gedeeltelijk logisch: hoe langer de Wet boeten bestaat, hoe groter de kans is dat cliënten aan wie een boete of maatregel wordt opgelegd al eerder de fout in zijn gegaan. Ook verbetering van registratie zal hierbij een rol spelen.

Over schriftelijke waarschuwingen hebben weinig gemeenten informatie beschikbaar. De meeste gemeenten gebruiken het instrument schriftelijke waarschuwing, en dit leidt met name in het geval van maatregelen tot een lager gemiddeld maatregelenratio in vergelijking met gemeenten die dit instrument niet kennen. Beperken we ons tot de gemeenten die wel schriftelijke waarschuwingen gebruiken blijkt dat hoe meer schriftelijke waarschuwingen worden uitgedeeld, hoe vaker boeten en met name maatregelen worden opgelegd. Dit duidt er op dat een actieve inzet van het schriftelijke waarschuwingen samengaat met een actievere inzet van het maatregelen- en boeten- instrument. Schriftelijke waarschuwingen fungeren in deze gemeenten derhalve als aanvulling op boeten en maatregelen en komen niet zozeer in plaats van boeten en maatregelen.



Sancties in de bijstand 2000

34







3 Aspecten van de uitvoering van de Wet boeten

In het voorafgaande hoofdstuk is in kaart gebracht wat de resultaten zijn van de uitvoering van de Wet boeten door de gemeenten. Daaruit bleek, wat ook al in het eerste onderzoek naar de Wet boeten was aangetoond, dat er aanzienlijke verschillen tussen gemeenten zijn, zowel tussen als binnen verschillende gemeentegrootte- klassen. In dit hoofdstuk richten we ons op de manier waarop de gemeenten de uitvoering van de Wet boeten handen en voeten hebben gegeven. Er worden ingegaan op een tiental specifieke factoren van de uitvoering van de wet:
1. de voorlichting aan bijstandscliënten over de wet;
2. informatie-uitwisseling met derden;

3. deskundigheidsbevordering van uitvoerende medewerkers;
4. de registratie van boeten en maatregelen;

5. rapportage van resultaten van de uitvoering aan management en bestuur;
6. de aanwezigheid van een analyse van het aantal opgelegde boeten en maatregelen;
7. interne controle op de kwaliteit van de uitvoering;
8. de relatie met trajectovereenkomsten;

9. de inhoud van de werkinstructies;

10. de berekening van de wettelijke rente.
Vervolgens zullen we bezien wat elk van deze factoren bijdraagt aan de resultaten van de uitvoering van de Wet boeten.


3.1 De voorlichting aan bijstandscliënten over de Wet boeten

De voorlichting aan de bijstandscliënten is een belangrijk instrument om het aantal op te leggen boeten en maatregelen tot een minimum te beperken. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat kennis bij de bijstandscliënten over de werking van de Wet een preventief effect zal hebben, wat betekent dat dit zal leiden tot minder maatregel- en boetewaardig gedrag, en derhalve tot minder boeten en maatregelen.

Gemeenten kunnen verschillende communicatiemiddelen gebruiken om voorlichting te geven over de wet. Uit Tabel 3.1 blijkt dat de meeste gemeenten de cliënten mondeling voorlichten, terwijl een landelijke folder ook door meer dan 85 % van de gemeenten wordt gebruikt. Beide methoden worden iets vaker door kleinere dan door grotere gemeenten gebruikt. Grotere gemeenten lijken relatief vaker gebruik te maken van een nieuwsbrief of bijstandskrant of door een door de gemeente ontwikkelde folder. Dit is niet verrassend, omdat het voor een gemeente met weinig bijstandscliënten niet loont om een eigen folder te ontwikkelen. Cliëntenparticipatie, lokale kranten en huis-aan-huis bladen zijn communicatiemiddelen die met name onder de gemeenten met minder dan
50.000 inwoners minder worden toegepast. Een drietal communicatiemiddelen, te weten voorlichtingsmateriaal in een buitenlandse taal, voorlichtingsbijeenkomsten en voorlichting via visuele media kwamen zo weinig voor dat deze communicatiemiddelen uit de tabel zijn gelaten.

In de tabel wordt eveneens het gemiddelde percentage gemeenten dat bepaalde communicatiemiddelen inzet om de werking van de Wet boeten onder de aandacht van de Abw-cliënten te brengen voor de jaren 1999 en 2000 vergeleken. Er valt een aantal verschillen waar te nemen tussen de beide jaren. Een tweetal voorlichtingsmethoden is volgens de gegevens in 2000 aanzienlijk minder vaak toegepast dan in 1999: lokale kranten of huis-aan-huis bladen en een nieuwsbrief of de bijstandskrant. De daling wordt voornamelijk veroorzaakt door de kleine en middelgrote gemeenten. Een duidelijke stijging valt waar te nemen in het gebruik van cliëntenparticipatie als



Sancties in de bijstand 2000 35

voorlichtingsmethode: deze stijging vindt plaats in alle gemeentegrootte klassen. Dit zal eerder het gevolg zijn van een verschil in vraagstelling tussen dit onderzoek en het onderzoek van vorig jaar3, dan dat er daadwerkelijk sprake is van het vaker gebruiken van cliëntenparticipatie als voorlichtingsmiddel over de Wet boeten.

Tabel 3.1 Communicatiemiddelen die gemeente heeft gebruikt in het jaar 2000 bij de voorlichting aan cliënten over de Wet boeten Tot 50.000 50.000 tot 100.000 150.000 Totaal inwoners 100.000 tot inwoners inwoners 150.000 en meer inwoners
99 00 99 00 99 00 99 00 99 00 mondeling 94 95 83 88 81 79 60 79 92 94 landelijke folder 82 87 83 79 81 72 60 68 82 86 schrijven gericht aan de cliënt 59 55 53 37 67 54 40 42 59 53 door de gemeente ontwikkelde folder 24 29 29 28 48 54 80 79 26 30 cliëntenparticipatie 4 22 18 43 14 28 20 58 6 25 nieuwsbrief / bijstandskrant 29 14 59 43 86 72 50 68 33 19 lokale kranten / huis-aan-huis bladen 44 14 71 40 41 46 30 32 45 17

Aantal gemeenten 35 35 17 35 15 15 10 10 77 95

Aantal communicatiemiddelen 3,6 3,4 4,5 4,2 4,5 4,8 3,7 5,1 3,7 3,5

Aan de gemeenten is tevens gevraagd op welke momenten structureel voorlichting wordt gegeven over de Wet boeten. De resultaten in Tabel 3.2 tonen aan dat zo goed als alle gemeenten voorlichting geven bij de intake, aanvraag of toekenning van een uitkering en bij het heronderzoek. Middels het maandelijkse rechtmatigheidsformulier wordt minder vaak voorlichting gegeven, maar met name in de G10-gemeenten komt dit toch veel voor. Waar in 9 G10-gemeenten ook bij het aanbieden/aangaan van (uitstroom)trajecten wordt verwezen naar de werking van de Wet boeten, ligt dit percentage in de overige gemeenten aanzienlijk lager. Ook voorlichting bij wijziging in de verplichting van cliënten en bij het aanbieden van een traject gericht op sociale activering vindt vaker plaats in de G10-gemeenten dan in de overige gemeenten. Maar ook in deze gemeenten komt voorlichting bij het aanbieden van een sociale activeringstraject bij minder dan de helft van het aantal gemeenten voor.

Wanneer het gemiddeld aantal momenten van voorlichting voor verschillende gemeentegrootte klassen met elkaar wordt vergeleken, dan blijkt dit het laagst te liggen onder de kleine gemeenten (gemiddeld worden 3,5 van de 8 mogelijke voorlichtingsmomenten gebruikt), gevolgd door de middelgrote en grote gemeenten (meer dan 4 van de 8), terwijl onder de G10-gemeenten de meeste voorlichtingsmomenten voorkomen (ruim 5 van de 8). Er is een lichte stijging in het aantal voorlichtingsmomenten van 1999 naar 2000, met name onder de G10- gemeenten.


3 In het eerste onderzoek `Sancties in de bijstand' werd deze mogelijkheid niet expliciet als antwoordcategorie gegeven, maar noemden veel gemeenten uit zichzelf dit voorlichtingsmiddel; vandaar dat er voor gekozen is om cliëntenparticipatie nu wel als expliciete categorie in de vraag op te nemen



Sancties in de bijstand 2000

36






Tabel 3.2 Momenten waarop structureel voorlichting wordt gegeven over de Wet boeten naar gemeentegrootte
Tot 50.000 50.000 tot 100.000 150.000 Totaal inwoners 100.000 tot inwoners inwoners 150.000 en meer inwoners
99 00 99 00 99 00 99 00 99 00 bij de intake/aanvraag/toekenning van 100 100 100 97 100 93 100 100 100 100 uitkering
bij het heronderzoek 77 77 71 79 86 86 80 90 77 78 op het maandelijks rechtmatigheids- 67 63 71 75 52 46 80 79 67 64 formulier
bij het aanbieden/aangaan van 18 30 42 46 48 54 70 90 21 33 (uitstroom)trajecten
bij wijzigingen in de verplichtingen van 22 40 23 37 41 32 40 58 23 40 cliënten
bij het beëindigingsonderzoek 13 24 29 46 52 46 40 50 16 27 bij het aanbieden van (passende) arbeid 23 17 35 43 48 46 40 58 24 21 bij het aanbieden van een traject gericht - 19 25 - 21 - 42 - 20 op sociale activering

aantal gemeenten 35 35 17 35 15 15 10 10 77 95

gemiddeld aantal momenten van 3,2 3,5 3,7 4,2 4,3 4,1 4,5 5,3 3,3 3,6 voorlichting

Tabel 3.3 Wijze waarop de voorlichting aan cliënten over de wet Boeten plaatsvindt bij aanvraag/aanvang van de uitkering naar gemeentegrootte Tot 50.000 50.000 tot 100.000 150.000 Totaal inwoners 100.000 tot inwoners inwoners 150.000 en meer inwoners
99 00 99 00 99 00 99 00 99 00 mondeling 88 91 77 79 81 86 60 68 87 90 folder/schriftelijk informatiemateriaal in 61 74 71 77 73 68 70 79 62 74 handen
folder/schriftelijk informatiemateriaal per 14 14 0 12 14 7 10 21 9 13 post
informatie bij het aanvraagformulier 42 35 53 57 41 39 60 58 43 37 op de (bijlage) bij de beschikking 47 44 35 46 52 32 80 100 47 45

aantal gemeenten 34 35 17 35 15 15 10 10 76 95

aantal voorlichtingsmiddelen 2,5 2,7 2,4 2,9 2,6 2,4 2,8 3,4 2,5 2,7

Zoals blijkt uit Tabel 3.2 vindt in bijna alle gemeenten voorlichting plaats over de Wet boeten op het moment van de aanvraag van de uitkering. Er is vervolgens aan gemeenten de vraag voorgelegd op welke wijze deze voorlichting over de wet Boeten op dit moment vorm is gegeven. Tabel 3.3 laat zien dat de voorlichting in de meeste gemeenten mondeling plaatsvindt, in 2000 kwam dit zelfs nog wat vaker voor dan in
1999. Daarnaast wordt in ongeveer driekwart van de gemeenten ook schriftelijke informatie verstrekt, die meestal persoonlijk wordt uitgereikt. Minder vaak (in ruim een derde van de gemeenten) wordt informatie bij het aanvraagformulier gegeven of op de bijlage bij de beschikking. Dit laatste gebeurt standaard in alle G10-gemeenten. In



Sancties in de bijstand 2000 37

vergelijking met 1999 lijken vooral de G10-gemeenten bij de aanvraag op meer verschillende wijzen voorlichting te zijn gaan geven. Waar er in 1999 nog niet veel verschil was tussen gemeenten in het gemiddeld aantal voorlichtingsmiddelen dat wordt ingezet bij aanvraag/aanvang van een bijstandsuitkering, zetten de G10-gemeenten in
2000 duidelijk meer voorlichtingsmiddelen in dan de andere gemeenten.


3.2 Informatie-uitwisseling met derden


Juist om maatregelwaardig gedrag op het spoor te komen is het zinnig om informatie uit te wisselen met instanties zoals Arbeidsvoorzieningen, uitstroomteams binnen de Sociale Dienst en organisaties die belast zijn met de uitvoering van de WIW (Wet Inschakeling Werkzoekers), WSW (Wet Sociale Werkvoorzieningen), Wep (Werkervaringsplaatsen) of de I/D-regeling (Instroom/Doorstroom-regeling). Deze organisaties kunnen de gemeenten onder meer inzicht geven in hoeverre de bijstandsgerechtigden aan de eis actief op zoek te gaan naar betaalde arbeid, voldoen. Aan gemeenten is gevraagd aan te geven met welke organisaties afspraken zijn gemaakt over informatie-uitwisseling omtrent maatregelwaardig gedrag van individuele cliënten.

Tabel 3.4 Instanties waarmee afspraken over informatie-uitwisseling omtrent maatregel waardig gedrag van individuele cliënten zijn gemaakt naar gemeentegrootte
Tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners geen afspraken 0 3 7 0 0 uitstroomteams sociale dienst 40 66 61 90 43 C.W.I. 40 40 79 58 42 Arbeidsvoorziening 87 91 93 79 87 Uitzendbureaus 23 31 39 11 24 WIW-instellingen 86 79 93 79 85 WSW-organisaties 21 18 46 21 21 I/D-organisaties 40 46 86 68 42 Wep-organisaties 30 49 72 50 33 scholingsinstellingen 59 66 79 58 60 reïntegratiebedrijven 42 49 32 11 41

aantal gemeenten 35 35 15 10 95

Zoals Tabel 3.4 laat zien, hebben slechts zeer weinig gemeenten (om precies te zijn twee) geen afspraken gemaakt over informatie-uitwisseling met externe organisaties. Met Arbeidsvoorzieningen en WIW-organisaties worden door veel gemeenten afspraken gemaakt. Ook met scholingsinstellingen zijn door ten minste de helft van de onderzochte gemeenten afspraken gemaakt. Relatief veel G10-gemeenten hebben afspraken gemaakt met de uitstroomteams binnen de sociale dienst, terwijl juist de kleinere gemeenten meer afspraken hebben gemaakt met organisaties buiten de gemeente, zoals reïntegratiebedrijven, WSW-organisaties en uitzendbureaus. Dit zou een gevolg kunnen zijn van het feit dat kleinere gemeenten meer taken uitbesteden dan de grotere gemeenten.

Aan de gemeenten is eveneens gevraagd of er knelpunten bestaan in verband met de uitwisseling en/of verwerking van signalen van Arbeidsvoorziening over



Sancties in de bijstand 2000

38






maatregelwaardig gedrag van individuele cliënten (de zogenaamde kennisgevingen). Een kwart van de gemeenten neemt knelpunten waar. Een wijd spectrum van knelpunten wordt genoemd:

* de kennisgevingen komen te laat of niet;

* er worden te weinig kennisgevingen ontvangen;
* de terugkoppeling verloopt nog moeizaam;

* afspraken ontbreken waardoor er onduidelijkheid bestaat; en
* er is geen electronische uitwisseling.


3.3 Deskundigheidsbevordering van uitvoerende medewerkers

Een volgend aspect dat bij kan dragen tot een goede uitvoering van de Wet boeten is de deskundigheid van het personeel dat belast is met deze uitvoering. Er is de gemeenten gevraagd op welke wijze de deskundigheid van de uitvoerende medewerkers op het terrein van de Wet boeten in 2000 is bevorderd.

Tabel 3.5 Deskundigheidsbevordering van de uitvoerende medewerkers op het terrein van de Wet boeten in 2000 naar gemeentegrootte Tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners collegiaal overleg 71 68 46 42 69 casusbesprekingen 45 38 46 32 45 vormen van coaching en intervisie 27 50 61 79 31 schriftelijke instructietekst 23 53 86 68 28 cursussen 23 29 93 68 26 themabijeenkomsten 7 9 21 21 8

Aantal gemeenten 35 35 15 10 95

Gemiddeld aantal vormen 2,2 2,6 3,7 3,6 2,3

Uit de beantwoording door de gemeenten blijkt dat collegiaal overleg het meest voor komt in de kleine en middelgrote gemeenten, terwijl schriftelijke instructieteksten, vormen van coaching en intervisie, en cursussen het meest voorkomen in de grote en G10-gemeenten. Casusbesprekingen worden in ongeveer 40 % van de gemeenten ingezet als middel van deskundigheidsbevordering, terwijl in een enkele gemeente themabijeenkomsten zijn gehouden. Wat het gemiddeld aantal vormen van deskundigheidsbevordering betreft blijkt dat de kleine en middelgrote gemeenten beduidend achterblijven bij de grote en G10-gemeenten.


3.4 De registratie van boeten en maatregelen

De gemeenten is de vraag voorgelegd welke informatie van de Wet boeten deel uit maakt van de geautomatiseerde registratie. Er is daarbij ook specifiek gevraagd welke gegevens geautomatiseerd op individueel niveau zijn vastgelegd. In Figuur 3.1 is een overzicht van de resultaten gegeven, waarbij aangetekend moet worden dat het afzien van oplegging van boeten en maatregelen vanwege dringende redenen alleen is gevraagd met betrekking tot registratie op het niveau van de individuele cliënt.

Figuur 3.1 - Geautomatiseerde registratie van gegevens van informatie voor de uitvoering van de Wet boeten, op geaggregeerd en op individueel niveau



Sancties in de bijstand 2000 39

boeten

hoogte van de boeten

schadebedrag bij boeten

maatregelen

hoogte en duur
maatregelen

aard van overtreding

schriftelijke
waarschuwingen Onderdeel geautomatiseerde recidive administratie

afzien boeten vanwege Onderdeel dringende redenen geautomatiseerde administratie op afzien maatregel vanwege individueel niveau dringende redenen

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

De meeste van de voorgelegde gegevens worden door een meerderheid van de gemeenten geautomatiseerd vastgelegd. De aantallen en hoogte van de boeten en maatregelen worden zowel centraal als op individueel niveau door tussen de 80 % en
90 % van de gemeenten geregistreerd - informatie over boeten nog iets vaker dan informatie over maatregelen. Nadere specificaties, zoals het schadebedrag bij boeten, de aard van de overtreding bij maatregelen, of er sprake is van recidive en, op individueel niveau, of er afgezien is van het opleggen van boeten of maatregelen vanwege dringende redenen, worden veel minder vaak geautomatiseerd geregistreerd. Dit betekent bijvoorbeeld dat in bijna de helft van de gemeenten niet `met een druk op de knop' informatie kan worden verkregen over het schadebedrag bij boeten of het aantal recidive. Voor deze informatie zal dus terug moeten worden gegaan naar de dossiers van de individuele cliënten.

Een tweede conclusie die uit Figuur 3.1 kan worden getrokken is dat schriftelijke waarschuwingen veel vaker op individueel niveau worden vastgelegd dan op geaggregeerd niveau. Een dergelijk verschil wordt voor de andere onderdelen van de Wet boeten niet aangetroffen. Dit zou er op kunnen duiden dat informatie over schriftelijke waarschuwingen voor beleidsevaluatie minder belangrijk wordt geacht en vooral wordt gebruikt bij de afweging van individuele gevallen.


3.5 Rapportage van resultaten van de uitvoering aan management en bestuur

Bijna alle gemeenten rapporteren aan management en/of bestuur. Met uitzondering van de kleine gemeenten vindt rapportage aan het management meestal frequenter dan jaarlijks plaats. 70 % van de kleine gemeenten rapporteert jaarlijks aan het management, en gemiddeld doet zo'n 80 % van de overige gemeenten dit frequenter



Sancties in de bijstand 2000

40






dan jaarlijks. Rapportage aan het bestuur vindt in alle gemeentegrootte klassen vaker jaarlijks dan meermalen per jaar plaats. Tot gemeenten waar helemaal geen rapportage aan management of bestuur plaatsvindt behoren met name kleinere gemeenten. Een aantal van deze gemeenten geeft aan in 2001 wel over te zullen gaan tot rapportage, of neemt dit onderwerp mee in het reguliere beleidsverslag Sociale Zaken. Alle G10- gemeenten rapporteren minimaal jaarlijks aan management en bestuur.

Tabel 3.6 Rapportage aan management en bestuur over de uitvoering van de Wet boeten naar gemeentegrootte

Tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners aan management
jaarlijkse rapportage 69 25 7 21 63 rapportage frequenter dan jaarlijks 14 72 86 79 54 geen rapportage 17 3 7 0 16

aan bestuur
jaarlijkse rapportage 81 60 61 79 79 rapportage frequenter dan jaarlijks 5 25 32 21 8 geen rapportage 14 15 7 0 13

Aantal gemeenten 35 35 15 10 95

In grote lijnen komen dezelfde onderwerpen aan de orde in de rapportages aan zowel het management als het bestuur. Het aantal opgelegde boeten is in bijna alle rapportages terug te vinden. Het aantal opgelegde maatregelen wordt iets minder vaak meegenomen, maar nog altijd in 9 van de 10 gemeenten. In ruim de helft van de gemeenten wordt ook ingegaan op de aard van de opgelegde boeten en de aard van de opgelegde maatregelen. In 80 % van de gemeenten vindt een evaluatie plaats van de uitvoering van de Wet boeten in het beleidsverslag. In bijna al deze gevallen wordt er ingegaan op het aantal opgelegde boeten en in driekwart van de gevallen ook op het aantal opgelegde maatregelen. De aard van de overtreding komt minder vaak ter sprake dan de aantallen: ongeveer in de helft van de gevallen worden deze gegevens gerapporteerd. Dit is in lijn met de eerdere constatering dat veel gemeenten dit soort gegevens op geaggregeerd niveau niet paraat hebben. In veel gemeenten is derhalve op zowel management als bestuurlijk niveau slechts inzicht in de grote lijnen van de uitvoering van de Wet boeten aanwezig.


3.6 De aanwezigheid van een analyse van het aantal opgelegde boeten en maatregelen

In betrekkelijk weinig gemeenten heeft een analyse plaats gevonden van (de ontwikkeling van) het aantal opgelegde boeten en maatregelen - lopend van ongeveer 2 op de 10 kleine gemeenten tot 5 van de G10-gemeenten. De gemeenten waarin een dergelijke analyse heeft plaatsgevonden is gevraagd aan te geven welke factoren bij de analyse zijn betrokken. Het aantal boeten en maatregelen, de hoogte van de boeten en het schadebedrag bij boeten werden door minimaal de helft van deze gemeenten genoemd.

Het is interessant te bezien wat deze analyse aan bevindingen heeft opgeleverd. Er wordt een breed scala van bevindingen door de gemeenten genoemd:



Sancties in de bijstand 2000 41


* een aanscherping van procedures is nodig;

* er is sprake van een afname van het aantal boeten en maatregelen als gevolg van de preventieve werking;

* in gevallen dat het opleggen van boeten zou moeten worden overwogen, gebeurt dit doorgaans niet;

* het aantal boeten is afgenomen door de invoering van waarschuwingsbrieven;
* de boeteprocedure is in verband met onwetendheid van ouderen aangepast;
* een individuele aanpak van het begeleiden van klanten naar werk leidt tot terugloop van het aantal maatregelen;

* relatief veel opgelegde boeten kunnen ook daadwerkelijk worden geïnd door verrekening met de uitkering toe te passen;
* de kosten van de uitvoering overstijgen de baten;
* er is groot verschil tussen geconstateerde maatregelen en opgelegde maatregelen;
* er is geen duidelijk profiel van de gesanctioneerde cliënt.
Het feit dat slechts een minderheid van de gemeenten een analyse uitvoert op een aantal essentiële aspecten van de uitvoering van de Wet boeten vormt een reden tot zorg. De vraag is in hoeverre gemeenten in staat zullen zijn zonder dit soort analyses onvolkomenheden in de uitvoering van de wet op te sporen en aan de hand daarvan hun beleid bij te stellen. Sommige gemeenten vragen zich af wat het nut van een dergelijke analyse is. Zo twijfelen bijvoorbeeld twee G10 gemeenten aan het belang van een nadere analyse, omdat volgens hen gemeenten maar weinig lokale beleidsvrijheid ten aanzien van dit onderwerp hebben.


3.7 Interne controle op de kwaliteit van de uitvoering

De interne controle van gemeenten richt zich met name op de inlichtingenverplichting, op de arbeidsverplichting, op de toepassing van de wet en het eventueel sanctioneren van cliënten.

Bijna alle gemeenten geven aan dat zij op het gebied van de inlichtingenverplichting en de arbeidsverplichting periodiek controles uitvoeren op de naleving van de werkinstructies. De meeste gemeenten gebruiken daarvoor zowel interne controle als controle in de lijn (door een hoofd, coördinator, toetser of beslisser), zo blijkt uit Tabel
3.7. Kleine gemeenten maken relatief minder vaak gebruik van interne controle, en relatief vaker van controle in de lijn. Controle door een accountant komt slechts in ongeveer eenderde van de gemeenten voor. Andere manieren van controle die worden genoemd zijn kwaliteitszorg en zelfbeheer en single audit. Vanaf 2001 voert een aantal gemeenten controle uit via protocollen. Daarnaast geven veel gemeenten aan te werken aan een verbetering van de interne controle.

Tabel 3.7 Uitvoering van periodieke controles op de naleving van de werkinstructies die te maken hebben met de (controle op) de inlichtingenverplichting en de arbeidsverplichting
Tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners inlichtingenverplichting
geen periodieke controle 9 0 0 0 8 periodieke controle 91 100 100 100 92 door interne controle 64 91 100 100 68



Sancties in de bijstand 2000

42






door controle in de lijn 90 78 72 68 88 door een accountant 44 31 14 42 42

arbeidsverplichting
geen periodieke controle 11 0 0 0 10 periodieke controle 89 100 100 100 90 door interne controle 62 88 93 100 66 door controle in de lijn 90 72 79 79 88 door een accountant 41 28 14 42 39

aantal gemeenten 35 35 15 10 95

Gemeenten is gevraagd of er uit de resultaten van de interne controles over het jaar
2000 gebleken is dat er sprake is van tekortkomingen ten aanzien van de naleving van de werkinstructies die te maken hebben met de inlichtingenverplichting of de arbeidsverplichting. In de meerderheid van de gemeenten is dat niet het geval. Van de gemeenten waar dit wel het geval is, geven er 18 aan dat er tekortkomingen zijn geconstateerd op het gebied van de inlichtingenverplichting. 11 gemeenten hebben tekortkomingen geconstateerd op het gebied van de arbeidsverplichting. Daarbij tekenen gemeenten overigens wel aan dat de meeste geconstateerde tekortkomingen van incidentele aard en geringe omvang zijn.

Tekortkomingen op het gebied van de inlichtingenverplichting die worden genoemd zijn:
* de gegevensverzameling;

* verificatie van bewijsstukken;

* het weergeven van de visie van de cliënt;

* de volledigheid van ingeleverde formulieren en
* het niet altijd over gaan tot het opleggen van een maatregel bij het niet invullen van het rechtmatigheidsonderzoeksformulier.

In verband met tekortkomingen op het gebied van de arbeidsverplichting wordt door gemeenten opgemerkt dat er te vaak voorbij wordt gegaan aan werkinstructies en dat sommige bijstandsconsulenten moeite hebben de cultuuromslag van uitkeringsverstrekker naar uitstroombevorderaar te maken. Het niet volledig vastleggen van gegevens over activering en uitstroom en het gebruik maken van de wet bij onvoldoende inspanning van een cliënt worden eveneens genoemd.

In het voorgaande onderzoek naar de uitvoering van de Wet boeten werd geconstateerd dat zowel op het gebied van de arbeidsverplichting als op het gebied van de inlichtingenverplichting de gemeentelijke interne controle zich vooral beperkte tot de door het Rijk genormeerde aspecten, die gevolgen kunnen hebben voor de rijksvergoeding. De conclusie was dat slechts bij enkele gemeenten de eventuele sanctionering onderwerp van interne controle vormt4. Om nader inzicht in deze situatie te krijgen, is in dit onderzoek expliciet gevraagd of de toepassing van de Wet boeten en de eventuele sanctionering van cliënten onderdeel uitmaken van interne controles. Het beeld dat uit de beantwoording van deze vraag naar voren komt, staat in contrast met de negatieve conclusie uit het eerste onderzoek5.


4 Sancties in de bijstand - Een onderzoek naar de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten. Den Haag: Directie Toezicht / Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, september 2000, p. 54-55.

5 Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat de wijze van vraagstelling in dit onderzoek anders was dan in het onderzoek van vorig jaar: waar vorig jaar de gemeente middels een open vraag werd



Sancties in de bijstand 2000 43

Tabel 3.8 Mate waarin toepassing van Wet boeten en de eventuele sanctionering van cliënten onderdeel uitmaken van interne controles naar gemeentegrootte Tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners geen interne controles 24 6 0 11 22 toepassing wet boeten en sanctionering 5 3 0 0 5 cliënten geen deel interne controles
toepassing boete bij geconstateerd 62 82 93 79 65 boetewaardig gedrag
afzien boete bij ontbreken verwijtbaarheid 54 78 93 90 57 afzien boete wegens dringende redenen 51 78 93 90 55 toepassing maatregel bij geconstateerd 60 85 93 79 63 maatregelwaardig gedrag
afzien van maatregel bij ontbreken 60 82 86 90 63 verwijtbaarheid
afzien van maatregel wegens dringende 55 79 86 90 58 redenen

aantal gemeenten 35 35 15 10 95

Zo goed als alle gemeenten met interne controle geven aan dat de toepassing van de Wet boeten en de eventuele sanctionering van cliënten hiervan deel uitmaakt, zo blijkt uit Tabel 3.8. Er is weinig verschil in de mate waarin de verschillende aan de gemeente voorgelegde aspecten van de toepassing van de wet onderwerp van controle zijn. Alleen bij het afzien van een boete bij het ontbreken van verwijtbaarheid of vanwege dringende redenen, is er wel een duidelijke samenhang met de grootte van de gemeente waar te nemen: hoe groter de gemeente is, hoe vaker deze aspecten worden genoemd bij de interne controle. Ook nu heeft slechts een relatief klein aantal gemeenten tekortkomingen geconstateerd in de resultaten van de interne controles over het jaar 2000. Voorbeelden die gemeenten geven van tekortkomingen zijn het ontbreken van een besluit in een aantal gevallen, onvoldoende aandacht voor recidives, onvoldoende alertheid op boete- en maatregelwaardig gedrag en een niet correcte toepassing van werkinstructies.


3.8 De relatie met trajectovereenkomsten


Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen trajectovereenkomsten gericht op uitstroom en trajectovereenkomsten gericht op sociale activering. In beide gevallen zou het niet nakomen van deze trajectovereenkomsten kunnen leiden tot het opleggen van maatregelen. Het proces dat bepaalt of een maatregel in het geval van trajectovereenkomsten wordt opgelegd, beslaat twee stappen. Eerst dient getoetst te worden of de cliënt de in de trajectovereenkomst beschreven verplichtingen is nagekomen. Wanneer dit niet het geval is, en wanneer er sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van de verplichtingen, dan kan de betreffende cliënt in aanmerking komen voor een maatregel.

gevraagd maximaal vijf aspecten te noemen waarop controles worden uitgevoerd, werd nu expliciet naar bepaalde aspecten van interne controle gevraagd. Dit zou gedeeltelijk een verklaring kunnen vormen voor de verschillen in resultaten tussen dit onderzoek en het onderzoek van vorig jaar, op het gebied van de interne controle.



Sancties in de bijstand 2000

44






Zowel voor trajectovereenkomsten gericht op uitstroom als trajectovereenkomsten gericht op sociale activering is de gemeente gevraagd aan te geven in hoeverre er toetsing van het nakomen van de verplichtingen plaatsvindt, en zo ja, of, wanneer blijkt dat een cliënt zijn of haar verplichtingen niet is nagekomen, dit leidt tot het opleggen van een maatregel. In Tabel 3.9 valt op dat er duidelijke verschillen zijn tussen de twee soorten trajectovereenkomsten in het omgaan met het niet-nakomen van afspraken. In de eerste plaats wordt bij trajectovereenkomsten gericht op uitstroom veel vaker getoetst of de cliënt de overeengekomen verplichtingen is nagekomen dan bij trajectovereenkomsten gericht op sociale activering, en zeker in gemeenten met minder dan 100.000 inwoners. Dit wordt overigens ook veroorzaakt doordat een aantal, vooral kleinere, gemeenten geen sociale activeringstrajecten aanbiedt. In de tweede plaats komen cliënten bij uitstroomtrajecten veel vaker in aanmerking voor een maatregel, als zij hun verplichting niet nakomen. Dit lijkt er op de duiden dat gemeenten maatregelen met name als een instrument voor uitstroombevordering zien en minder als een instrument dat een rol kan spelen bij sociale activering. Dit resultaat is een indicatie voor het min of meer vrijblijvende karakter dat sociale activering in sommige gemeenten heeft, een vrijblijvendheid die het beleid op het gebied van uitstroombevordering niet kent. Het feit dat vijf gemeenten niet nagaan of verplichtingen, voortkomend uit een trajectplan sociale activering, worden nagekomen en zelfs negen gemeenten bijstandsgerechtigden met wie een traject voor sociale activering is overeengekomen per definitie geen maatregel opleggen, duidt er op dat niet alle gemeenten de wet uitvoeren zoals deze is bedoeld.

Overigens geven veel gemeenten aan dat altijd een individuele afweging wordt gemaakt, welke er soms toe kan leiden dat er toch geen maatregel wordt opgelegd, hoewel een cliënt er eigenlijk wel voor in aanmerking zou komen. Voorbeelden van dit soort situaties zijn personen met een psychiatrisch traject, of personen die in zeer slechte financieel- economische omstandigheden verkeren.

Gemeenten die niet altijd of geen maatregelen opleggen bij het niet nakomen van verplichtingen door een cliënt die zijn vastgelegd in een trajectovereenkomst gericht op sociale activering, wijzen er op dat sociale activering gericht is op cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en dat hen daarom geen verplichtingen worden opgelegd. Derhalve heeft een trajectovereenkomst voor sociale activering feitelijk een vrijblijvend karakter. Andere gemeenten zien sociale activering echter als een eerste stap in een traject dat uiteindelijk tot uitstroom uit de bijstand moet leiden. Deze gemeenten koppelen een traject van sociale activering aan toetsing van naleving van afspraken, bijvoorbeeld via de normale heronderzoeken. Dan kunnen ook sancties (d.w.z. het opleggen van een maatregel) bij niet-naleving worden opgelegd.

Tabel 3.9 Relatie met trajectovereenkomsten naar gemeentegrootte Tot 50.000 50.000 tot 100.000 150.000 Totaal inwoners 100.000 tot inwoners inwoners 150.000 en meer inwoners Trajectplannen uitstroom nagaan of verplichtingen trajectplan nagekomen ja, altijd 84 88 93 90 85 niet altijd 16 12 7 10 15 nee 0 0 0 0 0

Trajectplannen uitstroom in aanmerking voor maatregel ja, altijd 72 82 86 68 73 niet altijd 28 18 14 32 27



Sancties in de bijstand 2000 45

nee 0 0 0 0 0

Trajectplannen sociale activering nagaan of verplichtingen trajectplan nagekomen ja, altijd 44 66 86 79 47 niet altijd 9 22 14 11 10 nee 5 3 0 11 5 geen sociale activeringstrajecten 42 9 0 0 38

Trajectplannen sociale activering in aanmerking voor maatregel ja, altijd 37 28 59 40 37 niet altijd 13 46 28 40 16 nee 7 18 14 20 9 geen sociale activeringstrajecten 42 9 0 0 38

aantal gemeenten 35 35 15 10 95

Naar aanleiding van het feit dat dit beleidspunt door gemeenten verschillend wordt ingevuld, doet een gemeente de suggestie aan de Minister om op korte termijn met een duidelijk beleidsstandpunt te komen met betrekking tot het opleggen van maatregelen bij het niet-nakomen van afspraken in het kader van sociale activering.


3.9 De inhoud van de werkinstructies


Er is door de Rijksconsulenten in kaart gebracht in hoeverre het geformuleerde beleid is vertaald in werkinstructies, waarbij werkinstructies breed zijn opgevat: ook beleidsplannen zijn hierbij betrokken. Er kan onder andere worden verwacht dat werkinstructies de uniformiteit van handelen door de uitvoerende bijstands- medewerkers binnen de gemeente bevordert.

In Tabel 3.10 is voor een negental aspecten van de arbeidsverplichting en een negental aspecten op het gebied van de inlichtingenverplichting weergegeven in hoeverre deze zijn aangetroffen in de werkinstructies van gemeenten. Daarnaast is aangegeven hoeveel van deze aspecten in totaal door gemeenten in werkinstructies zijn opgenomen. Om met dit laatste punt te beginnen: twee zaken vallen in dit verband op. In de eerste plaats stijgt het gemiddeld aantal aangetroffen aspecten met de grootte van de gemeenten. In de tweede plaats ligt, voor de gemeenten met minder dan 100.000 inwoners, het aantal aspecten dat is meegenomen in werkinstructies iets lager voor de inlichtingenverplichting dan voor de arbeidsverplichting.

Tabel 3.10 Inhoud van de werkinstructies naar gemeentegrootte Tot 50.000 100.000 Meer Totaal
50.000 tot tot dan inwoner 100.000 150.000 150.000 s inwoner inwoner inwoner s s s

arbeidsverplichting
controle op naleving arbeidsverplichting bij 93 91 100 100 94 heronderzoek
richtlijnen voor controle naleving sollicitatieverplichting 61 71 68 68 62 bewaking hersteltermijn en termijn van orde voor 85 91 93 90 86 vaststelling of maatregel aan de orde is
inrichting onderzoek bij (mogelijk) maatregelwaardig 68 85 100 79 71 gedrag



Sancties in de bijstand 2000

46






richtlijnen communicatie bij overdracht signaal 44 50 61 58 46 mogelijk maatregelwaardig gedrag binnen de dienst
criteria vaststellen verwijtbaarheid, ernst gedrag, en 67 79 93 90 69 persoonlijke omstandigheden bij maatregelwaardig
gedrag
criteria vaststellen dringende redenen na oplegging 51 77 86 100 55 maatregel
`percentage- en duurtabellen' op te leggen 68 88 100 90 71 maatregelen
tenuitvoerlegging van maatregelen 77 85 93 90 78

gemiddeld aantal werkinstructies 6.2 7.0 7.9 7.7 6.3

inlichtingenverplichting
controle op naleving inlichtingenverplichting 89 85 93 100 89 bewaking hersteltermijn en termijn van orde 80 88 86 68 80 vaststelling of boete aan de orde is
richtlijnen handelen, indien twijfels over volledigheid of 56 74 86 90 59 juistheid door de klant verstrekte informatie
richtlijnen inrichting noodzakelijke onderzoek bij 51 71 93 79 54 signaal (mogelijk) misbruik (niet afkomstig van sociaal rechercheur)
richtlijnen communicatie bij overdracht mogelijk 51 65 79 68 53 boetewaardig gedrag binnen de dienst
criteria vaststellen verwijtbaarheid, ernst gedrag, en 43 74 86 90 48 persoonlijke omstandigheden in relatie tot
misbruik/fraude
criteria vaststellen dringende redenen na oplegging 37 59 72 100 41 boete
`percentagetabellen' op te leggen boeten 49 62 86 79 52 tenuitvoerlegging van boeten 73 85 86 100 82

gemiddeld aantal werkinstructies 5.3 6.4 7.7 7.8 5.5

aantal gemeenten 35 35 15 10 95

Richten we vervolgens onze blik op elk van de aspecten afzonderlijk, dan zien we dat de controles op naleving van de arbeids- en inlichtingenverplichtingen bij heronderzoek het vaakst in de werkinstructies zijn teruggevonden. Er treedt daarbij ook weinig verschil op tussen grote en kleine gemeenten. Met name waar het aspecten op het gebied van de inlichtingenverplichting en toelichting op criteria op het gebied van de arbeidsverplichting en de inlichtingenverplichting betreft, wijken de kleine en in mindere mate ook de middelgrote gemeenten af van de grote en G10-gemeenten.


3.10 De berekening van de wettelijke rente


Een laatste aspect dat aandacht behoeft is de berekening van de wettelijke rente (en de op de invordering betrekking hebbende kosten), waarmee de verschuldigde boete dient te worden verhoogd, wanneer een persoon aan wie een boete is opgelegd, niet tijdig betaalt (Abw, art.14f, lid 7). Uit het in 2000 uitgevoerde eerste onderzoek naar de Wet boeten, en ook bij de daarop volgende terugkoppeling, bleek dat veel gemeenten problemen ondervinden bij de berekening van deze wettelijke rente. Daarnaast kan het al dan niet berekenen van de wettelijke rente ook worden gezien als een indicator voor de kwaliteit van de uitvoering van de Wet boeten in een gemeente.

Tabel 3.11 Berekening wettelijke rente naar gemeentegrootte



Sancties in de bijstand 2000 47

Tot 50.000 100.000 150.000 Totaal
50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners geen berekening wettelijke rente 67 66 79 100 68 geautomatiseerde berekening 6 6 7 0 6 handmatige berekening 27 28 14 0 26

aantal gemeenten 35 35 15 10 95


7 op de 10 onderzochte gemeenten berekenen de wettelijke rente niet, waarbij opvalt dat de gemeenten tot 100.000 inwoners vaker de wettelijke rente berekenen dan de grotere gemeenten. Geen van de G10-gemeenten berekent de wettelijke rente. De meeste gemeenten die de wettelijke rente wel berekenen doen dat handmatig (iets wat ondoenlijk is voor gemeenten met veel bijstandsgerechtigden). Bijna 60 % van de middelgrote en grote gemeenten en 7 van de 10 G10 gemeenten wijzen er expliciet op dat hun geautomatiseerde systeem de noodzakelijke berekening niet ondersteunt. Onder de kleine gemeenten voert éénderde van de gemeenten deze reden aan. Een tweede vaak gehoord argument is dat de verhoging met de wettelijke rente beleidsmatig geen prioriteit heeft. Slechts één gemeente geeft aan niet bekend te zijn met de wettelijke verplichting om rente te berekenen, wat minder is dan in 1999. Andere redenen die worden genoemd zijn het feit dat de berekening zeer arbeidsintensief is, de kosten in geen verhouding tot de baten staan en dat de situatie in de praktijk sporadisch voor komt.

De gemeenten die de verhoging met de wettelijke rente nog niet toepassen is gevraagd of ze inmiddels initiatieven ondernomen hebben om de wettelijke rente wel te gaan berekenen. Uit Tabel 3.12 blijkt dat vooral de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners ofwel initiatieven ondernomen hebben om de wettelijke rente toe te passen, ofwel voornemens hebben hiertoe over te gaan. De kleine en de middelgrote gemeenten hebben het minst vaak plannen in die richting. Eén van de redenen die de kleine gemeenten hiervoor noemen is dat het te weinig voorkomt. Sommige gemeenten wijzen ook nog op afbreukrisico's door de samenloop met de invoering van de Euro en het nieuwe belastingstelsel. Het feit dat bijna eenderde van de onderzochte gemeenten aangeeft niet voornemens te zijn om de wettelijke rente in rekening te brengen, terwijl het een wettelijke verplichting is, is een reden tot zorg. Overigens was een van de voorwaarden om deel te mogen nemen aan een eenmalige opschoningsaktie debiteuren het voornemen om over te gaan tot het heffen van deze wettelijke rente. Dit zou ook een verklaring kunnen zijn voor het grote aantal gemeenten dat aangeeft voornemens in deze richting te hebben.

Tabel 3.12 Initiatieven gemeenten om wettelijke rente wel te berekenen naar gemeentegrootte
Tot 50.000 100.000 150.000 Totaal 50.000 tot tot inwoners inwoners 100.000 150.000 en meer inwoners inwoners berekent wettelijke rente al 33 34 21 0 32 initiatieven ondernomen 8 20 45 40 10 wel voornemens 26 26 13 50 27 geen voornemens 33 20 21 10 31

aantal gemeenten 22 24 12 10 68



Sancties in de bijstand 2000
48

De meeste gemeenten die hebben aangegeven initiatieven te hebben ondernomen om over te gaan tot de berekening van de wettelijke rente, zoeken de oplossing in verbetering van de software. Zo geven 6 van deze 29 gemeenten aan dat zij het probleem hopen op te lossen middels de aanschaf van een nieuw informatiseringssysteem en nog eens 5 door de software leverancier te benaderen. 4 andere gemeenten zoeken de oplossing in aanpassing van de software of aanschaf van een extra module. Door enkele gemeenten wordt expliciet het systeem GWS4all genoemd, omdat in dit systeem herberekening automatisch wordt uitgevoerd.

3.11 Relatie tussen verschillende aspecten van de uitvoering van de Wet boeten en de resultaten van de wet

In deze paragraaf wordt in kaart gebracht in hoeverre er een samenhang bestaat tussen verschillende aspecten van de uitvoering van de Wet boeten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn besproken, en een aantal kenmerken van de gemeente (zoals grootte, samenstelling van het bijstandsbestand en de bijstandsdichtheid in de gemeente) enerzijds, en de resultaten van de uitvoering van de wet, en dan vooral het aantal opgelegde boeten en maatregelen, anderzijds.

Daarnaast zijn met behulp van de bovengenoemde aspecten een viertal indexen samengesteld, die indiceren of gemeenten op bepaalde deelaspecten aan de voorwaarden voor een goede uitvoering van de Wet boeten hebben voldaan6. We maken onderscheid tussen de volgende vier indexen:
1. de formaliseringsindex, opgebouwd uit het aantal gebruikte voorlichtingsmiddelen, deskundigheidsbevordering, registratie op individueel niveau, registratie op geaggregeerd niveau, het berekenen van de wettelijke rente en de aanwezigheid van werkinstructies;

2. de interne sturingsindex, opgebouwd uit de analyse van resultaatgegevens (bv. aantal boeten en maatregelen), rapportage aan bestuur en management en de aanwezigheid van interne controle.

3. de index die uitdrukt in welke mate de gemeente alert is op boete- en maatregelwaardig gedrag (de alertheidsindex), opgebouwd uit gegevensuitwisseling met instanties en het toepassen van boeten/maatregelen als daar aanleiding voor is.
4. de voorlichtingsindex, opgebouwd uit het aantal voorlichtingsmomenten en het aantal manieren van voorlichting bij de aanvraag van een uitkering. Tenslotte zijn deze vier indexen samengevoegd tot één index, de uitvoeringsindex. In bijlage 4 is de score van alle onderzochte gemeenten op deze uitvoeringsindex opgenomen. In bijlage 5 hebben we zowel de vier deelindexen als het aantal oplegde boeten en maatregelen gebruikt om te komen tot een rangordening van alle gemeenten met meer dan 50.000 inwoners (door alle zes afzonderlijke rangordenummers bij elkaar op te tellen)7, naar de kwaliteit van de uitvoering van de Wet boeten.


6 Deze indexen zijn samengesteld met behulp van factor analyse: een statistische techniek die kan worden gebruikt om een verzameling aspecten op te delen in een aantal subgroepen, waarin aspecten die het meest met elkaar gemeen hebben in dezelfde subgroep horen. Voor elke subgroep kan vervolgens een index worden samengesteld, waarop elke gemeente een bepaalde waarde krijgt, die bepaalt wordt door de waarde die de gemeente heeft op de verschillende aspecten die zich in de betreffende subgroep bevinden.
7 Gemeenten die niet in staat waren op een bepaald aspect informatie te leveren (het gaat hierbij met name om de aantallen opgelegde boeten en maatregelen), zijn onderaan de lijst van dat betreffende aspect geplaatst.



Sancties in de bijstand 2000 49

Tabel 3.13 Samenhang tussen formalisering, interne sturing, alertheid en voorlichting en de aantallen boeten en maatregelen formalisering interne sturing alertheid voorlichting laag hoog laag hoog laag hoog laag hoog

gemiddeld aantal 5.8 5.4 4.5 6.8 4.3 6.8 5.0 6.1 boeten per 100
Abw-ers

aantal gemeenten 49 40 52 37 42 40 46 40

gemiddeld aantal 9.0 10.9 7.9 13.2 8.2 12.7 10.0 10.6 maatregelen per

100 Abw-ers


aantal gemeenten 46 35 46 35 47 41 43 41 In Tabel 3.13 is het relatief aantal opgelegde boeten en maatregelen afgezet tegen deze vier indexen, om te bezien of er een verband is tussen de mate waarin gemeenten gericht zijn op formalisering, interne sturing, alertheid en voorlichting enerzijds, en het aantal opgelegde boeten en maatregelen anderzijds. Dit blijkt het geval te zijn.

De mate waarin gemeenten het sanctie-beleid hebben geformaliseerd middels procedures, deskundigheidsbevordering en registratie van gegevens lijkt weinig invloed te hebben op het aantal opgelegde boeten. Er is slechts een klein verschil. Een groter verschil is er voor het aantal opgelegde maatregelen, waarbij gemeenten die het beleid meer hebben geformaliseerd vaker maatregelen opleggen dan gemeenten waar dat minder het geval is.

Voor interne sturing en alertheid zijn de verschillen groter. Gemeenten die veel aandacht besteden aan interne sturing en die alert zijn op boete- en maatregelwaardig gedrag, leggen vaker zowel boeten als maatregelen op. Deze gemeenten passen de Wet boeten dus actiever toe dan gemeenten die minder aandacht besteden aan interne sturing en die minder alert zijn op boete- en maatregelwaardig gedrag.

Tenslotte is het gemiddeld aantal opgelegde boeten en het gemiddelde aantal opgelegde maatregelen hoger voor gemeenten die een actief voorlichtingsbeleid voeren dan voor gemeenten die minder nadruk op voorlichting leggen. Er kan derhalve niet geconcludeerd worden dat een op voorlichting gericht beleid, vanuit de gedachte dat voorlichting een preventieve werking zal hebben, automatisch samengaat met relatief minder boeten en maatregelen. Het lijkt er eerder op dat een actiever voorlichtingsbeleid samengaat met een actieve toepassing van de Wet boeten en maatregelen - hetgeen eerder leidt tot meer dan tot minder opgelegde boeten en maatregelen.

Van de acht samenhangen tussen kwaliteitsindicatoren van de uitvoering van de Wet boeten en de aantallen opgelegde boeten en maatregelen duiden er zeven op dat een hoge kwaliteit van de uitvoering van de Wet boeten samengaat met veel boeten en maatregelen en een lage kwaliteit van de uitvoering van de Wet boeten met weinig boeten en maatregelen. Dit rechtvaardigt de conclusie dat in de regel lage aantallen boeten en maatregelen zullen wijzen op een slechte kwaliteit van de uitvoering.

Er zijn nog andere factoren die verschillen tussen het relatief aantal opgelegde boeten en maatregelen door gemeenten zouden kunnen verklaren. Daarbij kan gedacht worden



Sancties in de bijstand 2000

50






aan aantal inwoners, bijstandsdichtheid, fasering van het bijstandsbestand, aantal bijstandscliënten met een arbeidsverplichting en aantal heronderzoeken. Al eerder zagen we dat het aantal opgelegde boeten en maatregelen steeg met gemeentegrootte, hoewel de G10-gemeenten daar een uitzondering op vormden. Tabel 3.14 laat het verband zien van de andere factoren met het aantal opgelegde boeten en maatregelen.

Uit de tabel blijkt dat het relatief aantal opgelegde boeten en maatregelen stijgt met bijstandsdichtheid. Enige uitzondering vormen de gemeenten met de hoogste bijstandsdichtheid: onder die gemeenten loopt het relatief aantal opgelegde boeten en maatregelen weer terug. Dit duidt er op dat gemeenten met een erg hoge bijstanddichtheid een minder actief sanctiebeleid voeren. Dit zou kunnen worden veroorzaakt door het feit dat dergelijke gemeenten meer moeite hebben boete- en maatregelwaardig gedrag op te sporen (gezien de relatief grote omvang van het bijstandsbestand) of doordat dergelijke gemeenten minder snel overgaan tot het opleggen van boeten en maatregelen bij geconstateerd gedrag.

Hogere aantallen opgelegde boeten en maatregelen worden gevonden onder gemeenten met relatief weinig fase 1, 2 en 3 cliënten en relatief veel fase 4 cliënten. Dit is verklaarbaar, omdat met name onder de fase 4 cliënten mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zitten en mensen die zich al lang in de bijstand bevinden. Dergelijke groepen zullen moeilijker te activeren en te motiveren zijn, waardoor vaker naar sanctiemiddelen gegrepen zal moeten worden.

Tabel 3.14 Gemiddelde aantal boeten en maatregelen per 100 bijstandsgerechtigden uitgesplitst naar bijstandsdichtheid, fasering, aanwezigheid arbeidsverplichting en relatief aantal uitgevoerde heronderzoeken aantal boeten per 100 aantal maatregelen per Abw-ers 100 Abw-ers bijstandsdichtheid minder dan 1 % 4.3 6.3 tussen 1 en 2 % 6.1 10.8 tussen 2 en 3 % 7.0 12.3 meer dan 3 % 4.9 10.3

aandeel fase 1 en 2 50 % laagste 5.9 11.8
50 % hoogste 4.7 8.5

aandeel fase 3 50 % laagste 5.8 11.1
50 % hoogste 4.9 9.2

aandeel fase 4 50 % laagste 4.8 8.9
50 % hoogste 5.9 11.3

aandeel Abw-ers met minder dan 50 % 7.5 13.7 arbeidsverplichting meer dan 50 % 4.0 8.1

heronderzoeken minder dan 1 per jaar 4.8 9.7 per Abw-er meer dan 1 per jaar 6.5 11.2

Verrassender is het feit dat er een negatieve samenhang is gevonden tussen het relatief aantal opgelegde boeten en maatregelen en het percentage cliënten met een arbeidsverplichting. Verwacht zou immers mogen worden dat juist bijstandscliënten met een arbeidsverplichting de potentiële doelgroep voor sanctiebeleid vormen.



Sancties in de bijstand 2000 51

Tenslotte blijkt dat gemeenten die gemiddeld één of meer heronderzoeken per bijstandsgerechtigde per jaar uitvoeren, meer boeten en maatregelen opleggen. Dit verband was te verwachten, omdat een heronderzoek een van de middelen is om boete- en maatregelwaardig gedrag op te sporen. Daarnaast kunnen zowel een hoog aantal heronderzoeken als een actief toepassen van de Wet boeten worden gezien als onderdelen van een op uitstroom c.q. misbruikbestrijding gericht beleid van de gemeente.



Sancties in de bijstand 2000

52







4 Relatie uitvoering Wet boeten en gerealiseerde uitstroom

De Wet boeten is een van de instrumenten die kan worden ingezet om de uitstroom uit de bijstand te bevorderen. Met name het maatregelen-instrument kan voor dit doel worden ingezet. Een maatregel wordt opgelegd aan een bijstandscliënt die niet aan de wettelijke verplichtingen voldoet om alles in het werk te stellen om een betaalde betrekking te vinden. Er zou dus verwacht kunnen worden dat gemeenten, die veel maatregelen opleggen, een hogere uitstroom uit de bijstand naar werk zouden hebben dan gemeenten die de wet veel minder strikt toepassen en daardoor ook een hogere totale uitstroom. In deze laatste gemeenten wordt er op een bijstandsgerechtigde immers minder dwang uitgeoefend om actief mee te werken aan het vinden van betaald werk.

Het ligt minder voor de hand dat er een sterke relatie is tussen het opleggen van boeten en uitstroom naar werk. Boeten worden opgelegd wanneer de bijstandscliënt informatie achterhoudt, bijvoorbeeld met betrekking tot uit arbeid verkregen inkomsten. In sommige gevallen, wanneer de verdiensten van de bijstandscliënt het sociaal minimum overstijgen of wanneer de bijstandscliënt samenwoont met een andere persoon die voldoende inkomen heeft, zou geconcludeerd kunnen worden dat de betrokken persoon helemaal geen recht meer heeft meer op bijstand. In dit geval wordt de bijstandsuitkering stopgezet, wat leidt tot uitstroom. Daarnaast kan een streng boetenbeleid het voor mensen ook minder aantrekkelijk maken in de bijstand te blijven, omdat extra inkomsten verkrijgen via zwart werk moeilijker zal zijn in een gemeente die prioriteit geeft aan fraudebestrijding: dit hoeft echter niet automatisch niet tot uitstroom naar betaald werk te leiden. Er wordt dus eerder een relatie tussen het percentage opgelegde boeten en uitstroom in het algemeen verwacht, dan tussen dit percentage en uitstroom naar werk.

Behalve het opleggen van boeten en maatregelen zouden er nog andere factoren kunnen samenhangen met de hoogte van de uitstroom en naar uitstroom naar werk: het aantal inwoners van de gemeente, de bijstandsdichtheid, de samenstelling van het bijstandsbestand, het percentage cliënten met een arbeidsverplichting, het aantal heronderzoeken per cliënt, plus de vier aspecten van de uitvoering van de Wet boeten die we in hoofdstuk 3 hebben onderscheiden: formalisering van het beleid, interne sturing, alertheid en voorlichting. Ook deze factoren zijn in de analyse meegenomen.

Behalve een analyse van het verband tussen uitstroom naar werk en de bovengenoemde factoren wordt ook een analyse uitgevoerd naar de samenhang tussen deze factoren en de relatieve toe- of afname van het aantal bijstandsgerechtigden. In deze toe- en afname is feitelijk de uitstroom afgezet tegen de instroom, en is niet alleen de uitstroom naar werk meegenomen, maar ook uitstroom om andere redenen. Tabel
4.1 geeft de analyse van uitstroom naar werk weer, tabel 4.2 de analyse van de toe- en afname van het aantal bijstandsgerechtigden.

Met name bij de analyse van de uitstroom naar werk dient te worden aangetekend dat vraagtekens mogen worden gezet bij de kwaliteit van de informatie over de reden van uitstroom. Relatief veel gemeenten kennen een grote groep waarvan onbekend is wat de reden van uitstroom is of kunnen de reden van uitstroom helemaal niet specificeren. Zelfs bij gemeenten die wel een compleet overzicht konden leveren van de reden van uitstroom kunnen vraagtekens worden gezet bij de juistheid van de specificatie, gezien de grote groep `uitstroom anders dan werk'. Deze groep wordt niet nader gespecificeerd, en het is niet ondenkbaar dat veel gemeenten personen van wie de



Sancties in de bijstand 2000 53

reden van uitstroom niet bekend is, classificeren als `uitstroom anders dan werk'. Met name de resultaten in Tabel 4.1 dienen dus met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.

De analyse van de oorzaken van de verschillen in uitstroom naar werk tussen gemeenten leverde een drietal factoren op die daadwerkelijk een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de uitstroom naar werk: het aantal inwoners, de alertheid van de gemeente op boete- en maatregelwaardig gedrag en het percentage bijstandsgerechtigden met een arbeidsverplichting. Dit betekent dat het verwachte verband tussen het relatief aantal opgelegde maatregelen en de uitstroom naar werk niet is aangetroffen.

Tabel 4.1 Samenhang tussen het percentage uitstroom naar werk enerzijds en het aantal inwoners, alertheid op boete- en maatregelwaardig gedrag en percentage bijstandsgerechtigden met een arbeidsverplichting anderzijds inwoners alertheid arbeidsplicht Uitstroom werk: 100* laag hoog 50 % tot 14 % 33 54 38 56 49 49
14 tot 21 % 22 37 32 31 40 20
21 % of meer 44 9 30 14 11 31

gemiddelde uitstroom 20 % 16 % 18 % 16 % 16 % 18 %

aantal gemeenten 52 20 34 32 34 32
*in duizendtallen

Uit Tabel 4.1 blijkt dat gemeenten met minder dan 100.000 inwoners een gemiddeld hogere uitstroom naar werk kennen dan grotere gemeenten: 44 % van deze gemeenten kent een uitstroom naar werk van 21 % of meer, tegen slechts 9 % van de grotere gemeenten.

De alertheid van de gemeente op boete- en maatregelwaardig gedrag, hier met name gedefinieerd als uitwisseling van informatie tussen de gemeente en andere organisaties en het opleggen van een boete of maatregel als daartoe aanleiding is kent juist een negatief verband met uitstroom naar werk: 30 % van de gemeenten die laag op de alertheidsindex scoren kennen een uitstroom van 21 % of meer, tegen 14 % van de gemeenten die hoog op deze index scoren. Dit resultaat is opvallend, omdat eerder een tegenovergestelde samenhang zou zijn verwacht.

Tenslotte is er een minder verrassende positieve samenhang tussen arbeidsplicht en uitstroom naar werk aangetroffen. Dit resultaat kan op twee manieren worden verklaard. In de eerste plaats hebben gemeenten die relatief veel arbeidsplichtigen kennen, een groter potentieel cliënten dat in aanmerking komt voor uitstroom naar werk. Het is de groep van arbeidsplichtigen die hiervoor in eerste instantie in aanmerking zal komen, eerder dan bijstandscliënten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. In de tweede plaats kan een hoog percentage arbeidsplichtige bijstandscliënten ook het gevolg zijn van een bewuste beleidskeuze van de gemeente om niet lichtvaardig met het arbeidsontheffingeninstrument om te springen, bijvoorbeeld gevoed door de wens om tot een maximale uitstroom naar werk te komen. Een dergelijk, op uitstroom gericht beleid, zal, als het succesvol is, leiden tot een hogere uitstroom naar werk.

Tabel 4.2 Samenhang tussen de toe- of afname van het bijstandsbestand enerzijds en de ontwikkeling van het relatief aantal opgelegde maatregelen en boeten



Sancties in de bijstand 2000

54







1999-2000, het aantal heronderzoeken per bijstandsgerechtigde en het aantal inwoners
maatregelen boeten 1999-2000 heronderzoeken inwoners
1999-2000
Toename / afname daling stijging daling stijging 1 100* bijstandsdichtheid

-.10 of minder 15 56 12 36 15 40 41 10 tussen -.05 en -.10 30 33 41 33 44 17 29 39
-.05 of meer 55 11 47 31 41 43 29 51
gemiddelde -.04 -.11 -.06 -.07 -.07 -.06 -.09 -.05 toename / afname

aantal gemeenten 47 16 31 40 53 31 64 23
*in duizendtallen

Uit de analyse van de samenhang tussen bijstandsdichtheid en verschillende aspecten van de uitvoering van de Wet boeten blijkt een viertal aspecten een rol van betekenis te spelen: de ontwikkeling van het relatief aantal opgelegde maatregelen tussen 1999 en
2000, de ontwikkeling van het relatief aantal opgelegde boeten tussen 1999 en 2000, het aantal heronderzoeken per bijstandsgerechtigde en het aantal inwoners. Uit Tabel 4.2 blijkt dat in gemeenten waar het relatief aantal maatregelen en het relatief aantal boeten in 2000 is gedaald ten opzichte van 1999, de bijstandsdichtheid minder is afgenomen dan in gemeenten waar het relatief aantal maatregelen en boeten juist is gestegen in
2000.


De grootte van de gemeente speelt ook nu weer een rol: in kleine gemeenten is de bijstandsdichtheid in 2000 sneller gedaald dan in grote gemeenten. Tenslotte blijkt dat in gemeenten die gemiddeld 1 of meer heronderzoeken per bijstandsgerechtigde per jaar doen, vaker een afname van het bijstandsdichtheid van 10 % of meer wordt aangetroffen.

Samenvattend: uit dit onderzoek blijkt dat sanctie-instrumenten als boeten en maatregelen niet tot een hogere uitstroom naar werk leiden, maar wel tot een hogere totale uitstroom. Daarbij moet dan wel worden aangetekend dat het moeilijk is om een betrouwbare indicator voor uitstroom naar werk te krijgen. Dat zou er mede de oorzaak van kunnen zijn dat het verwachtte effect van met name het maatregeleninstrument niet is aangetroffen.



Sancties in de bijstand 2000 55



Sancties in de bijstand 2000

56






Bijlage 1 Samenstelling van de steekproef

Deze bijlage bevat een overzicht van de 96 gemeenten die zijn betrokken geweest in het onderzoek. In het overzicht zijn de gemeenten ingedeeld naar Rijksconsulentschap. Het cijfer voor de gemeentenaam staat voor de gemeentegrootteklasse per 1-1-2001:
1. tot 5.000 inwoners;

2. 5.000 tot 10.000 inwoners;

3. 10.000 tot 20.000 inwoners;

4. 20.000 tot 50.000 inwoners;

5. 50.000 tot 100.000 inwoners;

6. 100.000 tot 150.000 inwoners;

7. 150.000 tot 250.000 inwoners;

8. 250.000 inwoners of meer.
De gemeenten met een sterretje hebben ook meegedaan aan het eerste onderzoek Wet boeten.

Noord Oost Noord-West


2 Ferwerderadiel 2 Millingen aan de Rijn 2 Bennebroek
3 Haren 2 Scherpenzeel 2 Blaricum
3 Nijefurd 3 Tubbergen 2 Venhuizen
3 Pekela 3 Doesburg 3 Rhenen
4 Achtkarspelen 3 Druten 3 Ouder-Amstel
5 Leeuwarden* 4 Haaksbergen 4 IJsselstein
5 Smallingerland 4 Renkum 5 Veenendaal
5 Assen 4 Tiel 5 Zeist
5 Hoogeveen* 5 Almelo* 5 Nieuwegein*
6 Emmen* 5 Deventer* 5 Alkmaar*
7 Groningen* 5 Hardenberg 5 Amstelveen*
5 Hengelo (O) 5 Den Helder*
5 Lelystad 5 Hilversum
6 Almere* 5 Hoorn
6 Enschede* 5 Purmerend
6 Zwolle* 5 Velsen*
6 Arnhem* 6 Amersfoort*
6 Ede* 6 Haarlem*
7 Apeldoorn* 6 Haarlemmermeer*
7 Nijmegen* 6 Zaanstad*
8 Utrecht *
8 Amsterdam *
Zuid-West Zuid

2 Bergambacht 2 Arcen en Velden 2 Warmond 2 Meijel
3 Noordwijkerhout 3 Sint-Oedenrode 3 Rozenburg 3 Schinnen
3 Korendijk 3 Simpelveld



Sancties in de bijstand 2000 57

Bijlage 2 Stand van zaken onderzochte gemeente uitvoering Abw

In deze bijlage wordt kort een beeld geschetst van de stand van zaken in de onderzochte gemeenten met betrekking tot de uitvoering van de Algemene bijstandswet



Sancties in de bijstand 2000
58

(Abw). Deze stand van zaken vormt de context waarbinnen de Wet boeten wordt uitgevoerd. Achtereenvolgens wordt een overzicht gegeven van de bijstandsdichtheid, de fasering van het bestand van bijstandsgerechtigden, het totaal aantal bijstandsgerechtigden met een arbeidsverplichting, het aantal uitgevoerde reguliere heronderzoeken onder bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, het totaal aantal uitgevoerde doelmatigheidsonderzoeken onder dezelfde groep en het aantal beëindigde uitkeringen van bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, met, indien bekend, ook de reden van de beëindiging van de uitkering.

B2.1 Bijstandsdichtheid

De bijstandsdichtheid van een gemeente wordt hier gedefinieerd als het aantal bijstandsgerechtigden tot 65 jaar in een gemeente uitgedrukt als percentage van het totaal aantal inwoners. Voor de 90 gemeenten waarvoor de bijstandsdichtheid bekend was, varieerde deze tussen de 0.3 % en de 7.1 %. Tabel B2.1 toont duidelijk aan dat er een sterke samenhang bestaat tussen de grootte van de gemeente en de bijstandsdichtheid. Een bijstandsdichtheid van minder dan 1 % kwam in 2000 alleen maar voor in gemeenten die minder dan 100.000 inwoners hebben, terwijl een bijstandsdichtheid van 3 % of meer alleen voor kwam in gemeenten met meer dan 50.000 inwoners. Een ruime meerderheid van de gemeenten met meer dan 150.000 inwoners had een bijstandsdichtheid van meer dan 3 % in 2000.

Tabel B2.1 Bijstandsdichtheid 2000 afgezet tegen gemeentegrootte gemeentegrootte in 4 categorieën Totaal minder dan tussen de tussen de meer dan 50.000 50.000 en 100.000 en 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners minder dan 1 % 51.0 3.0 45.0 tussen 1 en 2 % 35.2 28.8 16.7 10.5 33.7 tussen 2 en 3 % 13.9 53.0 45.8 31.6 18.0 meer dan 3 % 15.2 37.5 57.9 3.4

33 34 13 10 90

B2.2 Fasering van het bestand van bijstandsgerechtigden

In Tabel B2.2 staat de fasering van het bestand van bijstandscliënten naar gemeentegrootte voor de jaren 1998, 1999 en 2000 afgebeeld, voor die gemeenten waarvoor deze gegevens bekend waren (een groep die steeds groter wordt, wat er op duidt dat gemeenten steeds beter de administratie van de fasering op orde krijgen).

Uit de tabel blijkt dat het met de verschillen tussen gemeenten van verschillende grootte wel lijkt mee te vallen: de verschillen die er zijn, zijn klein. Zo is het percentage fase 3 cliënten iets ondervertegenwoordigd in de gemeenten met meer dan 150.000 inwoners ten opzichte van de andere gemeenten. Hetzelfde geldt voor de fase 4 cliënten, tenminste, waar het het jaar 2000 betreft. In 1998 en 1999 was de groep van fase 4 cliënten groter in de G10-gemeenten. Deze verschuiving is het gevolg van een relatief grote stijging van het aantal cliënten dat uitgezonderd is van fasering in 2000 onder deze groep van gemeenten. Overigens hebben lang niet alle gemeenten een categorie `uitgezonderd van fasering'. Veelal zijn dit cliënten met een grote, en ogenschijnlijk onoverbrugbare, afstand tot de arbeidsmarkt. Gemeenten die een dergelijke aparte categorie niet kennen delen deze personen in in fase 4.



Sancties in de bijstand 2000 59

Het feit dat de categorie nog niet gefaseerde gemeenten relatief groot is onder de middelgrote en G10-gemeenten wordt mede veroorzaakt doordat een aantal gemeenten die over 1998 en 1999 geen cijfers konden leveren, in 2000 begonnen zijn met het op orde brengen van de fasering, maar nog niet hun hele bestand van bijstandsgerechtigden hebben kunnen faseren.

Tabel B2.2 Aandeel cliënten in elk van de door de gemeenten onderscheidde fasen in de jaren 1998-2000 gemeentegrootte in 4 categorieën Totaal minder dan tussen de tussen de meer dan 50.000 50.000 en 100.000 en 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners 98 99 00 98 99 00 98 99 00 98 99 00 98 99 00 fase 1 8 6 6 9 9 6 9 6 5 9 8 6 8 6 6 fase 2 6 5 4 6 5 4 8 6 4 9 5 3 8 5 4 fase 3 16 15 15 18 18 15 23 16 15 16 13 11 16 15 15 fase 4 51 61 60 50 52 57 54 57 60 57 58 54 51 61 60 uitgezonderd v fasering 11 11 13 8 9 11 4 11 13 8 12 17 11 11 13 nog niet gefaseerd 8 1 2 9 6 8 1 5 4 0 3 9 7 2 3

Aantal gemeenten 26 29 31 18 25 29 9 15 14 7 9 10 60 78 84

B2.3 Aantal Abw-cliënten met een arbeidsverplichting

Met betrekking tot het percentage Abw-ers dat een arbeidsverplichting heeft, zijn er met name verschillen tussen de G10-gemeenten en de overige gemeenten. In 8 van de G10-gemeenten heeft meer dan de helft van de Abw-cliënten een arbeidsverplichting, onder de overige gemeenten geldt dit voor 40 % van de gemeenten. Dit verschil wordt mede veroorzaakt door het feit dat in ongeveer 20 % van de laatstgenoemde gemeenten geen informatie beschikbaar is over het aantal Abw-cliënten met een arbeidsverplichting.

Tabel B2.3 Percentage Abw-ers met arbeidsverplichting naar gemeentegrootte gemeentegrootte in 4 categorieën Totaal

percentage Abw-ers met minder dan tussen de tussen de meer dan arbeidsverplichting 50.000 50.000 en 100.000 en 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners geen informatie 23,1% 17,6% 14,3% 22,0% minder dan de helft 37,0% 51,5% 39,3% 21,1% 37,7% meer dan de helft 40,0% 30,9% 46,4% 78,9% 40,3%

Totaal 35 35 15 10 95 B2.4 Het aantal uitgevoerde reguliere heronderzoeken

Uit Tabel B2.4 kan het gemiddeld aantal uitgevoerde heronderzoeken per bijstandscliënt worden afgelezen. Het is opvallend dat met name in de groep van kleinste gemeenten en in iets mindere mate ook in de groep van de 10 grootste gemeenten het percentage gemeenten dat gemiddeld minimaal één keer per jaar een heronderzoek uitvoert het hoogst is. In de middelgrote en grote gemeenten wordt in respectievelijk tweederde en



Sancties in de bijstand 2000
60

driekwart van de gemeenten jaarlijks gemiddeld minder dan 1 keer een heronderzoek uitgevoerd.

Tabel B2.4 Aantal uitgevoerde heronderzoeken per Abw-er in 2000 naar gemeentegrootte
gemeentegrootte in 4 categorieën Totaal

uitgevoerde heronderzoeken per minder dan tussen de tussen de meer dan Abw-er 2000 50.000 50.000 en 100.000 en 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners onbekend 8.7% 9.0% 13.8% 8.7% gemiddeld minder dan 1 per 48.2% 65.7% 72.4% 57.9% 50.4% cliënt
gemiddeld meer dan 1 per cliënt 43.1% 25.4% 13.8% 42.1% 40.9%

Totaal 35 35 15 10 95

In Tabel B2.5 is het percentage uitgevoerde heronderzoeken per bijstandscliënt afgezet tegen de bijstandsdichtheid. Daaruit blijkt duidelijk dat gemeenten met een bijstandsdichtheid van minder dan 1 % veel vaker gemiddeld meer dan 1 heronderzoek per cliënt uitvoeren, terwijl gemeenten die een hogere bijstandsdichtheid hebben, in ruime meerderheid dit jaargemiddelde van 1 per cliënt niet halen.

Tabel B2.5 Aantal uitgevoerde heronderzoeken per Abw-er in 2000 naar bijstandsdichtheid
Bijstandsdichtheid in 4 categorieën Totaal

aantal uitgevoerde minder dan tussen 1 en tussen 2 en meer dan 3 heronderzoeken per Abw-er 1 % 2 % 3 % % 2000
onbekend 13.7% 12.9% 2.9% gemiddeld minder dan 1 per 38.1% 67.2% 64.6% 67.7% 53.7% cliënt
gemiddeld meer dan 1 per cliënt 61.9% 32.8% 21.7% 19.4% 43.4%

Totaal 19 24 31 16 90

B2.5 Het aantal uitgevoerde doelmatigheidsonderzoeken

Opvallend aan het percentage uitgevoerde doelmatigheidsonderzoeken is dat in bijna de helft van de onderzochte gemeenten onbekend is wat dit percentage is - onder de middelgrote en grote gemeenten ligt dit percentage zelfs rond de 60 %. In de kleine en in de G10-gemeenten wordt in ongeveer een kwart van de gemeenten gemiddeld meer dan één keer per twee jaar per cliënt een doelmatigheidsonderzoek uitgevoerd.

Tabel B2.6 Aantal uitgevoerde doelmatigheidsonderzoeken per Abw-er in 2000 naar gemeentegrootte
gemeentegrootte in 4 categorieën Totaal

uitgevoerde doelmatigheids- minder dan tussen de tussen de meer dan onderzoeken per Abw-er 2000 50.000 50.000 en 100.000 en 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners



Sancties in de bijstand 2000 61

geen/onbekend 30.4% 57.4% 58.6% 40.0% 33.4% minder dan 0.5 per cliënt 43.5% 30.9% 27.6% 30.0% 41.9% meer dan 0.5 per cliënt 26.1% 11.8% 13.8% 30.0% 24.8%

Totaal 35 35 15 10 95

B2.6 Uitstroom naar werk

In Tabel B2.7 staat de uitstroom naar werk ten opzichte van de totale uitstroom afgebeeld en in Tabel B2.8 wordt deze zelfde uitstroom afgezet tegen de bijstandsdichtheid. Uit de eerstgenoemde tabel blijkt dat de kleinste gemeenten in het onderzoek de hoogste relatieve uitstroom naar werk hebben (bijna 40 % van de kleinste gemeenten heeft een uitstroom naar werk van 22 % of meer), terwijl de G10-gemeenten juist het minst vaak een hoge uitstroom naar werk van 22 % of meer kennen (voor 1 van de 10 van deze gemeenten is dat het geval). Vier G10-gemeenten kennen een uitstroom van 15 % of minder, en dat zijn twee keer zo veel gemeenten als onder de kleine gemeenten, waar 2 op de 10 gemeenten een uitstroompercentage hebben van maximaal 15 %. De middelgrote en grote gemeenten nemen een middenpositie in.

Tabel B2.7 Percentage uitstroom naar werk ten opzichte van de totale uitstroom naar gemeentegrootteklasse gemeentegrootte in 4 categorieën Totaal

percentage uitstroom naar werk minder dan tussen de tussen de meer dan t.o.v. totale uitstroom 50.000 50.000 en 100.000 en 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners onbekend 25.2% 25.4% 21.4% 20.0% 25.0% 15 % of minder 18.3% 31.3% 32.1% 40.0% 20.1% 15 t/m 21 % 17.3% 17.9% 32.1% 30.0% 18.1% 22 % of meer 39.1% 25.4% 14.3% 10.0% 36.8%

Totaal 35 35 15 10 95

Gemiddelde score .21 .18 .17 .16 .21

Wanneer we het percentage uitstroom naar werk afzetten tegen de bijstandsdichtheid, dan valt een aantal zaken op. In de eerste plaats is het percentage gemeenten dat geen uitstroompercentage naar werk kan aanleveren duidelijk het hoogst onder de gemeenten met de hoogste bijstandsdichtheid (3 % of meer). In de tweede plaats blijft de uitstroom van deze zelfde groep van gemeenten duidelijk achter bij de andere gemeenten, wat onder meer blijkt uit het feit dat slechts 6 % van deze gemeenten een uitstroom van 22 % of meer bereikt. Onder de overige gemeenten is het minimaal een kwart die 22 % of meer uitstroom bereiken - waarbij de middelgrote gemeenten met ruim 60 % het vaakst een uitstroompercentage van 22 % of meer behalen.

Tabel B2.8 Percentage uitstroom naar werk ten opzichte van de totale uitstroom naar bijstandsdichtheid
bijstandsdichtheid in 4 categorieën Totaal

percentage uitstroom naar werk minder dan tussen 1 en tussen 2 en meer dan 3 t.o.v. totale uitstroom 1 % 2 % 3 % % onbekend 28.9% 7.9% 18.6% 36.7% 20.2% 15 % of minder 28.1% 17.2% 9.3% 36.7% 21.3%



Sancties in de bijstand 2000
62

15 t/m 21 % 17.2% 9.3% 43.5% 20.0% 19.3% 22 % of meer 25.9% 65.5% 28.6% 6.7% 39.1%

Totaal 19 24 31 16 90

Gemiddelde score .20 .23 .18 .15 .21



Sancties in de bijstand 2000 63

Bijlage 3.1 - Opgelegde boeten per 100 Abw-ers voor gemeenten met meer dan 50.000 inwoners Zoetermeer 17 Hoorn 15,1 Almere 14,2 Zeist 13 Venlo 11,7 Haarlem 11,4 Oss 10,9 's-Gravenhage 10,8 Delft 10,8 Smallingerland 10 Alkmaar 9,5 Schiedam 8,9 Sittard-Geleen 8,7 Arnhem 8,5 Kerkrade 8,4 Amersfoort 8,4 Roosendaal 8,3 Enschede 7,8 Veenendaal 7,8 Den Helder 7,4 Dordrecht 7,4 Velsen 7,3 Tilburg 7,1 Leiden 7 Assen 7 Gouda 7 Zwolle 6,8 Hengelo (O) 6,7 Breda 6,4 Capelle aan den IJssel 6,2 Eindhoven 6,1 Amstelveen 6,1 Lelystad 5,9 Almelo 5,7 Deventer 5,5 Utrecht 5,5 Vlaardingen 5,4 Ede 5,2 Apeldoorn 4,5 Helmond 3,9 Zaanstad 3,7 Heerlen 3,7 Leeuwarden 3,5 Bergen op Zoom 3,2 Hoogeveen 2,9 Purmerend 2,4 Groningen 2,4 Rotterdam 2,3 Rijswijk 2,2 Spijkenisse 2,2 Nijmegen 2
Maastricht 1,9
Hardenberg 1,7
Alphen aan den Rijn 1,5
Amsterdam 1,1
Oosterhout 1,1
's-Hertogenbosch 1,1

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18



Sancties in de bijstand 2000
64

Bijlage 3.2 - Opgelegde maatregelen per 100 Abw-ers gemeenten met meer dan 50.000 inwoners

Zoetermeer 34,9 Delft 28,9 Amstelveen 22,3 Arnhem 19,7

Eindhoven 19,7 Maastricht 18,7 Assen 18,6 Schiedam 18 Utrecht 17,5 Den Helder 17,2 's-Gravenhage 17,03 Almere 16,9 Apeldoorn 16

Gouda 14,2 Roosendaal 13,8 Haarlem 13,3 's-Hertogenbosch 13 Kerkrade 12,9

Tilburg 12,8 Hoorn 12,8 Smallingerland 12,7 Zeist 12,1 Alkmaar 11,3

Hoogeveen 10,7 Nijmegen 10,2 Dordrecht 10,1 Purmerend 10 Hengelo (O) 9,4

Sittard-Geleen 9,4 Lelystad 8,8 Groningen 8,6 Bergen op Zoom 8,5 Deventer 8,4

Almelo 7,9 Hardenberg 7,3 Zwolle 7 Vlaardingen 7 Enschede 6,5

Rijswijk 6,5 Ede 6,3 Oss 6,3 Zaanstad 5,9 Leeuwarden 4,7 Spijkenisse 4,6 Oosterhout 4
Velsen 3,7
Rotterdam 3
Amsterdam 2,6

Veenendaal 0,5

0 5 10 15 20 25 30 35 40

Het hoge aantal boeten en maatregelen in Zoetermeer is een gevolg van een overloop aan nog op te leggen maatregelen uit 1999. In Enschede zijn minder boeten en maatregelen opgelegd als gevolg van de vuurwerkramp. Gouda heeft in het aantal boeten en maatregelen ook de uitgevaardigde waarschuwingen meegenomen. Alphen aan de Rijn, Amersfoort, Breda, Capelle aan de IJssel, Heerlen, Helmond, Leiden en Venlo hebben geen gegevens over



Sancties in de bijstand 2000 65

het aantal maatregelen beschikbaar, Emmen daarnaast ook niet over het aantal boeten. Voor Haarlemmermeer en Nieuwegein ontbreekt het aantal bijstandsgerechtigden.



Sancties in de bijstand 2000
66

Bijlage 4 Kwaliteitsindex Uitvoering Wet Boeten (bij paragraaf 3.11, p. 46) Gemeente GGK Index Gemeente GGK Index Tilburg 7 1,62523 Zoetermeer 6 -,35179 Hengelo (O) 5 1,50404 Rijswijk 5 -,40718 's-Gravenhage 8 1,36289 Alphen aan den Rijn 5 -,42566 Achtkarspelen 4 1,34342 Den Helder 5 -,49391 Kerkrade 5 1,19701 Warmond 2 -,51155 Utrecht 8 1,10888 Rotterdam 8 -,51735 's-Hertogenbosch 6 1,01817 Millingen aan de Rijn 2 -,54220 Maastricht 6 1,01180 Arnhem 6 -,55299 Dordrecht 6 ,96429 Tiel 4 -,57124 Almelo 5 ,95015 Zaanstad 6 -,58788 Almere 6 ,85486 Zeist 5 -,59569 Groningen 7 ,84839 Schinnen 3 -,61004 Cranendonck 4 ,84638 Maassluis 4 -,61287 Enschede 6 ,81291 Bergambacht 2 -,62692 Assen 5 ,80759 Sint-Oedenrode 3 -,66449 Gouda 5 ,69763 Hoogeveen 5 -,68338 Vlaardingen 5 ,66881 Haarlem 6 -,70638 Heerlen 5 ,62284 Roosendaal 5 -,75738 Eindhoven 7 ,59425 Arcen en Velden 2 -,77533 Lelystad 5 ,53753 Oss 5 -,79327 Simpelveld 3 ,50817 Dongen 4 -,80849 Leiden 6 ,49270 Veere 4 -,87850 Delft 5 ,47806 Nieuwegein 5 -,97610 Sittard-Geleen 5 ,46731 Blaricum 2 -,98801 Leeuwarden 5 ,42155 Helmond 5 -1,00873 Amstelveen 5 ,41502 Renkum 4 -1,01921 Apeldoorn 7 ,39509 Halderberge 4 -1,02217 Velsen 5 ,35413 IJsselstein 4 -1,07476 Bergen op Zoom 5 ,33585 Ferwerderadiel 2 -1,18570 Haaksbergen 4 ,29089 Hoorn 5 -1,22244 Emmen 6 ,28142 Hardenberg 5 -1,23895 Alkmaar 5 ,14388 Zwolle 6 -1,37172 Veenendaal 5 ,14091 Rozenburg 3 -1,37328 Schiedam 5 ,10027 Noordwijkerhout 3 -1,39974 Venlo 5 ,07356 Doesburg 3 -1,50927 Nijmegen 7 ,04651 Bennebroek 2 -1,66970 Amersfoort 6 ,00298 Capelle ad IJssel 5 -1,68009 Ede 6 -,05042 Ouder-Amstel 3 -1,83558 Hulst 3 -,06265 Korendijk 3 -1,84444 Rhenen 3 -,13737 Nijefurd 3 -1,89845 Spijkenisse 5 -,17988 Venhuizen 2 -1,92745 Haren 3 -,18024 Purmerend 5 -2,17281 Deventer 5 -,19518 Scherpenzeel 2 -2,18564 Haarlemmermeer 6 -,19886 Druten 3 -2,35517 Breda 7 -,20231 Pekela 3 -2,62984 Amsterdam 8 -,21382 Oosterhout 5 -2,73707 Tubbergen 3 -,24556 Meijel 2 -2,86756 Smallingerland 5 -,25260 * GGK = Gemeentegrootteklasse



Sancties in de bijstand 2000 67

Bijlage 5 Rangorde grootste 60 gemeenten op aspecten Wet boeten

Gemeente Form Sturing Alertheid Voorl Boeten Maatr Totaal 's-Gravenhage 25 14 6 17 8 11 1 Almere 23 30 18 9 3 12 2 Tilburg 24 3 27 12 23 19 3 Delft 11 28 37 27 9 2 4 Kerkrade 18 15 35 14 15 18 5 Hengelo (O) 9 8 15 32 28 28 6 Assen 8 39 31 15 25 7 7 Schiedam 47 52 2 6 12 8 8 Dordrecht 1 16 9 56 21 26 9 Zoetermeer 50 21 26 41 1 1 10 Maastricht 3 59 17 4 52 6 11 Amstelveen 13 43 33 19 32 3 12 Gouda 42 5 28 28 26 14 13 Enschede 40 13 19 20 18 38 14 Utrecht 4 9 53 39 36 9 15 Eindhoven 5 58 51 2 31 4 16 Hoorn 60 2 39 29 2 20 17 Apeldoorn 17 49 20 16 39 13 18 Sittard-Geleen 53 1 46 13 13 29 19 Groningen 21 37 13 8 47 31 20 Arnhem 34 17 30 60 14 5 21 Lelystad 10 35 16 37 33 30 22 's-Hertogenbosch 36 6 4 42 57 17 23 Almelo 7 22 44 21 34 34 24 Den Helder 49 54 23 11 20 10 25 Alkmaar 29 11 43 51 11 23 26 Haarlem 46 47 11 43 6 16 27 Roosendaal 51 32 7 48 17 15 28 Smallingerland 38 48 45 10 10 21 29 Zeist 12 55 59 26 4 22 30 Velsen 22 18 22 50 22 46 31 Venlo 14 42 47 22 5 50 32 Leiden 2 33 21 54 24 52 33 Vlaardingen 35 4 40 38 37 37 34 Heerlen 15 26 32 25 42 56 35 Ede 30 44 14 31 38 40 36 Leeuwarden 27 27 34 23 43 43 37 Nijmegen 43 24 25 30 51 25 38 Bergen op Zoom 32 45 42 3 44 32 39 Veenendaal 41 56 36 1 19 49 40 Deventer 44 25 38 36 35 33 41 Breda 26 53 3 49 29 53 42 Amersfoort 37 12 52 47 16 51 43 Oss 48 23 55 44 7 41 44 Zaanstad 31 60 10 34 41 42 45 Zwolle 55 34 24 46 27 36 46 Emmen 6 50 8 45 58 58 47 Hoogeveen 19 57 49 33 45 24 48 Spijkenisse 45 38 54 5 50 44 49 Rijswijk 52 7 50 40 49 39 50 Capelle aan den IJsse 54 29 12 59 30 54 51 Haarlemmermeer 28 36 5 52 59 59 52 Hardenberg 57 31 48 18 53 35 53 Amsterdam 20 40 56 24 55 48 54 Helmond 39 51 1 58 40 55 55 Rotterdam 33 46 41 35 48 47 56 Alphen aan den Rijn 16 41 29 53 54 57 57 Nieuwegein 58 10 57 7 60 60 58 Purmerend 56 19 58 57 46 27 59



Sancties in de bijstand 2000
68

Oosterhout 59 20 60 55 56 45 60 Gemeenten die op een bepaald aspect geen gegevens konden leveren, zijn onderaan de lijst geplaatst. Form: Formalisering van het beleid (deskundigheidsbevordering, registratie, berekenen wettelijke rente, werkinstructies); Sturing: Interne sturing (rapportage; analyse gegevens, interne controle); Alertheid: Alertheid op boete- en maatregelwaardig gedrag (gegevensuitwisseling met instanties, toepassen boeten/maatregelen als daar aanleiding voor is); Voorl: Voorlichting; Boeten: Aantal opgelegde boeten; Maatr: Aantal opgelegde maatregelen; Totaal: Totaalscore.





Sancties in de bijstand 2000
70

Bijlage 6 Resultaten van de ambtelijke en bestuurlijke terugkoppeling onderzoek uitvoering Wet Boeten 2000 (`Sancties in de bijstand')

Samenvatting

* In bijna alle gemeenten (97 procent) is er een overleg geweest met het hoofd van dienst over de resultaten van het actueel onderzoek. In ruim 80 procent van de gemeenten heeft ook een bestuurlijke terugkoppeling plaatsgevonden.
* Een overgrote meerderheid van zowel de hoofden van dienst als de gemeentebestuurders (80 procent) neemt een positieve houding aan ten opzichte van het actueel onderzoek. De hoofden van dienst en gemeentebestuurders uit kleinere gemeenten zijn positiever dan die uit grotere gemeenten.
* Alle hoofden van dienst kunnen zich geheel of tenminste gedeeltelijk (respectievelijk 70 procent en 30 procent) vinden in de rapportage van het toezicht over de uitvoering van de Wet Boeten. Dit geldt eveneens voor de gemeentebestuurders (respectievelijk 75 procent en 25 procent). Een aanzienlijk percentage van de hoofden van dienst en gemeentebestuurders uit met name de grotere gemeenten heeft desondanks aanmerkingen op de toezichtsbevindingen.
* Kritiek op de toezichtsbevindingen richt zich met name op het feit dat de situatie inmiddels is verbeterd, gemeenten van mening zijn dat er te veel nadruk wordt gelegd op de aantallen toegekende boeten en maatregelen en sommige gemeenten vanuit een andere visie de wet toepassen dan de visie die aan de basis van de opstelling van de toezichtsbevindingen heeft gelegen.
* Veel gemeenten zijn niet enthousiast over de bruikbaarheid van de cijfermatige vergelijkingen, vooral omdat men van mening is dat vergelijking van gemeenten alleen op basis van aantallen geen recht doet aan verschillende omstandigheden in gemeenten.

* In ruim 65 procent van de gemeenten heeft de terugkoppeling geleid tot suggesties voor mogelijke verbeteringen of tot bestuurlijke intenties en afspraken.
* De meeste suggesties voor mogelijke verbeteringen of bestuurlijk intenties en afspraken hebben betrekking op de berekening van de wettelijke rente bij de niet tijdige betaling van een boete en op de registratie van boeten en maatregelen en rapportage over de uitvoering van de wet.
In 35 procent van de gemeenten is een vervolgafspraak gemaakt tussen de rijksconsulent en de gemeente om te spreken over de voorgenomen bestuurlijke intenties en afspraken.



Sancties in de bijstand 2000 71

B6.0 Aanleiding

De Directie Toezicht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het tweede kwartaal van 2000 een onderzoek uitgevoerd naar de gemeentelijke uitvoering van de Wet Boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid (Wet Boeten). Deze nota heeft betrekking op een analyse van de terugkoppeling van de onderzoeksresultaten Wet Boeten, zoals dat in 2000 is uitgevoerd, naar de 77 gemeenten die aan de eerste fase van het onderzoek hebben deelgenomen. Van 68 gemeenten (88 procent) zijn de resultaten van deze terugkoppeling tijdig ontvangen.

B6.1 Ambtelijke terugkoppeling

Bij 66 van de 68 gemeenten (97 procent) is er op ambtelijk niveau overleg geweest over de resultaten van het actueel onderzoek gemeentelijke uitvoering van de Wet Boeten. Bij de twee gemeenten waar dit niet het geval was is er ambtelijke overeenstemming bereikt middels het verslag dat is teruggelegd in mei 2000.

Tabel B6.1 Mate van instemming van het hoofd van dienst met de toezichtsbevindingen
tot 50.000 100.000 meer dan Totaal 50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners ja 76 86 62 40 70 gedeeltelijk 24 14 38 60 30 nee 0 0 0 0 0

Aantal gemeenten (=100 %) 29 14 13 10 66

Aan de hoofden van dienst is gevraagd aan te geven in hoeverre zij zich kunnen vinden in de toezichtsbevindingen. Tabel B6.1 geeft een overzicht naar gemeentegrootte. Alle hoofden van dienst kunnen zich tenminste gedeeltelijk vinden in de toezichtsbevindingen. De meeste kanttekeningen bij de toezichtsbevindingen worden geplaatst door de grootste gemeenten met meer dan 150.000 inwoners.

Op de vraag op welke punten het hoofd van dienst zich niet of niet geheel kan vinden in de toezichtsbevindingen is een aantal antwoorden te onderscheiden.
1. Een aantal hoofden van dienst geeft aan dat de rapportage weliswaar correct is voor het moment dat het onderzoek heeft plaatsgevonden, maar dat de situatie inmiddels is achterhaald volgens de gemeente. Derhalve zijn delen van de toezichtsbevindingen niet meer van toepassing.
2. Sommige gemeentelijke overheden hanteren andere normen dan die waarop de toezichtsbevindingen zijn gebaseerd. Zo tekenen meerdere hoofden van dienst aan dat het bestuur van hun gemeente tevreden is met de tussentijdse rapportage aan management en bestuur en dat een meer gedetailleerde registratie derhalve niet nodig wordt geacht.

3. Er wordt bezwaar gemaakt tegen het gebruik van aantallen boeten en maatregelen als indicator van de kwaliteit van de uitvoering van de Wet Boeten. Hoofden van Diensten uit kleinere gemeenten wijzen er op dat, als gevolg van de sociale controle die in kleine gemeenten sterker is dan in grotere gemeenten, er volgens hen minder vaak boeten en maatregelen nodig zijn. Ook grotere gemeenten hebben kritiek op de grote waarde die aan aantallen uitgedeelde boetes en maatregelen zou worden toegekend.

4. In een klein aantal gevallen zijn de hoofden van dienst het niet eens met een conclusie ten aanzien van een onderdeel van de bevindingen. Meestal heeft dit geleid



Sancties in de bijstand 2000

72




tot een aanpassing (in positieve zin) van de bevindingen na een nadere toelichting op het betreffende punt.

5. Eén gemeente is van mening dat de conclusie over de problemen die veel gemeenten ondervinden met betrekking tot het opleggen van de wettelijke rente bij niet tijdige betaling van een boete te dik wordt aangezet in de rapportage.
6. Eén gemeente vindt de opzet van het actueel onderzoek te fragmentarisch: er wordt geen beeld verkregen van de werking van de organisatie, de manier waarop bepaalde procedures (bijv. met betrekking tot de interne controle) zijn geregeld en hoe de consulenten functioneren.

7. In een klein aantal gevallen zijn onjuiste gegevens verstrekt aan de consulent, waardoor de toezichtsbevindingen niet helemaal overeenstemmen met de werkelijke situatie. Het betreft hier overigens zaken van ondergeschikt belang (bijvoorbeeld frequentie van rapportage).

Tabel B6.2 Houding van het hoofd van dienst ten aanzien van (de resultaten en bespreking van) het actueel onderzoek tot 50.000 100.000 meer dan Totaal
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners zeer positief 35 72 39 10 39 enigszins positief 55 14 39 40 41 zowel positief als negatief 7 7 15 20 11 enigszins negatief 3 7 8 20 6 zeer negatief 0 0 0 10 3 Totaal 100 100 100 100 100

gemiddelde score (1=positief, 1.8 1.5 2.0 2.8 1.9
5=negatief)


Aantal gemeenten (=100 %) 29 14 13 10 66

Ondanks het feit dat er dus nog wel wat aanmerkingen waren van de hoofden van dienst is de houding van de meeste van hen ten aanzien van (de resultaten en bespreking van) het actueel onderzoek redelijk positief, zo blijkt uit tabel B6.2. Nadere analyse van de gegevens uit deze tabel laat zien dat de hoofden van dienst uit de gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners het meest een positief oordeel over het actueel onderzoek hebben. Met name in de grote steden heerst meer ontevredenheid over het onderzoek, hoewel zelfs in deze gemeenten slechts 30 procent enigszins of zeer negatief is.

Bij de toelichting die door de rijksconsulenten op het oordeel van de hoofden is gegeven, komt een aantal opmerkingen meerdere malen terug. Zo heeft bijna geen enkele gemeente op zich problemen met de niet anonieme publikatie van de onderzoeksgegevens, hoewel enkele grote gemeenten wel aangeven onaangenaam verrast te zijn geweest over de publikaties in de pers over het onderzoek, voordat de gemeenten zelf over de resultaten van het onderzoek op de hoogte waren gesteld. Men stelt er prijs op een volgende keer van tevoren te worden ingelicht.

Wat het oordeel over de bestuurlijke terugkoppeling van de resultaten naar de gemeenten betreft is het beeld divers. Een aantal gemeenten geeft aan de terugkoppeling op prijs te hebben gesteld en als zeer nuttig te hebben ervaren. Andere gemeenten vonden een terugkoppeling overdreven, ofwel omdat hun gemeente goed uit het onderzoek kwam en er dus feitelijk geen reden voor terugkoppeling was, ofwel omdat de gemeente maar een klein cliëntenbestand heeft.



Sancties in de bijstand 2000 73

Ook over het vergelijkend overzicht van het aantal boeten en maatregelen per 100 Abw- cliënten waren de meningen verdeeld. Sommige gemeenten beschouwden het als zeer informatief en nuttig, anderen vonden het op een te korte periode betrekking hebben om er veel waarde aan te hechten of wezen er op dat vergelijkingen tussen gemeenten, gezien de verschillende situaties in verschillende gemeenten, een heikele zaak is.

Andere kritische kanttekeningen hebben betrekking op de relatief grote aandacht die er is voor de uitvoering van de Wet Boeten. Hoofden van dienst van meerdere gemeenten (met name in de regio Zuid) wezen er op dat de Wet Boeten gezien moet worden als een integraal onderdeel van een goed uitstroom- en handhavingsbeleid, en niet los daarvan kan worden beoordeeld. Het hoofd van dienst van een enkele gemeente plaatste vraagtekens bij de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek of wees er op dat er meer aandacht aan de oorzaken van gevonden resultaten (bijvoorbeeld lagere aantallen boeten of maatregelen in bepaalde gemeenten) besteed had moeten worden, waarbij rekening had moeten worden gehouden met de specifieke problematiek van de grote steden (relatief veel mensen die sanctiewaardig gedrag vertonen met psychische of verslavingsproblemen).

B6.2 Resultaat van ambtelijk overleg

Tabel B6.3 geeft een overzicht van het aantal gevallen waarin het overleg van de rijksconsulent met het hoofd van dienst heeft geleid tot suggesties voor mogelijke verbeteringen en/of mogelijke bestuurlijke afspraken met betrekking tot de uitvoering. Dit blijkt in een meerderheid van de gemeenten het geval te zijn, waarbij opvalt dat in gemeenten tot 100.000 inwoners dit vaker het geval is dan in gemeenten met meer dan
100.000 inwoners.


Tabel B6.3 Heeft het overleg met het hoofd van dienst geleid tot suggesties voor mogelijke verbeteringen en/of voor mogelijke bestuurlijke afspraken tot 50.000 100.000 meer dan Totaal
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners ja 72 71 46 60 65 nee 28 29 54 40 35 Totaal 100 100 100 100 100

Aantal gemeenten (=100 %) 29 14 13 10 66

Als wordt gekeken naar de terreinen waarop de suggesties voor mogelijke verbeteringen en/of voor mogelijke bestuurlijke afspraken liggen, dan hebben deze voor meer dan 1/3 van de gemeenten (16) (mede) betrekking op de berekening van de wettelijke rente bij niet tijdige betaling van een boete. Een aantal gemeenten lost dit op door een nieuw automatiseringssysteem aan te schaffen. Andere (vooral kleinere) gemeenten zijn voornemens deze rente handmatig te gaan berekenen. Deze kwestie wordt algemeen als een knelpunt beschouwd. Sommige hoofden van diensten vragen zich af of de relatief geringe opbrengst van deze maatregel de, in verhouding hoge, kosten die gemaakt moeten worden om deze maatregel uit te voeren, wel waard is.

Veel gemeenten zijn voornemens meer aandacht te besteden aan het analyseren van de uitvoering van de Wet boeten. Verbeteringen van de registratie (genoemd door 13 gemeenten), monitoring (genoemd door 9 gemeenten) en regelmatige rapportage richting bestuur en/of management (eveneens genoemd door 9 gemeenten) worden regelmatig genoemd. Evenals in verband met de berekening van de wettelijke rente



Sancties in de bijstand 2000

74




speelt bij deze voornemens de verbetering van het automatische systeem een belangrijke rol. Een kleiner aantal gemeenten wil de kwaliteit van de interne uitvoering van de Wet boeten verbeteren door de deskundigheid van de betrokken ambtenaren te verbeteren (8 gemeenten) of de werkinstructies aan te scherpen (6 gemeenten). Minder vaak genoemd worden voornemens om te komen tot een meer strikte toepassing van de Wet in het kader van het uitstroombeleid (4 gemeenten) en het aanpakken van recidives (eveneens 4 gemeenten).

B6.3 Bestuurlijke terugkoppeling

Er is in iets minder gevallen overleg op bestuurlijk niveau geweest over de resultaten van het actueel onderzoek dan op ambtelijk niveau. Met name de steden met 50.000 tot
150.000 inwoners blijven enigszins achter, zo valt af te lezen uit tabel B6.4.

Tabel B6.4 Aanwezigheid van bestuurlijk overleg over de resultaten van het actueel onderzoek
tot 50.000 100.000 meer dan Totaal
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners ja 87 73 77 90 82 nee 13 27 23 10 18 Totaal 100 100 100 100 100

Aantal gemeenten (=100 %) 30 15 13 10 68

Gemiddeld genomen heeft in 82 procent van de gemeenten een bestuurlijke terugkoppeling plaatsgevonden. In alle steden met meer dan 150.000 inwoners, één uitgezonderd, heeft een gesprek met een vertegenwoordiger van het gemeentebestuur en de rijksconsulent over de resultaten van het actueel onderzoek plaatsgevonden.

Redenen die worden gegeven voor het ontbreken van een bestuurlijke toelichting zijn:
* gemeentelijke herindeling (in 2 gevallen);

* verblijf wethouder in het buitenland (in 2 gevallen);
* niet mogelijk om voor de deadline van het onderzoek een afspraak met de verantwoordelijke bestuurder te krijgen (in 2 gevallen);
* de gemeente vond het niet nodig naast een ambtelijke ook een bestuurlijke terugkoppeling te laten plaatsvinden (in 3 gevallen);
* gezien een contact met de verantwoordelijke bestuurder op een eerder moment, is er geen reden dit contact opnieuw te herhalen (in 3 gevallen). In een zevental van deze gevallen is echter wel schriftelijk, via de verantwoordelijke ambtenaar of op basis van een eerder contact, de mening van het bestuur met betrekking tot de resultaten van het actueel onderzoek verkregen.

Uit tabel B6.5 blijkt dat de gemeentebesturen zich over het algemeen, méér nog dan de hoofden van dienst, goed kunnen vinden in de bevindingen van het toezicht. Ook onder de gemeentebesturen zijn de kleinere gemeenten meer tevreden met deze bevindingen dan de grotere gemeenten, waarbij vooral de besturen van de gemeenten met meer dan 150.000 inwoners nog wel wat aan te merken hebben. Maar ook onder de gemeentebesturen is er geen enkel bestuur dat zich helemaal niet kan vinden in de toezichtsbevindingen.



Sancties in de bijstand 2000 75

Tabel B6.5 Mate waarin het gemeentebestuur zich kan vinden in de toezichtsbevindingen
tot 50.000 100.000 meer dan Totaal
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners ja 85 93 70 30 75 gedeeltelijk 15 7 30 70 25 nee 0 0 0 0 0 Totaal 100 100 100 100 100

Aantal gemeenten (=100 %) 27 14 10 10 61

De aanmerkingen van de gemeentebestuurders op de toezichtsbevindingen verschillen niet veel van de opmerkingen die eerder door de hoofden van dienst zijn gemaakt. Een aantal gemeentebestuurders wijst er op dat het beleid inmiddels in positieve zin is aangepast, en dat delen van de rapportage derhalve niet meer overeenstemmen met de huidige situatie van de uitvoering. Evenals de hoofden van dienst is ook een klein aantal bestuurders het oneens met bepaalde deelconclusies ten aanzien van de toezichtsbevindingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de voorlichting richting cliënten, de kennis van de wethouder over de wet of de kwaliteit van de tussentijdse rapportage aan het management en het bestuur. Een ander punt dat meerdere wethouders naar voren brengen is dat de analyses breder dienen te worden opgezet en meer in het kader van het uitstroombeleid zouden moeten worden geplaatst: er is te veel aandacht voor aantallen, die op zichzelf niet veel zeggen.

Tabel B6.6 Houding van het gemeentebestuur ten aanzien van (de resultaten en bespreking van) het actueel onderzoek tot 50.000 100.000 meer dan Totaal
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners zeer positief 44 71 30 20 44 enigszins positief 41 7 50 60 38 zowel positief als negatief 7 21 0 10 10 enigszins negatief 7 0 20 10 8 zeer negatief 0 0 0 0 0 Totaal 100 100 100 100 100

gemiddelde score (1=positief, 1.8 1.5 2.1 2.1 1.8
5=negatief)


Aantal gemeenten (=100 %) 27 14 10 10 61

Het oordeel van de gemeentebesturen ten aanzien van (de resultaten en bespreking van) het actueel onderzoek wijkt eveneens nauwelijks af van het oordeel dat de hoofden van dienst hadden. Het meest opvallende verschil is dat de gemeentebesturen van de gemeenten met meer dan 150.000 inwoners positiever zijn over het onderzoek dan hun ambtenaren. Evenals de hoofden van dienst zijn ook de gemeentebesturen van gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners het meest positief.

De reactie van de meerderheid van de gemeenten op de resultaten van de eigen uitvoering van de Wet Boeten vergeleken met de resultaten van andere gemeenten is niet erg enthousiast. Tabel B6.7 geeft een overzicht van de meest genoemde opmerkingen.



Sancties in de bijstand 2000

76




Tabel B6.7 Opmerkingen gemeentebestuurders op vergelijking eigen resultaten met resultaten van andere vergelijkbare gemeenten Opmerking gemaakt door de gemeentebestuurder Aantal maal Vergelijking tussen gemeenten is niet goed te maken: meer gegevens zouden in het beeld moeten worden meegenomen 31 Wegens ontbreken gegevens eigen gemeenten of kennis van gegevens andere gemeenten kan men geen vergelijking maken 13 Overzicht is informatief / tevreden over overzicht 8 Maakt inhoudelijke opmerkingen over eigen beleid, zonder verder inhoudelijk waardeoordeel over benchmark 8 Gaat inhoudelijk met resultaat vergelijking aan de slag 8 Uitkomst niet verrassend: wordt herkend 7 Overzicht wel interessant, maar niet echt relevant voor eigen beleid 5 Geen opmerkingen 10 Anders 10 Aantal gemeenten (=100 %) 61

Bijna éénderde van de gemeentebestuurders is van mening dat de vergelijking weinig waarde heeft, omdat de gegevens van verschillende gemeenten niet met elkaar vergeleken kunnen worden, wanneer niet ook factoren als de samenstelling van het bijstandscliëntenbestand (bijv. aandeel fase 4), plaats van de Wet Boeten binnen het integrale uitstroombeleid en andere verschillen tussen gemeenten in de analyse worden meegenomen. Andere gemeentebestuurders geven aan dat zij geen vergelijking kunnen maken, omdat er of geen kwantitatieve gegevens over de eigen gemeente bekend zijn, of omdat zij geen kennis hebben van de situatie in andere gemeenten. Slechts ongeveer 16 procent van de gemeentebestuurders is duidelijk positief over de vergelijking: zij vinden het overzicht informatief en zijn er tevreden over (8 procent) of zijn voornemens de vergelijking aan te grijpen om zaken te verbeteren (8 procent). Anderen nemen een neutrale houding aan: zij vinden de uitslag van de vergelijking niet verrassend (7 procent), maken alleen opmerkingen over het feit dat het eigen beleid in orde is (8 procent) of maken helemaal geen opmerkingen over de benchmark (10 procent). Al met al lijkt het er op dat veel bestuurders de vergelijking van minder waarde achtten dan de toezichtsgegevens van hun gemeente zelf. Daarnaast heeft een aantal gemeentebestuurders ook bij de beantwoording van deze vraag aangegeven onaangenaam verrast te zijn geweest door de publikatie van gegevens over gemeenten, zonder dat eerst de gemeenten hierover in kennis waren gesteld.

De gemeentebesturen is gevraagd naar mogelijke verklaringen voor de verschillen tussen de eigen gemeente en andere gemeenten waar het aantal opgelegde boeten en maatregelen aangaat. Gemeenten die lager scoren dan gemiddeld geven daarvoor de volgende mogelijke oorzaken:

* de samenstelling van de doelgroep: veel fase 4 cliënten die ver van de arbeidsmarkt staan door een succesvol uitstroombeleid: veel ouderen, gehandicapten, alleenstaanden met kinderen en mensen met fysieke of psychische gezondheidsproblemen;

* in kleinere gemeenten worden met name de hoge sociale controle, nauwe contacten tussen consulent en cliënt en hoge gezagsgetrouwheid genoemd;
* een goede voorlichting, zodat cliënten bekend zijn met mogelijke gevolgen van niet- nakoming van afspraken en niet naleving van regels, hetgeen een preventieve werking heeft;

* stringente toepassing van de wetgeving op het gebied van het niet nakomen van verplichtingen in het verleden heeft een preventieve werking gehad;
* er wordt gewerkt met schriftelijke waarschuwingen, waardoor het aantal boeten of maatregelen daalt;



Sancties in de bijstand 2000 77


* er is weinig aandacht in de organisatie voor de Wet Boeten, waardoor de controle op de naleving van de arbeidsplicht minder streng is; of meer algemeen: er zijn organisatorische problemen met betrekking tot de uitvoering van Abw;
* er zijn problemen op het gebied van registratie van gegevens of automatisering in het algemeen.

Gemeenten die hoger scoren met betrekking tot het aantal boeten en maatregelen noemen een kleiner aantal oorzaken:

* consequente en nauwgezette uitvoering van de Wet Boeten;
* een sterke samenhang tussen de wet en het uitstroombeleid;
* veel uitwisseling van gegevens met andere instellingen;
* doordat er geen gebruik wordt gemaakt van schriftelijke waarschuwingen, wordt wellicht tot een hoger aantal maatregelen of boeten gekomen;
* intensieve individuele behandeling van cliënten bij activering en uitstroom.
B6.4 Resultaat bestuurlijk overleg

Uit tabel B6.8 blijkt dat bij tweederde van de gemeenten het overleg met de gemeentebesturen heeft geleid tot bestuurlijke intenties en/of bestuurlijke afspraken. We zien dat in de kleinere gemeenten (tot 100.000 inwoners) dit vaker het geval is dan in de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners.

Tabel B6.8 Heeft het overleg met het gemeentebestuur geleid tot bestuurlijke intenties en/of bestuurlijke afspraken
tot 50.000 100.000 meer dan Totaal
50.000 tot tot 150.000 inwoners 100.000 150.000 inwoners inwoners inwoners ja 71 79 50 60 68 nee 29 21 50 40 32 Totaal 100 100 100 100 100

Aantal gemeenten (=100 %) 28 14 10 10 62

Figuur B6.1 geeft aan op welke terrein de bestuurlijke intenties en/of afspraken liggen, waarbij er een onderscheid is gemaakt naar algemene intenties om te verbeteren, specifieke beleidsvoornemens en concrete afspraken waaraan gemeenten zich willen committeren. Bijna de helft van de gemeenten (47 procent) heeft de intentie uitgesproken de (geautomatiseerde) berekening van wettelijke rente bij niet tijdige betaling van de boete te verbeteren. Meer dan de helft van deze gemeenten wil zich daar via een concrete afspraak aan committeren. Veel andere beleidsintenties die relatief vaak worden genoemd (steeds door meer dan éénderde van de gemeenten met wie het overleg heeft geleid tot bestuurlijke intenties en/of bestuurlijke afspraken) hebben te maken met rapportage en registratie van gegevens: genereren van (management)informatie over de uitvoering van de Wet Boeten (43 procent), analyse van (de ontwikkeling van) het aantal boeten en maatregelen (40 procent), (geautomatiseerde) registratie van waarschuwingen (38 procent), (geautomatiseerde) registratie van recidive (36 procent), (geautomatiseerde) registratie van boeten (34 procent) en (geautomatiseerde) registratie van maatregelen (32 procent).



Sancties in de bijstand 2000

78








Figuur B5.1 - Bestuurlijke intenties gemeenten

Rapportage in
beleidsverslag

Analyse aantallen

Informatie naar
management

Informatie uitwisseling

Alertheid medewerkers

Deskundigheids-
bevordering

Verbreding inhoud interne
controles

Intensivering interne
controles

Bewaking kwaliteit
uitvoering

Inhoud werkinstructies

Berekening wettelijke rente

Registratie
waarschuwingen

Registratie recidive

Registratie maatregelen

Registratie boeten

Voorlichting cliënten

Aanscherping beleid

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Concrete afspraak Specifieke beleidsvoornemens Intentie om te verbeteren Geen bestuurlijke intentie

Relatief weinig gemeenten hebben het voornemen verbetering aan te brengen in informatie-uitwisseling met andere organisaties (17 procent), deskundigheidsbevordering van de uitvoerende medewerkers (19 procent), verbreding van de inhoud van interne controles (19 procent) en voorlichting aan cliënten (21 procent). Het lijkt er dus op dat gemeenten de verbeteringen niet zozeer willen zoeken in de uitvoering van de Wet Boeten, maar meer in de registratie en analyse van de Wet Boeten, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de gemeentebestuurders van mening zijn dat de uitvoering van de Wet Boeten wel in orde is, maar de problemen die nog



Sancties in de bijstand 2000 79

worden ondervonden met name op het gebied van de registratie en rapportage van de gegevens liggen.

In slechts 35 procent van de gemeenten is een vervolgafspraak gemaakt tussen de rijksconsulent en de gemeente, waarin wordt teruggekomen op de bestuurlijke intenties. In gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners zijn vaker vervolgafspraken gemaakt (in de helft van de gevallen) dan in gemeenten met een andere grootte (slechts in 30 procent van de gevallen). Voor de meeste gemeenten waarmee geen vervolgafspraak is gemaakt, geldt dat zij zich geen nieuwe beleidsintenties hebben voorgenomen (ofwel omdat men al tevreden is met de toepassing van de wet, ofwel omdat de gemeente al in een eerder stadium zelf maatregelen heeft uitgevaardigd), of dat de beleidsintenties worden meegenomen in het reguliere toezichtsoverleg. Bijlage 7 De vragenlijst

Actueel onderzoek Gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten (2)

Naam van de gemeente:
Naam gemeentelijke contactpersoon:
Telefoonnummer gemeentelijke contactpersoon:
Naam consulent:
Datum interview:



Algemeen

Vraag 1
Het aantal individuele Abw-cliënten tot 65 jaar per ultimo van de jaren 1998 tot en met 2000. (zie eventueel opgave aan het CBS)
Hoe ziet de onderverdeling naar fase eruit?


31-12-1998 31-12-1999 31-12-2000 Totaal aantal cliënten tot 65 jaar,
waarvan:

* fase 1

* fase 2

* fase 3

* fase 4

* uitgezonderd van fasering*

* nog niet gefaseerd

* Een aantal gemeenten sluit (categorieën van) Abw-cliënten zonder arbeidsverplichting uit van fasering. Deze antwoordcategorie is dus niet bij alle gemeenten van toepassing.

Eventuele toelichting:

Vraag 2
Het totaal Abw-cliënten met een arbeidsverplichting per ultimo van de jaren 1998 tot en met
2000? (eventueel een schatting)



31-12-1998 31-12-1999 31-12-2000 Aantal Abw-cliënten met een
arbeidsverplichting

Eventuele toelichting:



Vraag 3a
Hoeveel bedraagt het totaal aantal uitgevoerde reguliere heronderzoeken bij Abw-cliënten tot
65 jaar in de jaren 1998 tot en met 2000?
(exclusief eventueel aparte zogenaamde `doelmatigheidsonderzoeken'; eventueel een schatting)


1998 1999 2000 Totaal aantal reguliere heronderzoeken
bij cliënten tot 65 jaar

Eventuele toelichting:

Vraag 3b
Het totaal aantal uitgevoerde aparte heronderzoeken speciaal gericht op uitstroom en/of activering bij Abw-cliënten tot 65 jaar in de jaren 1998 tot en met 2000? (het gaat hier om zogenaamde `doelmatigheidsonderzoeken'; eventueel een schatting; vul een `nul' in indien niet aanwezig)


1998 1999 2000 Totaal aantal
`doelmatigheidsonderzoeken' gericht op
uitstroom en/of activering bij cliënten tot

65 jaar


Eventuele toelichting:

Vraag 4
Het aantal beëindigde uitkeringen van Abw-cliënten tot 65 jaar in de jaren 1998 tot en met
2000.
Wat is de reden van de beëindiging van de uitkering? (zie eventueel opgave aan het CBS)


1998 1999 2000 Totaal aantal beëindigde uitkeringen,
waarvan naar:

* zelfstandig ondernemerschap

* overig betaald, niet-gesubsidieerd werk

* gesubsidieerd werk

* overige beëindigingen, niet naar werk

* onbekend

Eventuele toelichting:



A Voorlichting aan cliënten

Vraag A1
Welke van de onderstaande communicatiemiddelen heeft de gemeente in het jaar 2000 gebruikt voor de voorlichting aan cliënten over de Wet boeten? (meer dan één antwoord mogelijk)
r mondeling
r landelijke folder
r door de gemeente ontwikkelde folder
r schrijven gericht aan de cliënt
r voorlichtingsmateriaal in een buitenlandse taal
r nieuwsbrief/bijstandskrant
r voorlichtingsbijeenkomsten
r lokale kranten/huis-aan-huisbladen
r andere lokale media (bijv. lokale televisie, kabelkrant) r posters op openbare plaatsen
r cliëntenparticipatie/cliëntenraad
r anders, namelijk: ...............
r geen

Eventuele toelichting:

Vraag A2
Op welke momenten wordt structureel (d.w.z. in voorkomende gevallen aan alle cliënten) voorlichting gegeven over de Wet boeten?
(meer dan één antwoord mogelijk)
r bij de intake/aanvraag/toekenning van een bijstandsuitkering r op het maandelijkse rechtmatigheidsformulier
r bij het heronderzoek
r bij het beëindigingsonderzoek
r bij wijzigingen in de verplichtingen van cliënten r bij het aanbieden van passende arbeid
r bij het aanbieden/aangaan van een traject gericht op uitstroom r bij het aanbieden/aangaan van een traject gericht op sociale activering r anders, namelijk:
r geen

Eventuele toelichting:



Vraag A3
Op welke wijze vindt de voorlichting aan cliënten over de Wet boeten plaats bij aanvraag/aanvang van de uitkering?
(meer dan één antwoord mogelijk)
r mondeling
r een folder/schriftelijk informatiemateriaal in handen r een folder/schriftelijk informatiemateriaal via de post r op het aanvraagformulier
r op (de bijlage bij) de beschikking
r anders, namelijk: ...............
r geen

Eventuele toelichting:



B Randvoorwaarden in de organisatie

Vraag B1
Met welke instanties bestaan er afspraken over informatie-uitwisseling omtrent maatregel- waardig gedrag van individuele cliënten?
(meer dan één antwoord mogelijk)
r uitstroomteams binnen de sociale dienst
r CWI
r Arbeidsvoorziening
r uitzendbureaus
r WIW-organisatie
r WSW-organisatie
r I/D-organisaties
r Wep-organisaties
r scholingsinstellingen
r reïntegratiebedrijven
r andere organisaties, namelijk: ...............
r geen

Vraag B2
Bestaan er knelpunten in verband met de uitwisselingen en/of verwerking van signalen van Arbeidsvoorziening over maatregelwaardig gedrag van individuele cliënten (zogenaamde `kennisgevingen'?
m nee
m ja, namelijk: ...............

Vraag B3
Hoe is in het jaar 2000 de deskundigheid van de uitvoerende medewerkers op het terrein van de Wet boeten bevorderd?
(meer dan één antwoord mogelijk)
r door cursussen
r door schriftelijke instructieteksten
r door vormen van coaching en intervisie
r door (groepsgewijze) casusbesprekingen
r door themabijeenkomsten
r door collegiaal overleg
r anders, namelijk door: ...............
r geen deskundigheidsbevordering

Eventuele toelichting:



Vraag B4
Is in de organisatie de functiescheiding bij de uitvoering van de Wet boeten vormgegeven? m nee
m ja, namelijk: r een aparte boeteambtenaar
r een sociaal rechercheur die is aangesteld als boeteambtenaar
r anders, namelijk: ...............

Toelichting:



C Resultaten van de uitvoering van de Wet boeten en de registratie

Vraag C1
Hoeveel boeten en maatregelen heeft de gemeente aan Abw-cliënten opgelegd in de jaren
1998 tot en met 2000?
Indien het cijfer niet beschikbaar is, s.v.p. het betreffende hokje aankruisen.


1998 1998 niet 1999 1999 niet 2000 2000 niet beschikbaar beschikbaar beschikbaar Boeten r r r Maatregelen r r r

Vraag C2
Indien het aantal opgelegde boeten en/of maatregelen niet beschikbaar is, wat is hiervan de reden?
(meer dan één antwoord mogelijk)
r n.v.t. (alle gevraagde cijfers zijn beschikbaar) r geen (geautomatiseerde) registratie van boeten en/of maatregelen r anders, namelijk ...............

Vraag C3
Hoeveel boeten heeft de gemeente aan cliënten opgelegd in verband met `nulfraude' (geen schadebedrag) in de jaren 1998 tot en met 2000?
Indien het cijfer niet beschikbaar is, s.v.p. het betreffende hokje aankruisen.


1998 1998 niet 1999 1999 niet 2000 2000 niet beschikbaar beschikbaar beschikbaar Boeten i.v.m. r r r nulfraude

Vraag C4
Hoeveel maatregelen heeft de gemeente aan cliënten opgelegd in de jaren 1998 tot en met
2000 naar de aard van de overtreding?
Indien het cijfer niet beschikbaar is, s.v.p. het betreffende hokje aankruisen.


1998 1998 niet 1999 1999 niet 2000 2000 niet beschikbaar beschikbaar beschikbaar Gedraging uit de 1e r r r categorie
Gedraging uit de 2e r r r categorie
Gedraging uit de 3e r r r categorie
Gedraging uit de 4e r r r categorie



Vraag C5
Bij hoeveel van de opgelegde boeten en maatregelen is er sprake van recidive? Bij recidive gaat het om herhaling van verwijtbaar gedrag binnen een periode van twee jaar (schriftelijke waarschuwingen tellen hier ook mee als verwijtbaar gedrag) Indien het cijfer niet beschikbaar is, s.v.p. het betreffende hokje aankruisen.


1998 1998 niet 1999 1999 niet 2000 2000 niet beschikbaar beschikbaar beschikbaar Boeten r r r Maatregelen r r r

Vraag C6
Hanteert de gemeente in voorkomende gevallen het instrument `schriftelijke waarschuwing'? ¶ ja
¶ nee, omdat: ...............

Vraag C7
Hoeveel schriftelijke waarschuwingen heeft de gemeente aan cliënten gegeven in de jaren
1998 en 1999?
Indien het cijfer niet beschikbaar is, s.v.p. het betreffende hokje aankruisen.


1998 1998 niet 1999 1999 niet 2000 2000 niet beschikbaar beschikbaar beschikbaar Schriftelijke p p p waarschuwingen bij
boetewaardig gedrag
Schriftelijke p p p waarschuwingen bij
maatregelwaardig
gedrag

Vraag C8
Welke informatie voor de uitvoering van de Wet boeten maakt onderdeel uit van de geautomatiseerde registratie?
(meer dan één antwoord mogelijk)
r boeten
r hoogte van de boeten
r schadebedrag bij boeten
r maatregelen
r hoogte en duur van de maatregelen
r aard van de overtreding bij maatregelen
r schriftelijke waarschuwingen
r recidive
r geen



Vraag C9
Indien niet alle bovenstaande informatie onderdeel uitmaakt van de geautomatiseerde registratie, wat is hiervan de reden?
(meer dan één antwoord mogelijk)
r n.v.t. (alle betreffende informatie maakt onderdeel uit van de geautomatiseerde registratie)
r het geautomatiseerde systeem biedt geen mogelijkheden tot registratie van (onderdelen van) de informatie
r anders, namelijk ...............

Toelichting:

Vraag C10
Bestaan er problemen ten aanzien van het genereren van (management)informatie over de uitvoering van de Wet boeten uit het geautomatiseerde systeem? ¶ nee
¶ ja, namelijk ................

Vraag C11
Welke informatie voor de uitvoering van de Wet boeten maakt onderdeel uit van de geautomatiseerde registratie op het niveau van de individuele cliënt? (meer dan één antwoord mogelijk)
r boeten
r hoogte van de boeten
r schadebedrag bij boeten
r maatregelen
r hoogte en duur van de maatregelen
r aard van de overtreding bij maatregelen
r schriftelijke waarschuwingen
r recidive
r geen

Vraag C12
Is er een analyse gemaakt van (de ontwikkeling van) het aantal opgelegde boeten en/of maatregelen?
¶ nee
¶ ja



Vraag C13
Indien er een analyse is gemaakt, welke van de volgende kenmerken zijn in deze analyse betrokken?
r n.v.t. (er is geen analyse gemaakt)
r aantal boeten
r hoogte van de boeten
r schadebedrag bij boeten/omvang van het fraudebedrag r omvang van het geïnde boetebedrag
r aantal maatregelen
r hoogte en duur van de maatregelen
r aard van de overtreding bij maatregelen
r aantal schriftelijke waarschuwingen
r aantal recidive
r kenmerken van cliënten (geslacht, leeftijd, fase-indeling, uitkeringsduur e.d.) r recidive
r anders, namelijk: ...............

Vraag C14
Wat zijn de resultaten van de analyse?



D Rapportage van de resultaten van de uitvoering van de Wet boeten aan management en bestuur

Vraag D1
Vindt er rapportage plaats aan het management over de uitvoering van de Wet boeten? ¶ ja, jaarlijks
¶ ja, frequenter dan jaarlijks
¶ nee, omdat: ...............

Vraag D2
Welke van de volgende onderwerpen komen aan de orde in de rapportage aan het management?
r het aantal opgelegde boeten
r de aard van de opgelegde boeten
r het aantal opgelegde maatregelen
r de aard van de opgelegde maatregelen
r anders, namelijk: ...............
r geen

Vraag D3
Vindt er rapportage plaats aan het bestuur over de uitvoering van de Wet boeten? ¶ ja, jaarlijks
¶ ja, frequenter dan jaarlijks
¶ nee, omdat: ...............

Vraag D4
Welke van de volgende onderwerpen komen aan de orde in de rapportage aan het bestuur? r het aantal opgelegde boeten
r de aard van de opgelegde boeten
r het aantal opgelegde maatregelen
r de aard van de opgelegde maatregelen
r anders, namelijk: ...............
r geen

Vraag D5
Vindt er jaarlijks evaluatie plaats van de uitvoering van de Wet boeten in het beleidsverslag? ¶ nee
¶ ja, namelijk over:
r het aantal opgelegde boeten
r de aard van de opgelegde boeten
r het aantal opgelegde maatregelen
r de aard van de opgelegde maatregelen
r anders, namelijk:

Eventuele toelichting:



E Controle op de kwaliteit van de uitvoering

Controle op de inlichtingenverplichting

Vraag E1
Worden er periodiek controles uitgevoerd op de naleving van de werkinstructies die te maken hebben met de (controle op de) inlichtingenverplichting? ¶ nee
¶ ja, namelijk:
r door interne controle
r door controle in de lijn (bijv. door een hoofd, coördinator, toetser of beslisser) r door een accountant
r anders, namelijk ...............

Eventuele toelichting:

Vraag E2
Is uit de resultaten van de interne controles over het jaar 2000 gebleken, dat er sprake is van tekortkomingen ten aanzien van de naleving van de werkinstructies die te maken hebben met de (controle op de) inlichtingenverplichting?
¶ niet van toepassing (er zijn geen interne controles) ¶ nee, er zijn geen tekortkomingen geconstateerd
¶ resultaten van interne controles zijn onbekend
¶ ja, er zijn tekortkomingen geconstateerd, namelijk ten aanzien van ...............

Toelichting:

Controle op de arbeidsverplichting

Vraag E3
Worden er periodiek controles uitgevoerd op de naleving van de werkinstructies die te maken hebben met de (controle op de) arbeidsverplichting? ¶ nee
¶ ja, namelijk:
r door interne controle
r door controle in de lijn (bijv. door een hoofd, coördinator, toetser of beslisser) r door een accountant
r anders, namelijk ...............

Eventuele toelichting:



Vraag E4
Is uit de resultaten van de interne controles over het jaar 2000 gebleken, dat er sprake is van tekortkomingen ten aanzien van de naleving van de werkinstructies die te maken hebben met de (controle op de) arbeidsverplichting?
¶ niet van toepassing (er zijn geen interne controles) ¶ nee, er zijn geen tekortkomingen geconstateerd
¶ resultaten van interne controles zijn onbekend
¶ ja, er zijn tekortkomingen geconstateerd, namelijk ten aanzien van ...............

Toelichting:

Controle op de uitvoering van de Wet boeten

Vraag E5
Maken de toepassing van de Wet boeten en de eventuele sanctionering van cliënten onderdeel uit van interne controles?
¶ niet van toepassing (er zijn geen interne controles) ¶ nee
¶ ja, namelijk:
r de (juiste) toepassing van een boete bij geconstateerd boetewaardig gedrag r het afzien van een boete bij het ontbreken van verwijtbaarheid r het afzien van een boete wegens dringende redenen r de (juiste) toepassing van een maatregel bij geconstateerd maatregelwaardig gedrag r het afzien van een maatregel bij het ontbreken van verwijtbaarheid r het afzien van een maatregel wegens dringende redenen r anders, namelijk ...............

Vraag E6
Is uit resultaten van de interne controles over het jaar 2000 gebleken, dat er sprake is van tekortkomingen ten aanzien van de toepassing van de Wet boeten en de eventuele sanctionering?
¶ niet van toepassing (geen interne controles)
¶ nee, er zijn geen tekortkomingen geconstateerd
¶ resultaten van interne controles zijn onbekend
¶ ja, er zijn tekortkomingen geconstateerd, namelijk ten aanzien van ...............



F Relatie met trajectovereenkomsten

Trajectplannen gericht op uitstroom

Vraag F1
Wordt er bij een traject gericht op uitstroom getoetst (bijv. bij het heronderzoek) of de cliënt de in het trajectplan beschreven verplichtingen is nagekomen? ¶ ja, altijd
¶ niet altijd
¶ nee

Toelichting:

Vraag F2
Komen cliënten met wie een uitstroomtraject is overeengekomen en die de daarbij behorende verplichtingen verwijtbaar niet nakomen in aanmerking voor een maatregel? ¶ ja, altijd
¶ niet altijd
¶ nee

Eventuele toelichting:

Trajectplannen gericht op sociale activering

Vraag F3
Wordt er bij een traject gericht op sociale activering getoetst (bijv. bij het heronderzoek) of de cliënt de in het trajectplan beschreven verplichtingen is nagekomen? ¶ ja, altijd
¶ niet altijd
¶ nee
¶ niet van toepassing: sociale activeringstrajecten worden niet aangeboden

Toelichting:

Vraag F4
Komen cliënten met wie een sociale activeringstraject is overeengekomen en die de daarbij behorende verplichtingen verwijtbaar niet nakomen in aanmerking voor een maatregel? ¶ ja, altijd
¶ niet altijd
¶ nee
¶ niet van toepassing: sociale activeringstrajecten worden niet aangeboden

Eventuele toelichting:



G Berekening van wettelijke rente

Vraag G1
Worden bij gebreke van tijdige betaling de boete en de op de invordering betrekking hebbende kosten verhoogd met de wettelijke rente?
¶ nee
¶ ja, door geautomatiseerde berekening
¶ ja, door handmatige berekening

Vraag G2
Waarom vindt verhoging met de wettelijke rente niet plaats? (meer dan één antwoord mogelijk)
r niet van toepassing (berekening van de wettelijke rente vindt wél plaats) r het geautomatiseerde systeem ondersteunt de noodzakelijke berekening niet r de gemeente is niet bekend met de wettelijke verplichting r verhoging met de wettelijke rente heeft beleidsmatig geen prioriteit r anders, namelijk: ...............

Toelichting:

Vraag G3
Indien de verhoging met de wettelijke rente niet plaatsvindt, heeft de gemeente initiatieven ondernomen om de wettelijke rente wél te gaan berekenen? (meer dan één antwoord mogelijk)
¶ niet van toepassing (berekening van de wettelijke rente vindt wél plaats) ¶ nee, en ook geen voornemens
¶ nee, maar wel voornemens
¶ ja, namelijk ...............

Eventuele toelichting:



H Inhoud van de werkinstructies
Vraag H1
Wordt er in de werkinstructies, of in het beleidsplan of door geautomatiseerde werkprocedures aandacht besteed aan de volgende aspecten: r controle op naleving van de arbeidsverplichting bij heronderzoek r bewaking van de hersteltermijn en termijn van orde voor vaststelling of maatregel aan de orde is
r inrichting van het onderzoek bij (mogelijk) maatregelwaardig gedrag r richtlijnen voor communicatie en gegevensuitwisseling, als een signaal van mogelijk maatregelwaardig gedrag binnen de dienst wordt overgedragen r (toelichting op) criteria voor vaststellen verwijtbaarheid, ernst van het gedrag, en persoonlijke omstandigheden bij maatregelwaardig gedrag r (toelichting op) criteria voor vaststellen dringende redenen na oplegging van een maatregel
r `percentage- en duurtabellen' voor op te leggen maatregelen r tenuitvoerlegging van maatregelen
r controle op naleving van de inlichtingenverplichting r bewaking van de hersteltermijn en termijn van orde voor vaststelling of boete aan de orde is
r richtlijnen voor het handelen, indien twijfels bestaan over de volledigheid of juistheid van door de klant verstrekte informatie
r richtlijnen voor inrichting van het noodzakelijke onderzoek als een signaal binnenkomt van (mogelijk) misbruik (dat niet afkomstig is van een sociaalrechercheur) r richtlijnen voor communicatie en gegevensuitwisseling, als een signaal van mogelijk boetewaardig gedrag binnen de dienst wordt overgedragen r (toelichting op) criteria voor vaststellen verwijtbaarheid, ernst van het gedrag, en persoonlijke omstandigheden in relatie tot misbruik/fraude r (toelichting op) criteria voor vaststellen dringende redenen na oplegging van een boete r `percentagetabellen' voor op te leggen boeten
r tenuitvoerlegging van boeten

Eventuele toelichting:



I Aanvullende opmerkingen van de gemeente
Vraag I1
Heeft de gemeente nog aanvullende opmerkingen over aspecten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten, die in de vragenlijst onvoldoende tot uiting zijn gekomen? ¶ nee
¶ ja, namelijk:

Vriendelijk dank voor uw medewerking.



J Aanvullende opmerkingen van de consulent
Vraag J1
Heeft de consulent nog aanvullende opmerkingen over rechtmatigheidsaspecten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten, die in de vragenlijst onvoldoende tot uiting zijn gekomen?
¶ nee
¶ ja, namelijk:

Vraag J2
Heeft de consulent nog aanvullende opmerkingen over doeltreffendheidsaspecten van de gemeentelijke uitvoering van de Wet boeten, die in de vragenlijst onvoldoende tot uiting zijn gekomen?
¶ nee
¶ ja, namelijk: